Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bunnik

Afwijkingenbeleid kruimelgevallen Bunnik 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBunnik
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfwijkingenbeleid kruimelgevallen Bunnik 2013
CiteertitelAfwijkingenbeleid kruimelgevallen Bunnik 2013
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpBouwen en gebruik bestemmingsplan

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Met de inwerkingtreding wordt Afwijkingenbeleid kruimelgevallen Bunnik 2010 ingetrokken.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-05-201331-05-2016Vervanging bestaande regeling

26-02-2013

1 Mei 2013 in de Nieuwsbode

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Afwijkingenbeleid kruimelgevallen Bunnik 2013

Afdeling Strategie en Beleid

Februari 2013

INHOUDSOPGAVE

Hoofdstuk1:Algemene toelichting

  • 1.

    Inleiding

  • 2.

    Procedure invoering beleidsregels

  • 3.

    Procedure toepassing regeling voor ‘planologische kruimelgevallen’

  • 4.

    Leges

  • 5.

    Opzet beleidsregels

Hoofdstuk 2: Beleidsregels

  • 1.

    Artikel 1: Begripsbepaling

  • 2.

    Artikel 2: Een bijbehorend bouwwerk; bouwen vóór de voorgevel(lijn) van het hoofdgebouw (art. 4, eerste lid van bijlage II bij het Bor)

  • 3.

    Artikel 3: Een bijbehorend bouwwerk; bouwen achter de voorgevel(lijn) van het hoofdgebouw (art. 4, eerste lid van bijlage II bij het Bor)

  • 4.

    Artikel 4: Een antenne-installatie (art. 4, vijfde lid van bijlage II bij het Bor)

  • 5.

    Artikel 5: Het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen (art. 4, achtste lid van bijlage II bij het Bor)

  • 6.

    Artikel 6: Het gebruiken van bouwwerken; wijziging in het gebruik van een bouwwerk (art. 4, negende lid van bijlage II bij het Bor)

  • 7.

    Artikel 7: Het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning (art. 4, tiende lid van bijlage II bij het Bor)

  • 8.

    Artikel 8: Overige afwijkingsmogelijkheden (art. 4, tweede, derde, vierde, zesde en zevende lid van bijlage II bij het Bor|)

  • 9.

    Artikel 7: Inwerkingtreding beleidsregels

  • 10.

    Artikel 8: Intrekking ‘Afwijkingenbeleid kruimelgevallen Bunnik 2010’

  • 11.

    Artikel 9: Overgangsrecht

  • 12.

    Artikel 10: Citeerbepaling

Hoofdstuk 3: Artikelsgewijze toelichting beleidsregels

Bijlage: Artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht

Hoofdstuk 1: Algemene toelichting

1.1. Inleiding

Wettelijke regeling voor ‘planologische kruimelgevallen’

In een bestemmingsplan zijn bebouwings- en gebruiksregels opgenomen, waarin voorschriften worden gesteld over de toegelaten bebouwing en het toegelaten gebruik. Aan deze voorschriften moet een aanvraag om omgevingsvergunning voldoen. In artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) is een mogelijkheid opgenomen om bij omgevingsvergunning af te wijken van het geldende bestemmingsplan (uit Bosma e.a., 2010). Deze mogelijkheid wordt wel aangeduid als de regeling voor ‘planologische kruimelgevallen’. Het betreft hier een zogenoemde ‘buitenplanse afwijkingsbevoegdheid’.

Voorwaarde voor het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van een zogenoemd ‘planologisch kruimelgeval’, is dat de activiteit waarvoor vergunning wordt aangevraagd, valt binnen één van de categorieën van gevallen die zijn opgesomd in artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) (uit Bosma e.a., 2010.). Binnen de in dat artikel opgesomde nadere randvoorwaarden kan het college van B&W ter afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen voor bijvoorbeeld een dakkapel of dakopbouw. Anders dan bij een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, waarbij de afwijkingsregel uitdrukkelijk in het bestemmingsplan moet zijn opgenomen, gaat het bij deze regeling voor ‘planologische kruimelgevallen’ aldus om een limitatieve opsomming van gevallen in het Bor.

