Organisatie | Echt-Susteren |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Echt-Susteren houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Echt-Susteren 2015 |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Echt-Susteren 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-06-2019 | 01-01-2019 | 01-01-2020 | Z19/007403-D - 12646 | 06-06-2019 | |
13-02-2018 | 01-06-2017 | 25-06-2019 | artikel 5.2 | 08-11-2017 | 540919 |
01-01-2015 | 13-02-2018 | nieuwe regeling | 29-10-2014 Elektronisch Gemeenteblad, 11-11-2014 | 374002 |
De raad van de gemeente Echt-Susteren,
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren d.d. 16-9-2014 met BBV nummer 374002;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
gelet op het bepaalde in Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) 2015;
Vast te stellen de volgende Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Echt-Susteren 2015.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Beschermd wonen: de maatwerkvoorziening beschermd wonen die kan worden ingezet in twee ondersteuningsvormen:
ondersteuningsvorm Beschermd Wonen;
wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving; en,
HOOFDSTUK 2 MELDING, ONDERZOEK EN AANVRAAG
Het college verstrekt de cliënt of diens vertegenwoordiger een weergave van de uitkomsten van het onderzoek, tenzij de cliënt of diens vertegenwoordiger heeft meegedeeld dit niet te wensen.
HOOFDSTUK 3 MAATWERKVOORZIENING
PARAGRAAF 1 Beoordeling aanspraak
artikel 3.2 Algemene weigeringsgronden
Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:
voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen.
indien de aanspraak niet is vast te stellen doordat de cliënt niet of onvoldoende voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3.8 lid 1 en 3 van de wet of artikel 2.4 van deze verordening of doordat een huisgenoot niet of onvoldoende voldoet aan de verplichting als bedoeld in artikel 2.4 van deze verordening.
artikel 3.3 Maatwerkvoorziening ten behoeve van het wonen
Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening in het kader van het wonen bestaat indien:
deze betrekking heeft op een woongebouw, dat specifiek gericht is op mensen met beperkingen of dat in de praktijk bewoond wordt door een specifieke groep en waarvan vast staat dat de voorziening niet voldoet aan de voor een dergelijke woning op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contractuele bepalingen geldende vereisten en waarvan is aangetoond dat de aangevraagde voorziening bij wel voldoen aan die vereisten niet nodig is.
PARAGRAAF 2 Vorm van maatwerkvoorziening
artikel 3.6 Criteria persoonsgebonden budget
Een persoonsgebonden budget wordt, onverminderd artikel 2.3.6 lid 2 van de wet, geweigerd indien:
artikel 3.7 Hoogte persoonsgebonden budget
De hoogte van een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen en woningaanpassingen bedraagt in ieder geval niet meer dan de huur- dan wel aanschafprijs van de goedkoopst passende voorziening, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering, zoals die door het college aan de leverancier zou zijn verschuldigd.
De hoogte van een persoonsgebonden budget voor diensten bedraagt:
indien sprake is van dienstverlening door een persoon uit het informele netwerk van de cliënt, zijnde familieleden in de eerste of tweede graad, in ieder geval niet meer dan het door het college in het Wmo-besluit vastgestelde percentage van de prijs waarvoor het college deze dienst heeft gecontracteerd.
De hoogte van een persoonsgebonden budget Beschermd wonen bedraagt bij:
niet-professionele hulp uit het eigen sociaal netwerk: 75% van de kostprijs zoals vermeld in onderdeel 1 tot een maximum bedrag van € 20 per uur. Op gemotiveerd verzoek van de cliënt en indien dit anders leidt tot onbillijke situaties geldt een tarief tot een maximum bedrag van € 25 per uur, mits daar een financiële compensatie aan de hulp tegenover staat.
artikel 5.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden
HOOFDSTUK 7 BEËINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING
Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een toegekende aanspraak op een maatvoorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien:
artikel 7.2 Herziening en intrekking
Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een besluit tot toekenning van een aanspraak opeen maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken indien:
HOOFDSTUK 8 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK
Het college informeert cliënten over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
artikel 10.1 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
artikel 10.2 Verhogen/verlagen bedragen
Het college kan de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende besluit maatschappelijke ondersteuning geldende bedragen verhogen of verlagen.
De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Echt-Susteren 2013 wordt ingetrokken, met dien verstande dat een cliënt recht houdt op een doorlopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Echt-Susteren 2013 met de daarbij behorende rechten en plichten, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.
