Organisatie | Houten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene subsidieverordening gemeente Houten |
Citeertitel | Algemene subsidieverordening (Asv) |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
art. 149 Gemeentewet en titel 4.2 Awb
Subsidieregeling beoordelingscriteria en verplichtingen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2017 | aanpassing aan geactualiseerde modelverordening | 29-11-2016 | 2016-067 | ||
01-11-2014 | 01-01-2017 | nieuwe regeling | 07-10-2014 | 2014-046 |
De raad van de gemeente Houten;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders 16 juni 2014, nummer 2014-046;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;
besluit vast te stellen de volgende verordening:
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 127), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;
de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352), verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 352/9) en verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;
Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door burgemeester en wethouders, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).
Burgemeester en wethouders kunnen bij nadere regeling (hierna te noemen: subsidieregeling) vaststellen welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.
Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:
als de aanvrager een onderneming is:
1° een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
2° een verklaring als bedoeld in de de-minimisverordening van de Europese Commissie (de-minimisverklaring);
Artikel 9 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
Onverminderd de vorige leden kunnen burgemeester en wethouders de subsidie verder in ieder geval weigeren:
als de aanvrager voor het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft met een functionaris een bezoldiging als bedoeld in artikel 1.1, onder e, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector overeenkomt of is overeengekomen die hoger is dan het bedrag, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van die wet;
Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.
Artikel 11 Algemene verplichtingen van subsidieontvanger
Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat onverwijld schriftelijk aan burgemeester en wethouders.
Artikel 12 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Bij subsidies hoger dan € 50.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.
Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. In de toelichting wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.
Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan burgemeester en wethouders een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voordoet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.
Artikel 13 Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 25.000
Als bij verleningsbeschikking de subsidieontvanger wordt verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen vindt de vaststelling plaats binnen 4 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.
Artikel 16 Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 25.000
Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 14, eerste lid en 15, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, is ingediend, kunnen burgemeester en wethouders de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend dan kunnen zij overgaan tot ambtshalve vaststelling.
In een subsidieregeling kan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders van een of meer bepaalde artikelen of artikelleden van die regeling kan worden afgeweken als daaraan vasthouden voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de daarmee te dienen belangen.
Dit is besloten in de openbare vergadering van de raad op 7 oktober 2014.
De raad van de gemeente Houten,
In 2014 is het nieuwe Europees-rechterlijke staatssteunpakket in werking getreden. Dit heeft in artikel 1 aanpassing van een aantal verwijzingen naar Europese regelingen wenselijk gemaakt. Daarnaast zijn enkele puur redactionele verbeteringen doorgevoerd.
De aanpassing in artikel 3 betreft een redactionele verbetering waarmee de veronderstelling wordt weggenomen dat het om een plicht zou gaan in plaats van om een bevoegdheid.
De wijzigingen in artikel 4 betreffen louter redactionele wijzigingen.
Artikel 5 is in lijn gebracht met artikel 4:28 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) Abusievelijk waren “en”-vereisten “of”-vereisten geworden en werd er geen melding gemaakt van dat er ook de op gevolgen voor reeds ingediende aanvragen gewezen dient te worden.
In artikel 6, eerste lid, is verduidelijkt dat er (vanzelfsprekend) alleen van een aanvraagformulier gebruik gemaakt moet worden voor zover er een is vastgesteld. Op grond van artikel 4:4 van de Awb komt de bevoegdheid om aanvraagformulieren vast te stellen toe aan het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (i.c. burgemeester en wethouders). Via de Mandaatregeling gemeente Houten wordt deze bevoegdheid uitgevoerd door het hoofd van de afdeling Samenleving.
De toevoeging van een nieuw tweede lid aan artikel 9 hangt samen met dat uit diverse Europese steunkaders volgt dat een dergelijke imperatieve weigeringsgrond opgenomen dient te worden. Daarmee is thans uitdrukkelijk een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren [van de Europese Commissie] voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.
Uit de redactie volgt dat de weigeringsgrond enkel werking heeft ten aanzien van die Europese steunkaders waar die verplichting in voorkomt (“als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader”).
De Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) is in 2007 geëvalueerd. Uit de evaluatie kwam naar voren dat het goed zou zijn als de wet zou worden uitgebreid en als het gebruik ervan makkelijker zou worden gemaakt. In 2011 is een wetsvoorstel met wijzigingen van de Wet Bibob aangeboden aan de Tweede Kamer en per 1 juli 2013 is de gewijzigde wet in werking getreden. Een en ander heeft ook gevolgen voor artikel 9 van de Algemene subsidieverodening (hierna: ASV). Het is thans niet meer nodig om de toepassing van de Wet Bibob in de ASV zelf op te nemen. Artikel 6 van de Wet Bibob biedt thans een algemeen geldende weigerings- en intrekkingsgrondslag. Hierdoor kunnen artikel 9, tweede lid, onder c (oud), en derde lid (oud), van de ASV komen te vervallen.
Om toe te kunnen zien op de doelmatige besteding van subsidiegeld regelt het nieuw aan het derde lid toegevoegde onderdeel h dat het college de subsidie kan weigeren in het geval de te subsidiëren instelling bezoldigingen overeenkomt of is overeengekomen die hoger zijn dan het bedrag bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (hierna: Wnt). Het algemene bezoldigingsmaximum voor de publieke en semipublieke sector is per 1 januari 2016 vastgesteld op € 179.000; het wordt jaarlijks bij ministeriële regeling geïndexeerd (zie artikel 2.3, tweede, derde en vierde lid, van de Wnt). De gedachte achter deze weigeringsgrond is dat bij subsidieaanvragers die hogere bezoldigingen dan dat bedrag overeenkomen gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat een deel van de subsidie aan dergelijke bezoldigingen wordt besteed. Vanuit het oogpunt van doelmatige besteding van subsidiegeld wordt dit onwenselijk geacht.
