Organisatie | Hardenberg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Hardenberg 2015 |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Hardenberg 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, art. 2.13, 2.14, lid 1, 2, 3 en 7, 2.15, lid 1, 2.16, 2.17, 2.36, lid 4, 2.66, lid 1, Jeugdwet, art. 2.9, 2.10, 2.12, 8.1.1, lid 4, Gemeentewet, art. 149
Uitvoeringsbesluit Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Hardenberg 2015
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2017 | nieuwe regeling | 02-12-2014 Gemeenteblad, 09-12-2014 | 1094720 |
De raad van de gemeente Hardenberg;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 28 oktober 2014;
gelet op de artikelen 2.13, 2.14 (eerste, tweede, derde en zevende lid), 2.15, eerste lid, 2.16, 2.17, 2.36, vierde lid en 2.66, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
overwegende dat burgers een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente als zij op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van het sociale netwerk onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;
overwegende dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met lichamelijke, chronische, psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;
overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;
overwegende voorts dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, de wijze van afstemming met andere voorzieningen, de wijze waarop een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;
gelet op de amendementen Van der Grampel (Evaluatie en hardheidsclausule);
Onder gelijktijdige intrekking van de "Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardenberg 2013" vast te stellen de volgende:
"Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Hardenberg 2015"
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
De artikelen van deze paragraaf hebben zowel betrekking op de invulling van de plicht tot ondersteuning, zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 als op de uitvoering van de bepalingen van de Jeugdwet.
In deze verordening wordt verstaan onder:
hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of de behoefte van een jeugdige of zijn ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet;
Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden, betreffende het tarief, een cliënt of jeugdige en/of ouder(s) aan wie een pgb wordt verstrekt de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen, jeugdhulp en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk.
Artikel 3. Verhouding prijs en kwaliteit
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren maatwerkvoorzieningen als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:
Paragraaf 2 Maatschappelijke ondersteuning
De artikelen van deze paragraaf hebben uitsluitend betrekking op de invulling van de plicht tot ondersteuning, zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 6. Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning
Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning op welke wijze in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.
Artikel 7. Criteria voor een maatwerkvoorziening
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
ter compensatie van de beperkingen , als gevolg waarvan de cliënt onvoldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of
ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huislijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Artikel 11: Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Het college houdt, naast met hetgeen in artikel 3 is bepaald, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:
Artikel 13. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.
Artikel 14 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen.
Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2. van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, op aanvraag aan personen met een beperking of lichamelijke, chronische, psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
Artikel 18. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
Een cliënt houdt, tenzij de indicatie eerder afloopt, maximaal een half jaar recht op de lopende voorziening verstrekt op grond van de “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hardenberg”, nadat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.
De artikelen van deze paragraaf hebben uitsluitend betrekking op de uitvoering van de bepalingen van de Jeugdwet.
Artikel 22. Toegang jeugdhulp via de gemeente
Het college stelt bij nadere regeling regels met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze zij jeugdigen en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.
Artikel 23 Criteria voor een individuele voorziening
Een jeugdige of een ouder komt in aanmerking voor een individuele voorziening indien een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn en voor zover de jeugdige of zijn ouder(s) deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:
Artikel 25. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouder(s) op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Paragraaf 4 Inwerkingtreding en citeerartikel
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe jaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hardenberg d.d. 2 december 2014.
De raad voornoemd,
De griffier, De voorzitter,
F.G.S. Droste P.H. Snijders
PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien zowel de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 als de Jeugdwet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening.
In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die voor zowel de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 als voor de Jeugdwet van toepassing zijn.
Het college kan op grond van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt. Met behoud van de motiveringseis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen.
In lid 1 is bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. Op grond van de wet moet dit in de verordening worden vastgelegd, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.
Lid 2: een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing in te trekken.
Lid 4. De beloning van het sociale netwerk is in elk geval beperkt tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Verder wordt er slechts een pgb verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt.
Lid 5: Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordening plicht in artikel 2.1.3, vierde lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 2.9, onder d van de Jeugdwet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening (Wmo) of individuele voorziening (Jeugdwet).