HOOFDSTUK 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Onder a Algemeen gebruikelijke voorziening
Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip "algemeen gebruikelijk" is reeds geconcretiseerd in de Wmo 2007-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen.
Het gaat daarbij om de volgende voorzieningen die: in de reguliere handel verkrijgbaar zijn; niet speciaal voor personen met een beperking bedoeld zijn; die niet duurder is dan vergelijkbare producten.
Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de beperkingen onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.
Waar iemand woonachtig is wordt in eerste instantie bepaald door waar iemand staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen. De zinsnede "dan wel zal staan ingeschreven" verwijst naar situaties waarin sprake is van een aanstaande verhuizing naar een andere woning die nog aangepast moet worden voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. De persoon met beperkingen dient een feitelijk woonadres, dat afwijkt van het adres in de Basisregistratie Personen, aan te tonen.
ledereen met hetzelfde hoofdverblijf kan als huisgenoot worden aangemerkt, met uitzondering van de kamerhuurder en de kostganger. Deze uitzondering geldt alleen als er sprake is van een commerciële relatie tussen de kamerhuurder/kostganger en de hoofbewoner(s). Als er een familierelatie bestaat, zal er over het algemeen niet snel sprake zijn van kamerverhuur of kostgangerschap.
Het hoofdverblijf hoeft niet op hetzelfde adres te zijn. Het kan ook op hetzelfde perceel gelegen zijn. Ook bij een kangoeroe-woning kan dus sprake zijn van huisgenoten.
Onder k Voorliggende voorziening
Dit is een voorziening op grond van andere wetgeving, die voorgaat op de wet. Te denken valt hierbij aan onder meer voorzieningen waarop de cliënt aanspraak kan maken op basis van de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Wet langdurige zorg).
artikel 1.2 Verantwoordelijkheid college
Bij participatie gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Met maatschappelijk verkeer wordt hetzelfde bedoeld als maatschappelijk leven. Hiermee sluit de definitie van participatie aan bij die van de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF). Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.
De omschrijving van zelfredzaamheid bevat twee elementen:
Het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen. Algemene dagelijkse levensverrichtingen zijn de handelingen de mensen dagelijks in het gewone leven verrichten. Voor de zelfredzaamheid van cliënten kan gedacht worden aan: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, persoonlijke verzorging (bij behoefte aan geneeskundige zorg, of een hoog risico daarop, valt de persoonlijke verzorging onder de Zorgverzekeringswet) bewegen/lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning en sociaal contact.
Het voeren van een gestructureerd huishouden.
Hierbij kan onder andere gedacht worden aan: zelfstandig wonen in een geschikt huis, zelfstandig wonen in een schoon en leefbaar huis, beschikken over schone, draagbare kleding, beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, beschikken over maaltijden, zelfstandig administratie kunnen voeren en het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.
HOOFDSTUK 2 MELDING, ONDERZOEK EN AANVRAAG
Dit artikel beschrijft wie de melding kan doen en hoe de melding kan worden gedaan. In principe kan iedereen namens de cliënt een signaal afgeven dat de cliënt behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Echter de melding in de zin van artikel 2.3.2 van de wet kan alleen worden gedaan door of namens de cliënt. Voor die formele eis is bewust gekozen. Het college moet namelijk binnen zes weken na een melding een uitgebreid onderzoek hebben uitgevoerd.
artikel 2.2 Cliëntondersteuning
Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4 lid 1 onder a en lid 2 van de wet. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14,33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit. Het gaat om onafhankelijke cliëntondersteuning. Die kan ook worden geboden door iemand uit het sociaal wijkteam die handelt vanuit zijn professionele autonomie.
In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2 lid 3 van de wet bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van cliëntondersteuning.
De wijze van onderzoek is omschreven in de wet. Er is bewust gekozen om de wijze van toegang summier in de verordening op te nemen. In de wet zijn al voldoende waarborgen voor de cliënt opgenomen waar het college zich aan moet houden.
artikel 2.4 Medewerking cliënt en huisgenoten
Dit is een uitwerking van artikel 2.3.8 van de wet. Echter voor het beoordelen of gebruikelijke hulp verlangd kan worden, is het van belang om ook de huisgenoten te kunnen beoordelen. Daarom is ervoor gekozen om ook huisgenoten te kunnen oproepen om hen te bevragen dan wel te onderzoeken. In lid 2 is de verplichting beschreven voor de huisgenoot om medewerking te verlenen. Verleent de cliënt of de huisgenoot geen medewerking dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.
