Organisatie | Steenwijkerland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bestuurlijke boete in het kader van de BRP |
Citeertitel | Bestuurlijke boete in het kader van de BRP |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet basisregistratie personen (BRP), artikel 4.17
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-11-2014 | nieuwe regeling | 09-09-2014 Gemeenteblad 2014, 60275 | geen |
Met ingang van 06-01-2014 is de wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens vervangen door de nieuwe Wet basisregistratie personen (BRP). In de wet BRP wordt een nieuw instrument geïntroduceerd voor de handhaving van de plichten die burgers hebben ten aanzien van de BRP, nl: de bestuurlijke boete. Handhaven van deze burgerplichten kan slechts nog worden gesanctioneerd met een bestuurlijke boete. Het strafrecht is niet in de Wet BRP opgenomen.
Het heffen van de bestuurlijke boete is geen doel op zich. Het is de bedoeling, dat die burgers aanzet tot het nakomen van verplichtingen die de Wet basisregistratie personen aan hen oplegt. De burgers worden via brieven geïnformeerd over de mogelijkheid van de gemeente om een bestuurlijke boete op te leggen bij het niet nakomen van verplichtingen.
Later dit jaar worden de reglementen die betrekking hadden op de GBA aangepast aan de nieuwe wet BRP.
Bestuurlijke boete is een van de handhavinginstrumenten in het bestuursrecht. De bestuurlijke boete is een boete die een bestuursorgaan of toezichthouder kan opleggen voor een overtreding van een wettelijke regel. Het is een zogenaamde punitieve sanctie; dat wil zeggen een sanctie die opgelegd wordt met het doel te bestraffen.
Het is ook een onvoorwaardelijke sanctie. Dat betekent dat de boete niet kan worden ingetrokken of gewijzigd indien iemand alsnog aan zijn verplichting voldoet, behoudens bezwaar en beroep.
De regels van de bestuurlijke boete zijn vastgelegd in titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierin is onder meer bepaald wanneer een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wie de bestuurlijke boete oplegt, hoe de bestuurlijke boete wordt opgelegd en wanneer de bestuurlijke boete vervalt. De tekst van deze handreiking is daarom ook voor een groot deel gebaseerd op de regels die in de Awb staan.
Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als die is gegrond op een wettelijke bepaling. In de Wet BRP is artikel 4.17 de wettelijke basis.
Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opleggen:
Indien een tot aangifte verplichte persoon een valse aangifte doet is er sprake van valsheid in geschrifte. Bij een valse aangifte kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. Dat valt immers ook onder ”overtreding van” een aangifteplicht. Wel is dan artikel 5.44 van de Awb van toepassing, indien naast het overtreden van de aangifteplicht tevens sprake is van valsheid in geschrifte. Dat betekent dat eerst de overtreding aan het OM moet worden voorgelegd en afhankelijk van de reactie van het OM kan dan alsnog worden overgegaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Wanneer iemand aangifte van adreswijziging of vertrek doet voor iemand anders terwijl dat een valse aangifte betreft, kan dit niet met een bestuurlijke boete bestraft worden. Dat geldt ook voor valse schriftelijke verklaringen. In deze gevallen is sprake van valsheid in geschrifte waarvoor het strafrecht de nodige sancties biedt. Indien dit voorkomt kan het college van B&W aangifte doen bij de politie.
Zowel op de website van de gemeente als in de huis-aan-huisbladen wordt de burger erop gewezen, dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, als hij zijn verplichtingen ingevolge de BRP niet nakomt. De bestuurlijke boete is een handhavingsinstrument waar ook een preventieve werking vanuit moet gaan. Om niet altijd de immer dreigende gemeente te zijn, wordt niet in alle correspondentie aangaande aangiften, relevante verklaringen en onderzoeken melding gemaakt van de mogelijkheid van de gemeente Steenwijkerland om een bestuurlijke boete bij overtreding op te leggen. De waarschuwing wordt voornamelijk meer gericht ingezet bij individuele gevallen, waarbij nog eens expliciet wordt gewezen op de gevolgen, zoals de bestuurlijke boete.
Ten aanzien van de bestuurlijke boete wordt er in het bestuursrecht onderscheid gemaakt tussen lage bestuurlijke boeten en hoge bestuurlijke boeten. Voor lage bestuurlijke boeten gelden minder voorschriften waaraan het bestuur moet voldoen dan voor de hoge bestuurlijke boeten. De grens tussen lage en hoge bestuurlijke boeten ligt op 340 euro. De Wet BRP stelt een maximum van 325 euro. De reden dat de Wet BRP de boete maximeert, is omdat de gemeenten bij een hoger bedrag geconfronteerd worden met meer administratieve lasten om de boete te kunnen opleggen. Afwijking van dit bedrag naar beneden is overigens mogelijk.
