Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dantumadiel

Toeslagenverordening WWB 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDantumadiel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingToeslagenverordening WWB 2012
CiteertitelToeslagenverordening WWB 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpWerk, inkomen, zorg

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Art. 8, eerste lid, onderdeel b, artikel 18 van de Wet werk en bijstand, artikel 147 van de Gemeentewet en de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-05-201201-01-2012Geen

24-04-2012

Kollumer Courant, 9 mei 2012

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Toeslagenverordening WWB 2012

Vast te stellen de navolgende Toeslagenverordening WWB 2013

HOOFDSTUK 1 – ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1
  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de wet.

Artikel 2
  • 1.

    De bepalingen van deze verordening zijn uitsluitend van toepassing op alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In geval van een gezin gelden de bepalingen van deze verordening uitsluitend indien alle gezinsleden jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn en ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder.

  • 2.

    De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 van deze verordening laten de toepassing van artikel 18, eerste lid van de wet onverlet.

HOOFDSTUK 2 – CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 3
  • 1.

    De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft bepaald op het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag.

  • 3.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor een alleenstaande en de alleenstaande ouder die een gezamenlijke huishouding vormt me een of meer niet ten laste komende kinderen met een inkomen dat niet hoger is dan het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet Studiefinanciering 2000, of jonger dan 21 jaar, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag.

  • 4.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder op wie het tweede en derde lid niet van toepassing is 10% van de gehuwdennorm.

HOOFDSTUK 3 – CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 4
  • 1.

    De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien gehuwden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van de kosten met een ander niet zijnde niet ten laste komende kinderen met een inkomen dat niet hoger is dan het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet Studiefinanciering 2000, of jonger dan 21 jaar.

  • 2.

    De verlaging bedoeld in het eerste lid bedraagt 10% van de gezinsnorm.

Artikel 5
  • 1.

    De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien de belanghebbende 21 jaar is;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien de belanghebbende 22 jaar is;

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 van deze verordening toegekende toeslag indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waar toepassing van het eerste lid zou leiden

HOOFDSTUK 4 - SLOTBEPALINGEN

Artikel 6

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kollumerland c.a..

Artikel 6a (alleen Kollumerland tot 01-02-2014)

  • 1.

    Op de persoon die op de dag voor inwerkingtreding van deze verordening recht heeft op algemene bijstand blijven de bepalingen van de Verordening Toeslagen en Kortingenbeleid WWB en WIJ, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 4 oktober 2012, van toepassing, indien toepassing van deze verordening leidt tot een lagere bijstandsuitkering.

  • 2.

    Dit artikel vervalt met ingang van 1 februari 2014.

Artikel 7

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening WWB 2013.

Artikel 8
  • 1

    Deze verordening treedt in werking op1 augustus 2013.

  • 2

    De Toeslagenverordening WWB 2010 wordt met ingang van 1 augustus 2013 ingetrokken.

[Gewijzigd per 1 januari 2013: wijziging 2, eerste lid en artikel 4, eerste lid.]

ALGEMENE TOELICHTING

Alle in deze toelichting genoemde artikelen betreffen artikelen uit de Wet werk en bijstand, tenzij anders vermeld.

Hoofdstuk 3 van de Wet werk en bijstand (WWB) kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van landelijke basisnormen en gemeentelijke toeslagen en verlagingen. De landelijke bijstandsnormen zijn vastgelegd in de artikelen 20 tot en met 24, de gemeentelijke toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29. Het college is verplicht om in een aantal gevallen de basisnorm te verhogen met een gemeentelijke toeslag. De mogelijkheden om de basisnorm of de toeslag te verlagen zijn een bevoegdheid van het gemeentebestuur.

Landelijke basisnormen

Voor personen van 21 tot de pensioengerechtigde leeftijd kent de WWB drie basisnormen:

  • -

    gezinsnorm: 100% van het netto wettelijk minimumloon;

  • -

    alleenstaande ouders: 70% van de gezinsnorm;

  • -

    alleenstaanden: 50% van de gezinsnorm.

Voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar zijn aparte normen in de wet vastgelegd. Ook voor personen die in een inrichting verblijven zijn zelfstandige normen in de wet opgenomen. Het toeslagen- en verlagingensysteem is hierop niet van toepassing.

Gemeentelijke toeslagen

Aan een alleenstaande of alleenstaande ouder kan op grond van artikel 25 een toeslag worden verstrekt als deze de algemeen noodzakelijke kosten niet met een ander kan delen. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast de alleenstaande of alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen nog één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. Dan kunnen kosten van huur en nutsvoorzieningen gedeeld worden. De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gezinsnorm, zodat de maximale uitkering voor alleenstaande ouders 90% van de gezinsnorm en voor alleenstaanden 70% van de gezinsnorm bedraagt.

De toeslag kan op ieder bedrag binnen de bandbreedte van 0 tot 20% van de gezinsnorm worden vastgesteld, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het college is overigens niet verplicht om bij de verlening van toeslagen rekening te houden met lagere bestaanskosten: het heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders zonder nader onderscheid de maximale toeslag te verstrekken.

Verlagingen

De wet kent de volgende bevoegdheden de basisnorm of de toeslag te verlagen:

  • -

    in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan door een gezin met een ander (artikel 26);

  • -

    in verband met de woonsituatie (artikel 27);

  • -

    in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28);

  • -

    in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29)

Deze verlagingen op grond van de artikelen 26 en 29 zijn uitgewerkt in de artikelen 4 en 5 van deze verordening. In de verordening worden geen regels gesteld met betrekking tot verlagingen genoemd in de artikelen 27 en 28 (woonsituatie en studenten).

Bij de woonsituatie moet gedacht worden aan situaties waarbij geen woonlasten zijn verbonden aan het wonen in een woning. Het gaat bijvoorbeeld om krakers, of om een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, die de woonlasten betaalt. Voorwaarde is dat de belanghebbende niet jegens een derde woonlasten verschuldigd is. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand. Deze situaties komen in deze gemeente vrijwel niet voor. Dak- en thuislozen hebben weliswaar geen woonkosten, maar zijn wel kosten voor (nacht)opvang verschuldigd. Daarom kunnen uitkeringen van dak- en thuislozen niet op deze grond verlaagd worden.

De mogelijkheid om de uitkering te verlagen na het beëindigen van een studie is alleen mogelijk gedurende zes maanden na het beëindigen van de studie. De bijstand ligt -veelal aanmerkelijk- hoger dan de bedragen voor levensonderhoud die bij studiefinanciering gelden terwijl de bestaanskosten niet stijgen door het beëindigen van de studie. Ex-studenten die in deze gemeenten woonachtig zijn wonen veelal bij de ouder(s) waardoor zij vanaf 2012 deel uitmaken van het gezin, waardoor zij geen zelfstandig subject van bijstand zijn en zij onder de huishoudinkomenstoets vallen.

In voorkomende situaties is het college bevoegd de bijstand op grond van artikel 18, eerste lid van de wet individueel af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen. Op deze manier kan dan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met ontbrekende woonlasten.

De Toeslagenverordening

In de artikelen 8 en 30 van de wet is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm: voor welke categorieën wordt de norm verhoogd of verlaagd, en op basis van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

Categorieën

Artikel 30 van de wet bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is enerzijds getracht te komen tot in de praktijk redelijk eenvoudig te hanteren criteria en anderzijds rekening te houden met de werkelijke kosten van de belanghebbende. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.

In de Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan de verlaging in verband met het kunnen delen van kosten bij gehuwden en verlagingen voor alleenstaande van 21 en 22 jaar.

