Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Veenendaal

Besluit nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Veenendaal

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVeenendaal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Veenendaal
CiteertitelBesluit nadere regels
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verordening maatschappelijke ondersteuning

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201515-02-2017Nieuwe regeling

28-10-2014

Gemeenteblad Veenendaal

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Veenendaal

 

 

Inleiding

Vanaf 2015 is de Wet Maatschappelijke Ondersteuning ingrijpend veranderd. De nieuwe Wmo gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van mensen om hun vragen en beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid thuis en maatschappelijke participatie op te lossen en verantwoordelijkheid van gemeenten om aanvullende ondersteuning te bieden waar nodig.

In een nieuwe Verordening Maatschappelijke Ondersteuning geeft de gemeente Veenendaal haar juridische kaders voor invulling van de Wmo in Veenendaal aan. Deze verordening is door de gemeenteraad vastgesteld vanuit hun kaderstellende bevoegdheid.

In onderhavig Besluit nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning zijn de rechten en plichten van de betrokkenen bij de uitvoering van deze wet verder ingevuld. Onderdelen van de wet die in de verordening afdoende zijn beschreven komen niet terug in de regels. Zowel de rechten en plichten van de gemeente in de uitvoering van de Wmo staan omschreven als de rechten en plichten van inwoners en andere betrokkenen.

In dit document worden eerst de nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning beschreven. Hierna volgt een toelichting, om de betrokkenen mee te nemen in het denkkader van het college.

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1- Begripsbepalingen

  • 1.

    aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren.

  • 2.

    aanvraag: verzoek om een maatwerkvoorziening van een belanghebbende aan het college waarop een besluit wordt gevraagd, nadat het onderzoek conform artikel 2.3.2 van de wet is afgerond binnen weken, dan wel nadat door het college verzuimd is dit onderzoek binnen weken af te ronden.

  • 3.

    algemeen gebruikelijke voorzi ening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder dan vergelijkbare producten.

  • 4.

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang.

  • 5.

    belanghebbende (artikel : , eerste lid, Awb): degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

  • 6.

    beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 7.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet.

  • 8.

    b udgetplan: een overzicht van de door de cliënt voorgenomen besteding van het te verlenen persoonsgebonden budget.

  • 9.

    b udgetperiode : betalingsperiode van het persoonsgebonden budget (is gelijk aan de periode die het CAK hanteert voor inning van eigen bijdragen).

  • 10.

    CAK: het CAK, genoemd in artikel, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

  • 11.

    cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet.

  • 12.

    college: college van burgemeester en wethouders.

  • 13.

    eenmanszaak: onderneming geleid door en eigendom van één persoon.

  • 14.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

  • 15.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

  • 16.

    hulpmiddel: roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen.

  • 17.

    i ndividuele o ndersteuning : omvat activiteiten voor en met cliënten met beperkingen ten gevolge van een somatische, psychogeriatrische en/of psychiatrische aandoening en/of een verstandelijke en/of lichamelijke handicap en is gericht op het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid van de cliënt.

  • 18.

    logeeropvang: opvang gericht op respijtzorg, bedoeld om overbelasting bij mantelzorgers te voorkomen of te verminderen.

  • 19.

    maatschappelijke ondersteuning:

    • a)

      bevorderen van de sociale samenhang, mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

    • b)

      ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psycho-sociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

    • c)

      bieden van beschermd wonen en opvang.

  • 20.

    maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • a)

      ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

    • b)

      ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

    • c)

      ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

  • 21.

    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

  • 22.

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

  • 23.

    n iet-professionele ondersteuner : Alle mensen die vrijwillig of niet beroepsmatig zorg verlenen aan een ander.

  • 24.

    ondersteuningsplan: een door de aanbieder van individuele en groepsondersteuning in overleg met de cliënt opgesteld document waarin is aangegeven welke activiteiten worden uitgevoerd en met welke beoogde doelen.

  • 25.

    opvang (als bedoeld in de definitie van de wet) : onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 26.

    participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer.

  • 27.

    persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid onderdeel a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.

  • 28.

    persoonsgebonden budget ( pgb ): bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken.

  • 29.

    persoonsgegevens, verwerking van persoonsgegevens, bestand, verantwoordelijke en bewerker:hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens.

  • 30.

    professionele zorgaanbieder : een zorgorganisatie die voldoet aan de kwaliteitseisen zoals gesteld in het aanbestedingsbestek ‘Wmo-ondersteuningstaken 2015-2018’ van de gemeenten Veenendaal en Renswoude.

  • 31.

    sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.

  • 32.

    verordening: verordening maatschappelijke ondersteuning.

  • 33.

    voorliggende voorziening: een voorziening anders dan ingevolge de wet, niet op grond van een wettelijke bepaling waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.

  • 34.

    voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening.

  • 35.

    wet: Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015

  • 36.

    wlz: wet langdurige zorg, deze wet vervangt per 2015 de Algemene Wet Bijzondere ziektekosten (AWBZ).

  • 37.

    woningaanpassing: bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte.

  • 38.

    zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

  • 39.

    zvw: zorgverzekeringswet.

Hoofdstuk 2. Procedure

Artikel 2- Melding ondersteuningsvraag

  • 1.

    Een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan door of namens een cliënt worden gemeld bij het Wmo-loket . Dit kan schriftelijk, digitaal, aan het loket of telefonisch.

  • 2.

    Het verzoek om informatie wordt niet direct als een melding beschouwd en behoeft geen nader onderzoek.

  • 3.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk of digitaal binnen 3 werkdagen na ontvangst.

  • 4.

    In de ontvangstbevestiging wordt aan de melder medegedeeld dat hij of zij de mogelijkheid heeft om binnen 7 dagen na de melding een persoonlijk plan te overhandigen.

  • 5.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek. Zorgaanbieders zijn gemachtigd indien nodig tijdelijk ondersteuning in te zetten voor de melding waarbij de zorgaanbieder binnen 24 uur de bevoegd ambtenaar op de hoogte stelt van de inzet.

  • 6.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger vóór het onderzoek op de mogelijkheid om, gedurende het hele proces van melding tot en met de eventuele inzet van ondersteuning, gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 3- Vooronderzoek, indienen persoonlijk plan

  • 1.

    Het Wmo-loket verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    a) Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover de cliënt redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, rekening houdend met de Wet bescherming persoonsgegevens.

b) De cliënt dient te beschikken over een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Beschikt de cliënt niet over een geldig identificatiedocument dan kan deze lopende het onderzoek aangevraagd en overgelegd worden.

  • 3.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij het Wmo-loket (de in het eerste en tweede lid genoemde gegevens zijn bekend en er is geen wijziging in diens leefsituatie), kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Gedurende zeven dagen na de melding kan de cliënt aan het college een persoonlijk plan overhandigen als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.

Artikel 4- Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen Wmo-consulent en degene door wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a)

      de ondersteuningsbehoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b)

      of het verzoek om ondersteuning tot zelfredzaamheid, participatie, opvang of beschermd wonen leidt;

    • c)

      de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met algemene voorzieningen de zelfredzaamheid of de participatie te handhaven of te verbeteren, zodat de cliënt zo min mogelijk een beroep hoeft te doen op een maatwerkvoorziening;

    • d)

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit het sociaal netwerk te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of participatie zodat de cliënt zo min mogelijk een beroep hoeft te doen op een maatwerkvoorziening;

    • e)

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f)

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in de toelichting, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of participatie zodat de cliënt zo min mogelijk een beroep hoeft te doen op een maatwerkvoorziening;

    • g)

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h)

      de wijze waarop de zelfredzaamheid en participatie al dan niet door middel van het verstrekken van een maatwerkvoorziening kan worden versterkt;

    • i)

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet, verschuldigd zal zijn;

    • j)

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van deze keuze.

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid van de wet, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het gesprek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en over de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4.

    Als de ondersteuningsvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in goed overleg met de cliënt, afzien van een gesprek.

Artikel 5- Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek. Het verslag wordt verstuurd binnen de in de wet gestelde termijn van zes weken na melding.

  • 2.

    Na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 6- Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag kan pas worden ingediend nadat het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet heeft plaatsgevonden binnen zes weken na melding.

  • 2.

    De gemeente neemt een besluit op de aanvraag binnen de in de wet gestelde termijn van twee weken.

  • 3.

    Een cliënt, zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan schriftelijk een aanvraag om een maatwerkvoorziening indienen bij het Wmo-loket:

    • a)

      door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier of;

    • b)

      door middel van ondertekening van het onderzoeks- cq. gespreksverslag.

Hoofdstuk 3. Algemene voorziening schoonmaakondersteuning

Per 1 januari 2015 bieden we eenvoudige ondersteuning op huishoudelijk gebied in de vorm van een algemene voorziening schoonmaakondersteuning. Deze nieuwe ondersteuningsvorm geldt per januari 2015 voor nieuwe cliënten, en per 19 september 2015 voor alle cliënten.

Voor meer complexe ondersteuning bij het voeren van een huishouden is per 1 januari 2015 een maatwerkvoorziening individuele ondersteuning beschikbaar, zoals omschreven in hoofdstuk 9.

Artikel 7- Procedure algemene voorziening schoonmaakondersteuning

  • 1.

    Cliënten kunnen zich melden bij een zorgaanbieder welke gecontracteerd is voor schoonmaakondersteuning als algemene voorziening.

  • 2.

    De zorgaanbieder toetst of de cliënt beperkt is in het voeren van een huishouden.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 8- Woonvoorziening als maatwerkvoorziening

1.Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen.

Artikel 9- Vormen van een woonvoorziening

De volgende woonvoorzieningen zijn mogelijk:

  • 1.

    Niet-bouwkundige woonvoorzieningen, zoals douchehulpmiddelen, tilliften en trapliften.

  • 2.

    Bouwkundige woningaanpassingen, zoals een verbouwing of aanbouw. Bij verbouwing of aanbouw gelden de volgende elementen:

    • a)

      De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening door de bewoner(s) zelf wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor vergoeding in aanmerking.

    • b)

      De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw (RWU 1991).

    • c)

      Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10 procent van de aanneemsom (inclusief BTW) voor zover het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing wordt ingeschakeld.

    • d)

      De leges voor de bouwvergunning, voor zover de bouwvergunning betrekking heeft op het treffen van de voorziening.

    • e)

      De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

    • f)

      De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn.

    • g)

      De kosten in verband met noodzakelijk en technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing.

    • h)

      De kosten van (her)aansluiting op de openbare nutsvoorziening.

    • i)

      Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de plaats waar toegang is tot de aangebrachte voorziening; dit is op basis van individueel maatwerk, uitgaande van de individuele situatie.

  • 3.

    Bezoekbaar / logeerbaar maken van een woning.

In afwijking van het gestelde in artikel 8 kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar/logeerbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. Het bedrag dat verstrekt wordt bij het bezoekbaar / logeerbaar maken van een woning betreft maximaal € 2.300,-.

4. Verhuizen: indien het college vaststelt dat een cliënt in verband met zijn beperkingen het beste kan verhuizen naar een geschikte woning, omdat de bestaande woning niet of moeilijk aangepast kan worden of de kosten hiervoor te hoog zijn kan een verhuisvergoeding van maximaal € 2.850 verstrekt worden.

Artikel 10- Wijze van verstrekken

  • 1.

    In natura: De gemeente verstrekt hulpmiddelen dan wel aanpassingen via gecontracteerde leverancier(s) of op basis van een of meerdere offertes.

  • 2.

