Organisatie | Sittard-Geleen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 |
Citeertitel | Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2009 | 01-01-2010 | Onbekend | 17-12-2008 Trompetter, ... | DIS-nummer |
Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Sittard-Geleen;
gelezen het daartoe strekkende voorstel behandeld in haar vergadering van 9 december 2008
gelet op het bepaalde in de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Sittard-Geleen.
vast te stellen: “het Besluit Nadere Regelen Maatschappelijke Ondersteuning, gemeente Sittard-Geleen 2009”.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In dit Besluit Nadere Regelen wordt verstaan onder:
eigen bijdrage: een bij de verlening van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de rechthebbende komende financiële bijdrage, waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning en het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning gemeente Sittard-Geleen 2009 van toepassing zijn
Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het verstrekken in natura en als persoonsgebonden budget
Artikel 2. Regels rond verstrekking en verantwoording.
Verstrekking van een voorziening, zowel als voorziening in natura dan wel als persoonsgebonden budget, is niet mogelijk indien een voorziening als algemeen gebruikelijk is aan te merken. De onderstaande voorzieningen worden door het college vastgesteld als algemeen gebruikelijke voorzieningen:
Toilet [hangend toilet, vast verhoogd toilet en losse toiletverhoger die hetzelfde doel heeft als een vast verhoogd/hangend toilet Uitgezonderd hiervan zijn toiletbrillen met opklapbare armleggers die tot doel hebben een klant met stabiliteit/evenwichtsproblemen in staat te stellen op een verantwoorde wijze gebruik te maken van het toilet.
Artikel 3. Verantwoording en controle
Bij overlijden van cliënt, na de 15e in een kalendermaand, zal het PGB voor hulp bij het huishouden worden stopgezet per eerste dag van de maand volgend op de maand van overlijden. Valt de overlijdensdatum voor de 15e in een kalendermaand dan zal het PGB over de tweede helft van die kalendermaand door het college worden teruggevorderd.
Artikel 4 Opleggen eigen bijdragen
De eigen bijdrage als genoemd in artikel 7 van de verordening wordt opgelegd bij de voorziening als genoemd in hoofdstuk 3 [hulp bij het huishouden], hoofdstuk 4 [woonvoorzieningen] en hoofdstuk 5 [het lokaal verplaatsen in de vorm van een scootermobiel, een aangepaste fiets of een buggy], van de Verordening .
Indien bij de verstrekking van een individueel hulpmiddel een middel wordt herverstrekt als bruikleenverstrekking, zal bij de bepaling van de hoogte de eigen bijdrage worden uitgegaan van de historische nieuwprijs [zijnde de nieuwprijs van eerste aanschaf]
De te betalen eigen bijdrage zal worden vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Ziektekosten [CAK].zoals is bepaald in het Bijdragebesluit Zorg in artikel 16a lid 4 onder b.Conform artikel 4 lid 1 onder 3 van de Algemene Maatregel van Bestuur [gepubliceerd Staatsblad 450 van 2 oktober 2006] wordt de opgelegde eigen bijdrage geïnd gedurende 39 perioden van 4 weken.
Artikel 5 Omvang van eigen bijdragen.
De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage in de kosten van maatschappelijke ondersteuning, waarvoor een natura voorziening, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt voor de volgende personen als volgt vastgesteld:
Voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 24,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 21.002,00 het bedrag van € 24,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 21.002,00;
Voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 24,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 19.759,00 het bedrag van € 22,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 19.759,00. [Staatsblad 2006 450 6]
Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden
Artikel 6 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
Artikel 7. Uitbetaling persoonsgebonden budget.
De verstrekking van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt na toekenning op basis van bevoorschotting maandelijks [rond de 25e van de maand] uitgekeerd.
Artikel 8. Vrij besteedbaar bedrag.
Het persoonsgebonden budget bij hulp bij het huishouden kent een vrij besteedbaar bedrag waarover geen verantwoording verschuldigd is. Dit bedrag bedraagt 1,5% van het persoonsgebonden Budget per jaar met een minimum van € 250,00. en een maximum van € 1.250,00 per jaar.
Artikel 9. Niveaus van hulp bij het huishouden.
