Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Drechterland

Verordening over het coördineren van besluiten

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDrechterland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening over het coördineren van besluiten
CiteertitelCoördinatieverordening
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet op de ruimtelijke ordening

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-03-2009nieuwe regeling

23-02-2009

de Middenstander, 04-03-2009

2009-3

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening over het coördineren van besluiten (Coördinatieverordening)

 

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De verordening verstaat onder:

  • 1.

    besluit: besluit als bedoeld in artikel 3:30 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • 2.

    coördineren: het gelijktijdig en in samenhang voorbereiden van besluiten in één gezamenlijke procedure volgens de coördinatieregeling van Afdeling 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • 3.

    bestemmingsplan: een plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • 4.

    structuurvisie: een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • 5.

    bouwen: bouwen als bedoeld in artikel 1 sub a van de Woningwet;

  • 6.

    bouwvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet of de eerste fase daarvan, als bedoeld in artikel 56a lid 2 van de Woningwet;

  • 7.

    aanvrager: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een aanvraag om een bouwvergunning heeft ingediend.

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

Deze verordening, gebaseerd op artikel 3.30 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, is alleen van toepassing op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een bestemmingsplan vast te stellen met het besluit over een of meer daarmee samenhangende bouwvergunningen als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet, al dan niet met de aan de bouwvergunning en/of aan het bestemmingsplan gerelateerde vergunningen en ontheffingen als bedoeld in artikel 3.

Artikel 3 Vergunningen en ontheffingen die naast de bouwvergunning deel uit kunnen maken van de coördinatie met het besluit om een bestemmingsplan vast te stellen

De voorbereiding van besluiten over onderstaande vergunningen of ontheffingen kunnen gecoördineerd worden met de in artikel 2 genoemde besluiten die de basis vormen voor de toepassing van de coördinatieregeling op grond van deze verordening:

  • 1.

    een ontheffing Bouwbesluit 2003 als bedoeld in artikel 6 van de Woningwet;

  • 2.

    een aanlegvergunning, een sloopvergunning, als bedoeld in respectievelijk artikel 3.3, onder a en artikel 3.3, onder b van de Wet ruimtelijke ordening;

  • 3.

    een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder c, in artikel 3.22 of in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • 4.

    een milieuvergunning, als bedoeld in artikel 8.1, lid 1 van de Wet milieubeheer;

  • 5.

    een monumentenvergunning, een sloopvergunning, als bedoeld in respectievelijk artikel 11 lid 1 en artikel 37 lid 1 van de Monumentenwet 1988;

  • 6.

    een "ontheffing van voorschrift" als bedoeld in artikel 11 van de Woningwet, een gebruiksvergunning, een sloopvergunning als bedoeld in de Bouwverordening;

  • 7.

    een vergunning voor het aanleggen, beschadigen of veranderen van de weg (artikel 2.1.5.2), een uitwegvergunning (artikel 2.1.5.3), een kapvergunning (artikel 4.3.2) als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;

  • 8.

    een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Rioolaansluitverordening gemeente Drechterland 2007;

  • 9.

    het besluit tot vaststelling van een hogere waarde ("ontheffing") als bedoeld in artikel 45, 47, 55, 61, 83, 85 of 100a van de Wet geluidhinder.

Artikel 4 Gevallen waarin besluiten worden gecoördineerd

In de volgende gevallen en onder de volgende condities bevordert het college van burgemeester en wethouders een gecoördineerde voorbereiding van besluiten als bedoeld in artikel 2 en 3:

a. het besluit over een bouwvergunningaanvraag die op het moment van indienen op grond van artikel 44 lid 1 onder c van de Woningwet geweigerd zou moeten worden en het besluit over het bestemmingsplan dat de bouwvergunning mogelijk maakt maken tenminste deel uit van de te coördineren besluiten en

b. een ander besluit, als dat bij de coördinatie wordt betrokken, is genoemd in artikel 3 en houdt verband met de aanvraag of met het bestemmingsplan als bedoeld onder a en

c. door of namens het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat het besluit als bedoeld onder b gecoördineerd kan worden voorbereid en

d. door of namens het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat zich geen belemmering als bedoeld in artikel 5 voordoet en e. de aanvrager heeft zich schriftelijk akkoord verklaard met de gecoördineerde voorbereiding en met de gevolgen die dat voor de aanvrager heeft en

f. de aanvraag bedoeld in lid a betreft een of meer van de volgende activiteiten:

- het realiseren van een project dat is opgenomen in een structuurvisie;

- het bouwen of verbeteren van woningen;

- het realiseren van nutsvoorzieningen;

- het realiseren van maatschappelijke voorzieningen;

- het renoveren van bedrijven;

- het realiseren van infrastructurele werken;

- het realiseren van een project dat leidt tot verbetering van de luchtkwaliteit, de veiligheid, de geluidssituatie of de CO2-uitstoot.

Artikel 5 Gevallen waarin geen coördinatie op grond van deze verordening plaatsvindt

In de volgende gevallen is een gecoördineerde voorbereiding op grond van deze verordening niet mogelijk:

a) er moet op grond van artikel 7 lid 2 van de Wet milieubeheer een milieueffectrapport worden opgesteld en het betreft geen deelproject van een grotere ontwikkeling waarvoor al een milieueffectrapport is opgesteld;

b) er moet op grond van artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan worden opgesteld en er kan geen toepassing worden gegeven aan artikel 6.12 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening;

c) uit een analyse blijkt dat de bouw schade kan veroorzaken als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening en de aanvrager is niet bereid deze schade voor zijn rekening te nemen.

Artikel 6 Procedureregeling

a. Het college van burgemeester en wethouders kan een procedureregeling vaststellen ten behoeve van een goede uitvoering van de coördinatieregeling.

b. De procedureregeling geeft in ieder geval aan binnen welke periode aanvragen ingediend moeten worden om voor coördinatie in aanmerking te kunnen komen; de procedure kan bepalen hoe het college van burgemeester en wethouders toepassing geeft aan artikel 3.20 van de Algemene wet bestuursrecht.

c. Zolang het college van burgemeester en wethouders geen regeling als bedoeld in het eerste lid heeft vastgesteld, is, aanvullend op de artikelen 30 tot en met 32 van de Wet ruimtelijke ordening en op deze verordening, § 3.5.3 van Afdeling 3.5 "Samenhangende besluiten" van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 van die wet.

d. Bij de toepassing van lid c is het college van burgemeester en wethouders het aangewezen coördinerend orgaan als bedoeld in artikel 3.22 van de Algemene wet bestuursrecht.

e. Als de gemeenteraad besloten heeft dat het wenselijk is dat de coördinatieregeling wordt toegepast in een of meer andere gevallen dan de gevallen die op grond van deze verordening mogelijk zijn, dan zijn de leden a tot en met d van toepassing op de voorbereiding van de besluiten die behoren bij die gevallen.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt de dag na de dag van bekendmaking in werking.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Coördinatieverordening.

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Drechterland op 23 februari 2009.

De voorzitter,

De griffier,

Toelichting op de coördinatieverordening  

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1

In artikel 1 worden de belangrijkste begrippen beschreven.

 

Artikel 2

Artikel 2 benadrukt dat de coördinatieregeling alleen ziet op het coördineren van de bouwvergunningprocedure met de bestemmingsplanprocedure. Dat is de basis. Daarbij kunnen vergunningen die een relatie hebben met de bouwvergunning en het bestemmingsplan ook betrokken worden bij de coördinatie. Dat kunnen vergunningen zijn op basis van bijzondere wetten of op basis van gemeentelijke verordeningen.

 

Artikel 3

Artikel 3 geeft een opsomming van de vergunningen en ontheffingen die in combinatie met de bestemmingsplanherziening en de bouwvergunning kunnen worden voorbereid. De Wabo heeft als uitgangspunt gediend, maar het lijstje van de coördinatieverordening is korter. De reden daarvoor is het streven om de coördinatieverordening inhoudelijk zo eenvoudig mogelijk te maken. Alleen vergunningen en ontheffingen met een ruimtelijke component (en dus met een relatie met het bestemmingsplan en met de bouwvergun-ning) zijn opgenomen (bijvoorbeeld dus niet de reclamevergunning die ruimtelijk niet van belang is voor en ook geen deel uitmaakt van de constructie van het gebouw). Vergunningen die zelden verstrekt worden (zoals een vergunning voor het indirect lozen op het oppervlaktewater) zijn ook niet opgenomen. Vergunningen die niet door de gemeente worden verstrekt zijn buiten de verordening gehouden, om de uitvoering van de verordening niet onnodig ingewikkeld te maken.