 

Doel en verbindendheid beleidsregels

Het college van B&W is wettelijk bevoegd om onder bepaalde omstandigheden bij omgevingsvergunning van het bestemmingsplan af te wijken, maar is daartoe in beginsel niet verplicht. Voordat het college van B&W besluit om al dan niet zo’n omgevingsvergunning te verlenen, dient een afweging plaats te hebben van alle betrokken belangen. Om deze afweging zo snel, efficiënt en objectief mogelijk te doen plaatshebben, stelt het college van B&W beleid(sregels) vast. Doel van het beleid is dus het realiseren van een zorgvuldige en efficiënte belangenafweging in een beleidsproces.

Bij het ontbreken van een dergelijk beleid, moeten burgemeester en wethouders een apart besluit nemen voor elk verzoek, dat met toepassing van een (buitenplanse) afwijkingsbevoegdheid zou kunnen worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om een groot aantal situaties per jaar. Nu er echter sprake is van het opstellen en door het college vaststellen van de (nieuwe) beleidsregels, kan de afdeling ‘Dienstverlening’ de betreffende verzoeken zelf afhandelen. Hiertoe heeft het college mandaat verleend aan de afdeling ‘Dienstverlening’. Omdat het college het (nieuwe) beleid zelf vaststelt, stemt het college als bevoegd gezag dus in met de gevallen, waarin wel en geen medewerking wordt verleend. Zoals hiervoor aangegeven, komt deze werkwijze ten goede aan de afhandelingssnelheid van verzoeken en de efficiëntie van het ambtelijke apparaat. Daarnaast kan de rechtsgelijkheid gebaat zijn bij de vaststelling van beleidsregels. In gelijke gevallen wordt namelijk gelijk besloten, ongeacht wie de aanvraag afhandelt.

Uit het voorgaande volgt dat de beleidsregels een invulling vormen van de beleidsvrijheid. Volgens vaste jurisprudentie zijn beleidsregels behoorlijk dwingend. Het bevoegd gezag dient te handelen overeenkomstig deze beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben, die wegens bijzondere niet voorziene omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Een afwijking van de beleidsregels moet uitermate goed worden gemotiveerd.

 

Geldende en nieuwe beleidsregel s

Voor het grondgebied van de gemeente Bunnik geldt momenteel het ‘Afwijkingenbeleid kruimelgevallen Bunnik 2010’, dat het college van B&W heeft vastgesteld in september 2010. Aanleiding voor het vaststellen van het genoemde geldende afwijkingenbeleid vormde de inwerkingtreding van de Wabo op 1 oktober 2010. Dit afwijkingenbeleid is echter nog maar ten dele actueel. Sinds het in werking treden ervan, heeft het gemeentebestuur namelijk nieuw ruimtelijk beleid vastgesteld, dat onder meer is neergelegd in sinds kort geldende bestemmingsplannen en in bestemmingsplannen die nog in procedure zijn. Hierin is dikwijls sprake van ruimere gebruiks- en bebouwingsregels dan in de (wat) oudere, nog geldende plannen en beleidsnota’s. Het verlenen van een omgevingsvergunning voor een planologisch kruimelgeval moet in principe in overeenstemming zijn met (nieuw) gemeentelijk beleid of met expliciete keuzes, die in (nieuwe) geldende bestemmingsplannen zijn gemaakt. Daarom is het gewenst ook het afwijkingenbeleid voor planologische kruimelgevallen op zijn actualiteitsgehalte te beoordelen.

