Organisatie | Groningen |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Subsidieregeling Regionale investeringssteun Groningen 2014 |
Citeertitel | RIG 2014 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Subsidies |
Externe bijlagen | BIJLAGE 1 Werkingsgebied BIJLAGE 2 Bepaling van het subsidiepercentage door scoring van aanvragen |
Het subsidieplafond van de regeling RIG 2014 wordt vanaf 11 juni 2015 opgehoogd met € 10 000 000 tot € 20 000 000,- (zie Provinciaal blad, 2015, 2978).
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-07-2015 | 15-07-2015 | intrekking | 27-05-2015 | 583229 | |
15-10-2014 | 15-07-2015 | nieuwe regeling | 24-09-2014 Elektronisch Provincieblad, 14-10-2014 | Onbekend. |
Besluit van Gedeputeerde Staten der provincie Groningen van 7 oktober 2014, nr. 539902, afd. ECP, tot bekendmaking van het besluit van Provinciale Staten van 24 september 2014, nr. B.8, tot vaststelling van de Subsidieregeling Regionale investeringssteun Groningen 2014.
Gedeputeerde Staten der provincie Groningen;
maken bekend dat door Provinciale Staten in hun vergadering van 24 september 2014, nr. B.8, is vastgesteld hetgeen volgt:
Provinciale Staten van Groningen:
Gelezen de voordracht van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten van Groningen ter vaststelling van de Subsidieregeling Regionale investeringssteun Groningen 2014’ (RIG 2014), documentnummer 2014-34.664, ECP.
In deze regeling wordt verstaan onder:
Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (Pb EU 2014, L 187/1), ook wel aangeduid als de Algemene groepsvrijstellingsverordening;
het door de duurzame bedrijfsuitrusting bepaalde, technisch maximale vermogen tot produceren per tijdseenheid. Indien de capaciteit vanwege het onderscheid tussen de producten niet vergelijkbaar is, wordt de vermindering berekend aan de hand van de verhouding tussen de kosten van verkrijging van duurzame bedrijfsuitrusting en de ten hoogste twee jaar voor de aanvraag om subsidie bepaalde taxatiewaarde welke ten grondslag ligt aan de verzekerde waarde van de op het tijdstip van het indienen van de aanvraag bij het bedrijf of het hoofdkantoor in gebruik zijnde duurzame bedrijfsuitrusting;
een project inhoudende de uitbreiding van de capaciteit van een industrieel klein of middelgroot bedrijf, structuurversterkend klein of middelgroot bedrijf, hoofdkantoor van een klein of middelgroot bedrijf, of laboratorium van een klein of middelgroot bedrijf in dezelfde gemeente als waarin reeds een bedrijf van de ondernemer of een bedrijf van een tot hetzelfde concern behorende ondernemer is gevestigd;
Artikel 3 Beperking van doel en reikwijdte
Geen subsidie wordt verstrekt aan:
ondernemingen die dezelfde of een vergelijkbare productieactiviteit in de Europese Economische Ruimte (EER) hebben gesloten in een periode van twee jaar vóór zijn aanvraag voor regionale investeringssteun of die, op het tijdstip van de steunaanvraag, concrete plannen heeft om dit soort activiteit te sluiten in een periode van twee jaar nadat de initiële investering waarvoor steun wordt gevraagd, is voltooid,
Artikel 4 Omvang van het subsidiebedrag
Op basis van bijlage 2 van deze regeling, tabel 1 in samenhang met tabel 2 voor grootbedrijf, of tabel 3 voor middelgroot bedrijf of tabel 4 voor klein bedrijf wordt de subsidie bepaald op het aangegeven percentage van de subsidiabele kosten in tabel 2 of 3 of 4 dat correspondeert met de puntenscore die resulteert uit de scorelijst van tabel 1.