    In de vorm van een persoonsgebonden budget: indien de cliënt voldoet aan de eisen zoals gesteld in hoofdstuk 9 kan een woonhulpmiddel dan wel aanpassing in de vorm van een pgb verstrekt worden.

Artikel 11- Terugbetaling bouwkundige woningaanpassing bij verkoop

Wanneer een woning binnen 10 jaar na gereedmelding van de woningaanpassing wordt verkocht, dient de meerwaarde van de woning als gevolg van de aangebrachte woonvoorziening te worden terugbetaald volgens onderstaand afschrijvingsschema.

Terug te betalen bij verkoop binnen:

  • a)

    Jaar 1 en 2: 100% van de meerwaarde;

  • b)

    Jaar 3 en 4: 80% van de meerwaarde;

  • c)

    Jaar 5 en 6: 60% van de meerwaarde;

  • d)

    Jaar 7 en 8: 40% van de meerwaarde;

  • e)

    Jaar 9 en 10: 20% van de meerwaarde.

     

De meerwaarde wordt bepaald op grond van een taxatie door een onafhankelijke taxateur. De taxatiekosten worden vergoed in het kader van de wet.

Artikel 12- Persoonsgebonden budget woonvoorziening

  • 1.

    Een persoonsgebonden budget voor een bouwkundige woningaanpassing in of aan een woonruimte kan verleend worden aan de eigenaar van een koopwoning of aan een huurder. In geval van een huurder dient met de eigenaar van de woning te worden overlegd over de aanpassing.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld op het bedrag van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate woonvoorziening, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten (onderhoud, reparatie).

  • 3.

    Instandhoudingkosten worden gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud van de betreffende woonvoorziening over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor de toekenning van de voorziening.

  • 4.

    Op het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening zijn eveneens de volgende punten van toepassing:

    • a)

      De voorziening moet minimaal voorzien zijn van het CE-keurmerk (indien van toepassing)

    • b)

      De voorziening moet binnen 6 maanden na de verzenddatum van de beschikking zijn aangeschaft.

Hoofdstuk 5. Vervoer

Artikel 13- Vervoersvoorziening als maatwerkvoorziening

De volgende vervoersvoorzieningen kunnen worden verstrekt als maatwerkvoorziening:

  • 1.

    Collectief vraagafhankelijk vervoer (cvv):

a. standaard worden 900 reiszones per jaar toegekend;

b. op basis van het onderzoek kan binnen de voorziening CVV meer maatwerk geboden worden, mits de geldende contracten met de aanbieder van CVV hiervoor ruimte bieden;

  • 2.

    Indien uit onderzoek blijkt dat een persoon ondersteuning nodig heeft voor lokaal vervoer in het kader van zelfredzaamheid en participatie kan een voorziening worden toegekend zoals een scootmobiel, een aangepaste fiets of een handbike.

  • 3.

    Indien uit onderzoek blijkt dat een persoon ondersteuning nodig heeft in de vorm van het gebruik van een eigen (aangepaste) auto dan kan hiervoor een persoonsgebonden budget verstrekt worden, voor zover deze niet tot het normale bestedingspatroon van de cliënt behoort, van maximaal € 50,- per 4 weken.

  • 4.

    Vervoer van en naar een groepsgerichte ondersteuning wordt, indien nodig, geregeld door de gecontracteerde aanbieder van groepsgerichte ondersteuning, zoals omschreven in artikel 22 van dit besluit.

Artikel 14- Wijze van verstrekken van een vervoersvoorziening

  • 1.

    In natura: De gemeente verstrekt vervoersvoorzieningen via gecontracteerde leveranciers of op basis van een offerte.

  • 2.

    In pgb: indien de cliënt voldoet aan de eisen zoals gesteld in hoofdstuk 9 kan een vervoersvoorziening in de vorm van een pgb verstrekt worden. Collectief vervoer kan niet als pgb verstrekt worden.

Artikel 15- Persoonsgebonden budget vervoersvoorziening

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op het bedrag van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten (onderhoud, reparatie en accessoires).

  • 2.

    De instandhoudingkosten worden gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud van de vervoersvoorziening over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor de toekenning van de voorziening.

  • 3.

    Op het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening zijn de volgende punten van toepassing.

    • a.

      Indien de vervoersbehoefte van gezinsleden geheel samenvalt, wordt ten hoogste het maximale persoonsgebonden budget van één persoon per gezin toegekend.

    • b.

      Voor zover de vervoersbehoefte van gezinsleden gedeeltelijk samenvalt, wordt ten hoogste anderhalf maal het maximale persoonsgebonden budget van één persoon toegekend.

Hoofdstuk 6. Rolstoelvoorzieningen

Artikel 16- Wijze van verstrekken rolstoelvoorziening

  • 1.

    In natura: De gemeente verstrekt een rolstoelvoorziening via gecontracteerde leveranciers in bruikleen.

  • 2.

    In pgb: indien de cliënt voldoet aan de eisen zoals gesteld in hoofdstuk 9 kan een rolstoelvoorziening in de vorm van een pgb verstrekt worden.

Artikel 17- Sportvoorzieningen

  • 1.

    Indien uit onderzoek blijkt dat een persoon ondersteuning nodig heeft voor sporten in het kader van zelfredzaamheid en participatie kan een sportvoorziening worden toegekend indien de persoon voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a)

    de cliënt is aantoonbaar lid van een sportvereniging waar de voorziening voor nodig is.

  • b)

    de cliënt kan aantonen dat de sportvoorziening nodig is om te kunnen participeren.

  • 2.

    Wijze van verstrekken: Indien de cliënt voldoet aan de eisen zoals gesteld in hoofdstuk 9 kan een sportvoorziening in de vorm van een pgb verstrekt worden. De hoogte van het pgb bedraagt maximaal € 3000,-, met een gebruiksduur van drie jaar.

Hoofdstuk 7. Begeleiding

Artikel 18- Vormen van begeleiding

Een voorziening voor begeleiding kan verstrekt worden in de vorm van:

  • 1.

    individuele ondersteuning (categorieën licht, midden en zwaar), of;

  • 2.

    groepsgerichte ondersteuning (vormen dagbesteding en dagopvang, beiden in categorieën licht, midden en zwaar).

Artikel 19- Wijze van verstrekken

  • 1.

    In natura: De gemeente verstrekt begeleiding via gecontracteerde zorgaanbieders.

  • 2.

    In pgb: indien de cliënt voldoet aan de eisen zoals gesteld in hoofdstuk 9 kan begeleiding in de vorm van een pgb verstrekt worden.

Artikel 20- Individuele ondersteuning

  • 1.

    De inzet van individuele ondersteuning moet leiden tot één of meer resultaten op de volgende ondersteuningsgebieden:

  • a)

    Huishouden

  • b)

    Zelfzorg

  • c)

    Relatiemanagement

  • d)

    Post/administratie/financiën

  • e)

    Uitgebreide ondersteuningsvraaganalyse.

    2.Individuele ondersteuning, categorie licht

  • 2.

    Lichte ondersteuning betreft het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische vaardigheden en handelingen. Er worden taken overgenomen die de cliënt zelf niet meer kan verrichten en die ook niet (meer) kunnen worden aangeleerd. Er is geen intensief toezicht nodig op het functioneren van de cliënt, om bijvoorbeeld het gedrag te kunnen bijsturen of bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte te voorkomen. Het ziektebeeld van de cliënt is ook niet dermate complex dat een hoge graad van deskundigheid nodig is voor de omgang met de cliënt.

  • 3.

    De huishoudelijke ondersteuning 2 (HO2) die werd geboden door zorgaanbieders is nu opgenomen in het product individuele ondersteuning licht. Eenvoudige huishoudelijke taken worden overgenomen en de regie van het huishouden wordt geheel of gedeeltelijk overgenomen.

    3.Individuele ondersteuning, categorie midden

  • 4.

    Bij middelzware ondersteuning gaat het om meer complexe ziektebeelden (er zijn zodanige stoornissen en beperkingen dat kennis van het ziektebeeld en deskundigheid in de omgang hiermee noodzakelijk is) en/of meer complexe activiteiten (er is bijvoorbeeld toezicht en sturing nodig op het psychisch of lichamelijk functioneren van de cliënt of de cliënt is leerbaar en er kan geoefend worden met het aanbrengen van structuur en/of uitvoeren van handelingen/vaardigheden).

  • 5.

    Van de ondersteuner wordt methodisch handelen verwacht. Hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat conform het ondersteuningsplan. Het te behalen doel kan zijn: (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.

    4.Individuele ondersteuning, categorie zwaar

  • 6.

    Zware ondersteuning wordt ingezet in de meest complexe situaties. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan de aanwezigheid van ernstige gedragsstoornissen, risicovolle instabiele ziektebeelden, multiprobleemsituaties.

  • 7.

    Van de ondersteuner wordt methodisch handelen verwacht, aangepast aan de complexiteit van de ondersteuningsvraag. Hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat conform het ondersteuningsplan. Het te behalen doel kan zijn: (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.

Artikel 21- Groepsgerichte Ondersteuning

  • 1.

    Groepsgerichte ondersteuning kent twee vormen:

  • a)

    Dagbesteding is een vorm van groepsgerichte ondersteuning gericht op het structureren van de dag, op praktische ondersteuning en op het oefenen van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen. De dagbesteding houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel en methodische aanpak, waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem/haar zingeving verleent. En (toewerken naar) een passende vorm van maatschappelijke participatie, waar mogelijk naar (betaalde) arbeid of een re-integratietraject. Deze ondersteuning is vooral bedoeld voor jongeren vanaf 18 jaar en volwassenen tot 67 jaar, waarbij sprake is van een (definitieve) arbeidsbeperking.

  • b)

    Dagopvang is een vorm van groepsgerichte ondersteuning gericht op contacten en een betekenisvolle invulling van de dag, waar maatschappelijke participatie buiten de dagopvang niet mogelijk of gewenst is. En het bieden van activiteiten met als doel het aanbrengen van structuur, sociale participatie, zoveel mogelijk handhaven van de zelfredzaamheid en cognitieve capaciteiten en vaardigheden, het voorkomen van sociaal isolement en het ontlasten van mantelzorgers.

  • 2.

    Groepsgerichte ondersteuning, categorie licht

  • a)

    Lichte groepsgerichte ondersteuning betreft het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen. Er worden taken overgenomen die de cliënt zelf niet meer kan en die ook niet (meer) kunnen worden aangeleerd. Er is geen intensief toezicht nodig op het functioneren van de cliënt, bijvoorbeeld om gedrag te kunnen bijsturen of bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte te voorkomen. Het ziektebeeld van de cliënt is ook niet dermate complex dat een hoge graad van deskundigheid nodig is voor de omgang met de cliënt.

  • 3.

    Groepsgerichte ondersteuning, categorie midden

  • a)

    Bij middelzware groepsgerichte ondersteuning gaat het om meer complexe ziektebeelden (er zijn zodanige stoornissen en beperkingen dat kennis van het ziektebeeld en deskundigheid in de omgang hiermee noodzakelijk is) en/of meer complexe activiteiten (er is bijvoorbeeld toezicht en sturing nodig op het psychisch of lichamelijk functioneren van de cliënt of de cliënt is leerbaar en er kan geoefend worden met het aanbrengen van structuur en/of uitvoeren van handelingen/vaardigheden).

  • b)

    Van de ondersteuner wordt methodisch handelen verwacht. Hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat conform het ondersteuningsplan. Het te behalen resultaat kan zijn (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.

