Organisatie | De Ronde Venen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels debiteurenplan |
Citeertitel | Beleidsregels debiteurenplan |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is bij besluit van 4 januari 2011 van het college van De Ronde Venen geldend verklaard voor het gehele grondgebied van de gemeente.
Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2009 | Nieuwe regeling | 13-10-2009 Nieuwe Meerbode, 04-11-2009 | Onbekend |
Inleiding Debiteurenplan Gemeente De Ronde Venen afdeling Sociale Zaken
Met ingang van 1 juli 2009 is de Algemene wet bestuursrecht opnieuw aangepast dan wel verder uitgebouwd: de 4e tranche. De veranderingen liggen voornamelijk op het terrein van geldschulden en hebben directe relevantie voor het debiteurenbeleid van de gemeente De Ronde Venen, afdeling Sociale Zaken.
Inhoud en directe werking debiteurenplan
In hoofdstuk 1 worden de algemene uitgangspunten terugvordering en invordering vastgesteld. De beleidsregels richten zich op invordering van vorderingen op grond van de WWB IOAW, IOAZ, BBZ, WKO en WIJ. De beleidsregels zoeken aansluiting bij de Leidraad Invordering 2008, zodat het gemeentelijke invorderingsbeleid zoveel mogelijk aansluit bij het landelijke beleid. De wettelijke basis is de Wet Werk en Bijstand artikel 54 en de artikelen 58-60, de Wet Investeren in Jongeren artikel 54, IOAW/IOAZ artikel 25, BBZ artikel 44 en Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand.
In hoofdstuk 2 worden de begripsbepalingen weergegeven en komen de categorieën van vorderingen aan de orde. Voor de verschillende categorieën gelden verschillende termijnen van (her)onderzoeken. De termijnen zijn afgestemd op de aard en de oorzaak van de vordering en op de persoonlijke omstandigheden van de debiteur.
In hoofdstuk 3 is het aflossingsbeleid en invorderingsbeleid geformuleerd voor de regelingen. Uitgangspunt is dat vorderingen die verwijtbaar tot stand komen, moeten worden afgelost met het maximale bedrag dat vatbaar is voor beslag. Indien de debiteur geen verwijt treft kan volstaan worden met een aflossingsbedrag ter hoogte van 60% van het voor beslag vatbare bedrag. Maar als de voorwaarden van de 60%-regeling onvoldoende nagekomen worden, wordt weer maximaal ingevorderd. Het maximaal invorderen is dan te wijten aan het weigerachtige gedrag van de schuldenaar.
In hoofdstuk 4 is beleid opgenomen aangaande kwijtschelding, debiteuren met (ernstige) financiële problemen en de mogelijkheid om op grond van dringende redenen geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
In hoofdstuk 5 is het overgangsrecht bepaald.
Beleidsregels worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Het opstellen van deze beleidsregels is geen wettelijke verplichting. Wanneer het beleid echter niet in regels of nadere voorschriften is vastgelegd, dan stelt dit hoge eisen aan de motivering van elk individueel besluit. Vooral in bezwaar- en beroepsprocedures kan dit tot problemen leiden. Dit kan grotendeels worden ondervangen door te verwijzen naar beleidsregels. Bovendien biedt de beschrijving van het beleid en het publiceren hiervan de beste waarborg tegen en willekeurige toepassing van de wettelijke bepalingen.
Terugvordering – en Verhaalsbeleid WWB
Met de invoering van de WWB per 1 januari 2004 heeft het college, bij besluit van 22 april 2004, beleidsregels vastgesteld met betrekking tot terugvordering en verhaal. Door deze beleidsregels werd een nieuwe basis gecreëerd voor het bestaande beleid van de gemeente De Ronde Venen per 1 januari 2004. Het college maakt volledig gebruik van de bevoegdheid tot het herzien of intrekken of invorderen van ten onrechte verleende bijstand.
Het college maakt volledig gebruik van de bevoegdheid tot:
In de WWB is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand en verhalen een vrije bevoegdheid geworden van het college. Dit houdt in dat het wettelijke kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke terugvorderingpraktijk. Het college maakt volledig gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheden in de gevallen en op grond van de bepalingen genoemd in deze beleidsregels.
1.1.1 Minst zwaarwegende invorderingswijze
Als de invordering op verschillende manieren kan plaatsvinden, heeft de eenvoudigste, snelste en minst kostbare wijze voor de gemeente de voorkeur.
Hieruit volgt bijvoorbeeld dat indien vereenvoudigd derdenbeslag (artikel 60 lid 4 WWB) tot effectieve invordering kan leiden, er geen deurwaarder wordt ingeschakeld. Hier kan ook op volgen dat beslag op goederen de voorkeur verdient boven beslag op een periodiek inkomen, daar de kosten van snelle inning van de totaalsom door middel van beslag op goederen lager zijn.
1.1.3 Moment inleveren bescheiden
Als datum van binnenkomst voor stukken met rechtsgevolgen geldt de datum van binnenkomst bij de gemeente. Hierbij kan gedacht worden aan de inlichtingenplicht van de schuldenaar en het vervallen van de bescherming van de beslagvrije voet bij het niet nakomen van deze verplichting (artikel 60 leden 1 en 5 WWB).
Als de gemeente in de tussentijd heeft verrekend of dwangmaatregelen heeft genomen ter invordering van de schuld, dan blijven deze gehandhaafd als de gemeente niet van de indiening van bescheiden op de hoogte was en er redelijkerwijs ook niet van op de hoogte kon zijn. Onder dwangmaatregelen moeten in dit verband worden verstaan: alle maatregelen in het kader van de dwanginvordering respectievelijk invordering langs civielrechtelijke weg en het aansprakelijk stellen van derden.
1.1.4 Afwijking van de beleidsregels
Voor de duidelijkheid wordt gesteld dat artikel 4:84 Awb van toepassing is. Op grond van die bepaling is het mogelijk af te wijken van de beleidsregels zoals die hier zijn opgenomen. Dit is gerechtvaardigd als toepassing van die regels voor een of meer betrokkenen gevolgen zou hebben die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de beleidsregels dienen. Dit laatste zal slechts bij hoge uitzondering aan de orde zijn. Het afwijken van beleidsregels leidt in de regel immers tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Er moet dus sprake zijn van daadwerkelijk bijzondere omstandigheden op grond waarvan onverkorte toepassing van de leidraad onevenredig nadeel voor de betrokkene zou opleveren. Dit criterium gaat aanzienlijk verder dan een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 Awb.
1.1.5 Invordering in het buitenland
Vanuit het oogpunt van mogelijke diplomatieke consequenties dienen gemeenten een voornemen tot beslaglegging in het buitenland van te voren te melden aan het ministerie van SZW (zie Verzamelbrief december 2002). Voor meldingen of vragen kunt u zich wenden tot de heer F. Hooghiemstra (telefoon 070-333 4760, of e-mail nhooghiemstra@minszw.nl) van de directie Werk en bijstand van het ministerie van SZW.
Voor invordering in het buitenland zal een daartoe gespecialiseerd advocatenkantoor of deurwaarderskantoor worden ingeschakeld.
