Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bunnik

Beleidsregels gehandicaptenparkeerplaatsen gemeente Bunnik 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBunnik
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels gehandicaptenparkeerplaatsen gemeente Bunnik 2012
CiteertitelBeleidsregels gehandicaptenparkeerplaatsen gemeente Bunnik 2012
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpGehandicapten parkeerplaatsen. Meer in het bijzonder, regels voor openbare parkeerplaatsen die zijn gereserveerd voor mensen met een loopbeperking.

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Art. 2 Wegenverkeerswet 1994
  2. Art. 15 Wegenverkeerswet 1994
  3. Art. 18 Wegenverkeerswet 1994
  4. Art. 12 BABW
  5. Art. 21 BABW
  6. Art. 29 BABW

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-11-2012Nieuwe regeling

06-11-2012

Nieuwsbode 21 November 2012

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Gehandicaptenparkeerplaatsen in de gemeente Bunnik 2012

Inleiding

Zoveel mogelijk mensen moeten veilig gebruik kunnen maken van de openbare ruimte. Voor mensen met een goede gezondheid levert dat in de praktijk weinig problemen op, maar voor mensen met een functiebeperking is dat vaak anders. Om het voor gehandicapten toch mogelijk te maken aan het verkeer deel te nemen zijn bijzondere voorzieningen mogelijk, zoals regels voor gehandicaptenvoertuigen, gehandicaptenparkeerkaarten en -parkeerplaatsen.

 

Voor gehandicaptenparkeerplaatsen gelden een aantal wettelijke regelingen. Op grond daarvan heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) de bevoegdheid (1) algemene parkeerplaatsen aan te wijzen en (2) om specifiek parkeerplaatsen aan één bepaalde gebruiker toe te kennen, de individuele gehandicaptenparkeerplaats. Deze regelingen laten ruimte voor beoordeling en belangenafweging. Voor een consistent gebruik van de bevoegdheid van het college om aanvragen voor gehandicapten parkeerplaatsen toe te wijzen of te weigeren, worden deze beleidsregels toegepast.

Wettelijk kader

Een algemene gehandicaptenparkeerplaats is herkenbaar aan het bord E6 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en een vakmarkering op de weg.

 

bord E6 RVV 1990

 

Wettelijk is bepaald dat uitsluitend personen in het bezit van een gehandicaptenparkeerkaart (bestuurder of passagier) mogen gebruik maken van een algemene gehandicaptenparkeerplaats (Rvv 1990, art. 26).

Een individuele gehandicaptenparkeerplaats is op dezelfde manier aangeduid als een algemene gehandicaptenparkeerplaats en tevens voorzien van een onderbord met een kenteken of de aanduiding “gehandicaptenvoertuig”. Deze mag alleen gebruikt worden door de eigenaar of gebruiker van het aangegeven voertuig.

Voor het verkrijgen en gebruiken van een gehandicaptenparkeerplaats en voor het aanwijzen van gehandicaptenparkeerplaatsen zijn de volgende wettelijke artikelen van belang:

 

Wegenverkeerswet 1994

  • -

    artikel 2, eerste lid onder a en b, waarin is bepaald dat de krachtens de Wegenverkeerswet vastgestelde regels kunnen strekken tot het verzekeren van de veiligheid van de weg en het beschermen van weggebruikers;

  • -

    artikel 15, waarin is bepaald dat de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit;

  • -

    artikel 18, waarin is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is tot het nemen van een verkeersbesluit.

     

Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW)

  • -

    artikel 12, waarin is bepaald dat in de hoofdstukken A tot en met G van bijlage 1 behorende bij het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV 1990) genoemde verkeerstekens (borden) moeten worden geplaatst of verwijderd krachtens een verkeersbesluit.

  • -

    artikel 21, waarin is bepaald dat de motivering van een verkeersbesluit in elk geval vermeldt welke doelstelling(en) met het verkeersbesluit wordt of worden beoogd. Alsmede dat daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid van de Wegenverkeerswet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit;

  • -

    artikel 29, waarin is bepaald dat de kosten, voortvloeiend uit de plaatsing van bord E6 van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, kunnen worden verhaald op degene(n) ten behoeve van wie het bord in geplaatst.