Berekening toepasselijke bijstandsnorm

In de wet is niet voorgeschreven dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden deze met voorrang op de toeslag moet plaatsvinden. De reden is gelegen in de financieringssystematiek: zowel de landelijke basisnorm als de gemeentelijke toeslag kunnen ten laste van de gebundelde rijksuitkering voor inkomensvoorzieningen aan gemeenten worden gebracht.

De hoogte van de algemene bijstandsuitkering wordt als volgt berekend:

  • 1.

    Landelijke basisnorm;

  • 2.

    Optellen toeslag in geval van een alleenstaande of een alleenstaande ouder; of korten met verlagen wegens het kunnen delen van kosten in geval van een gezin;

  • 3.

    Korten met verlaging voor 21- en 22-jarigen alleenstaande (het restant van) de toeslag.

 

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel 1

Er is voor gekozen om de begrippen die in de wet zijn omschreven niet afzonderlijk in de Verordening te definiëren. Dit voorkomt dat in geval van wijziging de betreffende definities in de wet de Verordening moet worden gewijzigd.

Voor het gebruik van het begrip ‘gezinsnorm’ is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

 

Artikel 2

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot de pensioengerechtigde leeftijd. Het verlenen van een toeslag is op grond van de wet alleen mogelijk voor alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar die kosten kunnen delen. Voor personen die ouder zijn dan de pensioengerechtigde leeftijd kent de wet aparte normen die aansluiten bij de netto-uitkeringen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW). De AOW houdt geen rekening met het wel of niet kunnen delen van kosten met een ander, daarom biedt de WWB deze mogelijkheid voor deze groep belanghebbenden ook niet.

In het geval van een gezin is ervoor gekozen om deze verordening uitsluitend toe te passen indien alle gezinsleden jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn en ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder zijn. Hier is aansluiting gezocht bij de gezinsnormen zoals neergelegd in artikel 21 WWB. Ten aanzien van een gezin waarvan ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn, geldt immers de maximale gezinsnorm zoals neergelegd in artikel 21 lid 1 WWB. Voor gezinnen die bestaan uit twee meerderjarige personen waarvan één of beide 18, 19 of 20 jaar zijn en gezinnen die bestaan uit drie meerderjarige personen, waarvan twee personen 18, 19 of 20 jaar zijn, gelden lagere normen zoals opgenomen in artikel 21 lid 2 WWB. Ten aanzien van deze gezinnen is deze verordening niet van toepassing.

De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om –zo nodig in afwijking van de uit deze Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand- de bijstand anders vast te stellen als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende opportuun is volgt uit artikel 30, vierde lid van de wet. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin deze Toeslagenverordening niet voorziet. Om bij de uitvoering van deze Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is ervoor gekozen om deze plicht expliciet in de verordening op te nemen.

 

Artikel 3

Eerste lid

Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat de bestaanskosten geheel met een ander gedeeld kunnen worden. Als dit niet het geval is wordt de basisnorm met een toeslag verhoogd.

 

Tweede lid

Artikel 30, tweede lid van de wet schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in de artikelen 27, 28 en 29 van de wet voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf hebben wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 25, tweede lid van de wet. De maximale toeslag bedraagt 20% van de gezinsnorm. In deze verordening wordt volstaan met een wijziging naar het in de wet genoemde bedrag. Dit bedrag wordt regelmatig, veelal tweemaal per jaar op 1 januari en 1 juli, van rijkswege bijgesteld.

De hiervoor aangehaalde artikelen 27, 28 en 29 geven de gemeente de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de bijstandsnorm of de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat indien de belanghebbende voldoet aan de voorwaarde, genoemd in artikel 3, tweede lid van deze verordening, er toch geen recht op de maximum toeslag kan bestaan als de gemeente daarnaast tevens gebruik maakt van de bevoegdheid om de bijstandsnorm of de toeslag te verlagen. De criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm zijn vastgelegd in hoofdtuk 3 van deze verordening.