1.2. Procedure invoering beleidsregels

De gemeente Bunnik beschikt over een inspraakverordening en sinds het voorjaar van 2012 tevens over een communicatiebeleidsplan. Op grond van artikel 2, eerste lid van de inspraakverordening 2006 kan het bevoegd bestuursorgaan zelf besluiten of het inspraak verleent bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het communicatiebeleidsplan geeft de gemeente aan te streven naar een participatietoename van inwoners en belanghebbenden.

Omdat het meer betrekken van de burgers bij de gemeentelijke besluitvorming de voorkeur heeft en het bieden van inspraakmogelijkheden ook vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid gewenst is, wil het gemeentebestuur een inspraakprocedure doorlopen. Dit houdt in dat de nieuwe beleidsregels als ontwerp ter inzage worden gelegd gedurende zes weken. Gedurende deze periode kan een belanghebbende een inspraakreactie indienen, die het college van B&W meeneemt in zijn afwegingen bij de vaststelling van het beleid. Deze vaststelling moet worden bekendgemaakt. De dag na de bekendmaking treden de nieuwe beleidsregels in werking.

1.3. Opzet beleidsregels

De beleidsregels omvatten twaalf artikelen, waarbij per artikel het beleid is weergegeven plus indien nodig een toelichting hierop.

 

Bronvermelding

Bosma, De Groot, Roozendaal en Zwier; Memo Bestemmen en Bouwen 2010 / 2011; Kluwer 2010;

Klaassen; Jurisprudentiewijzer Omgevingsrecht; 2012.

Hoofdstuk 2: Beleidsregels

Artikel 1: Begripsbepaling

Voor de betekenis van de in deze beleidsregels gebruikte begrippen wordt verwezen naar de artikelen 1 en 2 uit het bestemmingsplan, waarvan met toepassing van deze beleidsregels wordt afgeweken;

Indien de begrippen ‘erker’ en ‘voorgevel’ niet in het onder sub a. bedoelde bestemmingsplan zijn gedefinieerd, wordt hieronder het volgende verstaan:

erker: een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de voorgevel en/of zijgevel(s) daarvan, en welke ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

voorgevel: de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

Artikel 2: Een bijbehorend bouwwerk; bouwen vóór de voorgevel(lijn) van het hoofdgebouw (art. 4, eerste lid van bijlage II bij het Bor)

Een afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het bouwen van een bijbehorend bouwwerk vóór de voorgevel van het zich op hetzelfde perceel bevindende hoofdgebouw, wordt uitsluitend toegestaan voor een overkapping boven de voordeur en/of een erker aan de voorgevel van het hoofdgebouw. Voor de bouw van deze bijbehorende bouwwerken moet worden voldaan aan de volgende criteria:

  • a.

    bij een overkapping boven de voordeur:

de breedte bedraagt maximaal 120% van de breedte van de entreepartij;

de horizontale diepte bedraagt maximaal 1,50 meter, gemeten uit de voorgevel van het gebouw waaraan wordt aangebouwd;

het gaat om een open constructie zonder zijwanden;

de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter.

  • b.

    bij een erker aan de voorgevel van het hoofdgebouw

de horizontale diepte bedraagt maximaal 1,50 meter, gemeten uit de voorgevel van het gebouw;

de breedte beslaat maximaal 2/3 van de voorgevel van het hoofdgebouw;

de gezamenlijke oppervlakte van de erker(s) (aan alle gevels) van een woning bedraagt maximaal 6 m2;

een erker heeft maximaal 1 bouwlaag;

de bouwhoogte heeft maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

Artikel 3: Een bijbehorend bouwwerk; bouwen achter de voorgevel(lijn) van het hoofdgebouw (art. 4, eerste lid van bijlage II bij het Bor)

Een afwijking van het bestemmingsplan wordt toegestaan voor een bijbehorend bouwwerk achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw, mits wordt voldaan aan de volgende criteria:

  • -

    het bijbehorend bouwwerk bevindt zich op een afstand van ten minste 1 meter achter de voorgevellijn;

  • -

    het betreft een overschrijding met maximaal 10% van de in het geldende bestemmingsplan rechtstreeks toegestane maten, afmetingen en percentages.

