De raad van de gemeente WINSUM gelezen het voorstel van het college van
burgemeester en wethouders van [datum en nummer];
gelet op de volgende artikelen van de Wet maatschappelijke ondersteuning
2015
2.1.3,
2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid,
2.1.5, eerste lid,
2.1.6,
2.1.7,
2.3.6, vierde lid,
en 2.6.6, eerste lid,.
overwegende
- -
dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze
waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk
leven;
- -
dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar
vermogen bijstaan;
dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving
onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot
participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de
gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen
blijven wonen;
- -
dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van
het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met
betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de
zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of
met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd
wonen en opvang, en
- -
dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen,
diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en
daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve
samenleving;
besluit vast te stellen de
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente WINSUM
2015
Artikel 1. Begripsbepalingen
- 1.
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt
verstaan onder:
- -
algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening
die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die
algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan
vergelijkbare producten;
- -
andere voorziening: voorziening anders dan in het
kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
- -
bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4,
eerste lid, van de wet;
- -
anti-revaliderend: het versterken of creëren van
beperkingen als gevolg van de verstrekking van voorzieningen
- -
hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke
ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de
wet;
- -
pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in
artikel 1.1.1 van de wet;
- -
wet: Wet maatschappelijke ondersteuning
2015.
- 2.
Voor zover niet anders bepaald, hebben begrippen in deze verordening
en de daarop gebaseerde nadere regels en beleidsregels dezelfde
betekenis als in de wet.
Artikel 2. Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning
Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met
2.3.5 van de wet bij nadere regeling op welke wijze in samenspraak met
de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening
voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in
aanmerking komt.
Artikel 3. Advisering
- 1.
Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor
het onderzoek, degene door of namens wie een melding of aanvraag is
ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante
huisgenoten:
- a.
Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te
bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.
- b.
Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of
meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of
onderzoeken.
- 2.
Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om
advies vragen indien:
- a.
Het een melding of aanvraag betreft van een persoon die niet eerder
een voorziening heeft gehad c.q met wie niet eerder een gesprek als
bedoeld in artikel 5 is gevoerd.
- b.
Het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder
een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel
5 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig
zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een
voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden.
- c.
Het college dat overigens gewenst vindt.
Artikel 4. Criteria voor een maatwerkvoorziening
- 1.
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
- a.
ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of
participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze
beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht,
met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere
personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van
algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan
verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening
houdend met de uitkomsten van het in artikel 2 bedoelde onderzoek,
een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de
cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en
zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
- b.
ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de
samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen
en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in
verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk
geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het
college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg
of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met
gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of
wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de
uitkomsten van het in artikel 2 bedoelde onderzoek, een passende
bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd
wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de
cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen
kracht te handhaven in de samenleving.
- 2.
Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot
zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een
maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:
- a.
de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet
vermijdbaar was, en
- b.
de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs
niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de
hulpvraag overbodig had gemaakt.
- 3.
Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college
de goedkoopst adequate voorziening
- 4.
Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een
eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts
verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is
afgeschreven,
- a.
tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als
gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te
rekenen;
- b.
tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de
veroorzaakte kosten, of
- c.
als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt
voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke
ondersteuning.
Artikel 5. Voorwaarden en weigeringsgronden
- 1.
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:
- a.
wanneer de gevraagde maatwerkvoorziening een (mogelijk)
anti-revaliderende werking heeft;
- b.
wanneer voor de problematiek die in het gegeven geval aanleiding
geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond
van een andere wettelijke bepaling bestaat;
- c.
indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen
gebruikelijk is;
- d.
indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding als
bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet en vóór datum van
besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college
daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak
achteraf nog kan worden vastgesteld;
- e.
voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is
gericht;
- f.
als deze niet langdurig noodzakelijk is;
- g.
indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Winsum.
- 2.
Geen woonvoorziening wordt verstrekt:
- a.
voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de
woning gebruikte materialen;
- b.
ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters,
tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen
en gehuurde kamers;
- c.
voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft
in een complex gericht op huisvesting van senioren en/of mensen met
beperkingen;
- d.
indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen
aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid
of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing
aanwezig is;
- e.
indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar
beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor
vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.
- f.
de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet
geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden.
- 3.
Een cliënt kan voor een voorziening voor vervoer in natura of in de
vorm van een pgb in aanmerking worden gebracht wanneer beperkingen,
chronische psychische problemen of psychosociale problemen het
gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken.
Artikel 6. Inhoud beschikking
- 1.
In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening
wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of
als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen
de beschikking kan worden gemaakt.
- 2.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in
de beschikking in ieder geval vastgelegd:
- a.
welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat
daarvan is;
- b.
wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;
- c.
hoe de voorziening wordt verstrekt;
- d.
welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.
- 3.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een
pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
- a.
voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;
- b.
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
- c.
wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;
- d.
wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld,
en
- e.
de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.
- 4.
Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover
in de beschikking geïnformeerd.
Artikel 7. Regels voor pgb
- 1.
Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6
van de wet.
- 2.
Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet
verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking
heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening
van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de
ingekochte voorziening noodzakelijk was.
- 3.
- a.
wordt mede bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan
over hoe hij het pgb gaat besteden;
- b.
is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede
diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die
tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en
wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en
verzekering;
- c.
bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende
situatie goedkoopst adequate voorziening in natura.
- 4.
De hoogte van het pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit
verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens
vakantie, verzekeringen en reiskosten;
- 5.
Een cliënt ten behoeve van wie een pgb wordt verstrekt, kan
diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen
onder de volgende voorwaarden betreffende het tarief betrekken van
een persoon die behoort tot het sociale netwerk:
- a.
deze persoon krijgt een lager tarief betaald voor zijn diensten. Dit
lagere tarief wordt door het college in het Besluit
vastgesteld;
- b.
tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet uit het pgb worden
betaald.
- 6.
Het college kan in aanvulling op hetgeen is gesteld in het vijfde
lid, nadere regels stellen onder welke voorwaarden de persoon aan
wie een PGB wordt verstrekt, de ondersteuning kan betrekken van een
persoon die behoort tot het sociale netwerk.
- 7.
Een pgb dient door de cliënt binnen drie maanden na toekenning te
worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is
verstrekt.
- 8.
Het college kan in het Besluit nadere regels stellen over de wijze
van vaststelling van de hoogte van het pgb.
Artikel 8. Controle
- 1.
Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de
verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van
het doel waarvoor ze verstrekt zijn.
- 2.
Het college kan in het Besluit nadere regels stellen met betrekking
tot de controle op de besteding.
Artikel 9. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en
algemene voorzieningen
- 1.
Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een
maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang hij van de
maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor
het pgb wordt verstrekt, overeenkomstig het Besluit maatschappelijke
ondersteuning, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de
cliënt en zijn echtgenoot.
- 2.
Het college kan bij nadere regeling bepalen:
- a.
voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning,
de cliënt een bijdrage is verschuldigd;
- b.
wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is;
en
- c.
dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van
een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de
onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een
op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek
is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder
het gezag uitoefent over een cliënt.
- 3.
Het college bepaalt bij nadere regeling door welke andere instantie
dan het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, de
bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb worden vastgesteld en
geïnd.
- 4.
De kostprijs van een maatwerkvoorziening en pgb wordt bepaald:
- a.
- b.
na een consultatie in de markt, of
- c.
in overleg met de aanbieder.
Artikel 10. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
- 1.
Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen
met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder
begrepen, door:
- a.
het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de
cliënt en het aansluiten bij de informele zorg;
- b.
het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;
- c.
erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in
het kader van het leveren van voorzieningen handelen in
overeenstemming met de professionele standaard;
- d.
te voldoen aan de governance code van hun sector;
- e.
te voorzien in een actief kwaliteitsbeleid;
- f.
de ondersteuning tot stand te brengen in overleg met cliënten zowel
op individueel als collectief niveau.
- 2.
Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen
worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met
betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder
begrepen.
- 3.
Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op
de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de
aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig
in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde
voorzieningen.