Fraudeonderzoek in het buitenland wordt verricht door het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) van het UWV. Als de gemeente vermoedt dat er sprake is van bijstandsfraude met een internationaal karakter, zal bij het IBF een aanvraag voor onderzoek in het buitenland worden ingediend. Meer informatie: telefoonnummer (020) 752 48 51 en (020) 752 41 75. Mailen kan via IBF@uwv.nl.
Indien een betaling aan de gemeente is geschied op grond van een beschikking, die in bezwaar of in beroep is gewijzigd of vernietigd, is de gemeente over de termijn tussen de betaling en de terugbetaling wettelijke rente verschuldigd over het te veel betaalde bedrag (artikel 4:102 lid 1 Awb), mits de rente meer bedraagt dan € 10,00 (art. 4:98 Awb)
1.2.4 Kosten bij niet tijdige betaling
Bij niet tijdige betaling, zoals bedoeld in artikel 4:97 Awb, wordt de vordering verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten (artikel 58 lid 4 en 62i WWB). De kosten voor het uitbrengen van een dwangbevel worden op € 70,00 gesteld. Bij overdracht aan de gerechtsdeurwaarder of een incassobureau wordt de vordering verhoogd met de daarop betrekking hebbende gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten.
1.3.1 Wijze en tijdstip betaling
De betaling geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt (artikel 4:87 Awb). De betaling door de schuldenaar geschiedt door bijschrijving op de daartoe bestemde bankrekening, tenzij een andere wijze van betaling de voorkeur heeft. Als tijdstip van betaling geldt de datum waarop de rekening van de gemeente wordt gecrediteerd (artikel 4:89 leden 1 en 3 Awb). Bij betaling aan de kas van de gemeente geldt de dag waarop het bedrag aan het loket van de gemeente is betaald als tijdstip van betaling. Bij betaling aan de kas ontvangt de schuldenaar een kwitantie (artikel 4:90 Awb).
1.3.2 De afboeking van de betaling
Bij de afboeking van betalingen gelden de volgende richtlijnen:
betalingen waarvoor geen bestemming is aangegeven (de zogenoemde ongerichte betalingen) worden afgeboekt op de oudste openstaande vorderingen, met dien verstande dat de aard van de vorderingen aanleiding kan zijn hiervan af te wijken (bijvoorbeeld indien er sprake is van een vordering die betrekking heeft op het lopende kalenderjaar en die nog niet is gebruteerd ex artikel 58 lid 4 WWB);
1.3.5 Betaling door hoofdelijk aansprakelijke
Als een betaling wordt verricht door een aansprakelijk gestelde (artikel 59 lid 3 WWB), worden eerst de kosten van paragraaf 1.2.4 afgeboekt die aan de aansprakelijk gestelde zelf in rekening zijn gebracht. Het resterende bedrag wordt afgeboekt op de onderliggende vordering, met dien verstande dat de rente en kosten die op die vordering zelf betrekking hebben alleen worden afgeboekt indien en voor zover men hiervoor aansprakelijk is gesteld.
Met de terugbetaling van een bedrag dat is voldaan ten gevolge van een evidente vergissing of misverstand aan de zijde van de schuldenaar, wordt bijzondere voorzichtigheid betracht. Het is zeer wel mogelijk dat de betaling niet onverschuldigd heeft plaatsgevonden, omdat er sprake is van een vordering die is verjaard, maar er nog wel een natuurlijke verbintenis tot betaling bestaat. Ook indien een bedrag wordt betaald als gewetensgeld, wordt dit gezien als het voldoen aan een natuurlijke verbintenis. Terugbetaling vindt in beide gevallen niet plaats.
1.4.1 Invulling bevoegdheid tot verlenen van uitstel van betaling (artikel 4:94 Awb)
De gemeente verleent op verzoek van de schuldenaar of ambtshalve uitstel van betaling, indien naar het oordeel van de gemeente het uitstel bijdraagt tot de oplossing van een schuldenproblematiek of het overbruggen van de periode van bezwaar of beroep. Voorts kan uitstel van betaling worden verleend indien er sprake is van zeer dringende redenen die het uitstel noodzakelijk maken. Gedurende het uitstel zal er niet worden aangemaand of ingevorderd. De bevoegdheid tot verrekening (artikel 4:93 Awb) blijft echter bestaan. De termijn waarvoor het uitstel geldt, wordt vastgelegd in de beschikking tot uitstel van betaling. Aan deze beschikking zullen voorwaarden worden verbonden, zoals de plicht om mee te werken aan een betalingsregeling of een verplichting tot het stellen van zekerheid.
1.4.2 Bezwaarschrift geldt als verzoek om uitstel; beroepschrift niet
Als de schuldenaar een gemotiveerd bezwaarschrift tegen een vordering indient, merkt het college van burgemeester en wethouders het bezwaarschrift aan als een verzoek om uitstel van betaling.
Een beroepschrift tegen de beslissing op het bezwaarschrift en een door de schuldenaar ingesteld beroep tegen een rechterlijke uitspraak over de juistheid van een dergelijke uitspraak, gelden niet als een verzoek om uitstel van betaling. In die gevallen moet de schuldenaar dus een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling indienen.
1.4.3 Weigeren van uitstel van betaling
Een verzoek om uitstel van betaling wordt in ieder geval afgewezen als:
sprake is van een verzoek om uitstel van betaling van een vordering in verband met betalingsmoeilijkheden en voorafgaande aan dat verzoek uitstel is genoten in verband met een bezwaar- of beroepsprocedure tegen een terugvorderings- of verhaalsbesluit, terwijl gedurende die procedure betalingsmiddelen ter beschikking hebben gestaan, waarmee de vordering kon worden betaald;
1.4.4 Intrekken of wijzigen beschikking tot uitstel van betaling (artikel 4:96 Awb)
1.5.1 Termijn voor aanmaning en van betaling na aanmaning
Indien de schuldenaar in verzuim is, zoals bedoeld in artikel 4:97 Awb, wordt binnen twee weken na constatering van het verzuim, of op enig ander tijdstip, een schriftelijke aanmaning verzonden, waarin de schuldenaar wordt gemaand om binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is toegezonden, tot betaling over te gaan (artikel 4:112 lid 1 Awb).
Als de aard of omvang van de schuld, de persoon van de schuldenaar, dan wel het betalingsgedrag van de schuldenaar daartoe aanleiding geven, zal de gemeente de schuldenaar eerst (kosteloos) een schriftelijke betalingsherinnering toezenden. Als er geen betalingsherinnering wordt verzonden of als deze niet of niet tijdig tot complete voldoening van de belastingschuld leidt, verzendt de gemeente een aanmaning.
1.6.2 Bekendmaking van het dwangbevel
De gemeente maakt zoveel mogelijk gebruik van de mogelijkheid het dwangbevel per post te betekenen (artikel 60 lid 4 WWB). De betekening van het dwangbevel per post met het bevel tot betaling binnen twee dagen vindt plaats door het ter post bezorgen door de gemeente van een voor de schuldenaar bestemd afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling. Onder ter post bezorging wordt verstaan: het door de gemeente ter verzending aanbieden van het afschrift aan TNT-Post. Als betekeningdatum geldt in het algemeen de datum van de ter post bezorging.
