Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bodegraven-Reeuwijk

Financiële verordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBodegraven-Reeuwijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingFinanciële verordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2011
CiteertitelFinanciële verordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, artikel 212

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Inkoop- en aanbestedingsbeleid Bodegraven-Reeuwijk 2013

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201301-07-2017Artikel 3a en artikel 5a ingevoegd, artikel 5 gewijzigd

12-12-2012

Kijk op Bodegraven en Kijk op Reeuwijk 19 december 2012

Z-12-16038
12-05-201101-01-201101-01-2013Nieuwe regeling

03-01-2011

Gemeentepagina's 4 mei 2011

Z-11-02000

Tekst van de regeling

Intitulé

Financiële verordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2011

De raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

 

b e s l u i t:

 

vast te stellen de volgende verordening:

 

Financiële verordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2011

Titel 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    organisatieonderdeel: iedere eenheid binnen de gemeentelijke organisatie die als zodanig een eigen verantwoordelijkheid aan het college heeft;

  • b.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Bodegraven - Reeuwijk en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

Titel 2 Begroting en verantwoording

Artikel 2 Programma-indeling

  • a.

    De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode een programma-indeling voor de begroting en de jaarstukken voor de komende raadsperiode vast.

  • b.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid.

Artikel 3 Inrichting begroting en jaarstukken

  • a.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven.

  • b.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

Artikel 3a Perspectiefnota

Het college biedt de raad een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de ontwerpbegroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota voor 31 juli vast.

Artikel 4 Autorisatie begroting, investeringskredieten en begrotingswijzigingen

  • a.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programma en het overzicht algemene dekkingsmiddelen.

  • b.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • c.

    Voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel en een voorstel voor het autoriseren van een investeringskrediet aan de raad voor.

  • d.

    Indien nodig doet het college in de tussentijdse rapportages de raad voorstellen voor wijziging van de geautoriseerde budgetten of investeringskredieten of voor bijstelling van het beleid.

Artikel 5 Bestuursrapportage

  • 1.

    Het college geeft de raad verantwoording over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste vier en de eerste acht maanden van het begrotingsjaar.

  • 2.

    De bestuursrapportage bevat een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en lasten per programma;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

    • c.

      het resultaat voor bestemming volgend uit de onderdelen a en b;

    • d.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • e.

      het resultaat na bestemming, volgend uit de onderdelen c en d, alsmede de realisatie en raming van de uitputting van investeringskredieten.

  • 3.

    In de bestuursrapportages worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten en investeringskredieten in de begroting groter dan € 25.000 toegelicht.

  • 4.

    In de bestuursrapportages worden geen voorstellen voor nieuw beleid opgenomen.

Artikel 5a Tussentijdse informatie

Het college biedt de raad vier maal per jaar een geactualiseerd overzicht van het meerjarenperspectief aan.

Titel 3 Financieel beleid

Artikel 6 Waardering en afschrijving vaste activa

  • a.

    Het college biedt eens in de vier jaar een (bijgestelde) nota activabeleid aan ter behandeling en vaststelling door de gemeenteraad. De nota geeft het kader weer voor de waardering van vaste activa. De gemeenteraad stelt de nota vast.

  • b.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • c.

    Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd. Er wordt niet op afgeschreven.

  • d.

    De materiële vaste activa met economisch nut worden lineair afgeschreven.

  • e.

    Activa met een meerjarig maatschappelijk nut worden ten laste van de exploitatie gebracht. De materiële vaste activa met maatschappelijk nut in de openbare ruimte worden geactiveerd. Hierop wordt lineair afgeschreven.

  • f.

    Activa met een verkrijging- en/of vervaardigingprijs van minder dan € 15.000 worden niet geactiveerd.

  • g.

    Op de activa wordt afgeschreven volgens de bij de nota activabeleid vast te stellen tabel, tenzij de raad bij het beschikbaarstellen van investeringskrediet een andere termijn vaststelt.

Artikel 7 Reserves en voorzieningen

  • 1.

    Het college biedt de raad eens in de vier jaar een nota reserves en voorzieningen aan. De raad stelt de nota vast. De nota behandelt in ieder geval:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen.

  • 2.

    Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een bestedingsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de maximale hoogte van de reserve;

    • d.

      en de maximale looptijd.

  • 3.

    Indien een bestemmingsreserve voor een bestedingsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering valt de bestemmingsreserve vrij.