Artikel 11. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
- 1.
Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en
geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een
aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.
- 2.
Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat
zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening
onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.
- 3.
De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet,
doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en
adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en
het bestrijden van geweld.
- 4.
Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen
gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de
verstrekking van een voorziening.
Artikel 12. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of
terugvordering
- 1.
Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het
college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van
alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk
moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een
beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
- 2.
Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een
beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien
dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
- a.
de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de
verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere
beslissing zou hebben geleid;
- b.
de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is
aangewezen;
- c.
de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te
achten;
- d.
de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb
verbonden voorwaarden;
- e.
de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander
doel gebruikt;
- f.
de cliënt door gebruik van de voorziening overlast veroorzaakt;
- g.
de cliënt door of bij gebruik zichzelf of zijn omgeving in gevaar
brengt.
- 3.
Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als
blijkt dat het pgb binnen drie maanden na uitbetaling niet is
aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de
verlening heeft plaatsgevonden
- 4.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a,
heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige
gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het
college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn
medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde
vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten
onrechte genoten pgb.
- 5.
Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is
ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
- 6.
Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is
ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
Artikel 13. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van
waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.
Artikel 14. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of
chronische problemen
- 1.
Het college verstrekt in overeenstemming met het beleidsplan,
bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met
een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen
die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, en die
een inkomen hebben lager dan een door het college nader te bepalen
percentage van het wettelijk minimumloon, een tegemoetkoming ter
ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
- 2.
Het college kan bij nadere regeling bepalen in welke gevallen en in
welke mate een tegemoetkoming kan worden verstrekt.
Artikel 15. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door
derden
- 1.
Het college houdt in het belang van een goede
prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die
het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval
rekening met:
- a.
de aard en omvang van de te verrichten taken;
- b.
een redelijke toeslag voor overheadkosten;
- c.
een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het
personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;
- d.
kosten voor bijscholing van het personeel, en professionele
standaard
- e.
gemeentelijke kwaliteitsbeleid
- 2.
Het college houdt in het belang van een goede
prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die
het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in
ieder geval rekening met:
- a.
de marktprijs van de voorziening, en
- b.
de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de
leverancier worden gevraagd, zoals:
- 1°
aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;
- 2°
instructie over het gebruik van de voorziening;
- 3°
onderhoud van de voorziening, en
- 4°
verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv.
sociaal wijkteams).
- 3.
Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit de geleverde
zorg.
Artikel 16. Klachtregeling
- 1.
Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van
klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.
- 2.
Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op
de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke
overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks
cliëntervaringsonderzoek.
- 3.
Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de
klachtafhandeling.
Artikel 17. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke
ondersteuning
- 1.
Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van
cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de
gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen met
uitzondering van de Huishoudelijke Hulp en individuele hulpmiddelen
- 2.
Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op
de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door
periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks
cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 18. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
- 1.
Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder
geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van
het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning.
- 2.
Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid
voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke
ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming
over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende
maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om
hun rol effectief te kunnen vervullen.
- 3.
Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan
periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen
aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate
deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
- 4.
Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede
en derde lid.
Artikel 19. Evaluatie
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar
geëvalueerd, beginnend een jaar na de inwerkingtreding van de
verordening. Het college zendt hiertoe telkens om de vier jaar beginnend
een jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad
een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening
in de praktijk.
Artikel 20. Indexering
Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze
verordening en het op deze verordening berustende gemeentelijke Besluit
Maatschappelijke ondersteuning geldende bedragen verhogen of verlagen
aan de hand van de prijsindex van de gezinsconsumptie.
Artikel 21. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken
van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de
verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 22. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
- 1.
De Verordening Wmo Winsum wordt ingetrokken.
- 2.
Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond
van de Verordening Wmo 2012, totdat het college een nieuw besluit
heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is
verstrekt, wordt ingetrokken.
- 3.
Aanvragen die zijn ingediend na 1 november 2014 onder de Verordening
Wmo 2012 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van
deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening Wmo
2015.
- 4.
Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden
afgeweken.
Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.
- 2.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wmo 2015