     

Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990

  • -

    bijlage 1, hoofdstuk E (parkeren en stilstaan), bord E6, dat ingevolge deze bepaling is aangewezen als een bord waarvan de plaatsing en verwijdering geschiedt bij verkeersbesluit.

 

De inrichting van een gehandicaptenparkeerplaats is beschreven in het ASVV 2004 (Aanbevelingen voor de inrichting van wegen binnen de bebouwde kom). Deze adviezen zijn op zich niet bindend, maar hebben zich zodanig in de praktijk bewezen dat afwijking daarvan niet wenselijk is.

 

De genoemde regels en richtlijnen laten veel ruimte voor beoordeling en belangenafweging aan het college. De kaders voor het nemen van het verkeersbesluit om een gehandicaptenparkeerplaats aan te wijzen worden slechts gevormd door de in de Wegenverkeerswet in artikel 2 genoemde belangen. Op grond van artikel 21 BABW moet het college in zijn motivering van het verkeersbesluit aangeven welke doelstelling met het besluit wordt beoogd en welke van de in artikel 2 Wegenverkeerswet genoemde belangen daarmee worden gediend. Het college is daardoor vrij in zijn beoordeling of dergelijke belangen dienen te worden beschermd. In de wettelijke regelingen zijn voor aanvragen van gehandicaptenparkeerplaatsen ook geen specifieke weigeringsgronden te vinden. Daarvoor moet het college zich uitsluitend baseren op de algemene kaders van de Wegenverkeerswet en het BABW.

Omwille van de duidelijkheid en consistentie bij de besluitvorming door het college gelden in de gemeente Bunnik de volgende beleidsregels voor gehandicaptenparkeerplaatsen.

1 Algemeen

  • 1.1

    De fysieke inrichting van de gehandicaptenparkeerplaats, zowel algemene als individuele, moet zijn overeenkomstig het ASVV 2004, 15.1.1 (langsparkeerplaats), 15.1.2 (haakse parkeerplaats), 15.1.3 (gestoken parkeerplaats).

  • 1.2

    Bij aanpassing van de ASVV 2004 of opvolgende publicaties, geldt nadien de meest recente publicatie.

  • 1.3

    Als de fysieke ruimte ontbreekt om de gewenste inrichting precies aan te houden, wordt deze zoveel mogelijk daarmee in overeenstemming gebracht, maar deze dient altijd functioneel te zijn.

  • 1.4

    Het college bepaalt op welke locatie de gehandicaptenparkeerplaats wordt aangelegd.

  • 1.5

    Gehandicaptenparkeerplaatsen worden niet aangelegd op plaatsen waar dit de verkeersveiligheid in gevaar brengt of de doorstroming onaanvaardbaar hindert.

2 Algemene gehandicaptenparkeerplaatsen

  • 2.

    Algemene gehandicaptenparkeerplaatsen

    • 2.1

      Algemene gehandicaptenparkeerplaatsen liggen zo dicht mogelijk, maar hooguit 100 m van de ingang van een voor gehandicapten toegankelijk openbaar gebouw.

    • 2.2

      In dorpscentra en bij openbare voorzieningen is per 50 openbare parkeerplaatsen tenminste één gehandicaptenparkeerplaats aanwezig. Bij (zorg)instellingen of andere voorzieningen waar naar verwachting relatief meer mensen met een functiebeperking komen, zijn tenminste twee gehandicaptenparkeerplaatsen per 50 parkeerplaatsen aanwezig.

    • 2.3

      De aanlegkosten voor een algemene gehandicaptenparkeerplaats zijn voor rekening van de gemeente.

3 Individuele gehandicaptenparkeerplaatsen

Aanvraag

 

  • 3.1

    Een aanvraag voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats wordt schriftelijk ingediend, waarbij gebruik gemaakt wordt van het door het college vastgestelde “Aanvraagformulier individuele gehandicaptenparkeerplaats”.

  • 3.2

    Bij de aanvraag dient een kopie van de gehandicaptenparkeerkaart meegezonden te worden.

  • 3.3

    Een aanvraag voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats bij een werkadres kan worden gehonoreerd als de werkgever niet beschikt over parkeergelegenheid op eigen terrein.

  • 3.4

    Bij een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats bij een werkadres dient de aanvrager een werkgeversverklaring over te leggen, dan wel stukken waaruit genoegzaam blijkt dat hij op het opgegeven werkadres een zelfstandige onderneming drijft.