Artikel 8 Rente

Het college biedt de raad eens in de vier jaar een nota rentebeleid aan. De raad stelt de nota vast. De nota behandelt in ieder geval:

  • a.

    de normering van aan te houden rentepercentages;

  • b.

    de normering van de aan geactiveerde kapitaaluitgaven toe te rekenen financieringskosten.

Artikel 9 Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2.

    Bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolheffing en afvalstoffenheffing de compensabele BTW.

  • 3.

    Het college stelt eens in de vier jaar een nota kostprijsberekening vast. Het college biedt deze nota ter kennisneming aan de raad aan.

Artikel 10 Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de vaststelling van de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rioolheffing, afvalstoffenheffing en reinigingsrecht, leges, lijkbezorgingrechten, brandweerrechten en staan- en marktgeld.

Artikel 11 Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:

    • a.

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te voeren;

    • b.

      het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;

    • c.

      het beperken van de kosten van leningen;

    • d.

      het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 2.

    Het college neemt bij het uitvoeren van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:

    • a.

      het uitzetten van middelen vindt alleen plaats bij en verbintenissen met betrekking tot financiële derivaten worden alleen aangegaan met financiële instellingen die:

      • i.

        gevestigd zijn in een lidstaat van de Europese Unie die ten minste beschikt over een AA-rating afgegeven door ten minste twee ratingbureaus;

      • ii.

        en voor henzelf of voor de door hen uitgegeven waardepapieren kunnen aantonen dat ze ten minste over een AA-minusrating beschikken, afgegeven door ten minste twee ratingbureaus;

      • iii.

        De voorgaande bepalingen zijn niet van toepassing op uitzettingen tegen waardepapieren waarvoor een solvabiliteitsratio van 0 procent geldt;

    • b.

      overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden, dan wel in producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het eind van de looptijd in tact is;

    • c.

      derivaten worden uitsluitend gebruikt voor het beperken van financiële risico’s;

    • d.

      voor het aantrekken van financieringen en het uitzetten van middelen worden tenminste 2 offertes bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

    • e.

      overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in Euro’s.

  • 3.

    Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.

  • 4.

    Het college stelt eens in de vier jaar (bijgestelde) regels op ter uitvoering van het gestelde onder het eerste tot en met derde lid en legt deze regels alsmede de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening vast in een treasurystatuut. Het college zendt het treasurystatuut ter kennisneming aan de raad.

Artikel 12 Weerstandsvermogen

Het college biedt tenminste eenmaal in de vier jaar een (bijgestelde) nota weerstandsvermogen en risicomanagement aan. In deze nota wordt ingegaan op het risicomanagement, het opvangen van risico’s door verzekeringen, voorzieningen, het weerstandsvermogen of anderszins. In de nota wordt tevens de gewenste weerstandscapaciteit bepaald. De gemeenteraad stelt de nota vast.

Artikel 13 Onderhoud kapitaalgoederen

  • a.

    Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar onderhoudsplannen wegen, openbaar groen, openbare verlichting, bruggen en kunstwerken, beschoeiingen, speelplaatsen en baggeren en gemeentelijke gebouwen aan. De plannen geven voor de gehele looptijd van de plannen het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de kosten van het onderhoud en het meerjarig budgettair beslag aan. De raad stelt de plannen vast.

  • b.

    Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een rioleringsplan aan. Het plan geeft voor de gehele looptijd van het plan het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud, de eventuele uitbreidingen en het meerjarig budgettair beslag aan. De raad stelt het plan vast.

Artikel 14 Grondbeleid

Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota vast. In de nota wordt aandacht besteed aan:

  • a.

    de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

  • b.

    te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

  • c.

    de verwerving en uitgifte van gronden;

  • d.

    de uitgangspunten voor prijsstelling van de verkoop van gronden.

Titel 4 Financieel beheer en interne controle

Artikel 15 Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de organisatieonderdelen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 16 Interne controle

Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

Artikel 17 Misbruik en oneigenlijk gebruik

  • a.

    Het college zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

  • b.

    Het college biedt de raad ten minste elke vier jaar een nota aan met de uitgangspunten voor het beleid voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de gemeentelijke regelingen en eigendommen. De raad stelt de nota vast.

Titel 5 Financiële organisatie

Artikel 18 Financiële organisatie

Het college zorgt voor en legt vast:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de organisatieonderdelen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten, inclusief de regels omtrent het beheer en de bewaking daarvan;

  • d.

    het kostenverdeelsysteem voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productraming en de productrealisatie.

Artikel 19 Inkoop en aanbesteding

Het college zorgt voor en legt vast de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van leveringen, werken en diensten.