  • 4.

    Groepsgerichte ondersteuning, categorie zwaar

  • a)

    Zware groepsgerichte ondersteuning wordt ingezet in de meest complexe situaties. Te denken valt hierbij aan de aanwezigheid van ernstige gedragsstoornissen, risicovolle instabiele ziektebeelden, multiprobleemsituaties.

  • b)

    Van de ondersteuner wordt methodisch handelen verwacht, aangepast aan de complexiteit van de ondersteuningsvraag. Hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat conform het ondersteuningsplan. Het te behalen doel kan zijn: (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.

Artikel 22- Vervoer van en naar groepsgerichte ondersteuning

  • 1.

    Indien een cliënt die gebruik maakt van groepsgerichte ondersteuning niet in staat is zichzelf te vervoeren kan een voorziening vervoer van en naar groepsgerichte ondersteuning worden toegekend.

  • 2.

    Zorgaanbieders die gecontracteerd zijn voor groepsgerichte ondersteuning dragen zorg voor het vervoer van en naar de groepsgerichte ondersteuning. De randvoorwaarden hiervoor zijn geregeld in de contracten met de zorgaanbieders van groepsgerichte ondersteuning.

Hoofdstuk 8. Logeeropvang

Artikel 23- Logeeropvang

  • 1.

    Logeeropvang is tijdelijke opvang gericht op respijtzorg. Logeeropvang is vooral preventief bedoeld: een indicatie voor logeeropvang heeft tot doel om overbelasting bij mantelzorgers te voorkomen of te verminderen.

  • 2.

    De ingezette logeeropvang leidt toe naar de volgende resultaten:

    • a)

      Voorkomen of verminderen van overbelasting mantelzorgers;

    • b)

      Bieden van dagstructuur en ondersteuning;

    • c)

      Bieden van een verzorgende, sfeervolle en veilige omgeving voor dag en nacht;

    • d)

      De draagkracht van de mantelzorgers wordt overeind gehouden;

    • e)

      De volhoudtijd van de mantelzorgers wordt verlengd.

Artikel 24- Wijze van verstrekken

  • 1.

    In natura: De gemeente verstrekt logeeropvang via gecontracteerde zorgaanbieders.

  • 2.

    In pgb: indien de cliënt voldoet aan de eisen zoals gesteld in hoofdstuk 9 kan logeeropvang in de vorm van een pgb verstrekt worden.

Hoofdstuk 9. Persoonsgebonden budget

Artikel 25- Soorten persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1.

    Indien iemand voldoet aan de voorwaarden die zijn omschreven in de wet, artikel 2.3.6. lid 2 (opgenomen in de toelichting), kan een persoonsgebonden budget worden ingezet.

  • 2.

    Er zijn twee soorten persoonsgebonden budget te onderscheiden, te weten:

  • a)

    Persoonsgebonden budget voor de aanschaf van een hulpmiddel, aanpassing van een hulpmiddel, dan wel woningaanpassing;

  • b)

    Persoonsgebonden budget ten behoeve van de inkoop van diensten.

Artikel 26- Kwaliteitseisen gesteld aan hulpmiddelen en aanpassingen ingekocht met een persoonsgebonden budget

De kwaliteitseisen gesteld aan met pgb ingekochte hulpmiddelen en aanpassingen, geleverd door een professionele organisatie, zijn gelijk aan de kwaliteitseisen die worden gesteld aan de gecontracteerde in natura leveranciers.

Artikel 27- Kwaliteitseisen en voorwaarden gesteld aan diensten ingekocht met een persoonsgebonden budget

  • 1.

    De kwaliteitseisen gesteld aan met pgb ingekochte diensten, geleverd door een professionale zorgaanbieder, zijn gelijk aan de kwaliteitseisen die worden gesteld aan de gecontracteerde in natura zorgaanbieders.

  • 2.

    De kwaliteitseisen gesteld aan met pgb ingekochte diensten, geleverd door een eenmanszaak zijn:

  • a)

    opleidingseisen, gelijk aan de eisen die worden gesteld aan de medewerkers van de gecontracteerde in natura zorgaanbieders;

  • b)

    gebruik van een ondersteuningsplan of plan van aanpak;

  • c)

    een verklaring omtrent gedrag (art. 28 Wet justitiële en strafvordelijke gegevens);

  • d)

    een VAR (verklaring arbeidsrelatie van de belastingdienst);

  • e)

    toepassing van de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling).

  • 3.

    Indien een cliënt een pgb wenst in te zetten voor diensten van niet- professionele ondersteuners stelt het college hieraan de volgende voorwaarden:

  • a)

    De ondersteuning van de niet-professional betreft geen omzetting van eerder verstrekte gratis mantelzorg of vrijwilligerswerk naar betaalde ondersteuning;

  • b)

    De ondersteuning door de niet-professional leidt naar het oordeel van het college aantoonbaar tot het geïndiceerde resultaat.

Artikel 28- Hoogte Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget kent de navolgende twee soorten tarieven:

    • a)

      Het persoonsgebonden budget dat wordt ingezet voor een hulpmiddel, aanpassing van een hulpmiddel, dan wel woningaanpassing, of dienst, geleverd door een professionele aanbieder, is maximaal gelijk aan (100% van) de kostprijs van hetzelfde product/categorie ondersteuning, dat door een door de gemeente gecontracteerde organisatie kan worden geleverd, inclusief een vergoeding voor onderhoud en verzekeringen.

      Voor diensten geleverd door eenmanszaken, is het pgb-tarief gelijk aan dat voor professionele aanbieders.

      Het pgb wordt bruto verstrekt.

    • b)

      Het persoonsgebonden budget dat wordt ingezet voor diensten door niet-professionele ondersteuners (bijvoorbeeld door iemand uit het sociale netwerk van de cliënt) bedraagt voor individuele ondersteuning het vaste bedrag van € 14,- per uur, voor groepsgerichte ondersteuning het vast bedrag van € 20,- per dagdeel en voor logeeropvang het vast bedrag van € 30,- per etmaal. Het indexeringspercentage is gelijk aan dat voor ondersteuning in natura.

      Het pgb wordt bruto verstrekt.

  • 2.

    De cliënt kan een hulpmiddel, aanpassing van een hulpmiddel, dan wel woningaanpassing of dienst kopen/inhuren waarvan de kostprijs boven het vastgestelde pgb-tarief uitkomt, maar betaalt in dat geval de meerkosten zelf.

Artikel 29- Algemene verplichtingen persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget wordt uitsluitend gebruikt voor betaling van het geïndiceerde hulpmiddel, de geïndiceerde aanpassing van een hulpmiddel, de geïndiceerde woningaanpassing danwel de geïndiceerde dienst en de daarmee samenhangende kosten.

  • 2.

    Het hulpmiddel, aanpassing van een hulpmiddel, dan wel woningaanpassing, of de dienst die de cliënt inkoopt met het persoonsgebonden budget dient adequaat, veilig, cliëntgericht en kwalitatief verantwoord te zijn.

  • 3.

    De cliënt levert vóór verstrekking van het persoonsgebonden budget, maar na bepaling van de noodzaak voor een hulpmiddel dan wel aanpassing dan wel dienst, een budgetplan aan waarin omschreven staat:

  • a)

    de reden waarom een hulpmiddel, aanpassing of dienst in natura niet geschikt geacht wordt;

  • b)

    het soort hulpmiddel, de aanpassing of dienst die ingekocht gaat worden;

  • c)

    welke persoon, personen de ondersteuning gaan uitvoeren/waar het hulpmiddel dan wel aanpassing gekocht wordt;

  • d)

    welk resultaat met het hulpmiddel, de aanpassing of de dienst moet worden behaald en op welke wijze;

  • e)

    hoe de kwaliteit van het hulpmiddel, de aanpassing of de dienst is gewaarborgd;

  • f)

    het tarief dat betaald moet worden aan de leverancier.

  • 4.

    Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is vertrekt.

Artikel 30- Uitsluitingsgronden persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren danwel terugvorderen wanneer gebleken is dat:

  • a)

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b)

    de cliënt het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel heeft gebruikt;

  • c)

    er eerder een persoonsgebonden budget is verleend op grond van de verordening dan wel de hieraan voorafgaande verordening(en) en de cliënt zich niet heeft gehouden aan de bij de verlening van dat eerdere persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen.

  • d)

    de cliënt geen budgetplan kan aanleveren, zoals omschreven in artikel 11, lid 3;

  • e)

    er naar het oordeel van college het ernstige vermoeden bestaat dat de cliënt of degene die cliënt hierbij ondersteunt, problemen heeft bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

  • f)

    de cliënt niet voldoet aan de overige aan het pgb verbonden voorwaarden, genoemd in de Wmo of de vigerende Wmo-verordening.

Artikel 31- Verantwoording persoonsgebonden budget

  • 1.

    De budgethouder levert een overeenkomst aan voor elke gewenste inhuur van een dienst, danwel een bewijsstuk en kwaliteitsbewijs voor de aanschaf van een hulpmiddel of woningaanpassing. Het college toetst deze stukken op inhoud;

  • 2.

    De sociale verzekeringsbank toets in het kader van het wettelijk verplichte trekkingsrecht de door de budgethouder ingediende stukken op wettelijke en arbeidsrechtelijke aspecten en draagt zorg voor betaling van declaraties indien deze voldoen aan de genoemde toetsen.

Artikel 32- Periode persoonsgebonden budget

  • 1.

    De budgetperiode van het pgb voor een hulpmiddel, aanpassing van een hulpmiddel dan wel woningaanpassing komt overeen met de economische afschrijvingstermijn voor dit hulpmiddel/deze woningaanpassing;

  • 2.

    Na afloop van de budgetperiode beoordeelt het college of het hulpmiddel dan wel de aanpassing vervangen dan wel opgeknapt wordt.

Hoofdstuk 10. Eigen bijdragen

Artikel 33- Voor welke voorziening geldt een eigen bijdrage?

  • 1.

    Voor elke maatwerkvoorziening geldt een eigen bijdrage met uitzondering van de in lid 2 benoemde voorzieningen (onder voorbehoud van aanpassing van de wet conform het verzoek van de staatssecretaris van VWS aan de Kamer, brief 3 juli 2014):

  • 2.

    a) rolstoelen en overige hulpmiddelen voor jeugdigen tot 18 jaar, niet zijnde woningaanpassingen;

b) rolstoelen voor cliënten van 18 jaar en ouder.

Artikel 34- Omvang en duur van eigen bijdragen.

  • 1.

    De omvang van de eigen bijdrage is vastgesteld conform de systematiek van het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 2.

    De omvang van de eigen bijdrage wordt gewijzigd conform de wijzigingen van de in het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 genoemde bedragen voor de eigen bijdrage.

  • 3.

    De cliënt is een eigen bijdrage verschuldigd voor de duur van de verstrekking van de maatwerkvoorziening, met een maximum van de reguliere levensduur van het hulpmiddel dan wel de aanpassing en de kostprijs van het hulpmiddel dan wel de aanpassing en met inachtneming van het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Hoofdstuk 11. Beschermd wonen

Artikel 35- Beschermd wonen

De gemeente mandateert de beoordeling en toewijzing van beschermd wonen aan de centrumgemeente Amersfoort. Cliënten van Veenendaal kunnen zich melden bij de centrumgemeente Amersfoort.