Indien betekening per post niet mogelijk of wenselijk is, bijvoorbeeld omdat beslag op goederen of beslag op een bankrekening de voorkeur verdient, wordt de betekening overgelaten aan de deurwaarder, op de wijze zoals omschreven in artikel 4:123 Awb.
1.6.5 Adressering van per post betekende dwangbevelen
Verzending van het voor de schuldenaar bestemde afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling vindt aangetekend plaats aan het in de administratie van de gemeente bekende adres van de schuldenaar.
Voor in Nederland woonachtige natuurlijke personen zal dit over het algemeen het adres van de schuldenaar zijn, dat in de Gemeentelijke basisadministratie is geregistreerd. Als de schuldenaar te kennen heeft gegeven voor hem bestemde poststukken te willen ontvangen op een ander adres dan het adres volgens de Gemeentelijke basisadministratie - bijvoorbeeld een postbusadres - kan verzending ook plaatsvinden aan dat adres.
Als achteraf mocht blijken dat het afschrift van het dwangbevel aan een - ten tijde van de terpostbezorging - onjuist adres is verzonden en de schuldenaar niet heeft bereikt, dan wordt aan het dwangbevel geen rechtsgevolg verbonden.
1.6.6 Bijzondere gevallen van betekening dwangbevel
Een dwangbevel dat door terpostbezorging of door de deurwaarder is betekend aan een minderjarige of onder curatele gestelde, moet mede worden betekend aan de wettelijke vertegenwoordiger alvorens tot tenuitvoerlegging ervan kan worden overgegaan. Zo nodig zal aan de laatstbedoelde betekening het verzenden van een aanmaning aan de wettelijke vertegenwoordiger voorafgaan.
Als het afschrift van het dwangbevel aan het juiste adres van de schuldenaar is verzonden, maar laatstgenoemde beweert het afschrift niet te hebben ontvangen, dan geldt het dwangbevel als betekend. Dit is niet het geval als de schuldenaar bijzondere omstandigheden aannemelijk kan maken op grond waarvan moet worden aangenomen dat het afschrift van het dwangbevel het bestemde adres niet heeft bereikt.
Ten aanzien van schippers zonder vaste woonplaats aan de wal, is betekening mogelijk op het adres van het verplicht gekozen domicilie.
Ten aanzien van personen zonder vaste of bekende woon- en verblijfplaats, die niet beschikken over een postbusadres, wordt het dwangbevel betekend door publicatie in de informatiepagina van de gemeente in de Nieuwe Meerbode.
1.6.7 Tenuitvoerlegging dwangbevel
Het dwangbevel levert een executoriale titel op (artikel 4:116 Awb). Na betekening aan de schuldenaar, zal de gemeente het dwangbevel met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering ten uitvoer leggen, indien niet binnen de gestelde termijn volledig aan het bevel tot betaling is voldaan.
1.7.1 Invulling bevoegdheid tot verrekening (artikel 4:93 Awb)
Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58 en 59 WWB en 54 en 55 van de WIJ worden teruggevorderd algemene bijstand of een uitkering op grond van de IOAW, IOAZ, BBZ of de WIK ontvangt, is het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 60 lid 4 WWB en artikel 56 lid 3 WIJ bevoegd tot verrekening van die kosten met die algemene bijstand of uitkering. Van deze bevoegdheid maakt het college zoveel mogelijk gebruik. Een eventuele betalingsregeling die wordt getroffen met een schuldenaar zoals hier wordt bedoeld, wordt in ieder geval gerealiseerd door middel van verrekening.
1.7.3 Regels ten aanzien van verrekenen
Ten aanzien van verrekenen hanteert de gemeente de volgende regels:
de schuldenaar wordt met een kennisgeving op de hoogte gesteld van het feit dat een vordering op grond van een terugvorderingbesluit ex artikel 58 en 59 WWB of op grond van artikel 48 lid 5 WWB en artikel 56 lid 3 WIJ met zijn of haar bijstand of uitkering wordt verrekend, evenals van de hoogte van het bedrag van de verrekening (artikel 4:93 lid 2 Awb);
1.9.1 Vervallen bescherming beslagvrije voet
Indien de schuldenaar op grond van de wet in het kader van invordering door middel van verrekening of dwangbevel de bescherming van de beslagvrije voet geniet, vervalt deze bescherming indien de schuldenaar zijn inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk nakomt.
Voorafgaand aan het vervallen van de bescherming van de beslagvrije voet wordt de schuldenaar van het voornemen hiertoe en de consequenties hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Voorts wordt de schuldenaar in gelegenheid gesteld binnen vijf werkdagen de verzochte informatie alsnog te verstrekken, tenzij gelet op de aard van de gevraagde informatie een langere hersteltermijn redelijk is.
Indien de informatie niet alsnog wordt verstrekt, vervalt de bescherming van de beslagvrije voet zo snel mogelijk na het verstrijken van de gegeven hersteltermijn. Artikel 475g lid 2 van het Rv is dan van toepassing. Als de schuldenaar desgevraagd niet aan de beslaglegger of diens vertegenwoordiger opgeeft of en hoeveel inkomen toekomt aan degene aan wie samen met hem gezinsbijstand zou kunnen toekomen, wordt de beslagvrije voet gehalveerd.
Indien na het verstrijken van de hersteltermijn de gevraagde informatie alsnog wordt verstrekt, zal per individueel geval worden bekeken of de bescherming van de beslagvrije voet alsnog wordt hersteld, met dien verstande dat de bescherming niet eerder wordt hersteld dan na drie maanden na overlegging van de gevraagde informatie.
De grens waarboven aangifte gedaan dient te worden bij de officier van justitie, als er sprake is van bijstandsfraude. Aangifte wordt gedaan als het bedrag van de fraude gelijk is aan of meer bedraagt dan € 10.000,00. Dit criterium voor een strafrechtelijke afdoening is neergelegd in de frauderichtlijn van de procureurs-generaal.
Een vordering waarvan de aflossingsverplichting pas ingaat op het moment dat andere vorderingen zijn voldaan.
Een systeem van informatieverwerking, vastlegging en voorziening, gericht op een effectieve uitvoering van al wat naar aanleiding van het debiteuren(her)onderzoeksplan is besloten.
Ten onrechte verstrekte bijstand als gevolg van een fout van de gemeente ( niet zijnde een doorgeschoten betaling)
Personen die aan de gemeente gelden verschuldigd zijn (schuldenaren).
Eerste onderzoek naar de betalingsmogelijkheden en/of afloscapaciteit van de debiteur.
Periodiek uitgevoerd onderzoek naar de betalingsmogelijkheden en/of afloscapaciteit van de debiteur.
Het plan waarin de regels zijn opgenomen die gelden ten aanzien van het uit te voeren (periodieke) onderzoek naar de mogelijkheden om de inning van een vordering te maximaliseren, c.q. aan te passen aan de feitelijke omstandigheden van de debiteur. Hier onder wordt eveneens begrepen het onderzoek naar het betalingsgedrag van de debiteur.
Betaling die is gedaan na de beëindiging of intrekking van het recht op bijstand, doordat op het moment dat de bijstand werd beëindigd of ingetrokken de betalingsopdracht al was gedaan en niet meer te annuleren was, dan wel ten gevolge van de systematiek van verrekening van inkomsten achteraf.
De bundeling van stukken die een volledige neerslag vormt van de uitvoeringspraktijk met betrekking tot de vaststelling van de vordering, de invordering van de vordering, de verhaalsbijdrage, de verhaalsvordering en de invordering van de verhaalsbijdrage en/of de verhaalsvordering.
Een registratiesysteem van de belastingdienst.
Vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenplicht
Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening, die door middel van verrekening of aflossing terugbetaald dient te worden.
Aan personen gedane betalingen, zonder dat daarbij een rechtsgrond krachtens de Abw en/of de WWB aanwezig was.
Door een schuldenaar aan de gemeente verschuldigde gelden.
Een bijdrage opgelegd aan een derde, strekkend tot verhaal van verstrekte bijstand. De reden van de opgelegde bijdrage kan gelegen zijn in onderhoudsplicht, schenking of nalatenschap.
Door de onderhoudsplichtige aan de gemeente verschuldigde vordering ten gevolge van niet voldane verhaalsbijdragen.
Schending van inlichtingenplicht, dan wel schending van andere aan de uitkering verbonden verplichtingen, dan wel gedragingen waarvoor een boete dan wel een maatregel is opgelegd.
Formulier informatiebehandeling buitengemeentelijke cliënt.
Vertrokken en onbekend waarheen (spoorloos).
Wetboek van burgerlijke Rechtsvordering
De onder § 2.2.a.1. omschreven vorderingen zijn zonder uitzondering te wijten aan het verwijtbaar gedrag van de debiteur en betreffen in hoofdzaak die vorderingen die het gevolg zijn van frauduleus handelen van de debiteur.
De onder § 2.2.a.2. omschreven vorderingen betreffen in hoofdzaak die vorderingen die het gevolg zijn van doorgeschoten betalingen en inkomstenverrekening achteraf.
De onder § 2.2.b. omschreven vorderingen betreffen die vorderingen waarbij bijstand is verstrekt in de vorm van een geldlening en waarbij is vastgesteld dat niet aan de voorwaarden is voldaan die aan de verlening van de bijstand verbonden zijn. Indien niet aan deze voorwaarden is voldaan, dient onverkort een besluit tot terugvordering genomen te worden.
Indien een besluit tot terugvordering is genomen vallen de vorderingen als omschreven onder § 2.2.c. § 2.2.d.§ 2.2.g. - § 2.2.h. - § 2.2.i. - § 2.2.j - § 2.2.k. - § 2.2.l. en § 2.2.m. onder de werking van de categorie als omschreven onder § 2.2.b.
2.3 Te onderzoeken debiteurengegevens
Hieronder wordt omschreven welke aspecten in het debiteuren(her)onderzoek in ieder geval onderzocht dienen te worden. In voorkomende gevallen kan, naar aanleiding van gewijzigde (financiële) omstandigheden van de debiteur, besloten worden tot een gewijzigde betalings- en/of aflossingsverplichting. Tevens wordt aangegeven in welke gevallen volstaan kan worden, met een zogenaamde systeemcheck.
Voorafgaand aan elk onderzoek dient een KvK, SUWI- en RDW-uitdraai (Inlichtingbureau) gemaakt te worden en indien noodzakelijk, bij de Belastingdienst een inkomens- (voor zelfstandigen) en rente-fibase opgevraagd te worden.
Indien er sprake is van een onbekende verblijfplaats van de debiteur dient in elk geval een
GBA-uitdraai gemaakt te worden.
De navolgende handelingen dienen verricht te worden
In geval van een debiteuren(her)onderzoek op een onderhoudsplichtige dient de mogelijkheid te worden onderzocht om de hoogte van de verhaalsbijdrage aan te passen aan de financiële omstandigheden van de debiteur. Tevens dient onderzocht te worden of vastgelegd is wanneer de betreffende verhaalstitel(s) vervallen.
2.4 Termijnen debiteuren(her)onderzoeken
In deze paragraaf wordt bepaald binnen welke termijn een debiteurenonderzoek voor vastgestelde vorderingen op grond van een sociale voorziening wordt verricht.
Het conformeren aan een aflossingsvoorstel waarbij de vordering binnen 12 maanden is voldaan, voorkomt in deze situatie een onnodige belasting van de organisatie, de werkbeheersing en de uitkeringsadministratie. Bovendien heeft een onderzoek geen toegevoegde waarde met betrekking tot de invordering van de vordering, daar de hoogte en duur van de aflossing vast staan.
Indien uit het onderzoek naar de afloscapaciteit van de debiteur blijkt dat de vordering binnen een periode van 5 jaren kan worden afgelost, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste termijn voldaan dient te zijn.
In voornoemde situatie heeft een heronderzoek geen toegevoegde waarde met betrekking tot de invordering van de vordering, daar de hoogte en duur van de aflossing vast staan.
Indien de verblijfplaats van de debiteur onbekend is (VOW).
Elk jaar wordt bekeken of de verblijfplaats van de debiteur kan worden getraceerd, zodat deze tot betaling kan worden gedwongen. Indien na verloop van zes jaren is vastgesteld dat de debiteur nog altijd niet te traceren is, kan besloten worden de vordering buiten invordering te stellen en af te boeken. Er dient in elk geval een VOA formulier te worden ingevuld en ingeleverd te worden bij Burgerzaken. Als de vordering meer bedraagt dan € 5.000,00 dient, ingeval de debiteur de Nederlandse nationaliteit heeft, een verzoek tot opneming, handhaving of wijziging van gegevens in het Register Paspoortsignaleringen te worden ingediend. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van het modelformulier Agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en het Reisdocumenten Register Paspoortsignaleringen, Postbus 10451, 2501 HL Den Haag
Indien de debiteur in het buitenland verblijft.
Indien na verloop van zes jaren is vastgesteld dat de debiteur nog in het buitenland verblijft, kan besloten worden de vordering buiten invordering te stellen en af te boeken. Als de vordering meer bedraagt dan € 5.000,00 dient, ingeval de debiteur de Nederlandse nationaliteit heeft, een verzoek tot opneming, handhaving of wijziging van gegevens in het Register Paspoortsignaleringen te worden ingediend.
Indien eerder de afloscapaciteit van de debiteur op nihil is gesteld.
Onderzocht moet worden of de debiteur nu wel over de middelen beschikt waarmee de vordering kan worden afgelost. In deze situatie is deze termijn de meest optimale om een wijziging van de financiële situatie van de debiteur te onderzoeken, zonder dat dit leidt tot een onnodige werkbelasting en inefficiënte onderzoeken.
Indien eerder is vastgesteld dat de debiteur weigert de vordering te voldoen en er geen mogelijkheden zijn getraceerd om de vordering door middel van beslag te innen.