Dit artikel beschrijft wie de aanvraag kan doen en hoe de aanvraag kan worden gedaan. Een aanvraag kan alleen worden gedaan door of namens de cliënt. Voor die formele eis is bewust gekozen. Het college moet namelijk binnen twee weken na een aanvraag een besluit nemen. In het derde lid zijn een tweetal bepalingen van overeenkomstige toepassing verklaard
HOOFDSTUK 3 MAATWERKVOORZIENING
artikel 3.1 Criteria voor een maatwerkvoorziening
Op grond van artikel 2.3.2 lid 5 van de wet is het college verplicht de cliënt of diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek te verstrekken. Bij het beoordelen van de aanspraak voor een maatwerkvoorziening welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college dat onderzoeksverslag, indien aanwezig, als uitgangspunt. Het college kan alleen afzien van het verstrekken van de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek indien de cliënt aangeeft geen prijs te stellen op het onderzoeksverslag. Dat kan zich onder andere voordoen als de onderzoeksprocedure ertoe heeft geleid dat de cliënt wegen heeft gevonden om zelf of met hulp van anderen te participeren.
Het verstrekken van een maatwerkvoorziening is in het kader van de wet nadrukkelijk de hekkensluiter. Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst bied, moet er een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Dus het college zal zorgvuldig onderzoeken wat de cliënt op eigen kracht of met hulp van personen uit zijn sociale netwerk (gebruikelijke hulp, mantelzorg of anderszins) kan doen om de problematiek te verkleinen of op te lossen en wat gebruikmaken van algemene voorzieningen daaraan kan bijdragen.
Een algemene voorziening kan pas dan een oplossing voor een cliënt bieden zodra deze:
Er moet een langdurige noodzaak aanwezig zijn. Er wordt rekening gehouden met de behoeften van de cliënt maar uitgangspunt is dat beoordeeld wordt wat noodzakelijk is om de cliënt te laten participeren en in staat te stellen tot zelfredzaamheid.
De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend als de meest goedkope voorziening te zijn. Datgene wat de cliënt als een meest passende oplossing voor zijn beperkingen beschouwt wordt meegewogen in de beoordeling van het verantwoord zijn van de voorziening. Ook het criterium inzake de kosten van de voorziening, spelen een rol bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet verantwoord zijn van een voorziening. Voorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer passend maken, komen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking.
artikel 3.2 Algemene weigeringsgronden
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Voor het begrip algemeen gebruikelijk wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1.1.
Dit onderdeel bepaalt hetzelfde als artikel 1.2.1 van de wet. De plicht tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening beperkt zicht tot ingezetene van de gemeente.
Het doel van deze bepaling is het college niet in de positie te brengen dat de noodzaak, adequaatheid en passendheid van aangevraagde voorzieningen niet meer kunnen worden beoordeeld. Zijn de kosten reeds gemaakt dan wordt ervanuit gegaan dat de cliënt zijn beperkingen op eigen kracht kan oplossen.
Hier wordt aangegeven dat de maatwerkvoorziening geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de cliënt verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de cliënt geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.
De wet bevat geen bepaling, zoals artikel 2 Wmo 2007, die regelt dat een aanspraak op grond van een andere wet voorgaat. Daarom is een dergelijke bepaling in de verordening opgenomen. Ook regelt de verordeningsbepaling, vergelijkbaar aan artikel 15 van de Wet werk en bijstand, dat kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Daarbij valt te denken aan rollators die niet meer vergoed worden via de basiszorgverzekering.
In artikel 2.3.8 van de wet is de medewerkingsverplichting van de cliënt opgenomen. Op basis van lid 1 moet de cliënt op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding geven tot een ander besluit. Voorts moet de cliënt op grond van lid 3 aan het college medewerking verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Wmo 2015. In artikel 2.3 van deze verordening is voor de huisgenoten van de huisgenoten een medewerkingsplicht neergelegd. Verleent de cliënt of de huisgenoot geen medewerking dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als de cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen. Indien een cliënt is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de cliënt in een al aangepast huis zou zijn gaan wonen.