De gemeente Steenwijkerland hanteert twee boetebedragen, te weten: een standaardboete van 200 euro en een maximale boete van 325 euro.
De standaard boete wordt opgelegd als besloten is tot een bestuurlijke boete. De burger moet op enig moment zijn geïnformeerd over het risico dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd wanneer hij zich niet houdt aan de verplichtingen volgens de wet BRP.
Deze wordt opgelegd bij overtredingen van verplichtingen die te maken hebben met migratie (o.a. vestiging, adreswijziging en vertrek) met dien verstande dat:
Ook een eerdere vergelijkbare overtreding blijkens een eerdere ambtshalve opname van verblijfplaatsgegevens wordt hiertoe gerekend. Deze ambtshalve opname is ontleend aan een gesloten onderzoekdossier waaruit blijkt dat de burger zijn verplichting niet is nagekomen. Zaken die nog onder de wet GBA hebben gespeeld worden daar niet toe gerekend. Dit biedt de burger de mogelijkheid om met ingang van de BRP met een schone lei te beginnen.
Voordat het college van B&W ambtshalve besluit tot opname of wijziging van verblijfplaatsgegevens, zal het onderzoeksdossier op basis waarvan het besluit wordt genomen op orde moeten zijn. Dit onderzoeksdossier vormt immers ook de basis voor het opleggen van de bestuurlijke boete als daaruit blijkt dat er sprake is van een verwijtbare overtreding.
Er wordt een rapport opgemaakt, dat wordt toegevoegd aan het dossier. Er wordt alleen een rapport op gesteld, als het iets toevoegt ten aanzien van het bewijs dat iemand in overtreding is. Bijvoorbeeld als iemand weigert om aangifte van verhuizing of inschrijving te doen, terwijl tijdens huisbezoek blijkt dat hij er woont.
Het rapport moet de volgende gegevens bevatten:
Op basis van het rapport wordt een bestuurlijke boete opgelegd. Het rapport wordt toegestuurd aan de overtreder. Dit moet gebeuren voor of bij de bekendmaking van het besluit tot het opleggen van de bestuurlijke boete. Een kopie van het rapport kan ook ter plaatse worden uitgereikt aan betrokkene.
Er wordt gebruik gemaakt van een gestandaardiseerd modelrapport (zie bijlage).
De volgende zaken moeten verder duidelijk worden aangegeven:
Let op: Als in het rapport een verklaring van de burger wordt opgenomen, waarom niet aan de verplichting werd voldaan, is de ambtenaar vooraf verplicht om die erop te wijzen dat hij niet tot antwoorden is verplicht (de zgn. cautie). Het begrip “Cautie” wordt verderop in deze handreiking nader toegelicht.
Een voorwaarde voor het opleggen van een bestuurlijke boete is, dat de overtreding van de burger alleen gesanctioneerd kan worden als er sprake is van verwijtbaar gedrag. De mate van verwijtbaar wordt volgens vaste jurisprudentie bepaald op grond van objectieve verwijtbaarheid en subjectieve verwijtbaarheid. Bij de objectieve verwijtbaarheid kijken we naar de handeling of het nalaten van betrokkene: heeft betrokkene feitelijk een regel overtreden? Bij subjectieve verwijtbaarheid kijken we naar de persoon: wist de belanghebbende of kon hij redelijkerwijs weten dat hij een verplichting had moeten nakomen. De mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, wordt beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de belanghebbende zijn verplichting had moeten nakomen.
Of er sprake is van verwijtbaar gedrag moet blijken uit het dossier op grond waarvan uiteindelijk de boete wordt opgelegd, (artikel 5:41 Awb). Het nalaten van het vervullen van verplichtingen, wel of niet bewust, kan als verwijtbaar bestempeld worden. Aan de hand van feiten en omstandigheden van het betreffende geval kan bepaald worden in welke mate het niet voldoen aan de verplichting verwijtbaar is. Afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid kan gevarieerd worden met de hoogte van de op te leggen bestuurlijke boete .
Zowel de subjectieve omstandigheden, waardoor iemand niet aan zijn verplichting heeft kunnen voldoen, zoals spoedopname in een ziekenhuis, als ook objectief waarneembare omstandigheden, zoals het aantal keer dat betrokkene eerder niet voldaan heeft aan zijn verplichting om op tijd zijn verhuizing door te geven, kunnen verklaren of er een boete opgelegd wordt en welk bedrag daaraan wordt gekoppeld.