Indien er een executoriale titel voorhanden is, er geen minnelijke betaling volgt en dwanginvordering door de gemeente is niet mogelijk, dan dient in beginsel per 3 maanden te worden beoordeeld of er nieuwe beslagmogelijkheden zijn. Deze check kan ook worden ingezet nadat de vordering is geretourneerd door de externe partner, omdat deze geen beslagmogelijkheden zag.
Indien het een vordering betreft die niet binnen 5 jaren voldaan kan worden en aan de debiteur geen algemene bijstand (meer) wordt verleend.
In voornoemde situatie is deze termijn de meest optimale termijn om de hoogte en de mogelijkheden van de invordering te maximaliseren.
Bij leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen, welke lening afgelost dient te worden in 36 aaneengesloten maandelijkse termijnen met ingang van de datum van de betalingsverplichting.
Conform het gangbare beleid in dezen kan, indien voldaan is aan de voorwaarde tot terugbetaling, het restant van de lening omgezet worden in bijstand “om niet”. Indien niet voldaan is aan deze voorwaarde en/of aanvullende voorwaarden dient de volledige som aan verstrekte leenbijstand te worden terugbetaald.
Eén keer per jaar vindt heronderzoek plaats naar de financiële omstandigheden van een zelfstandige, voor de aflossing van de lening voor bedrijfskapitaal. Eerst na gebleken betalingsonwil wordt een besluit tot terugvordering genomen. De uitkering voor het levensonderhoud wordt in het jaar na het jaar van de verstrekking definitief vastgesteld aan de hand van de ingeleverde jaarstukken. Indien er meer inkomen is geweest dan gekort had moet worden, zal direct een besluit tot terugvordering worden genomen.
2.5 Termijnen debiteuren(her)onderzoeken – Verhaal
In het kader van de art.62 WWB kan de gemeente een onderhoudsbijdrage opleggen. Om te beoordelen of een onderhoudsplichtige een bijdrage kan betalen dient er een onderzoek plaats te vinden.
Om tot vereenvoudiging van deze werkzaamheden te komen kan bij nieuwe aanvragen de klant worden verplicht om alimentatie te laten vaststellen als dit nog niet gebeurd is. Deze verplichting kan op grond van artikel 55 WWB worden opgelegd. Er dient wel na 3 maanden bekeken te worden of de klant de procedure heeft opgestart. Zo niet dan dient in beginsel een maatregel te worden opgelegd.
Als de alimentatie door de rechter is vastgesteld dan kan de gemeente zich aan de uitspraak conformeren.
Bij de aanvraag moet wel gekeken worden of de scheiding de oorzaak is van de bijstandsverlening. Is dit niet het geval dan zal het moeilijk zijn om deze verplichting op te leggen. Wel zal er een alimentatievonnis moeten zijn met betrekking tot alimentatie t.b.v. de eventuele kinderen.
Is er een vonnis en de ex-partner betaalt niet dan dient de klant verwezen te worden naar het LBIO. Dit bureau kan de inning van kinder- en partneralimentatie verzorgen bij achterstallige betalingen.
Bij een procedure tot vaststelling van een alimentatie wordt deze eenmalig vastgesteld. Indien een van de partners (meestal degene die betalen moet) vindt dat er een aanpassing plaats moet vinden dan wordt er een nieuwe procedure gestart.
Deze werkwijze kan ook worden gehanteerd bij vaststelling van een onderhoudsbijdrage. Deze wordt eenmalig vastgesteld en jaarlijks geïndexeerd. Als de vastgestelde onderhoudsbijdrage gewijzigd moet worden dan zal de betalingsplichtge uit eigen beweging een verzoek moeten doen.
Met betrekking tot een onderhoudsbijdrage die alleen van toepassing is op de kinderen dient, de maximale bijdrage te worden vastgesteld op het verschil tussen de norm voor een alleenstaande en die van een alleenstaande ouder. Hierbij kan men ook nog kiezen of men uitgaat van het netto of het bruto verschil.
Met het verzoek om inlichtingen aan de onderhoudsplichtige kan men een verklaring mee sturen dat de onderhoudsplichtige deze maximale bijdrage betaalt en verder geen informatie betreffende de financiële positie hoeft te verstrekken. Als er ook een bijdrage voor de partner opgelegd kan worden dan wordt deze verklaring niet meegezonden.
3.1 Invordering – indien algemene bijstand/uitkering wordt verleend aan de debiteur
en de vordering niet in haar geheel is voldaan binnen de in de beschikking vermelde termijn; wordt de vordering, al dan niet op basis van een betalingsregeling, verrekend met het recht op bijstand/uitkering tot een bedrag gelijk aan het voor beslag vatbare deel van de aan de debiteur verleende bijstand/uitkering (artikel 60 lid 2 WWB).
Indien na 5 jaren de vordering wegens schending van de inlichtingenplicht nog niet voldaan is kan het bedrag van de verrekening aangepast worden naar 60% van het voor beslag vatbare deel van de op dat moment verleende bijstand. Vorenstaande behoudens die situatie waarbij door derden eveneens beslag is gelegd op de aan de debiteur verleende bijstand. De hoogte van de verrekening blijft dan onverkort gehandhaafd. Indien het ontstaan van de terugvordering niet aan de debiteur te wijten is, kan de bedoelde aanpassing al na 3 jaren plaatsvinden.
Het onderscheid tussen een aflossing op vrijwillige basis/verrekening en een dwanginvordering door middel van een dwangbevel is dat bij vrijwillige aflossing/verrekening van de vordering:
De termijn van 5 jaren sluit aan op de maximale termijn die gehanteerd wordt in de WSNP, in welke termijn de debiteur een besteedbaar inkomen heeft dat gelijk is aan de voor hem geldende beslagvrije voet. Een mogelijke wijziging van het percentage in 60% van het voor beslag vatbare gedeelte van de verleende bijstand is gebaseerd op de reguliere afloscapaciteit voor schulden, die geacht wordt in de bijstandsnorm aanwezig te zijn.
Indien door één of meerdere derden beslag is gelegd op de aan de debiteur verleende bijstand, leidt een verlaging van het aflossingsbedrag niet tot een hoger besteedbaar inkomen. Vorenstaande maakt dat de gemeente dan verplicht is de vrijkomende ruimte tussen het voor beslag vatbare deel van de verleende bijstand en het verlaagde bedrag van de verrekening, over te maken aan de deurwaarder die het beslag heeft betekend.
2. In afwijking van het gestelde onder 1. wordt, indien de vordering niet aan het gedrag van de debiteur te wijten is, de vordering voldaan door verrekening met de verleende algemene bijstand of uitkering, waarbij het bedrag van de inhoudingen gelijk is aan 60% van het bedrag dat van de bijstand/uitkering voor beslag vatbaar is. Indien derden beslag leggen op de bijstand/uitkering, geldt gedurende dat beslag dat het gehele voor beslag beschikbare deel van de bijstand/uitkering voor verrekening in aanmerking komt.
3. Indien bijstand in de vorm van een geldlening is toegekend, wordt de vordering voldaan door verrekening met de verleende algemene bijstand/uitkering, waarbij het bedrag van de inhoudingen gelijk is aan 60% van het bedrag dat van de bijstand voor beslag vatbaar is.