Artikel 4: Een antenne-installatie (art. 4, vijfde lid van bijlage II bij het Bor)

Een afwijking van het bestemmingsplan wordt toegestaan voor een antenne-installatie, mits het college van B&W hiermee expliciet heeft ingestemd. Hierbij kan het college van B&W aanvullende voorwaarden stellen.

Artikel 5: Het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen (art. 4, achtste lid van bijlage II bij het Bor)

Een afwijking van het bestemmingsplan wordt toegestaan voor het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen, mits geen sprake is van een locatie binnen een ecologische zone of gebied met een vergelijkbare natuurbestemming.

Artikel 6: Het gebruiken van bouwwerken; wijziging in het gebruik van een bouwwerk (art. 4, negende lid van bijlage II bij het Bor)

Een afwijking van het bestemmingsplan wordt toegestaan voor wijziging in het gebruik van een bouwwerk binnen de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende criteria:

  • -

    het gewijzigde gebruik omvat maximaal een bruto-vloeroppervlak van 1000 m2;

  • -

    het betreft uitsluitend bedrijfsmatige activiteiten welke naar aard en omvang kunnen worden gerekend tot de categorieën 1 en 2 volgens de VNG Brochure Bedrijven en Milieuzonering;

  • -

    het betreft geen prostitutiebedrijf;

  • -

    het gebruik heeft een beperkte ruimtelijke uitstraling;

  • -

    in de omgeving van de activiteiten treedt geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk op, in die zin dat de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast, wordt voldaan aan de parkeernormen van het vigerende parkeerbeleid en dat geen bedrijfsmatige activiteiten rond een woning plaatsvinden;

  • -

    er vindt geen buitenopslag plaats;

  • -

    er vindt geen detailhandel plaats, tenzij het een ondergeschikte nevenactiviteit betreft die uitsluitend betrekking heeft op de uitoefening van de activiteiten;

  • -

    er is geen sprake van een locatie binnen een ecologische zone of gebied met een vergelijkbare natuurbestemming.

Artikel 7: Het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning (art. 4, tiende lid van bijlage II bij het Bor)

Een afwijking van het bestemmingsplan wordt toegestaan voor het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits het college van B&W hiermee expliciet heeft ingestemd. Hierbij kan het college van B&W aanvullende voorwaarden stellen.

Artikel 8: Overige afwijkingsmogelijkheden (art. 4, tweede, derde, vierde, zesde en zevende lid van bijlage II bij het Bor)

Een afwijking van het bestemmingsplan wordt toegestaan voor de overige afwijkingsmogelijkheden, waarin de bovenstaande beleidsregels niet voorzien, mits wordt voldaan aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvraag om omgevingsvergunning voldoet aan de geldende welstandsnota;

  • b.

    het bij het hoofdgebouw behorende achtererfgebied wordt voor maximaal 50% bebouwd;

  • c.

    de verkeersveiligheid wordt niet onevenredig aangetast;

  • d.

    een uitbreiding van bebouwing resulteert niet in inperking van de bestaande rechten van omliggende bedrijven;

  • e.

    er is geen sprake van een locatie binnen een ecologische zone of gebied met een vergelijkbare natuurbestemming;

  • f.

    er is een positief stedenbouwkundig advies afgegeven.

Artikel 9: Inwerkingtreding beleidsregels

Deze beleidsregels treden in werking op 2 mei 2013.

Artikel 10: Intrekking ‘Afwijkingenbeleid kruimelgevallen Bunnik 2010’

Het ‘Afwijkingenbeleid kruimelgevallen Bunnik 2010’ wordt ingetrokken op het moment dat deze beleidsregels in werking treden.

Artikel 11: Overgangsrecht

Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregels een aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend waarop nog niet is beslist, vindt toepassing plaats van deze beleidsregels.