Een overtreding kan slechts beboet worden met één bestuurlijke boete (artikel 5:43 Awb). Wanneer de burger geen aangifte doet van zijn adreswijziging en vervolgens niet verschijnt wanneer het college van B&W hem daartoe verplicht, dan zijn dat in feite twee overtredingen. Het is in zo’n geval disproportioneel om twee boetes op te leggen. Er wordt dan besloten om slechts één boete op te leggen.
Boete opleggen binnen drie jaar na overtreding
De bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen vervalt drie jaar nadat de overtreding is begaan. Dat staat in artikel 5:45 Awb. Dat roept de vraag op welke datum geldt voor een overtreding van een verplichting op grond van de Wet BRP. Uitgangspunt is dat de overtreding wordt begaan bij constatering ervan door het college van B&W. Na overtreden van de aangifteplicht blijft de overtreding actueel. Elke dag dat de burger in gebreke blijft, overtreedt hij de wet. De termijn schuift daarmee dus ook op.
In artikel 4.2 Wet BRP staat dat colleges burgemeester en wethouders toezichthouders aanwijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van de verplichtingen van de burgers in hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 5 Wet BRP (= de verplichtingen van de burger). Zij zijn net als het college van B&W onder meer bevoegd op grond van artikel 5:48 Awb om een rapport op te maken tijdens het proces “Opleggen bestuurlijke boete”.
Een toezichthouder heeft bevoegdheden, die een medewerker belast met de uitvoering van de wet BRP niet heeft. Deze bevoegdheden staan in de artikelen 5:15-5:19 Awb. Een toezichthouder maakt hier alleen gebruik van voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is, (artikel 5:13 Awb).
De gemeente Steenwijkerland kent 2 vormen van toezichthouders:
De buitendiensttoezichthouder heeft de volgende bevoegdheden:
Op grond van 5:20 Awb is iedereen binnen de grenzen van redelijkheid verplicht medewerking te verlenen aan de buitendiensttoezichthouder. Buitendiensttoezichthouders moeten zich legitimeren met een speciaal identiteitsbewijs met daarop hun foto, naam en functie.
De administratieve toezichthouder heeft de volgende bevoegdheden:
Het feit dat de wetgever burgemeester en wethouders de opdracht heeft gegeven om toezichthouders aan te stellen, heeft tot gevolg dat de mogelijkheden om onderzoek te doen vergroot worden. Dit zal met name van belang zijn in het kader van adresonderzoek en identiteitsonderzoek. De toezichthouder heeft meer bevoegdheden dan een gewone BRP ambtenaar. Deze bevoegdheden mag hij pas inzetten, wanneer hij het onderzoek niet met instemming van betrokkene kan doen.
Om de continuïteit te waarborgen dienen 2 buitendiensttoezichthouders aangewezen te worden. Intern worden de medewerkers van de afdeling basisregistraties die belast zijn met de BRP aangewezen als toezichthouders. Het rapport dat van het onderzoek wordt opgemaakt wordt ondertekend door twee personen, met het oog op de bewijskracht..
Ten aanzien van de bestuurlijke boete komt er nog een bevoegdheid bij. Op grond van artikel 5:48 Awb kan een toezichthouder een rapport op maken van de overtreding. Naast de toezichthouder hebben burgemeester en wethouders deze bevoegdheid, maar individuele ambtenaren hebben niet deze zelfstandige bevoegdheid. Toezichthouders worden ingezet bij adresonderzoeken zowel ter plaatse als administratief wanneer het proces, dat leidt tot een bestuurlijke boete, moet worden overgenomen van een medewerker die daartoe niet bevoegd is.
Voordat het college van B&W ambtshalve besluit tot opname of wijziging van verblijfplaatsgegevens, zal het dossier, op basis waarvan het besluit wordt genomen, op orde moeten zijn. Dit dossier vormt immers de basis voor het opleggen van de bestuurlijke boete als daaruit ook blijkt dat er sprake is van een verwijtbare overtreding.
Er kan een rapport worden opgemaakt, dat wordt toegevoegd aan het dossier. Er wordt alleen een rapport opgesteld, als het iets toevoegt ten aanzien van het bewijs dat iemand in overtreding is. Bijvoorbeeld als iemand weigert om aangifte van verhuizing of inschrijving te doen, terwijl tijdens huisbezoek blijkt dat hij er woont, zou je hiervan een rapport kunnen opmaken.