De door het college ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden te verstrekken voorziening, zoals bepaald in artikel van de Verordening, kan bestaan uit de volgende niveaus:
Hulp bij het huishouden plus; aan te bieden wanneer naast de werkzaamheden welke beschreven worden in lid 1 onder a t/m f, tevens gerichte hulp bij de organisatie van het huishouden wordt vereist zoals:
Instructie en voorlichting die direct is verbonden met activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouding, bijvoorbeeld stimulering bij het deels zelf uitvoeren van activiteiten. Enige begeleiding kan deel uitmaken van deze prestatie, waaronder noodzakelijke advisering aan informele zorgverleners van de cliënt;
De basis voor beide categorieën hulp bij het huishouden vormt het indicatieprotocol “indicatie advisering voor hulp bij het huishouden” van het Centrum Indicatiestelling Zorg
Artikel 10. Maximale looptijd bij hulp bij het huishouden.
De door het college ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden te verstrekken voorziening, zoals bepaald in artikel 9 van de Verordening, kan worden verstrekt voor een periode van maximaal 5 jaar, waarna het college een herindicatie zal doen plaatsvinden.
Artikel 11. Kostensoorten woningaanpassingen
Bij het vaststellen van de hoogte van persoonsgebonden budget/financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:
De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.
Artikel 12. Hoogte van de financiële tegemoetkoming
In afwijking van het gestelde in lid 1 wordt bij standaardaanpassingen de hoogte van het Persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassingen door het college worden vastgesteld aan de hand van een genormeerde lijst van prijzen van woningaanpassingen (bijlage 2 bij dit Besluit).
Het bedrag voor de vergoeding verhuis- en herinrichting bedraagt
Artikel 13. Afschrijvingstermijn
Het afschrijvingsschema wordt bepaald op basis van een lineaire afschrijving gedurende een periode van 7 jaar.
Artikel 16. Niet toepassen primaat verhuizing
Het primaat van de verhuizing zoals dat is neergelegd in artikel 17 van de verordening blijft in ieder geval buiten toepassing indien:
Artikel 17. Maximaal aanpassingsbedrag voor bezoekbaar maken woning
De financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woonruimte als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de verordening bedraagt maximaal € 4.538,--.
Artikel 18. Minimumbedrag woonvoorziening waarbij terugbetalingsverplichting
Het minimumbedrag van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening waarbij de terugbetalingsverplichting, zoals bedoeld in artikel 23 van de Verordening geldt, is € 10.000--. Hierbij wordt er gedurende deze 7 jaar een afschrijving toegepast. Het aflossingsschema ziet er dan als volgt uit:
1e jaar afschrijving 25% totale afschrijving 25%
2e jaar afschrijving 20% totale afschrijving 45%
3e jaar afschrijving 15% totale afschrijving 60%
4e jaar afschrijving 10% totale afschrijving 70%
5e jaar afschrijving 10% totale afschrijving 80%
Artikel 19. Hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij een woonvoorziening in verband met luchtweg allergieën/CARA.
Artikel 20. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie.
Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 25 van de Verordening zal de hoogte van de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget in de kosten van reparatie worden bepaald door de reële gemaakte kosten van reparatie, door het college vastgesteld op basis van een offerte of een factuur.
Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 21. Wijze van verstrekking.
Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 28 lid c van de Verordening wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopste adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over 1 jaar.
Artikel 22. Hoogte van het persoonsgebonden budget
Het bedrag dat wordt verstrekt voor de aanschaf van een scootmobiel wordt als volgt vastgesteld
Een persoonsgebonden budget [PGB] wordt vastgesteld op basis van de nieuwprijs van de voorziening in een standaarduitvoering conform het leverancierscontract dat de gemeente heeft met de leveranciers. Dit bedrag wordt jaarlijks vastgesteld en wordt verhoogd met een bedrag noodzakelijk voor 1 jaar onderhoud en reparatie.
Indien een standaarduitvoering van een middel niet als adequaat kan worden beschouwd, dient als maatwerk een pakket van eisen te worden opgesteld. Aan de hand van dit pakket van eisen wordt bij verschillende leveranciers een offerte opgevraagd. Het PGB wordt dan gelijkgesteld aan de goedkoopst adequate voorziening [inclusief de korting voor de gemeente].