Artikel 20 Subsidieverstrekking en steunverlening

Het college draagt zorg voor en legt vast de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen.

Titel 6 Slotbepalingen

Artikel 21 Inwerkingtreding

  • a.

    Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2011. De stukken voor het begrotingsjaar 2011 en latere begrotingsjaren voldoen aan de bepalingen van deze verordening.

  • b.

    De verordeningen “Financiële verordening gemeente Bodegraven 2009” en “Financiële verordening gemeente Reeuwijk 2007” worden met terugwerkende kracht tot 1 januari 2011 ingetrokken met dien verstande dat zij geldig blijven voor de stukken van onderscheidenlijk de gemeente Bodegraven en de gemeente Reeuwijk voor het begrotingsjaar 2010.

Artikel 22 Citeertitel

Deze verordening wordt in de gemeentelijke stukken aangehaald onder de naam “Financiële verordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2011”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk,gehouden op 3 januari 2011.

de griffier,

drs. J.H. Rijs

de voorzitter,

drs. J.P.J. Lokker

Toelichting op de Financiële verordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2011

 

Algemeen

 

De zogenaamde Financiële verordening is een van de belangrijkste kaderstellende instrumenten van de raad. De Financiële verordeningen van de gemeenten Bodegraven en Reeuwijk zijn voor een belangrijk deel identiek, maar verschillen op onderdelen toch van elkaar. Het is daarom van belang, dat raad van de nieuwe gemeente Bodegraven - Reeuwijk een nieuwe verordening vaststelt. Dit bevordert de eenheid van beleid op financieel gebied.

 

In 2003 heeft de Vernieuwingsimpuls in het kader van de dualisering een voorbeeld voor de nieuwe verordening ex artikel 212 Gemeentewet gepresenteerd. Het betreft hier de zogenaamde financiële verordening. Bodegraven en Reeuwijk hebben het voorbeeld van de Vernieuwingsimpuls als leidraad voor het opstellen van de eigen financiële verordening gebruikt.

 

Daarna is ervaring opgedaan met de nieuwe opzet van de financiële verordening. Daarbij zijn gemeenten tegen vragen en problemen opgelopen. Dit heeft er toe geleid dat er behoefte was de verordening aan te passen. Sommige gemeenten hebben de financiële verordening al aangepast. Om dit proces bij te staan heeft de VNG twee nieuwe voorbeelden voor de verordening ex artikel 212 Gemeentewet gemaakt.

 

Voor het maken van de twee voorbeelden heeft de VNG eerst bestaande financiële verordeningen van een aantal gemeenten bestudeerd. Ook is geïnventariseerd welke vragen en problemen zich bij het toepassen van de verordening hebben voorgedaan. Er is gesproken met verschillende partijen uit het veld. Naast gemeenten waren dit de provinciale toezichthouders, financiële consultants, medewerkers van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en leden van de commissie BBV. Vervolgens zijn de nieuwe voorbeelden ontwikkeld. Dit in samenwerking met een aantal griffiers, financiële ambtenaren, raadsleden en een provinciaal toezichthouder. Het resultaat is tenslotte voor een laatste toets voorgelegd aan financieel adviseurs van Haute Finance, accountants van Ernst & Young en medewerkers van BZK.

 

De VNG heeft een korte en een lange versie gebruikt. In de korte versie zijn de bepalingen opgenomen die minimaal noodzakelijk worden geacht. In de lange versie staan facultatieve uitbreidingen hierop. Voor deze verordening is uitgegaan van de korte versie. Waar gewenst zijn bepalingen uit de lange versie eveneens opgenomen. Tot slot is in enkele gevallen de bepaling uit de oude verordeningen gebruikt.

 

Indeling en inhoud van de financiële verordening

 

Voor de indeling van de verordening is de inhoud van artikel 212 Gemeentewet gevolgd. Dit artikel uit de Gemeentewet zegt dat de financiële verordening de uitgangspunten voor het financieel beleid en regels voor het financieel beheer en de inrichting van de financiële organisatie moet bevatten. De elementen financieel beleid, financieel beheer en financiële organisatie komen terug in de hoofdstukindeling van de voorbeelden. In de verordening gaan achtereenvolgens de titels 3, 4 en 5 over deze onderwerpen.

 

Het eerste lid van artikel 212 Gemeentewet stelt aanvullende eisen aan de inhoud van de verordening. De verordening moet waarborgen dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en interne controle wordt voldaan. Ook deze eisen vindt men terug in de indeling van de verordening. Zo behandelt de tweede titel van de verordening de verantwoording over de uitvoering van de begroting.