Het rapport moet de volgende gegevens bevatten:
Op basis van het rapport wordt een bestuurlijke boete opgelegd. Het rapport moet worden toegestuurd aan de overtreder. Dit moet gebeuren voor of bij de bekendmaking van het besluit tot het opleggen van de bestuurlijke boete. Een kopie van het rapport kan ook ter plaatse worden uitgereikt aan betrokkene.
Er dient gebruik gemaakt te worden van een gestandaardiseerd modelrapport (zie bijlage). In dit rapport moeten de volgende zaken duidelijk worden aangegeven:
Cautie: Op grond van artikel 2.46 en 2.47 BRP is de burger verplicht om mee te werken aan het onderzoek dat door de betreffende toezichthouder namens het college van B&W wordt ingesteld. Echter, als bij het uitvoeren de toezichthouder een redelijk vermoeden krijgt, dat mogelijk een bestuurlijke boete zal worden opgelegd, is hij verplicht om, voordat hij het onderzoek voortzet, de burger erop te wijzen dat hij niet langer tot antwoorden of tot medewerking is verplicht (de zgn. “cautie”). De burger hoeft niet mee te werken aan het (kunnen) opleggen van een bestuurlijke boete. De toezichthouder moet in het dossier of in het rapport vastleggen, dat de cautie is gegeven en het moment waarop dat is gebeurd.
Voor opleggen bestuurlijke boete is het doorgaans niet nodig een zienswijzenprocedure te hanteren. Dat staat los van het eventuele besluit tot ambtshalve wijziging van BRP-gegevens. Verwezen kan worden naar artikel 4.8 Awb, dat zegt in het tweede lid dat dit niet nodig is als iemand heeft nagelaten gegevens te overleggen op grond van een wettelijke verplichting. Indien toch een zienswijzenprocedure moet worden gevolgd, dan wordt verwezen naar art 5.50 Awb voor de nadere eisen die daaraan gesteld worden.
De bestuurlijke boete is een handhavingsinstrument waar een preventieve werking vanuit moet gaan. Om niet altijd de immer dreigende gemeente te zijn, wordt niet in alle correspondentie aangaande aangiften, relevante verklaringen en onderzoeken melding gemaakt van de mogelijkheid van een bestuurlijke boete bij overtreding.
De waarschuwing wordt meer gericht ingezet bij individuele gevallen, waarbij nog eens expliciet gewezen wordt op de gevolgen, zoals de bestuurlijke boete.
De bestuurlijke boete wordt opgelegd door de teamleider cluster basisregistraties in een besluit dat minimaal de naam van de overtreder en het boetebedrag (maximaal 325 euro) vermeldt. Uiteraard staat ook de motivering (de reden waarom de boete is opgelegd) in het besluit.
Het opleggen van een bestuurlijke boete is altijd een apart besluit. (Dus niet in één besluit twee verschillende zaken regelen).
Het opleggen van een bestuurlijke boete is een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Dit betekent dat betrokkene binnen 6 weken na verzending van het besluit bezwaar kan maken tegen de oplegging. Tegen een negatieve beslissing op bezwaar kan hij in beroep gaan bij de bestuursrechter.
Tijdens de behandeling van bezwaar en beroep wordt de vervaltermijn van de bestuurlijke boete opgeschort totdat er onherroepelijk over is beslist. In die periode wordt geen betaling van betrokkene verlangd.
Inning kan worden gedaan door het college van B&W zelf (cluster Financiële administratie.). Als er niet betaald wordt, gelden de procedureregels die het college van B&W normaliter hanteert bij zijn debiteuren. Als de overtreder bijvoorbeeld spoorloos (zoals bedoeld in art 2.22 Wet BRP) is, wordt de inning natuurlijk lastiger. De verjaringstermijn is vijf jaar na oplegging en exclusief een eventuele opschortingsperiode.
De mogelijkheid van een bestuurlijke boete wordt gebruikt om ervoor te zorgen dat de burger zijn verplichtingen nakomt zoals deze in de Wet BRP zijn genoemd. Voordat een bestuurlijke boete wordt opgelegd, waarschuwt het college van B&W de burger eerst over de mogelijkheid dat de bestuurlijke boete kan worden opgelegd, als hij niet alsnog aan zijn verplichting voldoet.
Het kan gaan om het niet voldoen aan verplichtingen die te maken hebben met aangiften van vestiging (verblijf en adres), adreswijziging of vertrek, het overleggen van documenten waaraan gegevens over de identiteit, de burgerlijke staat en nationaliteit moeten worden ontleend, de verplichting om in persoon te verschijnen of het verstrekken van informatie.
Hieronder zijn de stappen beschreven in het proces dat leidt naar het opleggen van de bestuurlijke boete en het opleggen ervan.