Artikel 5 Subsidiabele kosten bij uitgaven aan investeringen
Artikel 6 Subsidiabele kosten m.b.t. geactiveerde uitgaven aan investeringen
In aanvulling op artikel 5 komen voor subsidie de volgende kosten in aanmerking, voor zover zij geactiveerd zijn op de fiscale balans, de taxatiewaarde niet te boven gaan en, tenzij het duurzame bedrijfsuitrusting betreft die met toepassing van artikel 3.31 tot en met 3.35 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 is aangewezen, niet binnen twee jaar worden afgeschreven:
wat betreft bedrijfsgebouwen en de daartoe te rekenen centrale voorzieningen:
in geval van huurkoop of financial lease de aanschafwaarde dan wel, indien deze niet kan worden bepaald, de contante waarde van de in totaal verschuldigde lease-termijnen inclusief kosten, verdisconteerd op jaarbasis tegen het door de Europese Commissie vastgestelde percentage dat geldt op het moment van subsidieverlening;
wat betreft duurzame bedrijfsuitrusting:
in geval van huurkoop of financial lease de aanschafwaarde dan wel, indien deze niet kan worden bepaald, de contante waarde van de in totaal verschuldigde lease-termijnen inclusief kosten, verdisconteerd op jaarbasis tegen het door de Europese Commissie vastgestelde percentage dat geldt op het moment van subsidieverlening.
Onder voortbrengingskosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 2°, respectievelijk onderdeel c, onder 2°, worden de volgende kosten verstaan:
loonkosten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon berekend op basis van het bruto jaarloon volgens de kolommen 3, 4 en 13 van de loonstaat van het betrokken directe personeel, exclusief volledig winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met de wettelijke dan wel de op grond van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, en van 1.720 productieve uren per jaar bij een volledige dienstbetrekking (40 uren per week);
Artikel 7 Vermindering van subsidiabele kosten
Een vermindering wordt toegepast indien:
de realisering van het project geschiedt in een bedrijfsgebouw of door aanschaf van vaste installaties in de open lucht, waarin of waarmee grotendeels activiteiten worden verricht welke behoren tot dezelfde S.B.I.-bedrijfsgroep als minder dan één jaar voor de indiening van de aanvraag reeds geschiedde;
Een vermindering wordt toegepast indien binnen een periode van één jaar voorafgaand aan het indienen van de aanvraag tot en met de datum waarop het project is uitgevoerd aan de subsidie-ontvanger of tot hetzelfde concern als de subsidie-ontvanger behorende grond, bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting, welke zich in een in de provincie Groningen gelegen gemeente of een in bijlage 1 genoemde gemeente of deel van een gemeente bevinden en waarin of waarmee activiteiten werden verricht welke behoren tot dezelfde S.B.I.-bedrijfsgroep als de activiteiten welke in of met de tot het project behorende bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting worden verricht, worden afgestoten of buiten gebruik gesteld. Deze vermindering geldt niet voor afstoot of buitengebruikstelling als onderdeel van een fundamenteel wijzigingproject.
Onverminderd het bepaalde in artikel 4:35 van de Awb beslissen Gedeputeerde Staten afwijzend op een aanvraag:
Artikel 15 Instandhoudingsverplichting
De subsidie-ontvanger doet onverwijld schriftelijke melding aan Gedeputeerde Staten van elk voornemen om van het project deel uitmakende grond, bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting af te stoten of buiten gebruik te stellen. Artikel 7 van deze regeling blijft hiertoe gedurende de instandhoudingstermijn van kracht.
Groningen, 24 september 2014.
Provinciale Staten voornoemd:
M.J. van den Berg, voorzitter.
H. Engels-van Nijen, griffier.
Groningen, 7 oktober 2014.
Gedeputeerde Staten voornoemd: Deze beslissing is namens Gedeputeerde Staten genomen door het lid van Gedeputeerde Staten dat het onderwerp in portefeuille heeft.
M.J. van den Berg, voorzitter.
H.J. Bolding, secretaris.
TOELICHTING op de subsidieregeling Regionale investeringssteun Groningen 2014
Noord-Nederland voert sinds 1969 een beleid tot versterking van de economische structuur. Eerst op basis van ministeriële regelingen, vanaf 1993 op basis van algemene maatregelen van bestuur, en momenteel op basis van decentrale regelingen. Provincie Groningen stelt deze bijzondere subsidieregeling in ter uitvoering van de beleidslijn tot economische structuurversterking.
Het Noorden zet daarbij de komende jaren extra in op versterking van de kansrijke economische sectoren, zoals geïdentificeerd in de RIS3 (Regionale innovatiestrategie voor slimme specialisatie) en het OP EFRO. Tevens is dit beleid geënt op de uitkomsten van de Commissie Willems.
Deze regeling is niet beperkt tot specifieke sectoren, omdat dit op grond van de AGVV niet is toegestaan. De verwachting is wel dat het meeste aanvragen zullen worden ingediend door ondernemingen uit die sectoren waar forse investeringen worden verwacht: agribusiness, chemie en energie. Chemie is een sterke sector, maar kent enige problemen. De structuur van de chemiesector in de regio moet worden versterkt door (onder andere) extra ketenactiviteiten, meer innovatie, vergroening en uitbreiding van de activiteiten. Ook zijn deze sectoren onderling sterk verbonden, ook qua uitdagingen:
Het aan dit beleid ten grondslag liggende instrumentarium moet voldoen aan de steuncriteria die de Europese Commissie hanteert om de verenigbaarheid van regionale steunmaatregelen van de staten met de interne markt te toetsen aan artikel 107 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Voor de periode 2014-2020 heeft de Europese Commissie de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014–2020 (PbEU 2013/C 209/01) (hierna: de richtsnoeren) vastgesteld. De lidstaat Nederland heeft vervolgens de regionale steunkaart vastgesteld (Kamerbrief DGNR-RRE / 14098315 d.d. 25 juni 2014).
Met gebruikmaking van artikelen 13 en 14 van de AGVV en binnen de geografische kaders van de regionale steunkaart 2014-2020, heeft provincie Groningen onderhavige regeling vormgegeven.
2. Artikelsgewijze toelichting
Met de definities wordt aangesloten bij hogere regelgeving, zoals de Kaderverordening subsidies provincie Groningen en Europese regelgeving.
In de praktijk zal een fundamentele wijziging doorgaans de vorm hebben van een zogenoemde ‘scrap & build’ investering, waarbij de bestaande productiemiddelen worden ontmanteld om plaats te maken voor nieuwe duurzame bedrijfsuitrusting die voldoet aan de laatste stand der techniek of die productie conform de laatste producteisen mogelijk maakt.
Waar – in de definitie van hoofdkantoor – gesproken wordt over een zelfstandig onderdeel van een concern wordt daaronder mede verstaan de nationale leiding van een internationaal concern.
Deze artikelen bevatten, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 11, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Aan deze criteria wordt getoetst bij de beslissing omtrent een toezegging èn bij de beslissing omtrent de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag. Centraal in de criteria staat het tot stand brengen van investeringsprojecten in die gebieden, die voorwerp zijn van regionaal stimuleringsbeleid.
Investeringsprojecten in grote elektriciteitscentrales zijn uitgesloten van subsidiëring. Bij deze investeringen speelt de omvang van het subsidiebedrag voor het bereiken van een level playing field bij concurrentie met het buitenland een ondergeschikte rol. Bovendien staat de omvang van het investeringbedrag in geen redelijke verhouding tot het beschikbare subsidieplafond.
De overige bepalingen hangen nauw samen de Europese staatssteunregels. Steun kan alleen worden verleend binnen de gebieden die op de regionale steunkaart zijn opgenomen. Steun kan niet worden verleend aan sectoren, waarvoor Europa dit niet toestaat.
Het subsidiepercentage wordt bepaald binnen de maxima van het staatssteunkader voor regionale steun. Daarbij kiest provincie Groningen er voor ook een kwalitatieve weging te doen, aan de hand van de criteria in tabel 1 van bijlage 2.
Het belang van het project voor de regionale economie wordt per project bepaald aan de hand van tevoren vastgestelde criteria. Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden. De clusters zijn:
Hierbij kiest provincie Groningen voor een ondergrens van 40 punten om daarmee te borgen dat projecten in voldoende mate effect sorteren op de beleidsdoelstellingen.
Vanwege het maximale subsidiebedrag van € 7 500 000 per project, zijn niet alle cellen van tabel 2 respectievelijk tabel 3 respectievelijk tabel 4 in bijlage 2 ingevuld. Indien een project qua omvang en kwalitatieve beoordeling in zo’n cel terecht zou komen, zou dat maximale bedrag worden overschreden. Met toepassing van het subsidiepercentage op de investeringen tot € 50 000 000 wordt het maximale subsidiebedrag dan reeds bereikt.
Overige subsidies en publieke bijdragen mogen met deze regeling cumuleren tot ten hoogste het bedrag dat ingevolge de goedgekeurde regionale steunkaart kan worden verstrekt. Onder subsidies worden ook garanties en kredieten verstaan, indien deze uit publieke middelen worden verstrekt.
Subsidies die niet specifiek voor een bepaald project worden verstrekt, vallen niet onder deze cumulatie. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het verstrekken van subsidie aan een financier voor het met ondernemers sluiten van kredietovereenkomsten. Een dergelijke subsidie richt zich op de financiering van de onderneming in algemene zin en is niet gekoppeld aan het project waarvoor subsidie onder deze regeling wordt gevraagd. Als voorbeelden daarvan kunnen worden genoemd borgstelling en garantstelling. Garanties en borgstellingen die niet zijn gekoppeld aan de algemene liquiditeit van de subsidie-ontvanger, maar aan het project waarvoor subsidie onder deze regeling wordt gevraagd, vallen wel onder deze cumulatie.
Fiscale faciliteiten als willekeurige afschrijvingen op milieu-bedrijfsmiddelen, energie-investeringsaftrek en milieu-investeringsaftrek worden niet aangemerkt als subsidies en vallen dus niet onder de samenloopregeling. Dit neemt niet weg, dat het staatssteunrecht van toepassing is op steun in welke vorm dan ook en dus ook op fiscale maatregelen op het gebied van directe belastingen op ondernemingen.
In deze artikelen is een limitatieve omschrijving van de projectkosten opgenomen, die in aanmerking worden genomen bij de toepassing van artikel 4. Daarnaast is deze omschrijving van belang voor de toepassing van artikel 3, lid 4, onderdeel b (eigen middelen-vereiste).
Uitsluitend na de indiening van de aanvraag gemaakte kosten komen voor subsidie in aanmerking. Kosten ter voorbereiding van de aanvraag komen niet voor subsidie in aanmerking.
Op grond van het staatssteunkader zijn alleen investeringen in nieuwe bedrijfsgebouwen en nieuwe bedrijfsmiddelen subsidiabel. Een uitzondering geldt daarbij conform de kaders voor investeringen door MKB-ondernemers. De uitzonderingsmogelijkheid die de kaders bieden voor overnames is alleen gebruikt voor overnames van bedrijfsvestigingen die langer dan een jaar zijn gesloten. De overname van met sluiting bedreigde bedrijven vergt een snelheid van handelen die zich niet verdraagt met de in de regeling voorgeschreven aanvraagprocedure. Bovendien leert de ervaring dat dergelijke overnames niet als regionaal investeringsproject in aanmerking werden gebracht voor subsidiëring uit hoofde van (de voorgangers van) de regeling.
Eveneens als gevolg van de kaders zijn transacties in concernverband thans geheel van subsidiëring uitgesloten.
Bij financial lease (artikel 6, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, en onderdeel c, onder 3°) gaat het om gevallen waarin het economisch risico berust bij de lessee, de overeenkomst niet opzegbaar is en de lessee na afloop van de overeenkomst het recht heeft het object om niet of nagenoeg om niet in eigendom te verwerven. De omschrijving van de in geval van huurkoop of lease in aanmerking te nemen kosten is aangepast aan de bestaande uitvoeringspraktijk. In veel gevallen is de aanschafwaarde van het geleasede bedrijfsmiddel bekend. Het is dan omslachtig om via terugrekenen van de termijnen aan de hand van een disconteringspercentage de subsidiabele kosten te bepalen. Alleen als de aanschafwaarde niet bekend is zal teruggegrepen moeten worden op deze methode. Het in het eerste lid, onderdeel b, onder 3°, en onderdeel c, onder 3° bedoelde disconteringspercentage is het door de Europese Commissie vastgestelde referentie- of disconteringspercentage, dat door de commissie wordt gepubliceerd op http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference.html.
Bij de bepaling van de loonkosten wordt uitgegaan van het fiscale loon, zoals dat moet worden ingevuld op de loonstaat, die door de werkgever moet worden bijgehouden ingevolge de Wet op de loonbelasting 1964. Hierbij gaat het om het directe personeel; dat is het personeel dat rechtstreeks productieve arbeid verricht ten behoeve van het project. De arbeidsuren van dit personeel dienen verantwoord te worden. Voor de tijdschrijving wordt uitgegaan van 1.720 productieve uren per jaar (naar analogie met Europese verordening 1303/2013, artikel 68, lid 2). Leidinggevend en toezichthoudend personeel wordt niet tot het directe personeel gerekend. Een vergoeding voor de daarmee samenhangende kosten is begrepen in de opslag voor algemene kosten, welke forfaitair is vastgesteld op 20 procent van de loonkosten. Onder sociale lasten worden verstaan de werkgeverslasten ter zake van sociale verzekering, VUT en pensioen.