De inhouding wordt gemaximaliseerd op 36 aaneengesloten maanden, waarna het saldo van de vordering omgezet kan worden in bijstand “om niet” (zie 2.5.e. en artikel 48 lid 5 WWB).
Indien derden beslag leggen op de bijstand/uitkering, geldt gedurende dat beslag dat het gehele voor beslag beschikbare deel van de bijstand/uitkering voor verrekening in aanmerking komt.
Dit sluit aan bij het beleid dat in veel gemeenten gangbaar is.
4. Indien er sprake is van een voorschot waar geen besluit tot terugvordering aan ten grondslag ligt, wordt het verstrekte voorschot in één keer voldaan door verrekening met de verleende algemene bijstand. Tevens dient bij het verstrekken van een voorschot een machtiging door de klant te worden afgegeven voor verrekening bij een eventuele toekenning van een externe uitkering.
Een van de voorwaarden bij toekenning van deze vorm van bijstand is dat het voorschot in één keer verrekend wordt met het recht op de verleende algemene bijstand (artikel 52 WWB).
Burgemeester en wethouders zien af van het nemen van een terugvorderingbesluit indien:
3.2. Invordering – als geen algemene bijstand/uitkering wordt verleend aan de debiteur
1.aVorderingen categorie 2.2.a.1 - (verwijtbaar gedrag) waarbij:
worden ingevorderd door middel van beslag op de aan de debiteur toekomende goederen en/of het periodiek inkomen, conform de rechtsregels van het Rv.
Indien na 5 jaren de vordering nog niet voldaan is kan het bedrag van het beslag aangepast worden naar 60% van het voor beslag vatbare deel van het op dat moment bekende inkomen. Vorenstaande behoudens die situatie waarbij door derden eveneens beslag is gelegd op de aan de debiteur verleende bijstand. De hoogte van het beslag blijft dan onverkort gehandhaafd.
Uitgangspunt is dat op deze categorie vorderingen maximaal ingevorderd dient te worden. Reden hiervoor is dat de ontstaansoorzaak van de vordering geheel te wijten is aan de debiteur.
Op grond van dit feit dient primair onderzocht te worden of de vordering geheel of gedeeltelijk voldaan kan worden door middel van beslag op goederen die de debiteur toebehoren. Indien een aflossing van de vordering overeengekomen is, dient het aflossingsbedrag gelijk te zijn aan het voor beslag vatbare deel van de aan de debiteur verleende bijstand.
Bij dwanginvordering op een periodiek inkomen van de debiteur wordt, met inachtneming van het gestelde in artikel 475d Rv, het voor beslag vatbare deel van het inkomen geëind.
Het onderscheid tussen een aflossing op vrijwillige basis en een dwanginvordering is dat bij vrijwillige aflossing van de vordering:
De termijn van 5 jaren sluit aan op de maximale termijn als gehanteerd in de WSNP, in welke termijn de debiteur een besteedbaar inkomen heeft dat gelijk is aan de beslagvrije voet. Als er door één of meerdere derden beslag is gelegd op het inkomen van de debiteur, leidt een verlaging van het beslag niet tot een hoger besteedbaar inkomen. Dit omdat de derde-beslagene dan verplicht is de vrijkomende ruimte tussen het voor beslag vatbare deel van het inkomen van de debiteur en het verlaagde bedrag van het beslag, over te maken aan de deurwaarder die het andere beslag heeft betekend.
1.b.Vorderingen categorie 2.2.a.2. - (niet verwijtbaar gedrag) waarbij:
worden ingevorderd door middel van beslag op de aan de debiteur toekomende goederen en/of het periodiek inkomen, conform de rechtsregels van het Rv.
Deze categorie vorderingen betreft uitbetalingen op grond van een niet correcte beschikking. Hiermee wordt bedoeld dat buiten de verantwoording van de betrokkene het bestaande besluit met betrekking tot het uitkeringsrecht niet overeenkomt met het feitelijke uitkeringsrecht, maar wel conform het foutieve besluit is uitbetaald. In die situatie dat er geen bijstand (meer) verleend wordt is er veelal sprake van doorgeschoten betaling.
De hoogte van de vordering zal nimmer zodanig zijn dat deze vordering niet binnen een overzichtelijke termijn voldaan kan worden. Uitzonderingen daargelaten, zal deze vorm van vorderingen binnen 12 maanden voldaan kunnen worden. De aflossing van de vordering dient gelijk te zijn aan 60% van het voor beslag vatbare deel van de aan de debiteur verleende bijstand omdat de ontstaansoorzaak van de vordering niet te wijten is aan de debiteur.
Bij dwanginvordering op een periodiek inkomen van de debiteur wordt, met inachtneming van het gestelde in artikel 475d Rv, het voor beslag vatbare deel van het inkomen geïnd.
2.2.b. - (niet voldaan aan voorwaarde geldlening - algemeen),
2.2.c. - (gestelde borgtocht),
2.2.i. - (gevolg tekortschietend besef),
2.2.k. - (bijstand voor schulden), waarbij:
worden ingevorderd door middel van beslag op de aan de debiteur toekomende goederen en/of het periodiek inkomen, conform de rechtsregels van het Rv.
Genoemde vorderingen worden verstekt in de vorm van een geldlening op grond van artikel 48 lid 2 WWB. Aan de toekenning van bijstand in de vorm van een geldlening worden voorwaarden verbonden.
Een van deze voorwaarden is dat de lening met een vast maandelijks termijnbedrag afgelost wordt. Als niet aan deze aflossingplicht en/of een van de andere voorwaarden voldaan wordt, is dit reden tot het nemen van een besluit tot terugvordering.
Daar het feit dat een besluit tot terugvordering diende te worden genomen te wijten is aan de debiteur, dient de aflossing van de vordering gelijk te zijn aan het voor beslag vatbare deel van het inkomen van de debiteur. Bij dwanginvordering wordt, voor zover het een beslag betreft op het periodieke inkomen van de debiteur, het beslag uitgevoerd met inachtneming van het gestelde in artikel 475d Rv.
3.Vorderingen categorie 2.2.h. -(overbrugging naar periode zelf voorzien in bestaan), waarbij:
worden ingevorderd door middel van beslag op de aan de debiteur toekomende goederen en/of periodiek inkomen, conform de rechtsregels van het Rv.
De vordering is opeisbaar vanaf het moment dat zelf in het bestaan wordt voorzien. Indien de debiteur weigert de vordering af te lossen conform bovenstaande regeling, dient tot dwanginvordering te worden overgegaan. Bij dwanginvordering wordt, voor zover het beslag betreft in het periodieke inkomen van de debiteur met inachtneming van het gestelde in artikel 475d Rv, het beslag uitgevoerd.
4.Vorderingen categorie 2.2.d. - (voorschot) waarbij:
worden ingevorderd door middel van beslag op de aan de debiteur toekomende goederen en/of periodiek inkomen, conform de rechtsregels van het Rv
Een van deze voorwaarden bij toekenning van deze vorm van bijstand is dat het voorschot in één keer verrekend wordt met het recht op de verleende algemene bijstand. Indien dit niet mogelijk is, omdat geen bijstand is verleend of minder bijstand is verleend dan de hoogte van het verleende voorschot, dient het voorschot teruggevorderd te worden.
5.Vorderingen categorie 2.2.e. - (administratieve vergissing), waarbij:
Het feit dat tot beslag is overgegaan is geheel te wijten aan de debiteur. Dit omdat de debiteur in de gelegenheid is gesteld een reële betalingsregeling voor de verschuldigde vordering tot stand te laten komen. In deze situatie is er geen beletsel het beslag conform de voor beslag van toepassing zijnde rechtsregels als omschreven in het Rv uit te voeren.
6.Vorderingen categorie 2.2.f. - (achteraf ontvangen middelen) waarbij:
worden ingevorderd door middel van beslag op de aan de debiteur toekomende goederen en/of het periodiek inkomen, conform de rechtsregels van het Rv.
Omdat het gaat om achteraf ontvangen middelen heeft de debiteur in principe de beschikking over het bedrag dat teruggevorderd wordt. De vordering dient daarom in één keer voldaan te kunnen worden. Indien de debiteur daartoe niet in staat is, dient de aflossing van de vordering gelijk te zijn aan het voor beslag vatbare deel van de aan de debiteur verleende bijstand.
Bij dwanginvordering wordt, met inachtneming van het gestelde in artikel 475d Rv, de vordering altijd ingevorderd met het voor beslag vatbare deel van het aan de debiteur toekomende inkomen.
7.Vorderingen categorie 2.2.g. - (bijstand gebruiksgoederen in de vorm van een geldlening),
·waar geen besluit tot terugvordering aan ten grondslag ligt,
dienen voldaan te worden door aflossing van de vordering, waarbij het bedrag van de aflossing gelijk is aan 60% van het bedrag dat van de voor de schuldenaar geldende bijstandsnorm voor beslag vatbaar is. De aflossingsplicht wordt gemaximaliseerd op 36 aaneengesloten maanden, waarna het saldo van de vordering omgezet kan worden in om niet.
Als de schuldenaar een inkomen heeft anders dan algemene bijstand en er is bijstand voor duurzame gebruiksgoederen toegekend, betekent dit dat de schuldenaar een inkomen heeft gelijk aan of marginaal hoger dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Een van de voorwaarden bij toekenning van deze vorm van bijstand is dan ook dat de vordering wordt afgelost met een bedrag dat in overeenstemming is met de draagkracht van de schuldenaar. Een bedrag dat gelijk is aan 60% van het bedrag dat van de voor de schuldenaar geldende bijstandsnorm voor beslag vatbaar is, sluit hier volledig bij aan.
8.Vorderingen categorie 2.2.l. - (krediethypotheek/ eigen woning), waarbij:
worden ingevorderd door middel van uitwinning van de gevestigde hypotheek en/of beslag op de aan de debiteur toekomende goederen en/of het periodiek inkomen, conform de rechtsregels van het Rv.
De voorwaarden waaronder de geldlening is verstrekt en de aflossing van de vordering, zijn geheel vastgelegd in het beleid rondom krediethypotheek en voor zo ver het een vóór 01-01-2004 genomen besluit betreft, in het Besluit krediethypotheek bijstand/het Bijstandsbesluit krediethypotheek. Indien deze voorwaarden niet nagekomen worden en er een besluit tot terugvordering is genomen, is het treffen van een betalingsregeling niet meer aan de orde. Het beslag is geheel te wijten aan verwijtbaar gedrag van de schuldenaar.
9.Vorderingen categorie 2.2.m. - (Bbz-lening), waarbij:
worden ingevorderd door middel van uitwinning van eventuele pandrechten, een gevestigde hypotheek en/of van beslag voor de duur van het gelegde beslag op de aan de debiteur toekomende goederen en/of het periodiek inkomen, conform de rechtsregels van het Rv.
De voorwaarden waaronder de geldlening is verstrekt en de aflossing van de vordering, zijn geheel vastgelegd in het BBZ 2004 en voor zover het een voor 01-01-2004 genomen besluit betreft, BBZ. Indien deze voorwaarden niet nagekomen worden en er een besluit tot terugvordering is genomen, is het treffen van een betalingsregeling niet meer aan de orde. Het beslag is geheel te wijten aan verwijtbaar gedrag van de schuldenaar.
10. Vorderingen categorie 2.2.n. - (verhaalsbijdragen - onderhoudsplicht)
2.2.o. - (verhaalsvorderingen - onderhoudsplicht), waarbij:
worden door middel van beslag geïnd.
Als aan de verschuldigde verhaalsbijdrage en/of vordering een artikel 62b WWB-beschikking ten grondslag ligt, wordt het beslag uitgevoerd na het verstrijken van de in deze beschikking aangehaalde verzetstermijn en indien niet of onvoldoende binnen de daarvoor gestelde termijn gehoor is gegeven, aan de aanmaning tot betaling van het verschuldigde.
Op 16 juli 2009 is de Wet tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) in verband met de inning van partneralimentatie bekend gemaakt (zie Stb. 2009, 303). Hiermee is het dwangmiddel voor de inning van alimentatie voor kinderen uitgebreid met de mogelijkheid om ook partneralimentatie door het LBIO te laten innen.
Voor de verhaalspraktijk heeft dit tot gevolg dat geen gebruik meer hoeft te worden gemaakt van de verhaalsmogelijkheid als bedoeld in artikel 62b WWB. In plaats daarvan kan de belanghebbende op grond van artikel 55 WWB verplicht worden de inning van alimentatie over te dragen aan het LBIO als hij een (groter) beroep doet op bijstand omdat een door de rechter opgelegde alimentatieverplichting niet wordt nagekomen. Deze wetswijziging draagt ertoe bij dat een alimentatiegerechtigde eenvoudiger in staat is dan wel verplicht kan worden zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen als de ex-partner de verplichtingen niet nakomt.
11. Vorderingen categorie 2.2.p. - (verhaalsvorderingen – nalatenschap en schenking), waarbij:
3.3. Debiteuren met ernstige financiële problemen
Het gemeentelijke beleid sluit aan bij het uitgangspunt van de WSNP. Uitgangspunt is dat een buitengerechtelijke schuldregeling in een minnelijk traject de voorkeur verdient boven een wettelijke schuldsanering. Door in het beleid een versoepeling van de terug- en invorderingsbepalingen op te nemen, voor die situaties waarin er sprake is van een problematische schuldensituatie, terwijl deze mede het gevolg is van een onbeperkte invordering van een verschuldigde vordering, kan het beleid bijdragen aan de oplossing van problematische schuldsituaties die de oorzaak zijn van ernstige financiële problemen.