Als de gemeente tijdens een gesprek ter plaatse of in persoon aan de balie of tijdens een telefoongesprek van de burger hoort dat hij niet aan de verplichting wil voldoen, dan kan er ook een boeterapport opgesteld worden. In dat geval wordt er gebruik gemaakt van het model boeterapport (zie bijlage):
Gaat het om een verplichting op het terrein van aangifte van vestiging, adreswijziging of vertrek: Ga verder naar stap 5.
Gaat het om een de verplichting tot het overleggen van documenten waaraan gegevens over de identiteit, de burgerlijke staat en nationaliteit moeten worden ontleend, de verplichting om in persoon te verschijnen of het verstrekken informatie: Ga verder naar stap 9.
Het college van B&W stuurt een voornemen dat er een ambtshalve beslissing genomen wordt over het opnemen van persoonsgegevens wanneer de burger niet alsnog binnen in deze brief gestelde termijn de verplichting vervult. In het voornemen is een clausule opgenomen dat de bestuurlijke boete wordt opgelegd bij gelegenheid van die ambtshalve beslissing. De burger reageert niet op de voornemenbrief en doet geen aangifte.
Elk besluit is gemotiveerd en tevens is vermeld dat er bezwaar gemaakt kan worden op grond van 7:1 Algemene wet bestuursrecht.
Deze twee besluiten kunnen in één brief worden meegedeeld of in twee afzonderlijke brieven. Wanneer de besluiten in een brief worden meegedeeld, is het wel van belang dat in de brief duidelijk staat dat er afzonderlijk bezwaar gemaakt kan worden tegen de ambtshalve beslissing en tegen de bestuurlijke boete.
Het bezwaar richt de burger aan het college van B&W van de gemeente. Hij moet het bezwaar binnen 6 weken na verzending van het besluit indienen bij het college van B&W.
Het college van B&W stuurt de burger een brief waarin het besluit wordt meegedeeld dat aan de burger een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Het besluit is gemotiveerd en tevens is vermeld dat er tegen het besluit bezwaar gemaakt kan worden op grond van 7:1 Algemene wet bestuursrecht. Het bezwaar richt de burger aan het college van B&W van de gemeente. Hij moet het bezwaar binnen 6 weken na verzending van het besluit indienen bij het college van B&W.
Datum: __________________________
Opgemaakt door: _________________
Plaats van constatering: ____________
Ik, in mijn functie als _______________
van de gemeente Steenwijkerland
dat de heer/mevrouw_______________
geboren op ________________________
te ________________________________
BSN ______________________________
het volgende artikel van de Wet basisregistratie personen heeft overtreden:
2:38 aangifte van vestiging vanuit het buitenland
2:39 aangifte van verhuizing naar een ander adres
2:40 aangifte van vertrek naar het buitenland
2:45 na aangifte inlichtingen geven , geschriften overleggen, in persoon verschijnen;
2:47 na verzoek van het college van B&W inlichtingen geven , geschriften overleggen, in
2:44 spontaan inlichtingen te overleggen over zijn burgerlijke staat
2:46 op verzoek van het college van B&W inlichtingen verstrekken over zijn burgerlijke
2:51 inlichtingen geschriften overleggen over een overlijden van een familielid
2:52 identificatieplicht bij het in persoon verschijnen
4:17, b iemand bewust de gelegenheid bieden zich in te schrijven op zijn/haar adres als
woonadres, terwijl hij/zij weet dat diegene daar niet feitelijk woont
Dat betrokkene deze bepaling overtreedt, blijkt uit het volgende:
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
Ik heb betrokkene gevraagd om aan zijn plicht ingevolge de wet BRP te voldoen. Ik heb betrokkene gewezen op zijn plicht aan deze verplichting te voldoen. Ik heb betrokkene op de hoogte gesteld van het feit dat hem/haar een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opgelegd kan worden als hij/zij niet voldoet aan deze verplichting. Betrokkene heeft geweigerd aan deze verplichting te voldoen.
Betrokkene is er door de toezichthouder op (datum) opgewezen dat hij niet tot antwoorden of medewerking is verplicht in het kader van een onderzoek waarvoor hem een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Taal en begrip van het gesprek
Het gesprek heeft plaats gevonden in het Nederlands.
Betrokkene spreekt: goed Nederlands redelijk Nederlands
matig Nederlands slecht Nederlands
Het gesprek heeft plaatsgevonden in een andere taal, namelijk:
Betrokkene geeft de volgende reden voor het niet voldoen aan zijn/haar verplichting
_________________________________________________________________________
_____________________________________________________________________________