De verhuizing naar een inadequate woning wordt hier genoemd als weigeringsgrond. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Een uitzondering in deze bepaling is de zogeheten 'belangrijke reden'. Hierbij kan worden gedacht aan een verhuizing vanwege het aanvaarden van werk.
artikel 3.3 Maatwerkvoorziening ten behoeve van het wonen
Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Te denken valt aan bijvoorbeeld het opheffen van allergene factoren of van andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen. Dit risico komt voor de cliënt. Er hoeft dan geen maatwerkvoorziening verstrekt te worden. Daarnaast is de cliënt verantwoordelijk, zoals ieder ander, om zaken als achterstallig onderhoud zelf op te lossen (indien het een eigen woning betreft) of zijn verhuurder hiervoor aansprakelijk te stellen.
Bij het verlenen van een voorziening is de reikwijdte van de verordening beperkt tot het
hoofdverblijf van de cliënt. Er hoeft bijvoorbeeld geen maatwerkvoorziening te worden getroffen aan een tweede woning (vakantiewoning).
In dit artikel is aangegeven dat slechts enkele aanpassingen ten behoeve van gemeenschappelijke ruimten voor vergoeding in aanmerking komen. In het kader van de Wmo 2007 heeft de CRvB geoordeeld dat een dergelijke bepaling in het algemeen niet in strijd met de in artikel 4 lid 1 Wmo 2007 neergelegde compensatieplicht. Bij ondervonden beperkingen moet het college wel op andere wijze zorgdragen voor maatschappelijke ondersteuning. Het college kan dan bijvoorbeeld in plaats van een voorziening in de gemeenschappelijke ruimte, een verhuiskostenvergoeding verstrekken.
Het uitgangspunt is dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon. Laat de cliënt dat na, dan hoeft er geen maatwerkvoorziening voor de nieuwe woning verstrekt te worden. Uitgezonderd de situatie dat het college voorafgaand aan de verhuizing toestemming heeft gegeven.
Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin de beperkingen opgeheven kunnen worden door renovatie of aanpassingen aan de eisen van de tijd. De cliënt is hier zelf voor verantwoordelijk.
Een voorziening wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden.
Geen woonvoorzieningen worden verstrekt in woongebouwen voor ouderen of personen met beperkingen. Dit geldt voor woongebouwen die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen of die in de praktijk bewoond worden door een specifieke groep en waarvan vast staat dat de aangevraagde voorziening niet voldoet aan de voor een dergelijke woning op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contractuele bepalingen geldende vereisten. Indien het woongebouw wel zou voldoen aan die vereisten, dan zou de aangevraagde voorziening niet nodig zijn geweest.
Woningen die niet geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen kunnen ook niet-als hoofdverblijf-adequaat gemaakt worden. Daarvoor zal dus per definitie geen woonvoorziening worden verstrekt; aanpassen leidt niet tot een adequate situatie en verhuizen vanuit een dergelijke woning naar een woning die wel geschikt is om het gehele jaar te bewonen kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Ook zonder beperking zal men immers moeten verhuizen naar een woning die wel het gehele jaar bewoonbaar is. Ook deze weigeringsgrond heeft weer betrekking op de eigen kracht/eigen verantwoordelijkheid.
In feite gaat het bij verhuizing vanuit het ouderlijk huis of vanuit een vergelijkbare situatie naar een zelfstandige woonruimte om een algemeen gebruikelijke verhuizing.
Dit lid regelt het primaat van primaat van verhuizen (lid 2). Bij de beoordeling of het primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval.
artikel 3.4 Maatwerkvoorziening ten behoeve van vervoer
De omvang een te verstrekken voorziening voor vervoer wordt begrensd op 1500-2000 km. Deze grens is overgenomen uit de Wmo 2007-jurisprudentie. Daarin is bepaald dat een vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen die neerkomt op een aflegbare afstand in de bandbreedte van ongeveer 1500 tot 2000 kilometer per jaar, in beginsel toereikend is om de cliënt in staat te stellen sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Als de vervoersbehoefte lager is, kan ook een lager aantal kilometers toegekend worden.