  • 3.5

    De kosten van aanleg en verplaatsing van een individuele gehandicaptenparkeerplaats komen voor rekening van de aanvrager.

     

Beoordelingscriteria voor toekenning en weigering van een individuele gehandicaptenparkeerplaats

 

  • 3.6

    Een aanvraag voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats wordt geweigerd indien:

  • a.

    de aanvrager niet beschikt over een gehandicaptenparkeerkaart (bestuurder of passagier) zoals bedoeld in de Regeling gehandicaptenparkeerkaart.

  • b.

    de aanvrager beschikt over een eigen parkeervoorziening of een zodanige voorziening redelijkerwijs kan realiseren en hier gebruik van kan maken (1).

  • c.

    er doorgaans voldoende vrij beschikbare parkeergelegenheid is binnen 100 m van de voordeur van de woning van de aanvrager of zoveel minder als de aanvrager blijkens medisch onderzoek redelijkerwijs zelfstandig kan afleggen (2) .

  • d.

    de aanvrager bestuurder gebruik maakt van een rolstoel en er binnen 100 meter afstand tot de woning c.q. het werkadres voldoende ruime parkeerplaatsen aanwezig zijn (3).

  • e.

    het motorvoertuig waarmee de aanvrager als passagier wordt vervoerd bij de woning c.q. het werkadres van de aanvrager zonder gevaar voor de verkeersveiligheid kan stilstaan gedurende de tijd die benodigd is om de aanvrager te begeleiden naar diens woning c.q. het werkadres, een en ander behoudens het bepaalde in artikel 3.8.

  • 3.7

    Een aanvraag voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats kan worden geweigerd indien de aanvrager zijn financiële bijdrage in de kosten voor de plaatsing van de gehandicaptenparkeerplaats niet heeft voldaan.

  • 3.8

    In afwijking van artikel 3.6 lid e, kan een aanvraag voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats worden toegewezen als aangetoond wordt dat de aanvrager-passagier niet alleen kan worden gelaten en verplaatsing van en naar de auto onevenredig inspannend en tijdrovend is.

     

    Onderhoud en verwijderen individuele gehandicaptenparkeerplaats

     

  • 3.9

    De aanduiding individuele gehandicaptenparkeerplaats kan worden verwijderd indien de houder:

  • a.

    is verhuisd;

  • b.

    is overleden;

  • c.

    niet meer in het bezit is van een voertuig;

  • d.

    niet langer voldoet aan de criteria voor afgifte van een gehandicaptenparkeerkaart of bepalingen in deze beleidsregels.

Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen aangehaald worden als “Beleidsregels gehandicaptenparkeerplaatsen gemeente Bunnik 2012”

Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de eerste werkdag na bekendmaking.

6 november 2012

Burgemeester en wethouders van Bunnik,

De secretaris, De burgemeester,

G.Veenhof H.M. Ostendorp

  • 1.

    De mogelijkheid om een eigen parkeerplaats te realiseren is mede afhankelijk van de vraag of ter plaatse een uitwegvergunning op grond van de APV kan worden verleend.

  • 2.

    Bij twijfel of de parkeerdruk de aanleg van een individuele parkeerplaats rechtvaardigt, onderzoekt de gemeente de parkeerdruk op tenminste drie momenten van de dag en avond, dan wel in de periode(s) dat de aanvrager aangeeft dat er een parkeerprobleem is. Deze waarnemingen worden schriftelijk vastgelegd. Is bij dit onderzoek tenminste twee maal een gebrek aan parkeerplaatsen is vastgesteld, dan wordt niet voldaan aan het criterium onder c. Indien bij een locatie steeds meerdere algemene gehandicaptenparkeerplaatsen vrij beschikbaar zijn, waarvan de aanvrager vrij gebruik kan maken, dan wordt wel aan het criterium onder c voldaan.

  • 3.

    Indien de aanvrager-bestuurder gebruik kan maken van een rolstoel is er in beginsel geen noodzaak om een individuele gehandicaptenparkeerplaats aan te leggen. De aanvrager kan in dit geval immers in zijn algemeenheid veelal een afstand van 100 meter afleggen. De aanvrager moet wel gebruik kunnen maken van voldoende ruime parkeerplaatsen. Dit moet ter plaatse worden beoordeeld.