 

In titel 3 zijn kaders voor het financieel beleid en in titel 5 kaders voor de financiële organisatie opgenomen. Deze kaders maken samen de interne controle waaronder de controle op de rechtmatigheid van de (financiële) beheershandelingen mogelijk. Regels over interne controle zelf staan in titel 4, het hoofdstuk over het financieel beheer. De interne controle richt zich mede op de rechtmatigheid van de (financiële) beheershandelingen.

 

Het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet geeft aan welke regels in elk geval in de verordening moeten zijn opgenomen. De verordening moet in elk geval regels bevatten voor waardering en afschrijving van vaste activa, grondslagen voor de berekening van tarieven en prijzen en de algemene doelstellingen en te hanteren richtlijnen en limieten voor de financieringsfunctie. Deze regels zijn opgenomen in het titel 3, het hoofdstuk over het financieel beleid.

 

Toelichting op de artikelen

 

Artikel 1. Definities

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. Overige begrippen uit de verordening worden in artikel 1 van de verordening gedefinieerd.

 

Artikel 2. Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld.

 

Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (vierde lid artikel 189 Gemeentewet).

 

De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Hij kan er voor kiezen een budget voor een samenstel van activiteiten beschikbaar te stellen. In Bodegraven - Reeuwijk is deze keuze vertaald naar het beschikbaar stellen van budgetten per programma.

 

Overigens bepaalt het artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken overhoop moeten worden gehaald. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling in de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.

 

Lid b bepaalt dat op voorstel van het college de raad niet-financiële indicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART-maken van de begroting.

 

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn in aanvulling op het BBV enkele bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. In de verordening is de verplichting in het BBV om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven.

 

Artikel 4. Autorisatie begroting en investeringskredieten

Dit artikel bevat nadere regels voor de autorisatie van de begroting en investeringskredieten. In Bodegraven - Reeuwijk vindt autorisatie van de baten en lasten plaats op programmaniveau (lid a).

 

Naast lopende uitgaven doet een gemeenten investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd. In Bodegraven - Reeuwijk worden de investeringskredieten geautoriseerd bij begrotingsbehandeling (lid b). Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan (lid c).

 

Soms komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel die bij het opstellen van de ontwerpprogrammabegroting nog niet waren voorzien. Lid d van het artikel regelt de autorisatie van de investeringskredieten voor deze investeringen.

 

Artikel 5. Tussentijdse rapportage

Een belangrijk onderdeel van de planning en controlcyclus voor de raad zijn de tussenrapportages. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Gekozen is voor twee tussenrapportages.

 

Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage. Het derde lid bepaalt over welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college zich in de rapportage moet verantwoorden.

 

Artikel 6. Waardering en afschrijving vaste activa

In het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet is onder letter a de uitdrukkelijke bepaling opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in dit artikel van de verordening invulling gegeven.

 

In Bodegraven - Reeuwijk is de wijze van waardering en afschrijving van vaste activa geregeld in de nota Activabeleid. Daarom is in de nieuwe verordening niet het voorbeeld geheel gevolgd, maar is de bepaling aangepast aan de Nota activabeleid.

 

Het eerste lid bepaalt dat het college eens in de vier jaar de raad een (bijgestelde) nota ter vaststelling aanbiedt. De volgende leden geven een aantal basisregels weer. Zo worden activa altijd lineair afgeschreven.

 

Artikel 7. Reserves en voorzieningen

Lid 1 bepaalt dat het college iedere vier jaar een nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen.

 

Voor een bestedingsvoornemen kan de raad een bestemmingsreserve vormen. Een deel van de algemene reserve wordt hiervoor afgezonderd. Hiermee wordt op de balans van de gemeente tot uitdrukking gebracht dat een toekomstige besteding een beslag op het eigen vermogen gaat leggen. In het tweede lid zijn de voorwaarden voor een voorstel voor een dergelijke bestemmingsreserve opgenomen.

 

Bestedingsvoornemens leiden niet altijd tot bestedingen. Er bestaat het gevaar dat bestemmingsreserves op de balans blijven staan waar tegenover in het geheel geen bestedingsvoornemens meer bestaan. Door bij het instellen van een bestemmingsreserve een maximale “houdbaarheidsdatum” voor bestemmingsreserves op te nemen kan dit worden voorkomen. Hiervoor moet wel in de verordening de bepaling worden opgenomen dat bestemmingsreserves die de houdbaarheidsdatum hebben overschreden, vervallen (lid 3).

 

Artikel 8. Rente

In de verordeningen van de gemeenten Bodegraven en Reeuwijk was deze bepaling niet opgenomen. De wijze waarop met rente in vooral de begroting wordt omgegaan is echter wel van belang en de kaders daarvoor worden gesteld in de Nota rentebeleid. Het ligt dan in de rede dat in de Financiële verordening - in overeenstemming met andere financiële nota’s - de uitgangspunten voor deze nota worden vastgelegd.

 

Artikel 9. Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, letter b dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de samenstelling van de kostprijs van de diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In dit artikel van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten. Lid a van het artikel bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die direct met de dienst samenhangen.

 

Lid b bepaalt dat onder de indirecte kosten ook worden verstaan bijdragen aan voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van betrokken activa en de compensabele BTW. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 229b Gemeentewet biedt. In Bodegraven - Reeuwijk wordt de compensabele BTW volledig betrokken bij de berekening van de tarieven voor de afvalstoffenheffing, het reinigingsrecht en de rioolheffing.

 

De kaders in het artikel vormen de basis waarbinnen het college haar systematiek van kostentoerekening kan vormgeven en de kostenverdeelsleutels voor de toerekening van indirecte kosten kan vaststellen. Gelet op het belang hiervan schrijft het lid c voor, dat het college eens in de vier jaar een (bijgestelde) nota Kostprijsberekening vaststelt en deze de raad ter kennisneming aanbiedt.

 

Artikel 10. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het is niet voorgeschreven dat de tarieven jaarlijks opnieuw worden vastgesteld. Dit artikel regelt dat het college jaarlijks de raad een tarievenvoorstel voorlegt.

 

Artikel 11. Financieringsfunctie

De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelbeheer. Gezien de kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet de expliciete bepaling dat de financiële verordening hierover regels voor het beleid en de organisatie bevat. In dit artikel van de verordening wordt invulling aan deze wettelijke plicht gegeven. Het eerste lid bevat richtlijnen voor de uitvoering van de financieringsfunctie. In het tweede lid staan de kaders voor het financieel beleid opgesomd, die bij de uitvoering in acht moeten worden genomen.

 

Het verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties mogen gemeenten alleen uit hoofde van de publieke functie (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen , maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen. Het derde lid stelt aanvullende eisen aan dergelijke besluiten. Het publieke belang moet door het college worden gemotiveerd.

 

Daarbij draagt de verordening het college op bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten zo mogelijk zekerheden te bedingen. Dit laatste is zeker als het om grote bedragen gaat, iets om op te letten. Als bij een gemeente wordt aangeklopt voor bijvoorbeeld een lening of garantiestelling dan hebben banken in veel van die gevallen er blijkbaar er niet al te veel vertrouwen meer in.

 

Het vierde lid draagt het college op nadere regels te stellen en deze eens in de vier jaar vast te leggen in een (bijgesteld) treasury statuut. Het statuut wordt de raad ter kennisneming aangeboden.

 

Artikel 12. Weerstandsvermogen

Voor het inzicht in de financiële positie van de gemeente is ook inzicht in het risicoprofiel en het weerstandsvermogen van belang. Vandaar dat de verordening het college opdraagt minimaal eens in de vier jaar een (bijgestelde) nota weerstandsvermogen en risicomanagement ter vaststelling aan de raad aan te bieden.

 

Artikel 13. Onderhoud kapitaalgoederen

Dit artikel bevat de bepaling dat het college tenminste eens in de vier jaar de raad onderhoudsplannen aanbiedt over het onderhoud openbare ruimte, gebouwen en riolering. Hiermee kan de raad de kaders voor het toekomstige onderhoudsniveau vaststellen. Voor zover het plannen over het onderhoud van de openbare ruimte betreft, kan dit ook een integraal onderhoudsplan zijn.

 

Artikel 14. Grondbeleid

Het college biedt eens in de vier jaar de raad een nota grondbeleid aan. Met de nota kan de raad de kaders voor het toekomstig grondbeleid vaststellen.

 

Artikel 15. Administratie

Onder dit artikel zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.

 

Artikel 16. Interne controle

De accountant toetst jaarlijks van de gemeenterekening of deze een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Dit artikel draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten en lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.

 

Artikel 17. Misbruik en oneigenlijk gebruik

Dit artikel bepaalt dat in gemeentelijke regelingen en werkprocedures voldoende maatregelen worden getroffen om misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. Het treffen van afdoend beleid op het gebied van misbruik en oneigenlijk gebruik maakt deel uit van het rechtmatigheidoordeel van de accountant.