Artikel 3. Verhouding prijs en kwaliteit
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 2.11, eerste lid van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening of jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening of jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 2.12 van de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de van toepassing zijnde arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering wordt in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van de reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is tenminste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Artikel 4. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Op grond van de wet dient in de verordening bepaald te worden op welke wijze ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van de wet. Dit artikel van de verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke bepaling. De adviesraad wordt nauw betrokken bij de beleidsvoorbereiding en –evaluatie met betrekking tot de wet. De adviesraad mag gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen en voert periodiek overleg over de uitvoering van de wet, waarbij de adviesraad ook zelf agendapunten mag aandragen.
PARAGRAAF 2 MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING
In aanvulling op de definities die in artikel 1 worden genoemd zijn hier enkele definities opgenomen die uitsluitend betrekking hebben op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Artikel6. Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid onder a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Daarbij is onder meer bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid , participatie, beschermd wonen of opvang.
Artikel7. Criteria voor een maatwerkvoorziening
In artikel 2.1.3, tweede lid, onder a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.
Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een voorziening in “natura” krijgt. Indien gewenst bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.
Tweede lid, onder a, en derde lid onder a: het beoogde resultaat is bijvoorbeeld “mobiliteit” en niet “een scootmobiel”.
Lid 4:Deze bepaling dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. Zie artikel 12 en artikel 2.14, zesde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, waarin is bepaald dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente wordt geïnd door het CAK.
Artikel 9. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen
Deze bepaling geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste tot en met derde en zevende lid, en 2.1.5, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. Om de algemene voorzieningen (financieel) laagdrempelig te houden, is besloten geen eigen bijdrage voor algemene voorzieningen te vragen. Op deze wijze wordt getracht de druk op vaak duurdere maatwerkvoorzieningen te beperken.
Dit artikel bevat daarom alleen regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen.
De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening (artikel 2.1.4, derde lid, eerste zin, van de wet) en in het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning worden regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen (artikel 2.1.4, vierde lid, van de wet). De bijdrageregels in de verordening moeten passen binnen de kaders die het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning stelt.
Artikel 10. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Deze bepaling betreft de uitwerking van de verordening plicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 en volgende van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, zijn daarbij uitgangspunt. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.
In het eerste lid is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het derde lid genoemde jaarlijks cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet.
Artikel 11. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Deze bepaling is een aanvulling op hetgeen is vermeld in artikel 3 van deze verordening.
In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de Memorie van Toelichting op artikel 2.4.1 wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; “ omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.”
In dit artikel zijn dan ook bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in gebruik gegeven of in bruikleen verstrekte voorzieningen.
Artikel 13. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Voor de inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 kon een cliënt die extramurale zorg op grond van de AWBZ of Wmo ontving, een mantelzorgcompliment aanvragen voor zijn mantelzorger. Met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 is het mantelzorgcompliment van de rijksoverheid vervallen. Op grond van artikel 2.1.6 van de wet moet bij verordening worden bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.
Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.
De wijze waarop de waardering plaatsvindt is vrij.
Artikel 14. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.7 van de wet. Daarin is opgenomen dat bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of lichamelijke, chronische, psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
De tegemoetkomingen die in dit verband bijvoorbeeld worden bedoeld, zijn de tegemoetkoming in de vervoerskosten en de tegemoetkoming in de verhuiskosten.
De tegemoetkoming kan op aanvraag worden verstrekt. De beslissing op een dergelijke aanvraag is een beschikking en meer in het bijzonder een subsidiebeschikking. De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht, onder andere over bezwaar en beroep en subsidies zijn hierop van toepassing.
De tegemoetkoming kan een alternatief zijn voor een maatwerkvoorziening of een pgb. Hiervoor is wel vereist dat de cliënt zelf kiest voor een tegemoetkoming. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening of pgb en die tijdens het onderzoek naar de aanvraag de keuze krijgt om een tegemoetkoming te ontvangen voor de door hem gewenste voorziening. Deze tegemoetkoming is niet kostendekkend maar geeft de cliënt wel het voordeel dat hij zelf een bedrag in handen krijgt waarmee hij meer eigen regie heeft bij de inkoop van de gewenste voorziening. Indien hij het geld niet aanwendt voor dit doel, kan op grond van de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht worden gehandhaafd. Indien hij later wederom een aanvraag zou doen voor maatschappelijke ondersteuning, zonder dat er nieuwe feiten of omstandigheden in zijn situatie zijn, kan deze aanvraag worden afgewezen op grond van de Algemene wet bestuursrecht onder verwijzing naar de eerdere beschikking ter verstrekking van de tegemoetkoming.