In het tweede lid is het primaat van collectieve voorzieningen, zoals het collectief vervoer, geregeld.
artikel 3.5 Vaststelling vorm van maatwerkvoorziening
Een maatwerkvoorziening kan in natura en in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Natura en pgb zijn gelijkwaardige alternatieven. De cliënt kan daarbij kiezen voor een pgb. Wel stelt de wet een aantal voorwaarden en ook deze verordening. Om in aanmerking te komen voor persoonsgebonden budget moet de cliënt een budgetplan opstellen. In het budgetplan geeft de cliënt onder andere aan:
Dit is geen limitatieve opsomming. Het plan is een goede manier om de eigen regie in beeld te brengen en helpt startende budgethouders op weg.
artikel 3.6 Criteria persoonsgebonden budget
Artikel 2.3.6 lid 2 en 4 bevatten een aantal (deels facultatieve) criteria om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget. In aanvulling daarop bevat dit artikel een aantal weigeringsgronden voor een persoonsgebonden budget. Deze sluiten deels aan bij de verplichting voor de cliënt om een budgetplan te overleggen, indien hij in aanmerking wil komen voor een persoonsgebonden budget. Voor het overige zijn de weigeringsgronden afgeleid van de Regeling subsidies AWBZ.
artikel 3.7 Hoogte persoonsgebonden budget
Dit artikel bevat de hoofdregels voor het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget. Het is aan het college overgelaten om nadere regels vast te stellen, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel. Wel geldt onverkort dat zorg in natura en een persoonsgebonden budget een gelijkwaardige positie hebben.
Bij het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget neemt het college het door de cliënt opgesteld budgetplan in aanmerking. Bovendien is het persoonsgebonden budget nooit hoger dan de prijs die het college betaalt aan de leverancier of aanbieder.
Een cliënt mag diensten betrekken van personen die behoren tot het sociale netwerk. Die vrijheid mag de gemeente niet beperken. De gemeente mag alleen voorwaarden stellen ten aanzien van het tarief.
In lid 2 onder ben c is gebruik gemaakt van de bevoegdheid om voorwaarden ten aanzien van het tarief vastte stellen. Het persoonsgebonden budget ten behoeve van het betrekken van diensten van personen die behoren tot het sociale netwerk is gemaximeerd op een percentage van de kosten die het college verschuldigd is aan de leverancier bij een voorziening in natura. Het college stelt het percentage vast in het Wmo-besluit.
Specifiek ten aanzien van het pgb Beschermd wonen is voor de tariefdifferentiatie aansluiting gezocht bij de bepalingen hieromtrent in de ‘Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke Ondersteuning Venlo 2015’ van de gemeente Venlo, die namens de gemeente Roermond de toegang verzorgt tot het Beschermd wonen. Deze bepalingen zijn vervat in lid 4 en 5 van de verordening.
Dit artikel benoemt een aantal onderwerpen dat in een toekenningsbeschikking in ieder geval moet worden opgenomen. Daarnaast vloeien uit met name de Algemene wet bestuursrecht een aantal eisen, die niet zijn herhaald in deze verordening. Zo moet de beschikking de motivering bevatten.
HOOFDSTUK 4 BIJDRAGE IN DE KOSTEN
artikel 4.1 Bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen
Dit artikel regelt dat een cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening een eigen bijdrage is verschuldigd. Onder de Wmo 2015 blijft onveranderd dat er geen bijdrage voor rolstoelen is verschuldigd. Bij een woningaanpassing ten behoeve van kinderen jonger dan 18 jaar kan een bijdrage worden opgelegd, voor de overige voorzieningen ten behoeve van kinderen jonger dan 18 jaar is geen bijdrage mogelijk.
Voor de hoogte wordt aansluiting gezocht bij de landelijke bijdrageregeling (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015). Hier wordt uitgegaan van de maximale variant. De bijdrage mag niet meer bedragen dan de kostprijs. De cliënt betaalt dus niet meer dan de gemeente kwijt is aan kosten voor het verstrekken van de voorziening.
Lid 4 geeft aan dat de bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het CAK.
De bijdrage mag niet meer bedragen dan de kostprijs. De kostprijs is omschreven in artikel 4.3 van deze verordening.
Specifiek ten aanzien van de hoogte van de eigen bijdragen maatschappelijke opvang en vrouwenopvang aansluiting gezocht bij de bepalingen hieromtrent in de andere gemeenten in Noord- en Midden Limburg, om uniformiteit in eigen bijdragen voor de betreffende maatwerkvoorzieningen te kunnen waarborgen.
artikel 4.2 Bijdrage in de kosten voor algemene voorzieningen
De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. In de verordening is bepaald dat voor een algemene voorziening een bijdrage in de kosten verschuldigd kan zijn. Het college bepaalt in het Wmo-besluit in welke gevallen de bijdrage in de kosten wordt opgelegd en regelt de omvang van deze bijdrage in de kosten.
De bijdrage mag niet meer bedragen dan de kostprijs. De kostprijs is omschreven in artikel 4.3 van deze verordening.