Indien een persoonsgebonden budget wordt verstrekt voor een autoaanpassing op basis van artikel 28 onder b van de Verordening, dan geldt het volgende:
Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning
Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt als volgt vastgesteld:
Een persoonsgebonden budget [PGB] wordt vastgesteld op basis van de nieuwprijs van de voorziening in een standaarduitvoering conform het leverancierscontract dat de gemeente heeft met de leveranciers. Dit bedrag wordt jaarlijks vastgesteld en wordt verhoogd met een bedrag noodzakelijk voor 1 jaar onderhoud en reparatie.
Indien een standaarduitvoering van een middel niet als adequaat kan worden beschouwd, dient als maatwerk een pakket van eisen te worden opgesteld. Aan de hand van dit pakket van eisen wordt bij verschillende leveranciers een offerte opgevraagd. Het PGB wordt dan gelijkgesteld aan de goedkoopst-adequate voorziening [inclusief de korting voor de gemeente].
Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt maximaal € 3.500,-- welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar en kan niet meer bedragen dan de kosten van een sportrolstoel
Hoofdstuk 8 Advisering en samenhangende afstemming
Het bedrag waarboven ingevolge artikel 40, lid 2, onder a, van de verordening advies gevraagd moet worden bedraagt € 10.000,00.
Artikel 28. Samenhangende afstemming
Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 40 van de Verordening, indien van toepassing, aandacht besteed aan:
Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2009 onder gelijktijdige intrekking van het Besluit Nadere Regelen Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Sittard-Geleen 2008 met inachtneming van de overgangsmaatregel zoals genoemd in artikel 51 van de Verordening Maatschappelijke ondersteuning gemeente Sittard-Geleen 2009.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In dit artikel wordt een aantal begripsbepalingen omschreven. In het eerste lid wordt aangegeven dat de in dit besluit gebruikte begrippen dezelfde betekenis hebben als in de Verordening. In het tweede lid worden de begrippen omschreven waarvan de omschrijving niet in de verordening is geregeld.
Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget
Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording
In het eerste lid is bepaald dat verstrekking van een persoonsgebonden budget plaatsvindt op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.
Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden.
Het tweede lid bepaalt dat het niet in alle situaties mogelijk is een persoonsgebonden budget te ontvangen. Het gaat hierbij om situaties waarbij er door de omstandigheden van de cliënt onvoldoende zekerheid bestaat over de rechtmatige besteding van de PGB-gelden. Onder a is geregeld dat er geen PGB wordt verstrekt als uit onderzoek naar voren is gekomen dat het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met zijn persoonsgebonden budget. Hierbij valt te denken aan situaties waarbij de cliënt door psychische problemen niet met geld kan omgaan of er sprake is van verslavingsproblematiek. Wanneer er in dergelijke gevallen sprake is van een bewindvoerder die de financiële zaken regelt dan blijft er wel een mogelijkheid om een persoonsgebonden budget wordt verstrekt als er voldoende waarborgen zijn voor een rechtmatige besteding. Onder b is geregeld dat geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt als er sprake is van een sanering op grond van de WSNP. In een dergelijke situatie is er overigens ook sprake van een bewindvoerder, maar dit is in dit geval geen reden om toch een persoonsgebonden budget te vestrekken, omdat in een dergelijke situatie de bewindvoerder een andere rol heeft dan bij de onder a genoemde situatie.
Het derde lid bepaalt dat een aantal voorzieningen worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk en niet voor verstrekking komen. Het niet verstrekken van een als algemeen gebruikelijke voorziening is geregeld in Hoofdstuk 1 artikel 2 lid a en b van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Sittard-Geleen.
Er wordt daarom geen voorziening toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Een door de gehandicapte gevraagde voorziening is algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager indien een niet-gehandicapt persoon, die zich voor wat betreft leeftijd, inkomen, etc. in een vergelijkbare positie bevindt, naar maatschappelijke maatstaf redelijkerwijs de beschikking zou (kunnen) hebben over een dergelijke voorziening.
Waar de grens precies getrokken moet worden tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is zal afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen en is ter invulling van de gemeente. In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is wanneer voldaan is aan de volgende voorwaarden:
Hierbij is aansluiting gezocht bij de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, zoals in het kader van de WVG en haar opvolger WMO, tot nu toe zijn gedaan.
Met het criterium algemeen gebruikelijk werd volgens de CRvB beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken gehandicapte, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij niet gehandicapt was, de beschikking (zou) kunnen hebben. Een dergelijke weigeringgrond valt binnen de grenzen van de gemeentelijke compensatieplicht.
Artikel 3 Verantwoording en controle
In het artikel wordt geregeld op welke wijze de ontvanger van een persoonsgebonden budget verantwoording aflegt over de besteding hiervan. Op basis hiervan kan de gemeente beoordelen of er sprake is van een rechtmatige besteding van middelen.
In het eerste lid is bepaald dat iedere cliënt over de besteding van het persoonsgebonden budget verantwoording dient af te leggen via een verantwoordingsformulier. Vervolgens is in het tweede lid bepaald dat het college steekproefsgewijs bewijsstukken vraagt over de verantwoording. Om deze reden is in het derde lid opgenomen dat de houder van het persoonsgebonden budget de op de besteding betrekking hebbende stukken gedurende een periode van 3 jaar dient te bewaren.
Artikel 4 Opleggen eigen bijdrage
Dit artikel bepaalt voor welke voorzieningen een eigen bijdrage betaalt dient te worden dan wel voor welke individuele verstrekkingen, financiële tegemoetkomingen en persoonsgebonden budget een eigen bijdrage dient te worden afgedragen en gedurende welke termijn.
Artikel 5 Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel
Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Wat onder “in gelijke mate” wordt begrepen, staat verwoord in de toelichting van de AMvB. Ook het percentage van 15% kan door de gemeenteraad naar beneden gewijzigd worden.
In dit Besluit Nadere Regelen is er voor gekozen om de hoogte van de eigen bijdragen vast te stellen op de bedragen die in de AMvB zijn vastgesteld. Dit past ook binnen de beleidskeuze om bij de uitvoering van de Wmo het bestaande beleid in grote lijnen voort te zetten, omdat nu wordt aangesloten bij de huidige AWBZ-systematiek. In de praktijk betekent dit dat het schema van de eigen bijdragen er als volgt uit ziet:
In de eerste kolom van de bovenstaande tabel is de categorie genoemd waartoe betrokkene behoort. De tweede kolom is het vaste bedrag. Dit is de eigen bijdrage die wordt opgelegd als het inkomen lager is dan de in kolom 3 genoemde inkomensgrens. Het betreft hier de eigen bijdrage per periode van 4 weken. Indien het inkomen hoger is dan de in kolom 3 genoemde inkomensgrens dan wordt de eigen bijdrage per 4 weken verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en de in kolom 3 genoemde inkomensgrens.
Er wordt in dit artikel expliciet geregeld dat de eigen bijdrage nooit hoger mag zijn dan de kosten van de voorziening.
Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden
Artikel 6 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
Bij de vaststelling van het persoongebonden budget bij hulp bij het huishouden houdt de gemeente vast aan het gebruik van klassen zoals dat ook in de AWBZ werd gehanteerd. Het bedrag per klasse is gebaseerd op het bij het midden van de klasse behorende aantal uren, vermenigvuldigd met het uurbedrag. Dat betekent in de klasse 1 het bedrag is gebaseerd op 1 uur zorg, in klasse 2 op 3 uur, in klasse 3 op 5,5 uur, in klasse 4 op 8,5 uur, in klasse 5 op 11,5 uur en in klasse 6 op 14,5 uur. Wordt er gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot additionele uren boven de hoogste klasse 6 dan wordt per uur een bedrag vergoed.
Afwijkend ten opzichte van de AWBZ is dat het persoonsgebonden budget twee niveaus kent [basis en plus] in plaats van een niveau [AWBZ huishoudelijke verzorging].
Het uurtarief bij een persoongebonden budget voor hulp bij het huishouden is vastgesteld is 75 % van de kosten van zorg in natura.
Op de bruto-bedragen dient nog een eigen bijdrage in rekening te worden gebracht zoals bepaald in artikel 7 van de Verordening en artikel 4 en 5 van dit Besluit.
In artikel 6 lid 3 is opgenomen dat bij de verstrekking van een PGB OB Algemeen met psychosociale grondslag het PGB wordt vastgesteld op basis van 75% van de kosten van de voorziening van de zorg in natura.
Artikel 7 Uitbetaling persoonsgebonden budget
De verstrekking van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt na toekenning op basis van een maandelijkse bevoorschotting uitgekeerd.
Artikel 8 Vrij besteedbaar bedrag
Het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden kent een vrij besteedbaar bedrag waarover geen verantwoording verschuldigd is. Dit bedrag bedraagt 1,5% van het toegekende bedrag, met een minimum van € 250,00 en een maximum van € 1.250,00.
Artikel 9 Niveaus van hulp bij het huishouden.
Dit artikel geeft de definitie van de twee niveaus van hulp bij het huishouden, die door de gemeente Sittard-Geleen zijn ingekocht middels het doorlopen van een Europese openbare aanbestedingsprocedure,
Artikel 10 Maximale looptijd bij hulp bij het huishouden.
De door het college ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden te verstrekken voorziening zoals bepaald in artikel 9 van de Verordening, kan worden verstrekt voor een periode van maximaal 5 jaar. Hierbij volgt het college de werkwijze zoals die ook gevolgd werd in de AWBZ. Dit houdt in dat het college maximaal eenmaal per 5 jaren een herindicatie zal laten plaatsvinden. Indien hulp bij het huishouden voor een kortere periode is geïndiceerd zal de herindicatie plaatsvinden binnen de vermelde termijn van 5 jaar.
Artikel 11 Kostensoorten woningaanpassingen
In dit artikel wordt bepaald met welke kosten van een woonvoorziening rekening wordt gehouden in het vaststellen van de subsidie.
Artikel 12 Hoogte van de financiële tegemoetkoming
Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming/het persoonsgebonden budget in de verhuiskosten en/of de woningaanpassing en aan de persoon/eigenaar aan wie deze tegemoetkoming/budget zal worden uitbetaal.. Er geldt een onderscheid tussen gehandicapten die naar een aangepaste woning verhuizen en personen die door middel van verhuizing een woning vrijmaken: bij de gehandicapten geldt namelijk een onderscheid naar de hoogte van het inkomen. Het onderscheid tussen gehandicapten die naar een aangepaste woning verhuizen en personen die door middel van verhuizing een woning vrijmaken wordt gerechtvaardigd door het gegeven dat de financiële tegemoetkoming voor de laatstgenoemde groep is bedoeld als een stimuleringsmiddel om de woning vrij te maken.
Zoals vermeld, geldt er voor de gehandicapte een onderscheid naar de hoogte van het inkomen. De inkomensgrens ligt op 1,5 maal het norminkomen. Het betreft forfaitaire vergoedingen. Een hogere vergoeding is in individuele gevallen mogelijk op grond van de hardheidsclausule van de verordening.
Artikel 13 Afschrijvingstermijn
In artikel 23 van de Verordening is een antispeculatie-beding opgenomen. Dit houdt in dat, indien een woningaanpassing heeft geleid tot een waardestijging van de woning, deze moet worden terugbetaald indien de woning binnen 7 jaar nadat de woningaanpassing is uitgevoerd, wordt verkocht. In dit artikel van het Besluit Nadere Regelen wordt geregeld dat hierbij er gedurende deze 7 jaar een lineaire afschrijving wordt toegepast. Hierbij is uitgegaan van de cijfers van het CBS waar uit onderzoek is gebleken dat gemiddeld iedere Nederlander eens in de 7 jaren verhuisd.
Aan de hand van een taxatierapport zal in een voorkomend geval de waardestijging van een aangepaste woning ten opzichte van een niet aangepaste woning worden vastgesteld.
Artikel 14 Kosten van tijdelijke huisvesting
Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming indien de gehandicapte zich als gevolg van een woningaanpassing tijdelijke elders moet huisvesten. De maximale vergoeding is gelijk aan de maximum huurgrens van de Wet op de huurtoeslag. De maximale duur is 6 maanden.
Artikel 15 Kosten van huurderving
Dit artikel bepaalt de hoogte van een financiële tegemoetkoming die aan een verhuurder kan worden verstrekt wegens huurderving.
Lid 1 bevat vereisten waaraan de woningaanpassing, in verband waarmee huurderving is opgetreden, moet voldoen.
Lid 2 bepaalt de maximale vergoeding is gelijk aan de maximum huurgrens van de Wet op de huurtoeslag.
Lid 3 bepaalt de maximale duur van de vergoeding.
Artikel 16 Niet toepassen primaat verhuizing
Dit artikel somt een aantal omstandigheden op die ertoe leiden dat het primaat van de verhuizing niet kan worden toegepast. Er zal in dat geval veelal een woonvoorziening in de vorm van (een financiële tegemoetkoming in de kosten van) een woningaanpassing moeten worden toegekend. Afwijken van het primaat van de verhuizing is in uitzonderingssituaties ook mogelijk op grond van andere redenen dan welke genoemd worden in dit artikel.
Artikel 17 Maximaal aanpassingsbedrag voor bezoekbaar maken woning
Artikel 20 van de Verordening geeft het college de bevoegdheid om de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning te maximeren. Van deze bevoegdheid is door middel van dit artikel gebruik gemaakt. Gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep valt onder het begrip “bezoekbaar maken” het toegankelijk maken van de woning en de gehandicapte de mogelijkheid te bieden gebruik te maken van de woonkamer en de toilet.
Artikel 18 Minimumbedrag woonvoorziening waarbij terugbetalingsverplichting
Op grond van artikel 23 van de Verordening is de woningeigenaar bij verkoop binnen 7 jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden verplicht tot terugbetaling van de woonvoorziening verminderd met de afschrijving, indien die voorziening een bedrag van € 10.000,00 te boven gaat. In dit artikel is het aflossingsschema vastgesteld.
Artikel 19 Hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij een woonvoorziening in verband met luchtweg allergieën/CARA.
In dit artikel wordt weergegeven op welke wijze invulling gegeven wordt aan de vaststelling van de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget.
Artikel 20 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie.
Lid 1 stelt voorwaarden ten aanzien van de vaststelling van de kosten in verband met onderhoud en keuring. In bijlage .. worden de voorzieningen beschreven die in aanmerking komen,
Lid 2 stelt voorwaarden ten aanzien van de vaststelling van de kosten in verband met reparatie.
Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 21 Wijze van verstrekking
Dit artikel regelt de wijze waarop de wijze van verstrekking van een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst adequate voorziening.
Als gevolg van afspraken tussen de regering en de Tweede Kamer, gemaakt in de commissie van Vervoer [TK 25847 nr 36 van 12 april 2006] kunnen overwegingen van efficiency tot de overwegende bezwaren gerekend worden om de wettelijke keuzevrijheid niet te hoeven aanbieden. Daarbij is nadrukkelijk gewezen op het collectief vervoer. In principe zijn vervoersvoorzieningen individuele voorzieningen in het kader van de WMO. Maar elke burger een persoonsgebonden budget aanbieden voor vervoersvoorzieningen, ook in situaties waarin tot nu toe voorzien werd door het aanbieden van collectief vervoer, zou er toe kunnen leiden dat het draagvlak onder het collectief vervoer wordt aangetast, waardoor deze voorziening zelfs zou kunnen verdwijnen. Vandaar dat de toegang tot het collectief vervoer, conform lid 1 enkel in natura zal worden aangeboden.
Artikel 22 Hoogte van het persoonsgebonden budget
Lid 1 van dit artikel legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi.
In de leden 2 tot en met 4 wordt geregeld dat in enkele specifieke situaties een aanpassing van het in
lid 1 genoemde bedrag plaatsvindt. Ook voor deze bepalingen geldt dat dit een voortzetting is van het
In lid 5 wordt geregeld hoe bedragen voor een persoonsgebonden budget worden vastgesteld voor de scootmobielen. Hierbij is uitgegaan van standaard middelen zoals die door de leveranciers, onder de afgesproken condities vastgelegd in de leveranciersovereenkomsten, aan de gemeente worden aangeboden. Er wordt rekening mee gehouden dat in specifieke gevallen maatwerk noodzakelijk is als een standaard middel niet adequaat is waarbij de uitgebrachte offerte dan de leidraad wordt.
Dit artikel beschrijft de voorwaarden die gelden bij toekenning van een autoaanpassing
Artikel 24 Inleverpremie scootmobielen bij niet gebruik.
Ondanks een geldige indicatie voor een scootmobiel kan het zijn dat een klant om diverse redenen spontaan en vrijwillig afstand wil doen van deze voorziening.
Doel van deze regeling is om doelmatiger met uitstaande scootmobielen om te gaan. Het ontbreekt de gemeente aan toereikende controle instrumenten om deze doelmatigheid actief te controleren. Indien personen aan wie door de gemeente een scootmobiel is verstrekt, nauwelijks tot geen gebruik maken van deze voorziening, dan kan een financiële prikkel hen er toe bewegen om vrijwillig afstand te doen van deze voorziening. Deze regeling stimuleert het bewust omgaan met deze voorziening en kan bovendien tot een besparing leiden doordat deze middelen opnieuw ingezet kunnen worden.
Uitbetaling vindt direct plaats aan, en op verzoek van de persoon aan wie de scootmobiel is toegekend. Deze persoon dient op het moment van aanvraag van de inleverpremie in het bezit te zijn van een geldige indicatie voor een scootmobiel van tenminste 6 maanden. Daarnaast kan iedere aanvrager slechts éénmaal aanspraak maken op de inleverpremie.
Deze regeling geldt niet bij inlevering in geval van overlijden van de persoon aan wie de scootmobiel is toegekend. Ook wordt geen premie toegekend indien de scootmobiel wordt vervangen door een andere scootmobiel of door een andere WMO-voorziening.
Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning
In dit artikel wordt geregeld hoe bedragen voor een persoonsgebonden budget worden vastgesteld voor de rolstoelen. Hierbij is uitgegaan van standaard middelen zoals die door de leveranciers, onder de afgesproken condities vastgelegd in de leveranciersovereenkomsten, aan de gemeente worden aangeboden. Er wordt rekening mee gehouden dat in specifieke gevallen maatwerk noodzakelijk is als een standaard middel niet adequaat is waarbij de uitgebrachte offerte dan de leidraad wordt.
Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.
De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend.
Hoofdstuk 8 Advisering en samenhangende afstemming
De Verordening bepaalt in artikel 40, lid 2, onder a, dat in bepaalde situaties boven een bepaald bedrag verplicht advies gevraagd moet worden. In dit artikel staat dit bedrag vermeld. In veel gevallen zal het mogelijk zijn om via een beslisboom vast te stellen welke voorziening van welke omvang er nodig is om de beperkingen die worden ondervonden te compenseren. Het is echter gewenst dat bij duurdere voorzieningen altijd een extern advies te vragen. Deze grens wordt hierbij bepaald op € 10.000,00. Dit wil niet zeggen dat bij bedragen onder genoemd er geen advies extern gevraagd kan worden. Indien noodzakelijk kan altijd een extern advies worden aangevraagd.
Artikel 28 Samenhangende afstemming
De Verordening bepaalt in artikel 42 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.
Dit besluit treedt inwerking op het moment van inwerkingtreding van de verordening maatschappelijke
Bijlage 1 bij Besluit nadere regelen individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Sittard-Geleen 2009.
Maximale normbedragen per 1 januari 2009 bij woningsanering ingevolge artikel 19 van dit Besluit.
Bijlage 2 bij Besluit nadere regelen individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Sittard-Geleen 2009.
[Maximale] normbedragen per 1 januari 2009 bij woningaanpassingen ingevolge artikel 12 van dit Besluit.
Bijlage 3 bij Besluit nadere regelen individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Sittard-Geleen 2009.
Vergoeding per 1 januari 2009 voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie ingevolge artikel 20 van dit Besluit.
Alleen de werkelijk gemaakte kosten van keuring, onderhoud [met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen] en reparatie [niet gebonden aan een maximum] aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming:
De maximale vergoeding van de kosten voor onderhoud en keuring van diverse soorten liften in de woning en\of trappenhuizen bedraagt:
Balanslift * |
Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven:
De werkelijke kosten van reparatie komen voor vergoeding in aanmerking, mits gedeclareerd binnen 12 maanden na betaling.