Op grond van het tweede lid kan het college bij besluit bepalen in welke gevallen een tegemoetkoming wordt verstrekt en wat de hoogte daarvan is. Door het vastleggen bij besluit is voor de burger op voorhand duidelijk op welke tegemoetkoming hij recht heeft.
Artikel 15. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
In artikel 3.4, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet. In aanvulling op het bovenstaande regelt dit artikel dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
Artikel 16. Klachtenregeling bij aanbieders
In het eerste lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtenregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015). In de verordening geldt deze verplichting voor iedere aanbieder van een maatwerkvoorziening.
In de Memorie van Toelichting staat dan cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).
Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.
Artikel 17. Medezeggenschap bij aanbieders
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.
In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.
In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders van een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening dienen te beschikken over een regeling voor medezeggenschap. Deze aanbieders zijn op grond van artikel 3.2, eerste lid, onder b van de wet verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen.
In het tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door de aanbieders goed wordt uitgevoerd.
Artikel 18. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
De wet zelf bevat overgangsrecht voor cliënten die vanuit de AWBZ overgaan naar de Wmo, zie de artikelen 8.1 tot en met 8.4. In dit artikel is het overgangsrecht op gemeentelijk niveau geregeld. In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten maximaal een half jaar doorlopen, nadat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. Dit geldt uiteraard alleen wanneer er sprake is van een geldige indicatie, die nog niet is afgelopen.
In het derde lid is als hoofdregel neergelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden. Omdat dit voor de cliënt nadelige gevolgen kan hebben, is in het vierde lid bepaald dat de vorige verordening gebruikt mag worden, als dit evident voordeliger is voor de cliënt. Dit moet voorkomen dat de cliënt gedupeerd is als zijn aanvraag enige tijd bij het college in behandeling is geweest en zijn rechtspositie door het tijdverloop wordt aangetast. Dezelfde regeling is voor de bezwaarfase opgenomen in het zesde lid.
De hier genoemde definitie is aanvullend op de definities die in artikel 1 worden genoemd. Deze definitie geldt alleen voor de Jeugdwet.
Artikel 20. Vormen van jeugdhulp
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a van de Jeugd wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de Memorie van Toelichting op de wet komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.
Het begrip “voorziening” is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de Memorie van Toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn oude(s) deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.
Artikel 21. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
In artikel 2.6, eerste lid, onder g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder(s) daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2).
Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, in alle gevallen vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouder(s).
Artikel 22. Toegang jeugdhulp via de gemeente
Deze bepaling regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente en is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Dit alles ter uitvoering van artikel 2.9, onder a, van de Jeugdwet waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.
Artikel 23. Criteria voor een individuele voorziening
In dit artikel is vermeld aan de hand van welke (afwegings)criteria een individuele voorziening wordt verstrekt. Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.3 van de Jeugdwet en in feite een nadere uitwerking van dit wetsartikel.
Artikel 24. Inhoud beschikking
Voor ondersteuning, hulp en zorg op grond van de Jeugdwet kunnen geen eigen bijdragen worden opgelegd. Er kan wel sprake zijn van een ouderbijdrage in verband met de kosten van de aan een jeugdige geboden jeugdhulp, voor zover deze jeugdhulp verblijf buiten het gezin inhoudt, of in de kosten van verblijf in een justitiële jeugdinrichting van een jeugdige.
In de beschikking wordt alleen ter informatie opgenomen dat een ouderbijdrage is verschuldigd. De vaststelling en inning geschiedt door het bestuursorgaan dat namens de gemeente met de inning is belast.
Artikel 25. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de Jeugdwet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Het eerste lid berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de Jeugdwet. Ook de overige onderdelen van artikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot het pgb. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d, van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouder(s) aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan. Indien het de jeugdige of zijn ouder(s) redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.
Het tweede lid is geënt op artikel 8.1.4 van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d, van de Jeugdwet uitgebreid met de individuele voorziening in natura.
PARAGRAAF 4 INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL
Toegevoegd bij amendement Van der Grampel.
Toegevoegd bij amendement Van der Grampel.
Artikel 28. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening dient te worden aangehaald.