Hoofdstuk 12. Mantelzorgwaardering

Artikel 36- Mantelzorgwaardering

Het college belegt de ondersteuning van mantelzorgers en de daarmee samenhangende waardering integraal bij een aanbieder als algemene voorziening. De jaarlijkse waardering van mantelzorgers krijgt invulling conform de wettelijke vereisten.

Met de aanbieder wordt afgestemd hoe de waardering wordt vormgegeven. Deze afspraken worden vervat in jaarlijks prestatieafspraken. De criteria waaronder een mantelzorger in aanmerking komt voor de ondersteuning en waardering wordt in die jaarafspraken beschreven.

Hoofdstuk 13. Kwaliteit

Artikel 37- Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

In artikel 9 van de verordening wordt omschreven aan welke kwaliteitseisen aanbieders van ondersteuning en hulpmiddelen moeten voldoen. Aanvullend wordt het volgende vastgesteld:

  • 1.

    De aanbieder van individuele en groepsondersteuning stelt bij de start van de ondersteuning in overleg met de cliënt een ondersteuningsplan op en stelt het Wmo loket van de gemeente Veenendaal in het bezit van dit plan, ondertekend door de cliënt. De basis van dit ondersteuningsplan wordt gevormd door:

  • a)

    het gespreksverslag van de gemeentelijke indicatiesteller, ondertekend door de cliënt;

  • b)

    de te behalen resultaten en uit te voeren activiteiten, aansluitend op de gegeven beschikking.

  • 2.

    De medewerkers van de aanbieder zijn elk op hun eigen niveau in staat om invulling te geven aan de begrippen cliëntgericht en resultaatgericht werken.

  • 3.

    De aanbieder waarborgt de professionaliteit van medewerkers die de ondersteuning bieden (scholing, intervisie, etc.) en werkt aan kwaliteitsverbetering conform de meest recente wetenschappelijke kennis en conform best practices.

  • 4.

    De aanbieder voert, zoals van een goede ondernemer kan worden verwacht, regelmatige controle op de uitvoering uit.

  • 5.

    Situaties van vervuiling worden voorkomen. Mocht de cliënt zo weinig ondersteuning willen afnemen dat vervuiling op bepaalde gebieden aan de orde is, dan wordt dit gesignaleerd en ter kennis gebracht van het Wmo-loket.

Artikel 38- Klachtenregeling

Alle aanbieders van algemene en maatwerkvoorzieningen dienen te beschikken over een effectieve en laagdrempelige klachtenregeling voor de afhandeling van klachten van cliënten, conform de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ) en zij dienen dit onder de aandacht te brengen van hun cliënten.

Artikel 39- Geweld en calamiteiten

  • 1.

    Aanbieders dienen zich te houden aan de geldende wetgeving.

  • 2.

    Aanbieders dienen cliënten te informeren over de wijze waarop zij calamiteiten en geweldincidenten kunnen melden en hoe de procedure van het verwerken van meldingen van calamiteiten en geweldincidenten eruit ziet in overeenstemming met de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ).

Hoofdstuk 14. Overige bepalingen

Artikel 40- Afbakening met de Wet Langdurige Zorg

Het college verstrekt geen Wmo voorzieningen aan cliënten die een indicatie hebben in het kader van de Wet Langdurige Zorg (Wlz) en gaat er vanuit dat alle benodigde ondersteuning dan vanuit de Wlz aan cliënten worden geboden.

Artikel 41- Afbakening met de zorgverzekeringswet

Indien een cliënt recht heeft op een voorziening vanuit de zorgverzekeringswet (ZVW) die de zelfredzaamheid en participatie van deze cliënt kan bevorderen wordt dat gezien als voorliggend op de Wmo. Waar nodig worden aanvullende, andere ondersteuningsvormen vanuit de Wmo geboden.

Artikel 42- Uitzonderingsclausule

Het college kan besluiten voorzieningen of diensten te regelen welke afwijken van het bepaalde in de verordening en/of de nadere regels indien het college dat noodzakelijk acht en indien dit ten gunste gebeurt van de cliënt.

Artikel 43- Overgangsrecht

Onverminderd het bepaalde in artikel 19 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Veenendaal, behouden cliënten die op 31 december 2014 een voorziening in de vorm van huishoudelijke ondersteuning 1 (HO1), ontvangen, hun recht op deze voorziening tot en met uiterlijk 18 september 2015.

Artikel 44- Inwerkingtreding

Dit Besluit treedt in werking op het moment van publicatie, direct na vaststelling door het college, of uiterlijk op 1 januari 2015.

Artikel 45- Intrekking

Per 1 januari 2015 wordt het Besluit Wmo compenserende maatregelen gemeente Veenendaal ingetrokken.

Artikel 46- Citeertitel

Dit Besluit wordt aangehaald als Besluit nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning Veenendaal.

 

Vastgesteld in de openbare vergadering van 28 oktober 2014,

 

mevrouw drs. A.P.W van de Klift (secretaris)

de heer mr. A.W. Kolff (voorzitter)

Bijlage: Artikelsgewijze toelichting bij de nadere regels

Toelichting bij Hoofdstuk 2. Procedure

Artikel 2- Meldings ondersteuningsvraag

 

Lid 5. Spoedeisende gevallen

We spreken van spoedeisende gevallen indien het noodzakelijk is om binnen 24 tot 48 uur

ondersteuning in te zetten om onaanvaardbare gezondheidsrisico's voor de cliënt en/of

zijn gezin te voorkomen. Een dergelijke situatie komt bijvoorbeeld voor indien er sprake is van:

  • -

    een plotselinge wijziging in de gezondheidssituatie van een cliënt (aandoeningen, stoornissen, beperkingen) die leidt tot een substantieel andere inhoud en omvang van de benodigde ondersteuning of;

  • -

    een plotselinge wijziging van de informele hulp (wegvallen mantelzorg) die substantiele ondersteuning biedt.

Indien er een melding wordt gedaan van een spoedeisende situatie beoordeelt de spoeddienst terstond de noodzaak voor de inzet van de gevraagde ondersteuning. De spoeddienst wordt gevormd door een dienstdoende Wmo-consulent die aangewezen is om spoedeisende situaties als eerste op te pakken en binnen 24 uur af te handelen. Buiten de openingstijden van het Wmo-loket is de zorgaanbieder bevoegd om de noodzakelijke ondersteuning tijdelijk in te zetten. Op de eerste dag dat het Wmo-loket bereikbaar is moet de zorgaanbieder een melding maken van de ingezette ondersteuning en dit vastleggen in de werkafspraken. De ingezette ondersteuning duurt zolang het onderzoek als bedoeld in art. 2.3.2 van de wet nog niet is afgerond.

Artikel 3- Vooronderzoek, indienen persoonlijk plan

 

Lid 1. Vooronderzoek

Het vooronderzoek is een apart onderdeel van de procedure en behelst in elk geval:

  • -

    identificatie van de cliënt;

  • -

    vaststellen van de woon- en leefsituatie van de cliënt.

 

Lid 2b. Identificatiedocument

Tijdens het vooronderzoek verifieert het Wmo-loket in de Gemeentelijke Basis Administratie of de cliënt in het bezit is van een geldig identificatiebewijs. Indien de cliënt niet beschikt over een geldig identificatiebewijs dient de cliënt deze aan te vragen en te melden bij het Wmo-loket als deze in zijn/haar bezit heeft zodat dit door het loket geverifieerd kan worden in het GBA.

 

Lid 4. Persoonlijk plan

Dit artikel (afgeleid van artikel 2.3.2 van de wet) omschrijft de mogelijkheid voor cliënten om een persoonlijk plan in te dienen. In dit persoonlijk plan omschrijft de cliënt in ieder geval de volgende zaken:

  • -

    zijn of haar behoeften aan ondersteuning;

  • -

    zijn persoonskenmerken;

  • -

    voorkeuren met betrekking tot de gewenste ondersteuning;

  • -

    de eigen mogelijkheden de zelfredzaamheid/participatie te verbeteren;

  • -

    de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit sociaal netwerk de zelfredzaamheid/participatie te verbeteren;

  • -

    de behoeften aan steun van de mantelzorger;

  • -

    de mogelijkheden van de cliënt om gebruik te maken van algemene voorzieningen of het verrichtten van maatschappelijk nuttige activiteiten om de zelfredzaamheid/participatie te verbeteren;

  • -

    de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgaanbieders zijn de zelfredzaamheid/participatie te verbeteren.

Indien een cliënt een persoonlijk plan indient, wordt deze tijdens het gesprek besproken. Het indienen van een persoonlijk plan bepaalt niet het recht op een maatwerkvoorziening maar werkt ondersteunend in het zoeken naar de juiste oplossing voor de ondersteuningsvraag van de cliënt. Indien de gemeente tot andere conclusies komt dan de cliënt in zijn persoonlijk plan heeft omschreven dient de gemeente dit beargumenteerd te motiveren en op te nemen in het gespreksverslag.

Artikel 4- Het gesprek

Dit artikel omschrijft het gesprek. In het artikel worden een aantal zaken besproken die nadere toelichting vereisen. Zo wordt er in lid 1, onder f, gesproken over algemene voorzieningen en over maatschappelijk nuttig zijn. De gemeente zal de komende jaren meer algemene voorzieningen gaan ontwikkelen of algemene voorzieningen in de plaats van maatwerkvoorzieningen inzetten waar dat mogelijk is. Zo bestaat vanaf 2015 huishoudelijke ondersteuning 1 niet meer en is in de plaats daarvan een algemene voorziening in de vorm van een schoonmaakvoorziening in het leven geroepen. Zie hoofdstuk 3 van de nadere regels. Meer algemene voorzieningen zijn mogelijk. Te denken valt aan rolstoel- of scootmobielpools, verhuisservice, etcetera. Indien algemene voorzieningen voorhanden zijn zal de cliënt hiernaar verwezen worden (wanneer uit onderzoek is gebleken dat betreffende voorziening passend is). Het feit dat betreffende cliënt deze voorziening niet kan betalen is geen reden om over te gaan naar een maatwerkvoorziening.

Een te verkiezen mogelijkheid om de zelfredzaamheid of de maatschappelijke participatie van een cliënt te verbeteren, is waar mogelijk het door de cliënt zelf verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten. Indien dit voor iemand mogelijk is, moet die kans uiteraard ook benut worden. De cliënt die maatschappelijke ondersteuning ontvangt kan door het verrichten van die activiteiten zijn eigen maatschappelijke participatie verbeteren en tegelijkertijd een maatschappelijke bijdrage leveren. Dit geeft mensen een sterker gevoel van eigenwaarde dan wanneer men enkel ontvangt – hoe noodzakelijk dat ook kan zijn. Eenzaamheid kan bijvoorbeeld mogelijk worden verminderd door ouderen te laten voorlezen op de voorschoolse opvang voor kinderen met een taalachterstand; of de gepensioneerde boekhouder die rolstoelgebonden is, wordt vrijwilliger in het kader van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Tijdens het onderzoek dat door de gemeente uitgevoerd wordt, zal dit thema besproken worden. Indien de cliënt bereid is om zijn of haar expertise vrijwillig in te zetten, vindt een overdracht plaats naar Veens. Veens is verantwoordelijk voor het matchen van aanbod en vraag.

Het is echter niet mogelijk om cliënt te verplichten om in ruil voor de ondersteuning vanuit de Wmo maatschappelijke nuttige activiteiten te verrichten. Het feit dat een cliënt niet bereid is iets terug te doen voor de maatschappelijke ondersteuning kan als zodanig niet leiden tot weigering van een aangevraagde maatwerkvoorziening.