Debiteuren met ernstige financiële problemen kunnen de gemeente verzoeken medewerking te verlenen aan het tot stand laten komen van een schuldregeling. Onder schuldregeling verstaat de gemeente het minnelijke traject dat kan leiden tot een oplossing van de bestaande schuldenproblematiek bij de schuldenaar en niet een schuldsaneringsregeling in het kader van de WSNP. Indien door de schuldenaar daartoe verzocht is, is de gemeente bevoegd om in geval van een problematische schuldensituatie onder bepaalde voorwaarden en voor zover noodzakelijk voor het tot stand brengen van een schuldregeling, te besluiten gedeeltelijk af te zien van terug- of verdere invordering.
Het meewerken aan het tot stand komen van een schuldregeling in het kader van terugvordering geschiedt met de beperking dat:
a. het geen vorderingen betreft wegens ten onrechte verleende bijstand uit hoofde van het schenden van de inlichtingenplicht of anderszins verwijtbaar gedrag. Deze vorderingen kunnen alleen meegenomen worden in een schuldregeling onder de voorwaarde dat bij vorderingen:
b. de vorderingen niet door pand of hypotheek gedekt zijn. Dit met uitzondering van dat gedeelte dat niet op deze goederen uitgewonnen kan worden. Met andere woorden: indien de vordering niet volledig voldaan kan worden uit het goed of de goederen waarop pand of hypotheek is gevestigd, kan de gemeente voor het resterende deel van de schuld wel meegaan in de schuldregeling.
Onder beding van de onder 3.3.a. en 3.3.b. omschreven restricties, worden ten aanzien van debiteuren met ernstige financiële problemen, die hebben verzocht medewerking te verlenen aan het tot stand komen van een schuldregeling, de navolgende voorwaarden gesteld:
Het meewerken aan het tot stand komen van een schuldregeling in het kader van verhaal geschiedt met inachtneming van de volgende regels (conform het oude artikel 93a Awb):
Het college van burgemeester en wethouders is op grond van de WWB niet verplicht om in te besluiten tot terugvordering of verhaal van verleende bijstand. Ondanks dat onder het regime van de WWB sprake is van een bevoegdheid tot terugvordering en verhaal, zal daar waar noodzakelijk en mogelijk, in voorkomende gevallen gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid geheel of gedeeltelijk af te zien van verdere terugvordering of verhaal indien er sprake is van bij de debiteur gelegen dringende redenen. De dringende redenen kunnen zowel gelegen zijn aan de zijde van degene die bijstand of een uitkering ontvangt of heeft ontvangen, als aan de zijde van degene op wie verhaal wordt gezocht.
Het begrip “dringende redenen” is hierbij bewust niet nader gedefinieerd. De dringende redenen zijn per definitie gelegen in de individuele omstandigheden van de schuldenaar. Bij het aannemen van dringende redenen kunnen zowel financiële als niet financiële factoren een rol spelen.
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan ambtshalve of op verzoek van de schuldenaar, besloten worden geheel of gedeeltelijk van terugvordering, verdere terugvordering, verhaal van kosten van verleende bijstand, verder verhaal van kosten van verleende bijstand, waaronder begrepen de inning van een verhaalsvordering, af te zien. Een en ander wordt vastgelegd in een beschikking.
Het uitgangspunt blijft echter dat zoveel mogelijk van de schuld wordt terugbetaald.
Voor die gevallen waarbij de terug- en/of invordering van een aan de gemeente verschuldigde vordering onmogelijk is gebleken of met zeer nadelige effecten gepaard gaat, wordt het navolgende beleid betreffende kwijtschelding gevolgd. Dit beleid geldt niet indien de vordering door middel van dwanginvordering wordt geïnd (met uitzondering van de afkoopregeling onder punt 3).
Ook geldt dat de aflossingsverplichting van achtergestelde vorderingen ontstaat op het moment dat de andere vorderingen zijn voldaan. Dat houdt in dat elke vordering afzonderlijk moet worden beoordeeld voor kwijtschelding. Verder wordt benadrukt dat het college kan besluiten af te zien van terugvordering of van een verdere terugvordering. De redenen om van terugvordering af te zien kunnen in de persoon zelf zijn gelegen of in bijzondere omstandigheden. Uitgangspunt blijft dat zoveel mogelijk van de schuld wordt terugbetaald, waarbij per individueel geval een afweging kan worden gemaakt.
het geen fraude vordering betreft en de schuldenaar gedurende 5 jaren- te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste aflossingstermijn moet zijn voldaan –volledig en zonder onderbreking - aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Als niet volledig en ononderbroken wordt betaald, dient de gehele lening terugbetaald te worden en is kwijtschelding niet langer mogelijk, behoudens afloop onder punt 3.
Procedure invordering bij verhaal
Indien de onderhoudsplichtige hier niet aan voldoet, worden de achterstallige verhaalsbijdragen aangemerkt als een verhaalsvordering. Aan de onderhoudsplichtige wordt in beginsel binnen 2 weken nadat de eerste betaaltermijn is verstreken een aanmaning verzonden. De rechtsgevolgen van het in gebreke blijven worden in de aanmaning vermeld.
Bij het volharden in de weigering van de, onder 1 genoemde, betalingsverplichting neemt de gemeente in beginsel binnen 6 weken na de weigering een besluit tot verhaal in rechte en in aansluiting hierop wordt in beginsel binnen 6 weken na voornoemd besluit tot verhaal in rechte, een verzoekschrift tot vaststelling van de verhaalsbijdrage en de verhaalsvordering bij de rechtbank ingediend. In voorkomende gevallen kan een besluit op grond van artikel 62b WWB genomen worden.
Bijstand in de vorm van een geldlening
Voor alle vorderingen, waaraan geen besluit tot terugvordering ten grondslag ligt, geldt dat:
Dit betreft die vorderingen die zijn verstrekt in de vorm van een geldlening en waarbij voorwaarden zijn opgelegd met betrekking tot de verstrekking van de lening en de wijze van terugbetaling.
Bij de invordering van een schuld door middel van beslag of verrekening, wordt geen onderscheid gemaakt tussen de ontstaansoorzaak van een vordering. Het uitgangspunt is dat de schuldenaar weigert de verschuldigde vordering te voldoen of niet komt tot een redelijk aflossingsvoorstel, waardoor de gemeente genoodzaakt is over te gaan tot dwanginvordering.
Om te komen tot een eenduidige en uniforme uitvoering van het thans nog van toepassing zijnde debiteurenbeleid en het in te voeren nieuwe beleid, vallen alle al bestaande terugvorderings-, invorderings- en verhaalsbesluiten onder de werking van dit debiteurenplan indien dit niet leidt tot een nadelige situatie voor de schuldenaar.
Alle terugvorderings-, invorderings- en verhaalsbesluiten die na de inwerkingtredingsdatum van het debiteurenplan zijn genomen, vallen onverkort en zonder uitzondering onder de werkingskracht van het debiteurenplan.
Toekomstige wetswijzigingen werken automatisch door in de geformuleerde beleidsregels.
1Een bestuursorgaan is overigens niet verplicht tot het in rekening brengen van wettelijke rente (zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 702, nr. 7, pag. 17 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 702, nr. 3, pag. 47).
2De bedragen kunnen bij AMvB worden aangepast. Genoemde bedragen worden geacht in overeenstemming te zijn met die genoemd in artikel 4:113 lid 1 Awb.