Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Medemblik

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Medemblik 2014

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMedemblik
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening geurhinder en veehouderij gemeente Medemblik 2014
CiteertitelVerordening geurhinder en veehouderij gemeente Medemblik 2014
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpRuimtelijke Ontwikkeling

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149
  2. Wet geurhinder en veehouderij, art. 4
  3. Wet geurhinder en veehouderij, art. 6

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-09-201415-05-2021nieuwe regeling

11-09-2014

Digitaal Gemeenteblad, 25-09-2014

IVR-14-02517

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Medemblik 2014

De raad van de gemeente Medemblik;

gelezen het voorstel van de burgemeester en wethouders d.d. 3 juni 2014;

gelet op de artikelen 4 en 6 van de Wet geurhinder en veehouderij en artikel 149 van de Gemeentewet;

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende verordening houdende regels met betrekking tot beslissingen inzake omgevingsvergunningen krachtens de Wabo, dan wel meldingen Activiteitenbesluit milieubeheer voor veehouderijen, voor zover het betreft geurhinder vanwege tot die veehouderijen behorende dierverblijven:

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Medemblik 2014

Artikel 1: Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

Veehouderij:

zoals aangegeven in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij;

De wet:

de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv);

 

Huisvestingssysteem:

zoals aangegeven in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij;

 

Geurbelasting:

de waarde ter plaatse van de gevel van het gevoelige object, uitgedrukt in Europese odour units per tijdseenheid;

 

Geurgevoelig object:

zoals aangegeven in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij;

 

Rundvee:

rundvee waarvoor in bijlage 1 van de Regeling geurhinder en veehouderij geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld;

 

Odour units:

Geurconcentratie als aantallen Europese odour units die per kubieke meter lucht (ouE/m3) aanwezig zijn.

 

Overige landbouwhuisdieren:

landbouwhuisdieren, niet zijnde rundvee, die in veehouderijen worden gehouden en waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld.

 

Bestaand huisvestingssysteem:

Voor de toepassing van deze verordening wordt onder een bestaand huisvestingssysteem verstaan, een huisvestingssysteem dat:

  • a.

    op 1 januari 2007 in de veehouderij aanwezig en in gebruik genomen was;

  • b.

    ontstaat door verandering van een huisvestingssysteem als bedoeld onder a, mits de afstand van het emissiepunt van het oorspronkelijke huisvestingssysteem tot een geurgevoelig object niet afneemt en voor zover het aantal dierplaatsen als gevolg van de uitbreiding met niet meer dan 20 dierplaatsen voor melkrundvee toeneemt.

Artikel 2: Aanwijzing gebieden

  • 1.

    Als deelgebied A van het grondgebied als bedoeld in artikel 6, derde lid van de wet wordt aangewezen het gebied binnen de bebouwde kommen, gesplitst in een deelgebied A1 (stedelijk karakter) en een deelgebied A2 (landelijk karakter), zoals weergegeven op de bij deze verordening behorende kaart.

  • 2.

    Als deelgebied B van het grondgebied als bedoeld in artikel 6, derde lid van de wet wordt aangewezen het gebied buiten de bebouwde kommen.

Artikel 3: Waarden voor de geurbelasting

De normen voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in de gemeente Medemblik blijven ongewijzigd ten opzichte van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, onderdeel c en d van de Wet.

Artikel 4: Andere waarden voor de afstand

  • 1.

    In afwijking van artikel 4, eerste lid, van de wet bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object:

    • a.

      in het deelgebied A2 ten minste 50 meter, mits:

      • 1.

        het rundvee ten minste 120 dagen en minimaal zes uur per dag weidegang krijgt, of het rundvee wordt gehuisvest in een emissiearm dierenverblijf, dat voldoet aan de maximale emissiewaarde als bedoeld in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij;

      • 2.

        niet meer dan 200 stuks rundvee, exclusief bijbehorend jongvee, of 50 overige landbouwhuisdieren worden gehouden.

    • b.

      b. in het deelgebied B ten minste 25 meter, mits:

      • 1.

        bij een uitbreiding van het bestaand huisvestingssysteem het aantal dierplaatsen voor melkrundvee als gevolg van de uitbreiding met niet meer dan 20 toeneemt ten opzichte van het aantal dat aanwezig was vóór 1 januari 2007;

      • 2.

        in de inrichting uitsluitend rundvee in een bestaand huisvestingssysteem wordt gehouden of ten hoogste 50 overige landbouwhuisdieren.