 

Derde lid

Artikel 25 van de wet bepaalt dat kosten in ieder geval niet gedeeld kunnen worden met thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder met een inkomen tot maximaal het normbedrag genoemd in artikel 3:18 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF2000). De redactie van artikel 25 biedt ruimte om de inkomensgrens waarbij kosten niet met een student of scholier gedeeld kunnen worden hoger te stellen dan het normbedrag van de WSF.

Ten aanzien van inwonende studenten of scholieren is in de wet bepaald dat zij niet tot het gezin behoren bij een inkomen tot het artikel 4, tweede lid van de wet genoemde bedrag. Dit bedrag is 80% van het wettelijk minimumloon. Als de student of scholier een hoger inkomen heeft behoort hij wél tot het gezin, en wordt het meerdere van zijn inkomen op de gezinsuitkering in mindering gebracht.

Zou in deze verordening de inkomensgrens van de WSF worden aangehouden, dan betekent dat dat de kosten wél gedeeld kunnen worden met een student of scholier die een inkomen heeft dat hoger is dan het normbedrag van de WSF2000, maar lager dan het artikel 4 lid 2 van de wet genoemde bedrag. Dit leidt tot ongewenste situaties.

In de verordening wordt daarom bepaald dat geen kosten gedeeld kunnen worden met een student of scholier met een inkomen dat minder bedraagt dan het in artikel 4, tweede lid van de wet genoemde bedrag.

 

Vierde lid

Als de alleenstaande (ouder) de woning bewoont met een ander, niet zijnde een eigen kind, met wie kosten gedeeld kunnen worden bedraagt de toeslag 10% van de gezinsnorm.

 

Artikel 4

In de gezinsnorm is al rekening gehouden met het feit dat de gezinsleden de kosten van het huishouden volledig met elkaar kunnen delen. Als in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang: dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbenden zelf. Gekozen is voor een verlaging van 10% van de gezinsnorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Zie verder de toelichting bij artikel 3, derde lid van deze verordening.

 

Artikel 5

Gezien de hoogte van het minimum jeugdloon zou er naar de mening van het college een drempel kunnen ontstaan om werk te aanvaarden als er geen verlaging van de toeslag zou plaatsvinden op de uitkering van alleenstaanden van 21 en 22 jaar. Artikel 29 van de wet geeft de bevoegdheid om in dit geval een verlaging toe te passen.

Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige. De verlaging voor een 21-jarige bedraagt dan ook 20% van de gezinsnorm en voor een 22-jarige 10%.

In het tweede lid wordt geregeld dat –overeenkomstig het bepaalde in artikel 29- de verlaging voor een 21- of 22-jarige alleen kan plaatsvinden op de toeslag van artikel 25 van de wet.

 

Artikel 6

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

 

Artikel 6a (alleen Kollumerland tot 01-02-2014)

De verordening treedt in werking op 1 augustus 2013 en heeft onmiddellijke werking. Deze verordening leidt iin een aantal gevallen tot een lagere uitkering dan de oude verordening. Hiervoor is overgangsrecht van zes maanden gecreëerd. Als deze nieuwe verordening leidt tot een lagere uitkering blijft gedurende zes maanden de oude verordening van toepassing. Deze periode wordt voldoende geacht om zich voor te bereiden op de nieuwe financiële situatie.

 

Artikel 7

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 8

De verordening treedt in werking op de eerste dag na publicatie van het besluit tot vaststelling van deze verordening. De bestaande Toeslagenverordening wordt met ingang van dezelfde datum ingetrokken.

 

Gemeente

Collegebesluit

Raadsbesluit

Publicatie (week)

Inwerkingtreding

Dantumadiel

 

27-11-2012

27-12-2012 (52)

01-01-2013

Dongeradeel

 

15-11-2012

28-11-2012 (48)

01-01-2013

Kollumerland c.a.

 

04-07-2013

 

01-08-2013

Schiermonnikoog

 

 

 

01-01-2013