 

Artikel 18. Financiële organisatie

Dit artikel geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid letter a van artikel 160 Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. Het college wordt onder letter a, b en c van het artikel uit de verordening opgedragen bepaalde van deze regels die de financiële organisatie betreffen, vast te leggen in besluiten.

 

Onder letter d wordt het college opgedragen ook de kostenverdeelsleutels voor het toerekenen van kosten aan de producten vast te leggen.

 

Artikel 19. Inkoop en aanbesteding

Dit artikel draagt het college op een inkoopreglement op te stellen. Bij een inkoopreglement kan men denken aan bijvoorbeeld het uitvaardigen van de regel dat de afdelingen hun bureauartikelen moeten inkopen bij de leverancier bij wie de gemeente een raamcontract heeft afgesloten. De regels in een dergelijk inkoopreglement moeten natuurlijk wel Europa-proof zijn. Europese aanbestedingsregels maar ook nationale aanbestedingsregels moeten worden nageleefd en vormen het kader waarbinnen een dergelijk inkoopreglement moet worden opgesteld.

 

Artikel 20. Subsidieverstrekking en steunverlening

Voor de steunverlening en subsidieverstrekking aan ondernemingen en instellingen (die volgens het Europees mededingingsrecht als onderneming worden aangemerkt) zijn de Europese staatssteunregels (artikel 87, 88 en 89 EG-verdrag), de Europese regels voor diensten van algemeen economisch belang (artikel 86 EG-verdrag), de regels uit de Algemene Wet Bestuursrecht en de eigen subsidieverordening van de gemeente van toepassing. Het artikel stelt dat het college beheersmaatregelen neemt, die er voor zorgen dat deze regelgeving wordt nageleefd.

 

Artikel 21. Inwerkingtreding

De verordening treedt in de plaats van de Financiële verordeningen van de gemeenten Bodegraven en Reeuwijk. Lid a van het artikel bepaalt dat de verordening van toepassing is op alle stukken van het begrotingsjaar 2011 en latere jaren. Lid b regelt de intrekking van de oude verordeningen. Voor de jaarstukken van de gemeenten Bodegraven en Reeuwijk van het begrotingsjaar 2010 blijven de oude verordeningen uiteraard van kracht.

 

Artikel 22. Citeertitel

Dit artikel geeft de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.

 

Vaststelling

Uitgaande stukken van de raad moeten door de burgemeester worden ondertekend (artikel 75, lid 1 Gemeentewet). De griffier moet de uitgaande stukken van de raad medeondertekenen (artikel 107c Gemeentewet).

 

Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215 Gemeentewet).

 

De financiële verordening heeft enkel interne werking en is dus niet een besluit van algemene strekking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. De verordening hoeft dan ook niet te worden gepubliceerd, voordat zij in werking kan treden.

 

Overzicht nota’s e.d. voorkomende in deze verordening

Naam

Artikel

Bevoegdheidraad

Periode

Laatste

Nota activabeleid

6 lid a

vaststelling

4 jaar

2011

Nota reserves en voorzieningen

7 lid a

vaststelling

4 jaar

2011

Nota rentebeleid

8

vaststelling

4 jaar

2011

Nota kostprijsberekening

8 lid c

kennisneming

4 jaar

 

Treasurystatuut

11 lid 4

kennisneming

4 jaar

2011

Nota weerstandsvermogen en risicomanagement

12

vaststelling

4 jaar

 

Onderhoudsplan wegen

13 lid a

vaststelling

4 jaar

 

Onderhoudsplan openbaar groen

13 lid a

vaststelling

4 jaar

 

Onderhoudsplan openbare verlichting

13 lid a

vaststelling

4 jaar

 

Onderhoudsplan bruggen en kunstwerken

13 lid a

vaststelling

4 jaar

 

Onderhoudsplan beschoeiingen

13 lid a

vaststelling

4 jaar

 

Onderhoudsplan speelplaatsen

13 lid a

vaststelling

4 jaar

 

Onderhoudsplan baggeren

13 lid a

vaststelling

4 jaar

 

Onderhoudsplan gebouwen

13 lid a

vaststelling

4 jaar

 

Onderhoudsplan riolering

13 lid b

vaststelling

4 jaar

 

Nota grondbeleid

14

vaststelling

4 jaar

 

Nota misbruik en oneigenlijk gebruik

17, lid b

vaststelling

4 jaar