  • 2.

    Onverminderd bestaande rechten krachtens de milieuwetgeving geldt in afwijking van artikel 4.1 van de wet een afstand tussen een rundveehouderij met meer dan 200 stuks rundvee en een geurgevoelig object zoals weergegeven in onderstaande tabel:

    Aantal stuks rundvee (exclusief bijbehorend jongvee)

    201 - 250

    251 - 300

    301 - 350*

    Minimaal vereiste afstand tot geurgevoelig object in deelgebied A1

    125 m

    150 m

    175 m

    Minimaal vereiste afstand tot geurgevoelig object in deelgebied A2 als niet voldaan wordt aan de eisen van art. 4.1.a.1

    125 m

    150 m

    175 m

     

    Minimaal vereiste afstand tot geurgevoelig object in deelgebied A2 indien voldaan wordt aan de eisen van art. 4.1.a.1

    75 m

    100 m

    125 m

    Minimaal vereiste afstand tot geurgevoelig object in deelgebied B als niet voldaan wordt aan de eisen van art. 4.1.a.1

    75 m

    100 m

    125 m

    Minimaal vereiste afstand tot geurgevoelig object in deelgebied B indien voldaan wordt aan de eisen van art. 4.1.a.1

    50 m

     

    75 m

    100 m

     

    Indien meer dan 350 stuks rundvee (exclusief bijbehorend jongvee) worden gehouden, moeten de afstanden in de laatste kolom voor iedere verhoging met maximaal 50 stuks rundvee met 25 meter worden vergroot.

Artikel 5: Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de “Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Medemblik 2014”.

Artikel 6: Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Medemblik, gehouden op 11 september 2014.

De griffier, De voorzitter,

Toelichting bij de Verordening geurhinder en veehouderij 2014

Algemeen

In de gemeente Medemblik zijn de gronden in het buitengebied hoofdzakelijk in gebruik door melkrundveehouderijen, waardoor de verordening vooral van belang is voor deze bedrijven. Volgens de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moeten de volgende afstanden tussen ggo’s (meestal een particuliere woning) en (het emissiepunt van) dierenverblijven van veehouderijen worden aangehouden:

  • a.

    100 meter als het geurgevoelige object in de bebouwde kom ligt;

  • b.

    50 meter als het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom ligt.

 

De Wgv en het Activiteitenbesluit milieubeheer (verder Activiteitenbesluit) bestaan naast elkaar en hebben elk betrekking op een andere groep inrichtingen: vergunningplichtige en niet-vergunningplichtige inrichtingen.

Voor meldingplichtige inrichtingen gelden in principe dezelfde regels als voor vergunningplichtige inrichtingen. Voor vergunningplichtige inrichtingen moet aan de wet getoetst worden. De geurvoorschriften in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit gelden dan ook niet voor vergunningplichtige inrichtingen. Meldingplichtige inrichtingen met afstandsdieren moeten voor het aspect geur met name voldoen aan de artikelen 3.117 en 3.119 van het Activiteitenbesluit.

Als een veehouderijbedrijf niet aan de afstanden van de wet of het Activiteitenbesluit voldoet kan er door een verandering van de inrichting wél een melding Activiteitenbesluit worden ingediend en/of een omgevingsvergunning worden verleend maar mag het dierenverblijf niet worden uitgebreid. Onder het uitbreiden van een dierenverblijf wordt mede het uitbreiden van het aantal dieren per diercategorie verstaan en het verplaatsen van een dierenverblijf in de richting van een geurgevoelig object.

 

De wet geeft de bevoegdheid aan de gemeenteraad om bij verordening voor een bepaald gebied andere afstanden – al dan niet onder bepaalde voorwaarden – vast te stellen. Na vaststelling van de verordening zijn in het gebied waarvoor de verordening geldt de afstanden als genoemd in artikel 4 van de wet en artikel 3.117 van het Activiteitenbesluit niet van toepassing, maar gelden volgens artikel 6 van de wet en artikel 3.118 van het Activiteitenbesluit de vervangende afstanden uit de verordening.