Onder verbruikte materialen worden stoffen verstaan, die bestemd zijn voor eenmalig gebruik ten behoeve van het project en die na be- of verwerking geen zelfstandige zaak meer zijn. Een prototype of pilotplant valt derhalve niet onder dit begrip verbruikt materiaal, omdat dit wel zelfstandige zaken zijn.
Kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd worden niet gesubsidieerd. Ingevolge artikel 4:46, derde lid, Awb blijven zij bij de vaststelling buiten beschouwing.
Dit artikel bepaalt hoe de subsidiabele kosten, derhalve de kosten waarover de subsidie door middel van het subsidiepercentage wordt berekend, worden vastgesteld. Daartoe wordt op de in de artikelen 5 en 6 beschreven projectkosten een vermindering toegepast, indien zich een geval als bedoeld in het tweede of derde lid voordoet.
Het tweede en derde lid bevatten een viertal gevallen waarin gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig met de uitvoering van het project desinvestering plaatsvindt, bijvoorbeeld door het afstoten van bestaande productiecapaciteit bij de realisering van nieuwe, gesubsidieerde productiecapaciteit. Het positieve effect van de subsidie voor de regionale economie wordt als gevolg van die desinvestering per saldo minder. Omdat dergelijke desinvesteringen daarmee afbreuk doen aan het doel van de regeling, worden de projectkosten, en dus het subsidiebedrag, zodanig verminderd dat het subsidiebedrag meer in overeenstemming is met het netto-effect van de investering. Niet alleen desinvesteringen binnen het bedrijf zelf worden in aanmerking genomen maar, gezien de onderlinge verbondenheid, ook desinvesteringen van bedrijven die tot hetzelfde concern behoren.
Het tweede lid, onderdeel a, ziet op het geval dat een door het project gerealiseerd productiemiddel voor de voltooiing van het project weer wordt afgestoten of buiten gebruik gesteld. Bij het tweede lid, onderdeel b, gaat het om de aanschaf van bestaande, tweedehands productiemiddelen, waarmee in het kader van het project dezelfde categorie activiteiten worden verricht als tevoren met die productiemiddelen werden verricht. In dat geval wordt de aanschaf van bestaande middelen niet gezien als een ‘nieuwe’ investering. De investering door aanschaf van het bestaande productiemiddel is tegelijk een desinvestering door de rechtsvoorganger. Het tweede lid, onderdeel c, heeft betrekking op verzelfstandiging van een bedrijf. Ook die verzelfstandiging wordt per saldo niet gezien als een nieuwe investering, indien in het verzelfstandigde bedrijf dezelfde categorie activiteiten wordt uitgevoerd als tevoren in dat bedrijf.
Het derde lid bepaalt dat desinvesteringen binnen het gebied van deze regeling in aanmerking worden genomen voor vermindering voor zover het dezelfde S.B.I.-code betreft. De ratio is, dat subsidiëring alleen betrekking mag hebben op investeringen die additioneel zijn voor de regio. Deze vermindering geldt overigens niet voor fundamentele wijzigingsprojecten. Vervangingsinvesteringen waarbij het bestaande machinepark wordt vervangen door in beginsel identieke machines zijn bij deze projecten van subsidie uitgesloten.
In het vierde tot en met zevende lid is bepaald hoe de vermindering wordt berekend.
In dit artikel zijn afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend worden beslist op grond van artikel 4:35 van de Awb. Afwijzing op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen kunnen plaatsvinden, dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen of dat de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen. Ook kan ingevolge artikel 4:35 van de Awb afwijzend worden beslist, indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking, of failliet is verklaard of surseance van betaling aan hem is verleend dan wel een verzoek daartoe is ingediend.