 

Lid 1f. Algemene voorzieningen

Momenteel kent Veenendaal de volgende algemene voorzieningen.

  • -

    Schoonmaakondersteuning Zie voor de procedure hoofdstuk 3 van de nadere regels. Indien een cliënt zich meldt bij het Wmo-loket met een vraag voor huishoudelijke ondersteuning wordt door een medewerker nagegaan wat exact de vraag is. Zijn er ondersteuningsvragen met de organisatie van het huishouden of is er ondersteuning nodig bij maaltijden of kinderverzorging dan zal het nodig zijn om een keukentafelgesprek in te plannen en na te gaan of er een noodzaak bestaat voor een maatwerkvoorziening. Zijn betreffende ondersteuningsvragen er niet en betreft het een vraag voor huishoudelijke ondersteuning in de zin van schoonmaakhulp alleen dan kan de cliënt verwezen worden naar de zorgaanbieder om gebruik te maken van de algemene voorziening schoonmaakondersteuning.

  • -

    Welzijnswerk In Veenendaal is sinds januari 2014 een overkoepelende welzijnsorganisatie actief die gecontracteerd is voor het welzijnswerk en een aantal algemene voorzieningen binnen de Wmo. Zij zijn actief in de wijk en ondersteunen cliënten met lichte ondersteuningsvragen. Deze organisatie regelt samen met de cliënt vrijwilligers of helpt de cliënt zelf zijn ondersteuningsvragen op te lossen. Daarbij kan de cliënt via deze organisatie gebruik maken van diverse algemene voorzieningen. Waar behoeftes en mogelijkheden zijn worden door deze organisatie nieuwe algemene voorzieningen ontwikkeld in nauwe samenwerking met de gemeente. Een paar voorbeelden van algemene voorzieningen die via deze organisatie momenteel te gebruiken zijn de 55+bus en de weerbaarheidstraining van Veens. De 55+bus betreft een vervoersmogelijkheid voor ouderen vanaf 55 om binnen Veenendaal de nodige bestemmingen te bereiken. Bij het beoordelen of een cliënt de maatwerkvoorziening CVV nodig heeft, zal door het Wmo-loket bekeken worden of de 55+ bus het vervoersprobleem kan oplossen. De weerbaarheidstraining is voor mensen die moeite hebben met nee zeggen en zich te verweren tegen opdringerige mensen geeft Veens weerbaarheidstraining. Cliënten die zich met bijvoorbeeld een begeleidingsvraag melden bij het Wmo-loket kunnen indien hun vraag geheel of gedeeltelijk te maken heeft met weerbaarheidsondersteuningsvragen, verwezen worden naar Veens voor deze trainingen.

 

Het aanbod van algemene voorzieningen die via een welzijnsorganisatie aanwezig is binnen de gemeente is niet statisch en zal voortdurend aangepast worden aan de behoeftes en mogelijkheden die zich voordoen.

 

Lid 3. Rechten en plichten van de cliënt

In de procedure moet het college de cliënt inlichten over zijn of haar rechten en plichten indien er sprake is van een melding:

  • -

    de cliënt kan zich gedurende het hele proces van melding tot arrangement laten ondersteunen door een cliëntondersteuner. Aan het begin van de procedure wordt dit de cliënt duidelijk gemaakt;

  • -

    de cliënt kan een persoonlijke plan indienen, ook dit wordt aan het begin van de procedure duidelijk gemaakt;

  • -

    de cliënt dient zich te identificeren;

  • -

    de cliënt dient mee te werken aan het onderzoek door persoonlijke gegevens, begeleidingsplannen, financiële gegevens, gegevens over mantelzorgers en GBA-gegevens indien gevraagd te verstrekken;

  • -

    indien de cliënt hierboven gegevens niet wil geven kan dat reden zijn om het onderzoek af te breken;

  • -

    de gemeente mag de hierboven genoemde gegevens vragen maar alleen voor zover die nodig zijn voor het onderzoek om tot de juiste conclusies te komen.

 

Lid 4. Cliënt reeds bekend

Dit lid is bedoeld om te voorkomen dat cliënten die reeds bekend zijn bij de gemeente doordat eerder een of meerdere gesprekken hebben plaatsgevonden verplicht opnieuw een gesprek moeten ondergaan terwijl dit voor de bepaling van de noodzaak van bijvoorbeeld een maatwerkvoorziening niet nodig is.

Artikel 5- Verslag

Indien de cliënt het niet eens is met de conclusies uit het onderzoek welke verwoord zijn in een gespreksverslag mag hij te allen tijde een aanvraag indienen. Het college dient binnen 2 weken een beslissing te nemen over deze aanvraag.

Artikel 6- Aanvraag

 

Lid 3. Aanvragen maatwerkvoorziening

Er kan een los aanvraagformulier gebruikt worden indien:

  • -

    de termijn genoemd in artikel 2.3.2. lid 1 van de wet overschreden wordt;

  • -

    het een herindicatie betreft waarvoor geen gesprek gedaan wordt;

  • -

    de cliënt het niet eens is met de conclusies uit het onderzoek en een aanvraag wenst te doen.

In de overige gevallen wordt het ondertekend gespreksverslag als aanvraag gezien.

Toelichting bij Hoofdstuk 3. Algemene voorziening schoonmaakondersteuning

De algemene voorziening schoonmaakondersteuning is bedoeld voor cliënten die niet zelfstandig hun huis kunnen schoonhouden (inclusief de was) maar wel voldoende regievermogen hebben (zelf of bijvoorbeeld door een partner of mantelzorger). Regie over het huishouden wordt daarbij gezien als de mogelijkheid om de hulp aan te sturen. Indien een cliënt die mogelijkheid niet heeft (bijvoorbeeld als gevolg van een psychatrische aandoening of verstandelijke beperking) en ook niemand heeft die die regiefunctie kan overnemen dan wordt de algemene voorziening schoonmaakondersteuning niet gezien als een geschikte voorziening. Deze cliënten kunnen mogelijk een beroep doen op individuele ondersteuning zoals omschreven in hoofdstuk begeleiding.

Voor cliënten die de algemene voorziening schoonmaakondersteuning niet kunnen betalen, bestaat een financieel vangnet.

Artikel 7- Procedure algemene voorziening schoonmaakondersteuning

Indien een cliënt gebruik wenst te maken van de algemene voorziening schoonmaakondersteuning dan kan hij zich wenden tot één van de gecontracteerde zorgaanbieders. Indien een cliënt zich meldt bij het Wmo-loket en indien het regieprobleem zoals hierboven benoemd niet aanwezig is, zal hij of zij verwezen worden naar de gecontracteerde zorgaanbieders. Indien er wel regieproblemen zijn zal een gesprek met een van de Wmo-consulenten ingepland worden om te bezien of er een noodzaak bestaat voor individuele ondersteuning.

De gecontracteerde zorgaanbieder gaat met de cliënt die zich meldt in gesprek en beoordeelt of er sprake is van beperkingen in het doen van het huishouden. Daarbij kijkt de zorgaanbieder naar de hele gezinssituatie.

Toelichting bij Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 8- Woonvoorziening als maatwerkvoorziening

Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de betrokkene zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven. Indien de cliënt een briefadres heeft betreft het hoofdverblijf het feitelijke adres. Uitgangspunt is de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie.

Een persoon met een beperking kan voor een woonvoorziening in aanmerking komen als een algemene/voorliggende voorziening geen oplossing kan bieden, verhuizing naar een aangepaste of makkelijker aan te passen woning niet te realiseren of niet de goedkoopst compenserende oplossing is. De belanghebbende dient afhankelijk te zijn van de voorziening voor het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen.

Voor het wel of niet verstrekken van een maatwerkvoorziening wordt rekening gehouden met de voorzienbaarheid. Indien bijvoorbeeld de noodzaak om te verhuizen te voorzien was door de cliënt wordt geen maatwerkvoorziening gegeven.

Voorzienbaarheid is een moeilijk begrip waar zorgvuldig mee omgegaan moet worden. Vanbelang is wanneer en wat de cliënt had kunnen weten. Als een cliënt een aantal jaar geleden een bad heeft laten plaatsen en in de jaren daarna gezondheidsklachten heeft ontwikkeld, kan gesteld worden dat de problemen niet te voorzien waren. Echter is het wel mogelijk dat op het moment dat de gezondheidsklachten ontstonden, cliënt al had kunnen voorzien dat er problemen met de woning zouden ontstaan en kan dus verwacht worden van een cliënt dat hij

rekening houdend met deze verwachting nagedacht zou hebben over bijvoorbeeld verhuizen.

Artikel 9- Vormen van een woonvoorziening

 

Lid 1 en 2. (Niet) bouwkundige woonvoorzieningen

Of de aanvrager in aanmerking komt voor een losse (roerende) of vaste (onroerende)

woonvoorziening, hangt mede af van de bouwkundige situatie, van de belemmeringen bij het

wonen en prognoses omtrent de te verwachten gebruiksduur, hetgeen uit het integraal advies

moet blijken. Ook factoren als urgentie en de medische prognose worden meegewogen bij het

te nemen besluit. Dergelijke voorzieningen worden in principe in bruikleen verstrekt tenzij dit in een specifiek geval niet mogelijk blijkt. In dat geval wordt de voorziening in eigendom verstrekt.

 

Lid 3. Bezoekbaar/logeerbaar maken woning

In afwijking van het gestelde in artikel 8 kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar/logeerbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. Het bezoekbaar maken van een woning wordt alleen dan overwogen als er sprake is van een noodzaak vanuit de behoefte om belangrijke sociale contacten zoals die met directe familie te kunnen onderhouden. Met andere woorden, zonder het bezoekbaar maken van een woning wordt de client ernstig beperkt in zijn sociale contacten. Een voorbeeld van een situatie wanneer dit van toepassing kan zijn betreft het kunnen bezoeken van ouders vanuit een AWBZ instelling. Bezoekbaar maken betekent dat een toilet en een woonkamer bereikt en gebruikt kunnen worden en beperkt zich uitsluitend daartoe. Het is niet mogelijk om voor client meerdere woningen bezoekbaar te maken via deze regeling.

 

Lid 4. Verhuizen

De cliënt kan in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding indien op (medisch) advies verhuisd wordt naar een aangepaste of een makkelijker aan te passen woning. De gemeente van waaruit de belanghebbende verhuist, verstrekt het PGB voor de verhuiskosten. Voor verhuizingen naar AWBZ/WLZ-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen vergoeding verstrekt, evenmin voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning. Indien de cliënt een WLZ-indicatie heeft wordt tevens geen verhuiskostenvergoeding verstrekt.

Voor verhuizing is het noodzakelijk dat op het moment van de beslissing een aangepaste of gemakkelijk aan te passen woning binnen de gemeente beschikbaar is of dat binnen een redelijke termijn een dergelijke woning beschikbaar zal komen. Van de persoon met een beperking wordt verwacht dat hij/zij actief op zoek gaat naar een andere woning en de ondernomen activiteiten schriftelijk bijhoudt, zo mogelijk in de vorm van kopieën van de correspondentie.

Vergelijking aanpassingskosten huidige woning versus nieuwe woonruimte

Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

  • -

    de kosten van het verhuizen;

  • -

    de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

  • -

    kosten van het eventueel vrijmaken van de woning

  • -

    een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

Artikel 10- Wijze van verstrekken

 

Lid 1. Woonvoorziening in natura

De meeste losse woonvoorzieningen werden al in natura verstrekt, hierbij valt te denken aan een tillift of een douchestoel. Onder de nieuwe Wmo bestaat het begrip financiële tegemoetkoming niet meer. We praten dan ook vanaf nu alleen nog over woonvoorzieningen in natura dan wel een persoonsgebonden budget. Op woonvoorzieningen bij huurwoningen van de woningcorporaties wordt verwezen naar het convenant tussen gemeente en woningcorporaties (bij het vaststellen van deze regels is er nog geen vastgesteld convenant, daarom is nog geen formele verwijzing opgenomen).

Artikel 12- Persoonsgebonden budget woonvoorziening

Om te bewerkstelligen dat een via pgb betaalde woonvoorziening wordt uitgevoerd conform het programma van eisen en er aldus een adequate aanpassing wordt verstrekt is een aantal voorwaarden gesteld om de toegekende pgb ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten ook middels de beschikking aan de aanvrager worden bekendgemaakt. Het zijn immers de voorwaarden waaraan het besluit is gebonden. De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • -

    Er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop de vergoeding betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college;

  • -

    Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woonvoorziening wordt aangebracht;

  • -

    Over de uit te voeren aanpassingen wordt in het geval sprake is van een huurwoning met de eigenaar van de woning overlegd;

  • -

    Aan de onder b. genoemde personen wordt inzicht geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woonvoorziening;

  • -

    Aan de onder b. genoemde personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woonvoorziening;

  • -

    Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 15 maanden na het toekennen van het pgb verklaart de gerechtigde van het pgb aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen.

Toelichting bij Hoofdstuk 5. Vervoer

Artikel 13- Vervoersvoorziening als maatwerkvoorziening

Een vervoersvoorziening is een voorziening ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen (ongeveer 20 km of 6 zones in een straal rondom de woning). Een uitzondering is als er sprake is van een (dreigend) sociaal isolement, de gemeente moet dan ook overwegen of er een noodzaak bestaat voor een maatwerkvoorziening voor vervoer buiten de regio. Óf de gemeente moet er zorg voor dragen dat er aansluiting is op het bovenregionaal vervoer. Hierbij valt de te denken aan het vervoer met de trein waarbij er begeleiding vanuit de NS geboden wordt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om gebruik te maken van Valys (buitenregionaal aangepast vervoer).

Uitgangspunt is dat een persoon met beperkingen in staat gesteld wordt deel te nemen aan het maatschappelijke verkeer. Daarbij wordt uitgegaan van het 'normale leven van alledag' Bij de beoordeling van het verzoek zijn de volgende factoren van belang:

  • -

    de wijze waarop de inwoner zich gedurende de periode van ziekte of gebrek heeft gered voordat het verzoek is ingediend;

  • -

    in hoeverre heeft de inwoner behoefte aan sociale contacten;

  • -

    het uitgangspunt dat een inwoner met beperkingen vergelijkbare vervoersmogelijkheden heeft als een inwoner zonder beperkingen;

  • -

    de vervoersbehoefte van de inwoner binnen en buiten de regio.

Bij het bestaan van vervoersondersteuningsvragen zal altijd eerst gekeken wordt of algemene voorzieningen daarvoor een snelle en eenvoudige oplossing kunnen bieden. Bij algemene voorzieningen kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een vrijwilliger die met iemand op pad gaat of de 55plus bus. Indien een algemene voorziening niet geschikt of beschikbaar is wordt gekeken of collectief vervoer de ondersteuningsvraag kan oplossen. Is dat ook niet het geval dan komen mogelijk maatwerkvoorzieningen in aanmerking. Ook combinaties van vervoersvoorzieningen zijn mogelijk.

Bij het bepalen van de noodzaak voor het gebruik van collectief vervoer wordt meegenomen welke specifieke eisen cq. behoeftes de client heeft ten aanzien van het collectief vervoer. Te denken valt aan het meenemen van een sociale dan wel medische begeleider, beenruimte, het meenemen van voorzieningen of bijvoorbeeld een hulphond.

 

Lid 2. Overige vervoersvoorzieningen

Om voor een maatwerkvoorziening voor de korte afstand in aanmerking te komen moeten allereerst de beperkingen en de vervoersbehoefte en de vervoersnoodzaak in kaart worden gebracht. Daarna wordt beoordeeld of algemeen gebruikelijke voorzieningen, zoals een brommer of fiets met hulpmotor de beperkingen in het vervoer kunnen oplossen. Zo ja dan zijn deze voorzieningen voorliggend op de Wmo. Zo nee dan is er mogelijk sprake van de noodzaak voor een maatwerkvoorziening. Mogelijke oplossingsrichtingen in het kader van de Wmo zijn een scootmobiel of een driewielfiets.

Hoofdstuk 6. Rolstoelvoorzieningen

Een rolstoel is een voorziening om het bestaande verplaatsingsprobleem in en om de woning te verminderen of op te heffen. Verplaatsen is vervoer over kleine afstanden, van enkele tientallen tot maximaal enkele honderden meters.

Een persoon met een beperking kan voor een rolstoel in aanmerking komen wanneer:

  • -

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken;

  • -

    hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de zorgverzekeringswet of andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden;

  • -

    indien een algemene voorziening niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Indien een client verzoekt om een rolstoel voor incidenteel gebruik wordt beoordeeld of er sprake is van noodzaak tot gebruik in het kader van activiteiten van alle dag. Er hoeft voor een rolstoel voor incidenteel gebruik geen sprake te zijn van dagelijkse noodzaak tot zittend verplaatsen.

Artikel 17- Sportvoorzieningen

 

Lid 1. Sportvoorziening is een bovenwettelijke voorziening.

Het betreft een pgb voor de kosten van aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel dan wel een specifieke individuele voorziening voor aangepast sporten. Hierbij geldt dat de voorziening aangepast moet zijn op de belanghebbende. Het kan derhalve geen voorziening betreffen voor gezamenlijk gebruik of een voorziening die ook een niet-gehandicapte zou hebben aangeschaft voor sportbeoefening.

Als eerste voorwaarde wordt gesteld dat de cliënt aantoonbaar lid is van een sportvereniging en de gevraagde voorziening noodzakelijk is voor de sportbeoefening.

In de gesprekken die consulenten voeren over een sportvoorziening moet nagegaan worden in hoeverre bij betreffende gehandicaptensportvereniging de mogelijkheid geschapen kan worden een sportrolstoel te lenen. Dit kan nuttig zijn om uit te proberen of een bepaalde sport die aantrekkelijk lijkt wel bij iemand past. Zo wordt voorkomen dat een aangeschafte sportrolstoel uiteindelijk niet of nauwelijks gebruikt wordt. Een recreatieve vereniging wordt niet gezien als een sportvereniging en een lidmaatschap van een dergelijke vereniging is dan ook niet voldoende om voor een sportvoorziening in aanmerking te komen.

Als tweede voorwaarde wordt gesteld dat de cliënt kan aantonen dat hij de sportvoorziening nodig heeft om te kunnen participeren. Er zijn bij veel cliënten meerdere mogelijkheden om te kunnen participeren waarvan de gekozen sport er een van kan zijn maar niet persee de beste dan wel goedkoopste manier om te kunnen participeren. Op basis van deze voorwaarde wordt samen met de cliënt afgewogen welke participatiemogelijkheden er zijn en kan daaruit de beste en goedkoopste worden gekozen.

Hoofdstuk 7. Begeleiding

Artikel 18- Vormen van begeleiding

Voor een goede afweging in welke situaties ondersteuning van een cliënt door een niet-professional kan worden beschouwd als voorliggend danwel wanneer ondersteuning in de vorm van een algemene voorziening of maatwerkvoorziening nodig is wordt de belastbaarheid van de mantelzorger beoordeeld. Bij (dreigende) overbelasting is inzet van een ondersteunende voorziening gewenst.

Artikel 20- Individuele ondersteuning

 

Lid 1. Individuele ondersteuning

De individuele ondersteuning kan plaatsvinden in de vorm van de volgende activiteiten:

  • -

    het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie;

  • -

    het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen;

  • -

    het bieden van toezicht;

  • -

    oefenen met het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie;

  • -

    oefenen met het uitvoeren van handelingen en in de praktijk brengen van vaardigheden.

De 5% persoonlijke verzorging die uit de AWBZ overkomt naar gemeenten, noemen wij geen ‘persoonlijke verzorging’ maar laten wij vallen onder de ‘individuele ondersteuning’ en is vervat in de te behalen doelen binnen het ondersteuningsgebied zelfzorg.

Ondersteuningsgebieden

Doel

Huishouden

-De cliënt woont in een schoon huis

-De cliënt beschikt over voedsel en goederen die voorzien in de primaire levensbehoeften

-De cliënt beschikt over schone en draagbare kleding

-De cliënt biedt de dagelijkse gebruikelijke zorg voor kinderen

-De cliënt kan zelf (een deel van) de huishoudelijke werkzaamheden verrichten

-Het huishouden van de cliënt is gestructureerd

-De cliënt kan zelf structuur aanbrengen en regie voeren op (delen van) het gebied van huishouden

-Overig (bestemd voor resultaten in bijzondere incidentele situaties)

Zelfzorg

Met betrekking tot fysiek functioneren:

-Persoonlijke hygiëne van de cliënt is op orde

-De cliënt draagt schone en passende kleding

-De cliënt neemt op tijd zijn medicatie in

-De cliënt heeft een gezond voedingspatroon

-De cliënt maakt op tijd gebruik van de gezondheidszorg

-De cliënt gaat op een verantwoorde manier om met alcohol en drugs.

-De cliënt kan zich zelf (gedeeltelijk) verzorgen

-Overig (bestemd voor resultaten in bijzondere incidentele situaties)

Met betrekking tot psychisch functioneren:

-De cliënt kan zo goed mogelijk omgaan met zijn beperkingen

-De cliënt heeft voldoende zelfvertrouwen (empowerment; stimuleren van eigen mogelijkheden)

-De cliënt kan zo goed mogelijk omgaan met zijn emoties

-De cliënt kan invulling geven aan zijn dagelijkse leven conform eigen levensbeschouwing

-Overige (bestemd voor resultaten in bijzondere incidentele situaties)

Relatiemanagement

-De cliënt heeft een sociaal netwerk met daarbinnen contacten met familie en/of vrienden en/of buren en/of vrijwilligers

-De communicatie tussen de cliënt en sociaal netwerk is regelmatig en adequaat

-Het sociaal netwerk weet hoe ze met de cliënt moeten omgaan.

-De cliënt kan zelf (gedeeltelijk) zijn contacten onderhouden en zijn sociale netwerk in stand houden

-De cliënt heeft de noodzakelijke routinematige contacten die bij het leven horen (buiten het sociale netwerk)

-De cliënt kan zelf (gedeeltelijk) omgaan met noodzakelijke routinematige contacten buiten het sociale netwerk

-De cliënt neemt deel aan school, werk of een andere zinvolle dagbesteding

-De cliënt kan zelfstandig (gedeeltelijk) deelnemen aan school, werk of andere zinvolle dagbesteding

-De cliënt kan een intieme relatie onderhouden

-De cliënt kan op een verantwoorde manier omgaan met seksuele gevoelens en/of contacten

-De cliënt heeft een gevoel van veiligheid met betrekking tot de contacten die hij in zijn dagelijkse leven ervaart.

