Organisatie | Bunnik |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels uitwegen gemeente Bunnik 2013 |
Citeertitel | Beleidsregels uitwegen gemeente Bunnik 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | Uitwegen van particuliere percelen naar de openbare wegen in beheer bij de gemeente, voor zover geschikt voor gebruik door motorvoertuigen |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-02-2013 | Nieuwe regeling | 12-02-2013 | Onbekend |
Artikel 2:12 APV gemeente Bunnik 2012 (hierna: APV)
Artikel2:12Maken, veranderen van een uitweg
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daar geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenr e glement Provincie.
Waar een wettelijk vergunningstelsel ruimte biedt voor interpretatie en/of belangenafweging moeten voor elke individuele vergunningaanvraag keuzes worden gemaakt. Artikel 2:12 APV is een zogenaamde kan bepaling. Dat wil zeggen dat het college een afweging maakt om al of niet van de bevoegdheid om een vergunning te weigeren gebruik te maken. In het belang van transparantie en rechtsgelijkheid is het wenselijk om daarvoor tevoren al beleidsmatige keuzes te maken en deze vast te leggen in regels. Daardoor hoeft het college niet in elk individueel geval een belangenafweging te maken, maar kan het verwijzen naar de beleidsregels. Met deze beleidsregels wordt daaraan uitvoering gegeven.
Ingevolge artikel 3:4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het
besluit betrokken belangen afwegen, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. In artikel 2:12 APV is sprake van een dergelijke beperking: de uitwegvergunning kan alleen maar worden geweigerd in de in lid 2 sub a t/m f genoemde gevallen. Als het college van deze bevoegdheid gebruik wil maken, mogen ingevolge het tweede lid van artikel 3:4 Awb de nadelige gevolgen voor belanghebbenden niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Zo moeten dus de privébelangen van de aanvrager op evenwichtige wijze worden afgewogen tegen de algemene belangen, zoals verwoord in artikel 2:12 lid 2 sub a t/m f APV.
Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor een uitweg moet altijd een belangenafweging tussen voor- en nadelen van uitwegen worden gemaakt. Daarbij zijn zowel privé- als algemene belangen aan de orde.
De voordelen van een uitweg zijn
De nadelen van een uitweg zijn
De groenvoorzieningen in de gemeente kunnen aangetast worden, bijvoorbeeld doordat een groene berm of plantsoen wordt doorsneden of doordat een uitweg direct ten koste gaat van een boom, dan wel indirect als de uitweg (te) dicht naast een boom uitkomt en wortelschade veroorzaakt. Dit geldt zowel het uiterlijk aanzien als de mogelijkheid van praktisch beheer.
De wegbeheerder kan erdoor in zijn mogelijkheden beperkt worden om de lichtpunten van de openbare verlichting op regelmatige afstanden te plaatsen c.q. te handhaven (regelmatige afstanden zijn vereist om aan eisen voor goede openbare verlichting voor wat betreft de gelijkmatigheid van de verlichting te voldoen).
Veel van deze nadelen kunnen ondervangen worden door het stellen van voorschriften, waarbij bijvoorbeeld de exacte locatie en de maatvoering van de uitweg nader worden geregeld. Deze beleidsregels zijn daar mede voor bedoeld.
In veel gevallen kan een eerste uitweg worden geaccepteerd, dat wil zeggen, wanneer sprake is van het samenvallen van privé- en algemeen belang èn er geen weigeringsgronden zijn zoals bedoeld in artikel 2:12 APV.
De belangenafweging voor een tweede of derde uitweg zal veelal anders uitvallen. De privébelangen zijn doorgaans gelijk aan die bij een eerste uitweg, maar de nadelen wegen dan sterker omdat het privébelang veelal door de eerste uitweg al redelijk zal zijn bediend en een tweede uitweg relatief meer nadelen heeft voor het algemeen belang. Bij een tweede of derde uitweg zal dus minder vaak het algemeen belang samenvallen met het privébelang.
Het privébelang zal bij een tweede uitweg relatief minder zwaar wegen dan bij een eerste uitweg.
Artikel 2:12, tweede lid onder f bepaalt dat een tweede uitweg kan worden geweigerd indien sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
Een tweede uitweg kan daarnaast ook geweigerd worden indien de verkeersveiligheid (artikel 2:12 lid 2 onder a), bruikbaarheid van de weg (2:12 lid onder b) of het uiterlijk aanzien van de weg (2:12 lid 2 onder d) worden aangetast.
In al deze gevallen kan de vergunning worden geweigerd. Er zijn echter omstandigheden waarin het college van deze bevoegdheid geen gebruik maakt en de vergunning toch kan verlenen.
Daarvoor is aanleiding bij percelen van bedrijven of grote wooncomplexen, in het geval:
Indien de verkeersveiligheid in het geding is (artikel 2:12 lid onder a), zal de vergunning echter altijd worden geweigerd.
Uitwegen en de functie van een weg
Het is in principe ongewenst uitwegen te maken op wegen met een verkeersfunctie (1). Uitwegen zijn op gebiedsontsluitingswegen niet per definitie uitgesloten, maar er zal extra zorg besteed moeten worden aan de verkeersveiligheid.
Als bij een perceel een keuze mogelijk is tussen een uitweg op een erftoegangsweg of op een gebiedsontsluitingsweg, dan wordt in principe gekozen voor een uitweg op de erftoegangsweg.
Bij de beoordeling van aanvragen voor uitwegen wordt ook gekeken naar de breedte van de uitweg. In z’n algemeenheid geldt dat geen vergunning wordt verleend als de uitweg breder is dan noodzakelijk. Daarvoor zijn de volgende regels opgesteld.
Bredere uitwegen zijn alleen mogelijk als dat aantoonbaar noodzakelijk is voor een goede en veilige bereikbaarheid van het betrokken perceel, bijvoorbeeld in geval van bedrijven die bevoorraad worden door vrachtwagens en waar de toegang anders niet mogelijk is zonder bijzondere manoeuvres (steken, ver uithalen op de andere weghelft op drukke wegen, e.d.).
In veel gevallen zal een uitweg aanpassing vergen van gemeentelijk eigendom (bijvoorbeeld: verlaging van een trottoir, verharding van een berm, verplaatsing van lichtmast of straatkolk). De gemeente laat deze werkzaamheden op kosten van de aanvrager uitvoeren, dan wel verleent de aanvrager schriftelijk toestemming om de uitweg aan te leggen volgens specificaties die de gemeente verstrekt.
(1) wegen met een verkeersfunctie zijn wegen die in het Verkeerscirculatieplan 2002 of opvolgende verkeersplannen benoemd zijn als gebiedsontsluitingswegen, structuurwegen en wijkverzamelwegen met een maximumsnelheid van 50 km/u. Erftoegangswegen zijn 30 km-wegen of erven (zie de Integrale Verkeer en Vervoer Visie 2002, blz. 19-21 en bijlage 8).
Aanvragen voor tijdelijke uitwegen die gelet op het bepaalde in artikel 2:12, tweede lid onder b t/m f kunnen worden geweigerd, kunnen voor beperkte duur toch worden verleend in geval deze uitwegen tijdelijk noodzakelijk zijn in verband met werkzaamheden (bijvoorbeeld verbouwingen), mits het algemeen belang gebaat is bij de (extra) uitweg. In de vergunning wordt met toepassing van artikel 1:7 APV een geldigheidsduur opgenomen.