 

Artikel 4

In artikel 4 wordt aangegeven in welke gevallen het wenselijk is om de coördinatieregeling toe te passen. Elk lid wordt afgesloten met het woordje "en" om duidelijk te maken dat de coördinatieregeling alleen toegepast mag worden als aan alle voorwaarden is voldaan.

 

Lia a vormt de basis van de coördinatieverordening: coördinatie op grond van de coördinatieverordening is alleen mogelijk als tenminste het besluit over een bestemmingsplan en het besluit over een bouwvergunning1 tot de te coördineren besluiten behoren. De bouwvergunning moet een bouwplan betreffen dat in strijd is met het geldende bestemmingsplan in de zin van artikel 44 lid c van de Woningwet2. Het bestemmingsplan dat meedoet in de coördinatieregeling moet die strijdigheid opheffen, zodat op grond van artikel 30 lid 4 Wro de vergunning verleend kan worden. Voor alle duidelijkheid: de coördinatieregeling mag op grond van deze verordening dus niet toegepast worden als de bouwaanvraag past in het geldende bestemmingsplan. In dat geval zou coördinatie met alleen een nieuw bestemmingsplan neerkomen op het omzeilen van de gewone bouwvergunningprocedure. Dat kan anders zijn als naast de bouwvergunning ook nog andere vergunningen nodig zijn om het project te realiseren. Als het wenselijk is om in dat geval – er zijn meer vergunningen nodig – de besluiten met de coördinatieregeling voor te bereiden, dan moet de gemeenteraad daartoe apart besluiten.

 

Lid b houdt in dat, als aan de voorwaarde van lid a voldaan is, er meer besluiten in de gecoördineerde voorbereiding mogen meedoen. Die besluiten moeten dan wel genoemd zijn in lid 3 van de verordening. Zie ook de toelichting aldaar.

 

Het college van burgemeester en wethouders is het coördinerende orgaan dat controleert of aan de wettelijke voorwaarden en aan de voorwaarden van de verordening voldaan is.

 

Lid c moet ruim geïnterpreteerd worden. Het gaat hier niet alleen om de vaststelling dat aan de eisen van lid 4 is voldaan, maar het college ziet ook of aan de procedure-eisen voldaan is. Het college kan ook afzien van coördinatie, bijvoorbeeld wanneer het colle-ge constateert dat de gemeente geen bestemmingswijziging wil.

 

Uit artikel 3.31 Wro blijkt dat het college niet verplicht is om de coördinatieregeling toe te passen. De wet stelt dat het college coördinatie "bevordert". Uitgangspunt is dus dat het college, waar dat op grond van deze verordening mogelijk is, een gecoördineerde besluitvorming voorstaat.

 

Een ruime uitleg van lid c kan er niet toe leiden dat het college gevallen coördineert die niet onder de verordening vallen en waartoe de raad niet expliciet heeft besloten. De wet staat delegatie van de raadsbevoegdheid om te besluiten dat gecoördineerde besluitvorming wenselijk is niet toe.

 

Op grond van lid d stelt het college van burgemeester en wethouders vast of artikel 5 geen belemmering is voor het toepassen van de coördinatieregeling. Dit lid d moet beperkt uitgelegd worden: áls er een belemmering is, dan is een gecoördineerde besluitvorming niet mogelijk.

 

Uit lid e blijkt dat de aanvrager en de gemeente samen de coördinatieregeling moeten willen toepassen. Een aanvrager kan niet gedwongen worden om mee te werken aan een gecoördineerde besluitvorming. Dat zou namelijk inhouden dat de aanvrager gedwongen zou kunnen worden om een vergunning aan te vragen. De aanvrager kan natuurlijk goede redenen hebben om af te zien van coördinatie. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de aanvrager eerst zeker wil weten dat de bestemmingsplanwijziging doorgevoerd is, voordat hij kosten wil maken voor het maken van een bouwtekening.

 

Lid f beperkt het aantal te coördineren gevallen tot die gevallen waarvan op voorhand gesteld kan worden dat het toepassen van de coördinatieregeling wenselijk is.

 

Gezien de woningnood en het belang van een goede woningvoorraad moet het bouwen of aanpassen van woningen voortvarend opgepakt kunnen worden, ook als er strijd is met de geldende regeling. De overige gevallen spreken voor zich.

 

Artikel 5

In dit artikel staat in welke gevallen coördinatie niet mogelijk is. De leden a en b sluiten uit dat besluiten gecoördineerd worden voorbereid, terwijl de uitkomst van de voorbereiding nog onzeker is.

 

Zolang geen MER is opgesteld, is ook niet duidelijk welke locatievariant of welke inrichtingsvariant de voorkeur heeft.

 

Ook de noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan maakt de procedure ingewikkelder. Het feit dat een exploitatieplan nodig is, betekent dat er met partijen geen overeenstemming is over de financiering, wat geen goede basis is voor een gecoördineerde voorbereiding. Er is tijd nodig om in zo’n geval te proberen om alsnog met partijen overeenkomsten te sluiten, wat niet past bij de voortvarendheid waarmee via de coördinatieregeling uitvoering kan worden voorbereid.

 

Bij mogelijke planschade moet de aanvrager zich bereid verklaren de kosten voor zijn rekening te willen nemen. Als de aanvrager dat niet wil, dan zou het financiële risico van het vaststellen van het bestemmingsplan bij de gemeente liggen. De gemeente is in beginsel niet bereid tot een dergelijk risico. Gecoördineerde besluitvorming is in zo’n geval dan ook niet wenselijk.

 

Artikel 6

De wet geeft geen aanwijzingen over de manier waarop de coördinatieregeling uitgevoerd moet worden. Het is wel wenselijk dat de gemeente duidelijkheid geeft over de uitvoering. Daarom draagt de gemeenteraad het college in dit artikel op om een procedureregeling vast te stellen. Daarin kan bijvoorbeeld worden aangegeven hoeveel tijd de aanvrager heeft om de te coördineren vergunningen aan te vragen.

 

In §8 van hoofdstuk 1 is al uitgelegd dat de wetgever hulp heeft geboden met de Wet samenhangende besluiten Awb die een coördinatieprocedure toevoegt aan de Algeme-ne wet bestuursrecht. Dit nieuwe onderdeel van de Awb (met name: § 3.5.3) werkt pas als een wet of een gemeentelijke verordening de procedure van toepassing verklaart. Zolang het college nog geen procedureregeling heeft vastgesteld is op grond van lid c de procedure van de Awb van toepassing. Dat is handig, omdat de regeling van het college nog niet klaar is en het overigens ook aan te bevelen is om die regeling pas op te stellen nadat ervaring is opgedaan met het toepassen van de coördinatieregeling.

 

Als het college een procedureregeling vaststelt en bekend maakt, blijft lid c buiten toepassing.

 

De Wet samenhangende besluiten Awb verplicht het college van burgemeester en wethouders om een aanvrager in kennis te stellen van alle vergunningen die de aanvrager voor zijn project nodig heeft. Lid b geeft aan dat het wenselijk is dat het college in de procedureregeling aangeeft hoe aan die verplichting vorm wordt gegeven.

 

Lid d is opgenomen voor alle duidelijkheid. Dat het college het "coördinerend orgaan" is, blijkt ook al uit artikel 3.31 lid 1 Wro, dus feitelijk is dit lid overbodig.

 

De procedureregeling moet uiteraard ook gelden als de raad in een bepaald geval dat niet onder de coördinatieverordening valt heeft besloten tot coördinatie. Lid 5 ziet hierop.

 

Artikel 7, artikel 8

Deze artikelen spreken voor zich en behoeven daarom geen toelichting.