Een aanvraag wordt uiteraard afgewezen, indien hij niet voldoet aan enige bepaling van de regeling. De belangrijkste daarvan zijn opgenomen in artikelen 2 en 3. Het verschil tussen de criteria van artikelen 2 en 3, en die van artikel 11 is, dat aan de criteria van artikelen 2 en 3 wordt getoetst bij de beslissing omtrent de verlening en bij de beslissing omtrent de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag, terwijl aan de criteria van artikel 11 alleen wordt getoetst bij de verlening.
De afwijzingsgronden in onderdelen b en c zien op het vereiste van het staatssteunkader, dat de steun een stimulerend effect moet hebben.
De afwijzingsgrond in onderdeel e brengt mee, dat afwijzend wordt beslist, indien de gewenste structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet. In dit verband zal met name van belang zijn of er in die sector aantoonbare overcapaciteit heerst.
Dit artikel vormt, tezamen met artikel 2, de kern van de regeling. Het gaat bij de onderhavige subsidiëring uiteraard niet alleen om het verrichten van investeringen in bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting, maar ook om het daadwerkelijk in gebruik nemen ervan. Alleen dan kan het doel van de regeling, de ontwikkeling van de regionale economie, worden gerealiseerd.
Hierbij geldt de verplichting, dat deze activiteiten verricht worden binnen een betrekkelijk korte periode. Het is de bedoeling de beschikbare subsidiemiddelen te gebruiken voor die projecten, die op korte termijn een positieve impuls geven aan de sociaal-economische ontwikkeling van de regio. In gevallen waarin verzocht wordt om verlenging van die periode zal deze doelstelling dan ook afgewogen worden tegen hetgeen de aanvrager als zijn belangen naar voren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de vertraging hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen van de subsidie-ontvanger zelf.
Met het oog op liquiditeitspositie van de subsidieontvangers is provincie Groningen bereid voorschotten te verstrekken. Een eerste voorschot van 20% wordt verstrekt bij subsidieverlening. Vervolgens wordt telkens op basis van voortgangsrapportages over de gemaakte en betaalde kosten (voorlopig) uitbetaald. Daarbij wordt telkens het verleende subsidiepercentage toegepast op de gerapporteerde en (voorlopig) geaccordeerde subsidiabele kosten. Het verstrekte voorschot bij subsidieverlening blijft met deze handelswijze in stand. Oftewel, de uitbetaling van de verleende subsidie loopt zo telkens 20% voor op de gemaakte en betaalde kosten.
Om het risico tot terugvordering te beperken, wat zich voordoet wanneer de subsidie lager wordt vastgesteld dan het bedrag van de subsidieverlening, keert provincie Groningen maximaal 80% van het verleende bedrag uit. Bij subsidievaststelling wordt een slotbetaling verricht dan wel terugvordering ingesteld voor het verschil tussen vaststellingsbeschikking en uitbetaalde voorschotten.
De subsidievaststelling is in de basis geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. De hoofdregel van de Awb is, dat vaststelling plaats vindt overeenkomstig de verlening. Nu in de verleningsbeschikkingen onder deze regeling niet het bedrag van de subsidie wordt vermeld (maar het percentage), moeten bij vaststelling wel de in de verleningsbeschikking vermelde wijze waarop dit bedrag wordt bepaald en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld in aanmerking worden genomen.
Krachtens de staatssteunregels wordt het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld bepaald door het verleende subsidiepercentage toe te passen op de in aanmerking te nemen subsidiabele kosten, tot het maximum van het verleende subsidiebedrag en met inachtneming van eventuele cumulatie (zie ook toelichting op artikel 4 hiervoor).
Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld.
Onder voornoemde verplichtingen voor de subsidieontvanger hoort ook de correcte toepassing van de bepalingen uit de regeling, met name die terzake van het bepalen van de subsidiabele kosten (artikelen 5 en 6) en eventuele vermindering daarop (artikel 7).
Om de effecten van de steun tot hun recht te laten komen, stelt de regeling de eis dat nadat de volledige investering is voltooid deze in het betrokken gebied behouden moet blijven gedurende ten minste vijf jaar. De periode van vijf jaar wordt gerekend vanaf het moment dat het project is voltooid. Dit impliceert dat bij een eventuele verlenging van de in de verleningsbeschikking genoemde realisatietermijn van het project ook de termijn van de verplichting tot behoud opschuift.