-Overig (bestemd voor resultaten in bijzondere incidentele situaties)

Post/administratie/financiën

-De cliënt verkeert in een zodanige financiële situatie dat deze gezond is te noemen of acceptabel (= in een traject van schuldhulpverlening)

-De cliënt kan omgaan met geld (kan bij cliënten die een financieel zaakwaarnemer hebben neerkomen op beheer van huishoudgeld of zakgeld)

-De cliënt kan zijn post lezen en, zo nodig, beantwoorden

-De cliënt heeft zijn administratie op orde

-De cliënt kan aan zijn financiële verplichtingen voldoen

-De cliënt kan gebruik maken van de financiële regelingen die voor hem gelden

-De cliënt kan zelf (gedeeltelijk) zijn post, administratie en financiën beheren

-Overig (bestemd voor resultaten in bijzondere incidentele situaties

Uitgebreide ondersteunings-vraaganalyse

-Vertrouwensrelatie met de cliënt is tot stand gebracht

-Ondersteuningsvraag is helder uitgewerkt

-Het aanwezig sociale netwerk (incl. potentiële ondersteuningsmogelijkheden) is in kaart gebracht

-Te behalen resultaten zijn geformuleerd

Lid 2. Lichte ondersteuning

Lichte Ondersteuning betreft het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen.

Lichte ondersteuning is mogelijk voor verschillende ondersteuningsgebieden waaronder die van het huishouden betreffen, zoals ondersteuning bij zelfzorg, bij post en eenvoudige administratie en bij het onderhouden van sociale contacten. De volgende kenmerken zijn van toepassing:

  • -

    Alleen activiteiten A (het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie) en B (het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen).

  • -

    niet gericht op aanleren van vaardigheden, het gaat om behouden van, helpen of overnemen.

  • -

    sterke signaleringsfunctie en melding van bijzonderheden in de zorgbehoefte, belasting van de mantelzorger en knelpunten op gebied van zorgverlening

  • -

    De cliënt functioneert al aantal jaren (minimaal 2) stabiel en de verwachting is dit voortzet

  • -

    Of indien de cliënt niet stabiel functioneert, wordt de problematiek door het bieden van een combinatie van lichte ondersteuning met middelzware of zware ondersteuning voldoende ondervangen.

  • -

    Geen sprake van moeilijk verstaanbaar gedrag of sterke beïnvloedbaarheid waardoor gedragsverandering kan ontstaan

  • -

    Of er is wel sprake van moeilijk verstaanbaar gedrag of sterke beinvloedbaarheid maar deze wordt door een combinatie van lichte en middelzware dan wel zware ondersteuning ondervangen.

  • -

    De cliënt staat open voor aansturing, weinig weerstand.

  • -

    Of weerstand kan voldoende weerlegd worden door een combinatie van lichte en middelzware dan wel zware ondersteuning.

  • -

    Geen specifieke deskundigheid ziektebeeld vereist, omgang met handicap of ziektebeeld stelt geen specifieke eisen.

  • -

    Of de specifieke eisen die het handicap of het ziektebeeld stellen kunnen voldoende worden ondervangen door een combinatie van lichte en middelzware dan wel zware ondersteuning.

  • -

    De ondersteuning is planbaar. De cliënt kan wachten op afspraak, er is geen acute zorg nodig.

  • -

    Gericht op overnemen regie huishouden: te denken aan: wanneer moet er wat gebeuren, licht aansturing in huishoudelijke taken, bestellen van boodschappen en organiseren van maaltijdvoorziening, verzorgen van materialen, aanbrengen van structuur in het huishouden en behouden van overzicht, planning in de week, aansturen in initiatief, bewaken van hygiëne.

  • -

    Gericht op ondersteunen zelfzorg:te denken aan: aansturen in persoonlijke hygiëne; aangeven kleding in de was, wassen/douchen maar de cliënt voert het zelfstandig uit, aansturen in gezond voedingspatroon, week-menu opzetten.

  • -

    Gericht op relatiemanagement:te denken aan: hulp bij maken van afspraken met bestaande sociale contacten, eenvoudige hulp bij onderhouden sociale contacten zoals een kaartje sturen, verjaardag plannen, hulp bij vragen naar bestaande ondersteuning zoals regelen vervoer.

  • -

    Gericht op post/administratie/financiën: te denken aan: hulp bij post lezen, begrijpen en beantwoorden, opruimen, ordenen, sorteren.

  • -

    Begeleider kan eventueel terug vallen op een eindverantwoordelijke.

 

Lid 3. Middelzware ondersteuning

Bij middelzware ondersteuning wordt van de ondersteuner methodisch handelen verwacht; hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een doel conform ondersteuningsplan. Het te behalen doel kan zijn (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.

  • -

    Alle activiteiten, A,B,C,D,E, zijn mogelijk:

  • a)

    het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie;

  • b)

    het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen;

  • c)

    het bieden van toezicht;

  • d)

    oefenen met het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie;

  • e)

    oefenen met het uitvoeren van handelingen en in de praktijk brengen van vaardigheden.

  • -

    Signaleringsfunctie moet geboden kunnen worden op ziektebeelden, handicap en gedrag en conform (medisch, gedragsmatig) adequaat handelen

  • -

    Specifieke deskundigheid is noodzakelijk in zowel ziektebeeld/handicap, signalering en omgang met gedrag.

  • -

    Er kan sprake zijn van gedragsstoornissen en instabiele ziektebeelden, maar deze zijn volgens zorgplan verantwoord te begeleiden. Er worden geen escalaties in gedrag en/of ziektebeeld verwacht, die een onverantwoord risico naar de cliënt en/of zijn omgeving vormen.

  • -

    De afgelopen twee jaar is er geen sprake geweest van plotseling, acute opname of ernstig medisch ingrijpen, ernstig overlast in de buurt, aanraking met justitie en/of destructief gedrag.

  • -

    Begeleider kan eventueel terug vallen op een eindverantwoordelijke.

 

Lid 4. Zware ondersteuning

Zware ondersteuning wordt ingezet in de meest complexe situaties. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan:

  • -

    de aanwezigheid van ernstige gedragsstoornissen, risicovolle instabiele ziektebeelden, multiprobleemsituaties

  • -

    Er is de laatste twee jaar sprake geweest van plotseling, acute opname of ernstig medisch ingrijpen, ernstig overlast in de buurt, aanraking met justitie en/of destructief/agressief risicovol gedrag.

  • -

    Of ondanks dat bovenstaande de afgelopen twee jaar niet noodzakelijk is geweest is het risico hierop in ernstige mate, aantoonbaar aanwezig. Dat wil zeggen dat de signalen inzichtelijk zijn.

  • -

    De hulpverlening is complex omdat er sprake is van meerdere probleemgebieden binnen 1 systeem welke een multi-disciplinaire aanpak vergen met een regisseur en afstemming van zorg.

 

Combineren

In de praktijk blijkt dat veel ondersteuningsvragen zich het beste laten vertalen naar combinaties van lichte, middelzware en zware ondersteuning. Zo kan het voorkomen dat een cliënt in relatiemanagement grote gedragsproblemen laat zien waar middelzware of zware ondersteuning voor nodig is terwijl bij het huishouden, de administratie en de zelfzorg lichte ondersteuning toegepast kan worden. Door slimme combinaties kan een aanbod op maat geregeld worden. Of een cliënt die elke week ondersteuning nodig heeft, maar voldoende heeft aan elke week lichte ondersteuning en éénmaal per maand zware ondersteuning.

Artikel 21- Groepsgerichte Ondersteuning

De indeling van groepsgerichte ondersteuning wordt aangegeven in het onderstaande schema:

Dagbesteding

Dagopvang

Licht

Licht

Midden

Midden

Zwaar

Zwaar

De verdeling tussen licht, midden en zwaar is vrijwel identiek met de verdeling bij ondersteuning individueel. Er ontstaan op deze wijze 6 vormen van groeps ondersteuning. De dagbestedingsvormen zijn gericht op activeren en kunnen een belangrijke schakel zijn richting (betaalde) arbeid. De mate van zwaarte wordt bij deze groeps ondersteuningsvorm bepaald door de mogelijkheden van de cliënt om te leren dan wel door de mate van complexiteit van de aandoening en beperkingen en eventueel bijbehorende gedragsproblemen.

De dagopvangsvormen zijn meer gericht op onderhoud van activiteiten en het bieden van een zinvolle daginvulling. De mate van zwaarte wordt in deze ondersteuningsvorm bepaald door de complexiteit van de aandoening en beperkingen en eventueel bijbehorende gedragsproblemen.

De consulent bepaalt in overleg met de cliënt en betrokkenen welke vorm van groepsondersteuning het beste past.

 

Combineren

Groepsondersteuningen zijn onderling niet te combineren. Wel kan op den duur de keuze veranderen van de ene vorm van groepsondersteuning naar de andere. Het combineren van individuele ondersteuning en groepsondersteuning is wel mogelijk. Anders dan bij de AWBZ wordt groepsondersteuning niet als voorliggend gezien op individuele ondersteuning. Wel zal door de Wmo consulent bekeken worden of nodige individuele ondersteuning binnen de groepsondersteuning gegeven kan worden.

Artikel 22- Vervoer van en naar groepsgerichte ondersteuning

  • -

    Afhankelijk van de beperking van de cliënt zal vervoer naar en van de groepsgerichte ondersteuning georganiseerd moeten worden. Inschrijvers op zowel onderdeel 1 (dagbesteding) als 2 (dagopvang) dragen zelf zorg voor dit vervoer, in eigen beheer, dan wel georganiseerd door derden.

  • -

    Voor dit vervoer hanteren we één vast tarief conform de contracten met aanbieders.

  • -

    Het vervoer zal aangepast moeten zijn aan de beperking van de cliënt.

  • -

    Indien de vraag van de cliënt dat noodzakelijk maakt, wordt cliënt thuis opgehaald en tot in het activiteitencentrum gebracht. En in het activiteitencentrum opgehaald en tot in huis gebracht.

  • -

    Het vervoer wordt zo georganiseerd dat overstappen niet noodzakelijk is, dan wel tot een minimum beperkt blijft. En de wachttijd voor een cliënt beperkt blijft tot maximaal 10 minuten na het afgesproken tijdstip.

  • -

    Tijdens het vervoer kan adequaat worden gereageerd op voorkomende omstandigheden.

  • -

    De vervoerder handelt conform de Code Veilig Vervoer Rolstoelinzittenden.

  • -

    Daarnaast zijn eisen aan het vervoer opgenomen in het Handboek Professioneel inkopen AWBZ-vervoer (http://www.crow.nl/publicaties/handboek-professioneel-inkopen-awbz-vervoer-(1)).

Toelichting bij hoofdstuk 8. Logeeropvang

Artikel 23- Logeeropvang

In situaties waarin de huisgenoot, partner, ouder, externe mantelzorger die de dagelijkse zorg biedt, daartoe niet in staat is wegens (dreigende) overbelasting bestaat er een mogelijkheid om logeeropvang in te zetten.

De Wmo consulent gaat met de cliënt en/of mantelzorger die de zorg verleent in gesprek en bekijkt de mogelijkheden om de overbelasting op te heffen bijvoorbeeld door een betere verdeling van de zorg in het eigen netwerk of door inzet van voorliggende voorzieningen. Als dit onvoldoende oplossing biedt, kan een indicatie voor logeeropvag worden gesteld, waarin de zorgtaken periodiek worden overgenomen. De mantelzorger heeft dan tijd om op adem te komen.

Logeeropvang is vooral preventief bedoeld: een indicatie voor logeeropvang heeft tot doel om

overbelasting bij mantelzorgers te voorkomen of te verminderen, zodat zij de zorg bij de cliënt thuis vol kunnen houden en (veel duurdere) opname in een intramurale instelling wordt voorkomen, of op zijn minst uitgesteld.