In de wet is bepaald dat de bijdrage in de kosten niet meer mag bedragen dan de kostprijs en dat in de verordening moet worden weergegeven op welke wijze de kostprijs wordt berekend. In dit artikel is de wijze van berekening van de kostprijs weergegeven. De kostprijs is bij een voorziening in natura de prijs die de gemeente aan de aanbieder betaald. Onder bijkomende kosten wordt in ieder geval verstaan onderhoud, reparatie en verzekering. Bij een persoonsgebonden budget is de kostprijs gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.
artikel 5.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
In dit artikel zijn de kwaliteitseisen neergelegd. De kwaliteitseisen vloeien voort uit de wet.
artikel 5.2 Prijs- kwaliteitverhouding
Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële prijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
artikel 5.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
In artikel 3.4 lid 1 van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.
In aanvulling op het bovenstaande regelt artikel 5.3 dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere
eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
HOOFDSTUK 6 EISEN AAN AANBIEDERS
artikel 6.1 Eisen aan klachtafhandeling door aanbieder
In dit artikel is aangegeven dat alle leveranciers een regeling moeten treffen voor de behandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens een cliënt. De gemeente laat de leveranciers vrij om de regeling vorm te geven. Er wordt wel gecontroleerd of de leveranciers een regeling in het leven hebben geroepen.
De gemeente kiest er bewust voor om een regeling voor medezeggenschap ten aanzien van alle voorzieningen niet verplicht te stellen. Het verplicht stellen kan tot effect hebben dat kleine aanbieders/leveranciers afhaken en cliënten minder keuzevrijheid hebben bij een voorziening in natura. Dit is niet gewenst.
HOOFDSTUK 7 BEËINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING
De wettelijke bepaling over met name terugvordering zijn summier en artikel 2.3.10 maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Bij beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van belanghebbende om te participeren zwaar dient te wegen.
In de wet is slechts een terugvorderingsgrond opgenomen. Alleen indien de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het college op grond van de wet overgaan tot terugvordering. De gemeente heeft er daarom voor gekozen om de terugvorderingsgronden uit te breiden. Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen de terugvorderingsbepaling in de wet en de terugvorderingsgronden in de verordening voor wat betreft de invordering. Bij de terugvorderingsgronden in de verordening moet de invordering langs civielrechtelijke weg moet geschieden. Dit betekent onder meer dat in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond dat er sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). In de praktijk zal de onverschuldigdheid van de betaling ontstaan door het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit. Bij de in de wet opgenomen terugvorderingsgrond heeft het college de mogelijkheid het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel in te vorderen. Er is sprake van een executoriale titel, waarmee direct beslag kan worden gelegd.
HOOFDSTUK 8 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK
In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen alsmede het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Belangrijk is om de cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college controleert de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en bij het vermoeden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Het college kan bij de controle onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.
HOOFDSTUK 9 JAARLIJKSE BLIJK VAN WAARDERING
artikel 9.1 Jaarlijkse blijk van waardering
Dit artikel bepaalt op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor de waardering zijn in dit artikel opgenomen. Het college moet in het Wmo-besluit vastleggen waaruit de blijk van waardering bestaat. De toegang is laagdrempelig in die zin dat zowel de cliënt als de mantelzorger kan verzoeken om de blijk van waardering.
artikel 10.1 Hardheidsclausule
Dit artikel geeft aan dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt kan afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, immers, bij de afwegingen gaat het al om een individuele beoordeling. Als desondanks bij die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.
Dit artikel bevat het overgangsrecht voor voorzieningen op basis van de vervallen Wmo 2007. Een cliënt behoudt zijn aanspraak op een doorlopende voorziening verstrekt op grond van de Wmo 2007 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen op grond van de Wmo 2015 en waarbij het besluit op grond van de Wmo 2007 wordt ingetrokken. Er is nadrukkelijk aangegeven dat de cliënt zijn aanspraak behoudt met de daarbij behorende rechten en plichten. Als een cliënt onder de Wmo 2007 geen eigen bijdrage verschuldigd is en onder de Wmo 2015 wel dan is de cliënt de bijdrage pas verschuldigd vanaf het moment dat het college een nieuw besluit heeft genomen op grond van de Wmo 2015 en het besluit op grond van de Wmo 2007 heeft ingetrokken.
Het tweede lid bepaalt dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de nieuwe verordening. In het derde lid is voor lopende bezwaarschriften bepaald dat deze volgens de oude verordening worden afgedaan.