Als de doelmatige besteding van subsidiegeld niet in het geding is – bijvoorbeeld omdat het een zeer geringe subsidie betreft of duidelijk is dat de gelden niet besteed zullen worden aan de salariskosten – kunnen burgemeester en wethouders afzien van weigering ondanks dat er bij de aanvrager sprake is van bezoldigingen die het maximum overtreffen. Als de subsidiegelden niet besteed zullen worden aan salariskosten, dan zal het aan de aanvrager zijn om dit (uit eigen beweging) te onderbouwen.
De weigeringsgrond heeft betrekking op alle subsidieaanvragers, niet alleen op instellingen die al onder de Wnt vallen. Bovendien wordt gekeken naar alle bezoldigingen die door de aanvrager met functionarissen (met of zonder dienstbetrekking) zijn overeengekomen en dus niet alleen naar die bezoldigingen die zijn overeengekomen met een topfunctionaris als bedoeld in de Wnt.
In artikel 11 zijn ter verduidelijking enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd. Ook is toegevoegd dat melding aan het college (eerste lid) schriftelijk dient plaats te vinden. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. De melding kan ook digitaal worden gedaan als het college de digitale weg open heeft gesteld.
In het artikel 12 (Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen) is een duidelijker onderscheid gemaakt tussen verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie en verplichtingen die dat niet doen.
Het nieuw toegevoegde tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.
Het nieuw toegevoegde derde lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief. Deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.
In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:
de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.
Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening, subsidieregeling of de beschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het nieuw toegevoegde vierde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven.
De figuur van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidieontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen. Artikel 4:72 is opgenomen in afdeling 4.2.8 van de Awb, per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen.
Op grond van artikel 4:58 is artikel 4:72 van de Awb alleen van toepassing op per boekjaar verstrekte subsidie aan een rechtspersoon en wel als dat in de ASV of een subsidieregeling of bij de subsidieverlening is bepaald. Een egalisatiereserve als voorzien in het nieuw toegevoegde artikel 12a kan dus alleen aan rechtspersonen worden opgelegd voor per boekjaar verstrekte subsidies. Omdat de egalisatiereserve dient om tekorten in het ene jaar te compenseren met overschotten in het andere jaar, heeft dit alleen zin bij subsidies die in een reeks van jaren achter elkaar worden verstrekt.
Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per kalender- of boekjaar wordt verstrekt en die meer dan € 50.000bedraagt bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve dient te vormen (eerste lid). In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve (tweede lid). De reserve wordt dus gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen.
Naast een door het college opgelegde verplichting kan op grond van het tweede lid elke subsidieontvanger het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen. Vooral voor evenementen, waarbij het al dan niet doorgaan van het evenement sterk afhankelijk is van de weersomstandigheden, kan dit van belang zijn.
Aan het opschrift van artikel 13 is “Wijze van verstrekken” toegevoegd omdat dat de lading beter dekt.
Het tweede lid is gewijzigd omdat de oude redactie niet logisch was: als de aanvrager bij een ambtshalve vaststelling verplicht wordt alsnog gegevens te verstrekken, is er in feite geen sprake meer van een ambtshalve vaststelling. Het gaat er om dat de aanvrager bij de verlening de verplichting krijgt opgelegd op een bepaalde manier aan te tonen dat de activiteit is verricht en dat aan de eventuele verplichtingen is voldaan. Omdat het om een relatief klein bedrag gaat kan dat simpel, bijvoorbeeld door een (link naar een) krantenberichtje te sturen.
In het derde lid is voorts komen te vervallen dat het voorschot ‘aanstonds’ wordt verstrekt omdat dit niet in alle gevallen zinvol is. Het spreekt voor zich dat een vóórschot altijd wel tijdig verstrekt dient te worden.
Ter verduidelijking is toegevoegd aan het tweede en derde lid van artikel 14 en aan het tweede lid, onder a, van artikel 15, dat bij de aanvraag tot vaststelling ook moet worden aangetoond in hoeverre aan de (eventuele) verplichtingen is voldaan.
Het opschrift en eerste lid van artikel 16 zijn ter verduidelijking redactioneel enigszins aangepast. Het gehele artikel ziet enkel op subsidies van meer dan € 25.000.
Als de uurtarieven tot de subsidiabele kosten behoren, dan moet de aanvrager die in zijn aanvraag vermelden. De berekeningswijze en te hanteren definities moet dus in dat stadium al bekend zijn. Daarom is in artikel 17, eerste en tweede lid, de mogelijkheid geschrapt dat die berekeningswijze en definities pas bij de subsidieverlening wordt voorgeschreven. De berekeningswijze en de definities moeten in de subsidieregeling(en) opgenomen worden.
Artikel 18 (Hardheidsclausule) is gewijzigd omdat het bij nader inzien in bepaalde gevallen wenselijk kan zijn om niet alleen van de ASV af te kunnen wijken, maar ook of juist van de toepasselijke subsidieregeling. De hardheidsclausule voorziet nu ook in die mogelijkheid. Daarentegen staat buiten kijf dat een hardheidsclausule geen blanco cheque mag zijn. Daarom wordt deze nu beperkt tot termijnen (gesteld bij of krachtens verordening). Daarnaast is met het nieuwe tweede lid een bevoegdheid gecreëerd voor burgemeester en wethouders om in een subsidieregeling zelf een aanvullende hardheidsclausule op te nemen t.a.v. nader bepaalde onderdelen van die subsidieregeling.