NB: Het gaat hier niet om acute opname in crisissituaties, maar om structurele verlichting in situaties van aanhoudende mantelzorg.

Logeeropvang dient, zoals gezegd, met name als respijtzorg en als preventie voor opname. Daarnaast zou het een meerwaarde kunnen hebben voor de cliënt die wordt opgevangen. Bijvoorbeeld voor het contact met lotgenoten, het oefenen met uit huis zijn of zelfstandigheidstraining.

Toelichting bij Hoofdstuk 9. Persoonsgebonden budget

Artikel 25- Soorten persoonsgebonden budget (pgb)

Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt als een maatwerkvoorziening nodig is. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen (vaak lichte, niet complexe zorg) geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt.

In de wet zijn de volgende voorwaarden voor inzet van een persoonsgebonden budget vastgelegd (Wmo, art. 2.3.6, lid 2):

  • a)

    Een wettelijke voorwaarde is dat de cliënt, hiermee wordt in het vervolg bedoeld de cliënt zelf, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger, naar het oordeel van college voldoende in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen en tot een verantwoorde uitvoering van de aan een pgb verbonden taken. Deze wettelijke bepalingen worden als volgt getoetst:

  • -

    De cliënt moet naar het oordeel van college bij de aanvraag duidelijk kunnen maken welke ondersteuningsvragen hij heeft, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning aanvrager gebaat zou zijn.

  • -

    Vervolgens dient cliënt een budgetplan te kunnen schrijven, dat voldoet aan de eisen van de gemeente (beschreven in de hoofdstuk 9, artikel 8, lid c)

  • -

    De cliënt dient een voorziening of zorgaanbieder te kiezen die naar het oordeel van het college aan de zorgvraag kan voldoen.

  • -

    Tenslotte dient de cliënt de werkgeversrol te kunnen vervullen/de ondersteuner structureel te kunnen aansturen.

  • -

    Wanneer de cliënt naar het oordeel van het college niet aan (één van) deze bovenstaande voorwaarden voldoet, wordt geen pgb toegekend. Het niet kunnen omgaan met een persoonsgebonden budget wordt in de nadere regels genoemd als uitsluitingsgrond voor een pgb.

  • b)

    Een wettelijke voorwaarde is dat de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat de maatwerkvoorziening die wordt geleverd door de door de gemeente gecontracteerde aanbieders door hem niet passend wordt geacht. Deze wettelijke bepaling wordt als volgt getoetst:

  • -

    De cliënt moet de onderbouwing in redelijkheid beargumenteren en hieruit moet duidelijk worden dat aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in natura.

  • -

    Wanneer de cliënt geen redelijke motivatie kan geven wordt geen pgb toegekend.

  • -

    Wanneer de cliënt de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd mag de gemeente de aanvraag niet weigeren. Bij de motivering is niet het oordeel van het college leidend maar dat van de cliënt.

  • c)

    Een wettelijke voorwaarde is dat de diensten, hulpmiddelen, woonvoorzieningen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorzieningen behoren en die de cliënt van het budget wil betrekken, van goede kwaliteit zijn. In de nadere regels is bepaald dat deze kwaliteitseisen bij inkoop van een professionele aanbieder gelijk zijn aan de kwaliteitseisen die conform contract gesteld worden aan voorzieningen in natura. Deze wettelijke bepaling wordt als volgt getoetst:

  • -

    bij aankoop van een hulpmiddel, vervoersvoorziening of woonvoorziening: kan budgethouder het vereiste kwaliteitscertificaat overleggen?

  • -

    bij inhuur van een werknemer van een professionele zorgaanbieder: is de betreffende zorgaanbieder in het bezit van een vigerend kwaliteitscertificaat of een goed onderhouden handboek en een accountantsverklaring over het voorgaande boekjaar?

  • -

    bij inhuur van een eenmanszaak: is de zelfstandige in het bezit van een VAR (verklaring arbeidsrelatie van de belastingdienst), een verklaring van goed gedrag (art. 28 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens) en een, naar het oordeel van college, toereikend diploma en/of CV?

  • -

    bij inhuur van niet-professionele ondersteuning: heeft budgethouder in het budgetplan beschreven op welke wijze de voorziening of ondersteuning bijdraagt aan de zelfredzaamheid van aanvrager en hoe de kwaliteit en continuïteit van de ondersteuning is gewaarborgd?

  • -

    Wanneer de kwaliteit naar het oordeel van college onvoldoende is gewaarborgd wordt geen pgb toegekend.

Artikel 30- Uitsluitingsgronden persoonsgebonden budget

Onderstaande situaties kunnen reden zijn om aan te nemen dat een cliënt problemen zal hebben met het omgaan met een persoonsgebonden budget:

  • -

    Schulden en of schuldsanering

    Beoordeeld moet worden of een cliënt dusdanig in de financiële problemen zit, dat bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget de verwachting bestaat dat het al dan niet met opzet verkeerd gebruikt kan worden. Immers zal verstrekking van een pgb in dergelijke situaties tot vergroting van de problematiek leiden. Een belangrijk aspect bij deze problematiek is de aanwezigheid van een financiële bewindvoerder. Is er een financiële bewindvoerder aanwezig dan kan een persoonsgebonden budget toch een optie zijn.

  • -

    Verslaving

    Bij verslavingsproblematiek is er vaak sprake van ongecontroleerde uitgaven en verwaarlozing van de financiële situatie waarbij het verstrekken van een pgb een risico kan vormen en dus een inadequate verstrekking is. Ook hier is het belangrijk of er sprake is van een financiële bewindvoerder.

 

Overige situaties waarin een persoonsgebonden veelal niet wordt ingezet zijn:

- Progressief ziektebeeld

Bij aanvragers met een zeer progressief ziektebeeld staat meestal al op voorhand vast dat het geïndiceerde hulpmiddel dan wel de aanpassing/dienst binnen korte tijd vervangen, aangepast dan wel beëindigd moet worden. Verstrekking van een pgb maakt snelle aanpassing aan dergelijke situaties niet mogelijk en werkt kostenverhogend. In nauw overleg met aanvrager wordt beoordeeld of het pgb moet worden afgewezen of dat er zwaarwegende redenen zijn om toch een pgb te verstrekken.

- Hulpmiddel dan wel aanpassingen voor kinderen

Door lichamelijke groei zijn veel hulpmiddelen en aanpassingen voor kinderen slechts kortdurend bruikbaar. Snelle en efficiënte aanpassing of vervanging is dan nodig. Verstrekking van een pgb werkt in dergelijke situaties vertragend en kostenverhogend.

Artikel 32- Periode persoonsgebonden budget

Indien er een noodzaak is een persoonsgebonden budget te beëindigen, dient verhoudingsgewijs terugbetaald te worden. Er is een aantal situaties denkbaar:

  • -

    De cliënt komt te overlijden. Indien er sprake is van een pgb voor individuele ondersteuning wordt deze uitbetaald t/m de dag van overlijden. Het teveel aan verstrekte pgb wordt dan teruggevorderd. Indien er een partner achterblijft wordt het pgb nog 1 maand ongewijzigd voortgezet. Na 1 maand wordt de situatie opnieuw beoordeeld en wordt gekeken of op naam van de partner een nieuwe indicatie afgegeven kan worden. Indien er sprake is van een pgb voor een hulpmiddel of een aanpassing dan wordt beoordeeld of deze voorziening kan worden hergebruikt en ingenomen.

  • -

    De cliënt verhuist naar een AWBZ-instelling of naar een andere gemeente. Indien er sprake is van een pgb voor individuele ondersteuning wordt deze uitbetaald tot de dag van verhuizing. Het teveel aan verstrekte pgb wordt dan teruggevorderd. Indien er sprake is van een pgb voor een hulpmiddel of een aanpassing dan wordt beoordeeld of deze voorziening kan worden ingenomen en hergebruikt.

Toelichting bij Hoofdstuk 10. Eigen bijdragen

Artikel 33- Voor welke voorziening geldt een eigen bijdrage?

Voor algemene voorziening kunnen aanbieders aan cliënten een bijdrage vragen. Dit is een specifieke bijdrage die los staat van de eigen bijdrage systematiek; de belangrijkste daarvan, schoonmaakondersteuning, staat beschreven in hoofdstuk 3.

Artikel 34- Omvang en duur van eigen bijdragen

In het landelijk vastgestelde Uitvoeringsbesluit Wmo worden in hoofdstuk 3 regels gegeven voor de omvang en duur van de eigen bijdrage. Het CAK voert de eigen bijdrage systematiek uit. Op de website van het CAK zijn de precieze bedragen van de eigen bijdrage beschreven. Deze zijn afhankelijk van iemands inkomen, de soort ondersteuning en ze kunnen geïndexeerd worden. De Wmo-consulenten zullen in hun gesprekken de cliënten wijzen op het systeem van een eigen bijdrage, zodat dit voor hen geen verrassing kan zijn.

Toelichting bij hoofdstuk 11. Beschermd wonen

Artikel 35- Beschermd wonen

Bij beschermd wonen gaat het om het bieden van onderdak en begeleiding aan personen met een psychische aandoening (tot 2015 ZZP GGZ categorie C). Het gaat om personen bij wie op participatie gerichte ondersteuning vanuit een beschermde woonomgeving centraal staat.

Onder beschermd wonen wordt in de wet verstaan:

  • -

    Wonen in een accommodatie van een instelling;

  • -

    Met het daarbij behorende toezicht en begeleiding;

  • -

    Gericht op het bevorderen en herstel van zelfredzaamheid en participatie;

  • -

    Gericht op het bevorderen van het psychisch en psychosociaal functioneren;

  • -

    Gericht op stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld;

  • -

    Gericht op het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast;

  • -

    Gericht op het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen;

  • -

    Bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Voor het bieden van beschermd wonen kan aanleiding bestaan indien iemand er vanwege psychisch problematiek niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder direct nabijheid van 24 uur per dag toezicht of ondersteuning.

Tot 2015 wonen veel mensen die zich vanwege psychische problemen niet zelfstandig kunnen handhaven in regionale instellingen voor beschermd wonen (RIBW).

De 43 centrumgemeenten worden verantwoordelijk voor beschermd wonen. De regie voor plaatsing van cliënten ligt bij de centrumgemeenten. Gemeente Veenendaal mandateert dit aan gemeente Amersfoort.

Toelichting bij Hoofdstuk 14. Overige bepalingen

Artikel 43- Overgangsrecht

Cliënten die met ingang van 1 januari 2015 een beroep doen op ondersteuning voor eenvoudige huishoudelijke werkzaamheden zijn aangewezen op een algemene voorziening voor schoonmaakondersteuning. In overeenstemming met de zorgaanbieders is vastgelegd dat de cliënten die op 31 december 2014 een voorziening voor huishoudelijke ondersteuning 1 (HO1) ontvangen, hun rechten op grond van de bestaande Verordening behouden tot en met 18 september 2015.

Artikel 44- Inwerkingtreding

In de periode tussen inwerkingtreding van het Besluit nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning en 1 januari 2015 geldt het volgende:

  • -

    Op aanvragen die zien op toekenning van een voorziening vóór 31 december 2014 is het Besluit van toepassing zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze verordening;

  • -

    Op aanvragen die zien op toekenning van een voorziening na 31 december 2014 is dit Besluit van toepassing.