Artikel 12: Citeerbepaling

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: “Afwijkingenbeleid kruimelgevallen Bunnik 2013”.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik op 26 februari 2013.

De secretaris, De burgemeester,

mr. G. Veenhof H.M. Ostendorp

Hoofdstuk 3: Artikelsgewijze toelichting beleidsregels

Toelichting op artikel 2

Deze regeling behelst een nadere inperking van de afwijkingsmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken, zoals opgenomen in artikel 4 lid 1 van bijlage II bij het Bor. In de Nota van toelichting op het Bor is aangegeven dat de term ‘bijbehorend bouwwerk’ een verzamelbegrip is, waar uitbreidingen van een hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en bijgebouwen onder vallen. Verder staat een bijbehorend bouwwerk op de grond en is het functioneel verbonden met het hoofdgebouw. Ook rekent men tot deze categorie ‘bijbehorende bouwwerken’ overkappingen die vanwege het ontbreken van wanden niet als gebouw kunnen worden aangemerkt.

 

Artikel 2 heeft uitsluitend betrekking op het bouwen van bijbehorende bouwwerken vóór de voorgevel(lijn) van het zich op hetzelfde perceel bevindende hoofdgebouw. Met de invoering van deze beleidsregel wordt geanticipeerd op de bouwmogelijkheden in de toekomstige bestemmingsplannen (vaststelling 2013) voor de kernen Bunnik, Odijk en Werkhoven. Ook is deze beleidsregel afgestemd op het bestemmingsplan “Buitengebied Bunnik 2011”. Artikel 2 schept uniforme bouwmogelijkheden in de hele gemeente voor wat betreft de bijbehorende bouwwerken vóór de voorgevel(lijn) van het hoofdgebouw.

Toelichting op artikel 3

Evenals bij artikel 2 gaat het ook bij dit artikel om een nadere inperking van de afwijkingsmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken, zoals opgenomen in artikel 4 sub 1 bijlage II bij het Bor. In dit artikel worden echter beleidsregels geformuleerd voor bijbehorende bouwwerken op áchter de voorgevel(lijn) van het hoofdgebouw. Deze moeten zich in ieder geval minimaal 1 meter achter deze voorgevellijn bevinden. Verder is het gemeentebestuur van mening dat geen aanvullende bouwmogelijkheden gewenst zijn bovenop de extra bouwmogelijkheden, die in alle bestemmingsplannen al worden geboden via de ‘Algemene afwijkingsregels’. Hierin verschillen de toekomstige bestemmingsplannen voor de kernen Bunnik, Odijk en Werkhoven en het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bunnik 2011’ (en andere bestemmingsplannen) niet van elkaar. Volgens jurisprudentie mogen de beleidsregels de toepassing van de kruimelgevallenregeling niet helemaal uitsluiten. Op grond van het voorgaande zijn in artikel 3 precies dezelfde (bouw)mogelijkheden opgenomen als in de ‘Algemene afwijkingsregels’ in de bestemmingsplannen.

Toelichting op artikel 4

De beleidsregels voorzien in principe niet in situaties, waarbij sprake is van een aanvraag om omgevingsvergunning die in strijd is met het geldende bestemmingsplan en betrekking heeft op oprichting van een antenne-installatie. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van dit aspect is nog onvoldoende uitgekristalliseerd. Een dergelijke aanvraag wordt dan ook apart voorgelegd aan het college van B&W.

Toelichting op artikel 5

Deze regeling behelst een nadere inperking van de afwijkingsmogelijkheden voor het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen, zoals opgenomen in artikel 4 sub 8 van bijlage II bij het Bor. Deze beleidsregel is relevant voor grote(re) niet-incidentele evenementen met meer dan 100 bezoekers per dag, die in strijd zijn met het bestemmingsplan. Een evenement is niet-incidenteel wanneer het een aantal keren per jaar wordt georganiseerd of wanneer in een jaar op een bepaalde locatie meerdere evenementen worden gehouden (cumulatief effect). Bij incidentele evenementen (lage frequentie, bijzonder karakter ervan) wordt het gebruik voor de toepassing van het bestemmingsplan doorgaans als niet relevant aangemerkt.

Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen en de organisatie hiervan worden gereguleerd door het “Evenementenbeleid in de gemeente Bunnik 2008” en het (op de Algemene Plaatselijke Verordening gebaseerde) besluit van de burgemeester om kleinschalige evenementen vrij te stellen van de vergunningplicht op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening. Middels vergunningverlening worden onder meer de grotere, niet-incidentele evenementen gereguleerd. Deze moeten voldoen aan het “Evenementenbeleid in de gemeente Bunnik 2008”, waardoor vrijwel alle relevante aspecten sowieso worden betrokken in de afweging ten behoeve van de vergunningverlening. Daarom wordt in dit “Afwijkingenbeleid kruimelgevallen Bunnik 2013” nog slechts één eis gesteld, namelijk dat het grote(re), niet- incidentele evenement plaatsvindt buiten een ecologische zone of gebied met een vergelijkbare natuurbestemming.

Toelichting op artikel 6

Deze regeling behelst een nadere inperking van de afwijkingsmogelijkheden, zoals opgenomen in artikel 4 sub 9 van bijlage II bij het Bor. Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een wijziging in het gebruik van een bouwwerk (binnen de bebouwde kom) voldoet aan de in deze beleidsregel opgenomen criteria, kan aangenomen worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In voornoemde criteria komen namelijk alle relevante ruimtelijke ordeningsaspecten aan bod. Bij het voldoen aan de genoemde voorwaarden, verleent het bevoegd gezag dus de omgevingsvergunning.

Toelichting op artikel 7

De beleidsregels voorzien in principe niet in situaties, waarbij sprake is van een aanvraag om omgevingsvergunning die in strijd is met het geldende bestemmingsplan en betrekking heeft op bewoning van een recreatiewoning. Evenals ten aanzien van de oprichting van antenne-installaties geldt ook bij dit aspect dat het gemeentelijke beleid nog onvoldoende is uitgekristalliseerd. Een dergelijke aanvraag wordt dan ook apart voorgelegd aan het college van B&W.

Toelichting op artikel 8

Deze regeling behelst een nadere inperking van de afwijkingsmogelijkheden, zoals opgenomen in artikel 4 sub 2, 3, 4, 6 en 7van bijlage II van het Bor. Een hierop betrekking hebbende aanvraag om een omgevingsvergunning, die voldoet aan de in deze beleidsregel opgenomen criteria, wordt gehonoreerd. Het bevoegd gezag verleent in dat geval de omgevingsvergunning, omdat sprake is van een van een goede ruimtelijke ordening. In voornoemde criteria komen namelijk alle relevante ruimtelijke ordeningsaspecten aan bod. Overigens moet een aanvraag om omgevingsvergunning tevens voldoen aan het geldende Bouwbesluit. Deze conditie is niet opgenomen in de beleidsregels, omdat deze eis al volgens de wet bestaat.

Bijlage: Artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht

Hoofdstuk IV. Categorieën gevallen waarin voor planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet kan worden verleend

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

  • 1.

    een bijbehorend bouwwerk:

    • a.

      binnen de bebouwde kom,

    • b.

      buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

      • 1°.

        niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

      • 2°.

        de oppervlakte niet meer dan 150 m2, en

      • 3°.

        het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden;

  • 2.

    een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 5 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • 3.

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 10 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • 4.

    een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;

  • 5.

    een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

  • 6.

    een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;

  • 7.

    een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;

  • 8.

    het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;

  • 9.

    het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 1500 m²;

  • 10.

    het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

    • b.

      de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

    • c.

      de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

    • d.

      de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.