 

Artikel 1: Begripsbepaling

In dit artikel is een nadere omschrijving gegeven van een bestaand stalsysteem. Hierbij is toepassing gegeven aan de datum van inwerkingtreding van de Wet geurhinder en veehouderij (1 januari 2007). Voor regels omtrent de uitbreiding van bestaande stalsystemen is aansluiting gezocht bij de in het Besluit huisvesting gestelde regels. Uitgangspunt hierbij is jurisprudentie (20080716/1/M2) die aangeeft, dat wanneer voldaan wordt aan de in het Besluit huisvesting gestelde regels, tevens wordt voldaan aan het vereiste dat de geuremissie van het huisvestingssysteem moet overeenkomen met toepassing van de best beschikbare technieken.

 

Overeenkomstig het Besluit huisvesting is het de melkveehouder toegestaan om een geringe uitbreiding (maximaal 20 dierplaatsen) van zijn bestaand huisvestingsysteem te realiseren.

Voor vrouwelijk jongvee is in het Besluit huisvesting geen maximale emissiewaarde opgenomen. Het Activiteitenbesluit verwijst in zijn definitie ‘Melkrundvee’ naar de Wet ammoniak en veehouderij (verder Wav). De Wav beschouwt melkrundvee als melkvee met bijbehorend jongvee. De Wav geeft de volgende toelichting aan het begrip jongvee.

Onder vrouwelijk jongvee, bestemd voor de fokkerij, vallen alle vrouwelijke dieren die nog niet gekalfd hebben en die worden aangehouden voor de vervanging van de melkveestapel op het bedrijf. In de regel zijn op het bedrijf ter vervanging 0,7 stuks vrouwelijk jongvee per melkkoe aanwezig. Ze worden gehouden op een met melkvee vergelijkbare manier.

In deze verordening is aangesloten bij de Wav en is het melkveehouders toegestaan om bestaande stallen met maximaal 20 dierplaatsen voor melkrundvee te kunnen uitbreiden met bijbehorend jongvee.

 

In relatie tot het begrip ‘bestaand huisvestingsysteem’ wordt hieronder onder het kopje Referentiesituatie een nadere uitleg over bestaande emissierechten gegeven.

 

Artikel 2: aanwijzing gebieden

Op de bij de verordening behorende kaart is aangegeven wat moet worden aangemerkt als “bebouwde kom” (deelgebied A). Een deel daarvan is aangemerkt als “bebouwde kom met een landelijk karakter” (deelgebied A2). Het overige deel van de bebouwde kom heeft een meer stedelijk karakter (deelgebied A1). Voor dit laatste gedeelte blijft de afstand van 100 m gelden. Het gebied buiten de bebouwde kom wordt deelgebied B genoemd.

 

Artikel 3: waarden voor de geurbelasting

Door de aanwezigheid van slechts twee intensieve, niet grondgebonden veehouderijen en het karakter van hun omgeving is er geen directe aanleiding om voor deze veehouderijen in het gebied andere geurwaarden vast te stellen. Een aantal grondgebonden schapenhouderijen zou geen voordeel hebben en bij een aantal anderen zou de verruiming van de waarden leiden tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat. Dit komt niet overeen met de uitgangspunten van dit geurbeleid. Om de huidige kwaliteit van de woon- en leefomgeving te behouden wordt dan ook afgezien van het stellen van andere geurwaarden. Hierdoor moeten de wettelijke normen voor veehouderijen waar dieren worden gehouden waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, gerespecteerd worden.

 

Artikel 4: andere waarden voor de afstand

In dit artikel worden in het eerste lid andere afstanden vastgesteld dan de afstanden uit de wet:

 

  • A.

    voor geurgevoelige objecten in deelgebied A2 mag de afstand 50 meter zijn en mag het aantal dieren worden uitgebreid, echter onder twee voorwaarden:

    • 1.

      het maximaal houden van 200 stuks rundvee (exclusief bijbehorend jongvee), en/of 50 stuks overige landbouwhuisdieren (bijvoorbeeld paarden);

    • 2.

      het rundvee moet of ’s zomers geweid worden of het bedrijf moet over een emissiearme stal beschikken.

(Opmerking: Voor bedrijven die hier niet aan voldoen, blijft de afstand uit de wet gelden (100 m). Deze bedrijven zullen dan de consequentie moeten aanvaarden dat het aantal dieren niet mag worden uitgebreid of slechts uitgebreid tot een aantal, als genoemd in het overgangsrecht (artikel 6.24s) van het Activiteitenbesluit.)

 

  • B.

    voor geurgevoelige objecten in deelgebied B mag de afstand 25 meter zijn, maar alleen voor bestaande dierenverblijven en onder de voorwaarde, dat alleen rundvee of ten hoogste 50 overige landbouwhuisdieren, zoals paarden of herten, worden gehouden. Bestaande stallen mogen op geringe wijze met maximaal 20 dierplaatsen voor melkrundvee worden uitgebreid. Als de stal vol is en het bedrijf wil grotere uitbreidingen (meer dan 20 stuks) toepassen dan is dus een nieuwe stal nodig, die aan de wettelijke afstandseis van 50 meter moet voldoen.

 

In het tweede lid van artikel 4 van deze verordening worden voor melkrundveehouderijen die méér dan 200 melkkoeien willen houden, de afstandseisen uit de wet verzwaard: voor elke 50 melkkoeien extra komt er 25 meter bij.

Deze grotere afstanden gelden echter alleen voor de nieuwbouw van stallen. Bestaande stallen kunnen overeenkomstig de daartoe bestemde wetgeving (bijvoorbeeld het Besluit huisvesting of een bestaande vergunning) in gebruik blijven.

 

Referentiesituatie (bestaande emissierechten)

In het Activiteitenbesluit is in artikel 3.113 en 3.114 bepaald welke veranderingen in verband met ammoniakemissie mogen plaatsvinden. Voor het beoordelen hiervan moet duidelijk zijn wat het referentiekader is, met andere woorden dat duidelijk is ten opzichte waarvan er sprake is van een verandering. Voor het geval de inrichting voor 1 januari 2013 een omgevingsvergunning milieu had, wordt deze vergunning als referentie aangehouden. Deze vergunning is een duidelijke en eenduidige maatstaf op grond waarvan het bevoegd gezag kan beoordelen of er sprake is van oprichting van een nieuw dierenverblijf zoals bedoeld in artikel 3.113 of van het uitbreiden van het aantal landbouwhuisdieren in een of meer diercategorieën binnen de ammoniakemissie, zoals bedoeld in artikel 3.114.

Indien het bedrijf voor 1 januari 2013 onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw milieubeheer viel geldt op grond van artikel 3.113 dat op 1 januari 2013 het aantal landbouwhuisdieren per diercategorie en de ammoniakemissie niet groter mogen zijn dan op grond van dat besluit was toegestaan, op voorwaarde dat van die situatie ook melding is gedaan. Deze «historische» situatie blijft als referentiepunt gelden totdat melding is gedaan van een wijziging als bedoeld in artikel 3.113 en 3.114. Vanaf dat moment gaat de melding als nieuwe referentie gelden voor latere toepassing van de artikelen.

In het geval een veehouder voor 1 januari 2013 een uitbreiding gedaan heeft die hij verzuimd heeft te melden, zal hij die uitbreiding alsnog moeten melden. De uitbreiding wordt dan alsnog getoetst aan de artikelen, met als referentie de situatie die als laatste wél gemeld is. (Bron: toelichting artikel 6.24r Activiteitenbesluit, wijzigingsbesluit 2012/441)

 

In het Activiteitenbesluit wordt door artikel 6.24s een overgangsbepaling gehanteerd ten aanzien van geurhinder vanwege het houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven volgens hetzelfde principe als genoemd in artikel 6.24r voor ammoniakemissie. De artikelen 3.115 tot en met 3.119 hebben betrekking op het oprichten, uitbreiden en wijzigen van een dierenverblijf. Door de overgangsbepaling wordt vastgelegd wat de referentiesituatie is, ten opzichte waarvan bepaald wordt of er sprake is van een uitbreiding in het aantal landbouwhuisdieren, een toename van de geurbelasting of een verkleining van de voorgeschreven minimumafstand. Ook geeft dit de referentiesituatie voor toepassing van de zogenaamde 50%-regeling uit artikel 3.115, tweede lid, onder b van het Activiteitenbesluit.

In het tweede lid van artikel 6.24s is een uitzondering opgenomen. Het kan voorkomen dat vergeleken met de situatie op het moment van vergunningverlening of van de melding de afstand tot het dichtstbijzijnde geurgevoelige object is afgenomen omdat het geurgevoelige object dichterbij is gekomen, bijvoorbeeld omdat de buren een serre aan hun huis hebben gebouwd. In dat geval – als de afstand dus niet is afgenomen door toedoen van de inrichtinghouder – heeft dat geen gevolgen voor de referentiesituatie op het tijdstip van inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit.