Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sittard-Geleen

Verordening voorziening maatschappelijke ondersteuning 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSittard-Geleen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening voorziening maatschappelijke ondersteuning 2009
CiteertitelVerordening voorziening maatschappelijke ondersteuning 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-07-201101-01-2012art 12 tot en met 13b

06-07-2011

Trompetter, 13 juli 2011.

n.b.
01-01-200922-07-2011Onbekend

17-12-2008

Trompetter, ...

Gemeenteblad 2008/...

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorziening maatschappelijke ondersteuning 2009

 

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Artikel 1. Begripsbepalingen.

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronische, psychise en psychosociale problemen door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • c.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • d.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • e.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet;

  • f.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • g.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • h.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • i.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • j.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 van toepassing zijn;

  • k.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • l.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 te stellen regels van toepassing zijn;

  • m.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • n.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruik- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • o.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • p.

    Gebruikelijke zorg: zorg die conform de gebruikelijke maatschappelijke normen door partners verleend wordt

  • q.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • r.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

  • s.

    Inkomen: het inkomen als genoemd in artikel 4.2 lid 1 van het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 (Staatsblad 2006; 450).

Artikel 2. Beperkingen.

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Sittard-Geleen

    • c.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • d.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • f.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

    • g.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of privaatrechtelijke verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat;

Artikel 3 Besluitvorming, nadere regels en nadere voorwaarden

  • 1

    Voorzover in deze verordening geen beperkingen zijn opgelegd zijn B&W bevoegd tot alle besluitvorming ter uitvoering van deze verordening en de wet.

  • 2

    B&W stellen het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 vast alsmede andere voor de uitvoering van deze verordening noodzakelijke nadere besluiten.

Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.

Artikel 4. Keuzevrijheid.

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen neergelegde criteria.

Artikel 5. Voorziening in natura.

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst gemeente Sittard-Geleen van toepassing.

Artikel 6. Financiële tegemoetkoming.

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen in de beschikking opgenomen.

Artikel 7. Persoonsgebonden budget.

  • 1.

    Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhouding- en verzekeringskosten, zoals vastgelegd in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen;

    • c.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen;

    • d.

      op het persoonsgebonden budget is de Overeenkomst die is vastgelegd in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 van toepassing.

  • 2.

    De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3.

    Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4.

    Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager.

  • 5.

    Na aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is, dan wel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt aan het college door de budgethouder, voor zover van toepassing, verstrekt:

    • a.

      de nota/factuur/betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een overzicht van de salarisadministratie;

  • 6.

    Na ontvangst van de in het vorige lid genoemde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 8. Eigen bijdragen.

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. Het college legt in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 9. Vormen van hulp bij het huishouden.

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek inclusief chronische, psychise en psychosociale problemen inclusief chronische, psychise en psychosociale problemen inclusief chronische, psychise en psychosociale problemen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • 1.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • 2.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • 3.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 10. Primaat van de algemene hulp bij het huishouden.

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 9 onder 1. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronische, psychise en psychosociale problemen of

    • b.

      problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg

      het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 9 onder 2. en 3. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als:

    • a.

      de in artikel 9 onder 1. genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of

    • b.

      de in artikel 9 onder 1. genoemde voorzieningniet beschikbaar is.

Artikel 11. Gebruikelijke zorg.

In afwijking van het gestelde in artikel 10 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten zoals weergegeven in het Protocol Gebruikelijke Zorg.

Artikel 12. Omvang van de hulp bij het huishouden.

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren per week.

Artikel 13. Omvang van het persoonsgebonden budget.

De bedragen die per uur in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen.

Artikel 13a Overgangsperiode.

Tijdens de overgangsperiode die loopt van datum inwerkingtreding van deze wijziging tot 1 januari 2012, worden alle voor genoemde datum tot stand gekomen indicaties en besluiten op basis van die indicaties, herbeoordeeld op basis van deze gewijzigde verordening, resp. besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning gemeente Sittard-Geleen en de Wmo-richtlijn indicatieadvisering voor hulp bij het huishouden gemeente Sittard-Geleen.’

Artikel 13b Overgangsrecht

 

Bij wijze van overgangsrecht worden:

a. aanvragen ingediend voor 1 januari 2012, voor wat betreft aanspraken die tot uitkering komen vóór 1-1-2012 nog beoordeeld en toegekend aan de hand van de -oude- maatstaf, zoals vervat in de voormalige artikelen 12 en 13 van de verordening Wet Maatschappelijk Ondersteuning 2009.

b. aanvragen ingediend voor 1 januari 2012 worden, voor wat betreft aanspraken die tot uitkering komen ná 1-1-2012 beoordeeld en toegekend aan de hand van de nieuwe, met deze wijziging tot stand gekomen maatstaf

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Artikel 14. Vormen van woonvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 15. Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen.

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 14, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronische, psychise en psychosociale problemen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 14, onder b. c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronische, psychise en psychosociale problemen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

  • 3.

    De in lid1 en 2 genoemde beperkingen moeten in een direct oorzakelijk verband staan met de bouwkundige of woontechnische staat van de woning zelf, waaronder begrepen de toegankelijkheid van de woning.

Artikel 16. Soorten individuele woonvoorzieningen.

De in artikel 14 onder b., c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte.

Artikel 17. Primaat van de verhuizing en de uitraasruimte.

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 14 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 14 onder b. en c. in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 14, onder d. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronische, psychise en psychosociale problemen aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 18. Primaat van de losse woonunit.

Indien een bouwkundige woonvoorziening dient te bestaan uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 19. Uitsluitingen.

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

  • 1.

    het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

  • 2.

    het treffen van voorzieningen in woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten dan wel voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde onder 2 kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van uitsluitend de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte:

    • a

      het verbreden van toegangsdeuren;

    • b

      het aanbrengen van elektrische deuropeners;

    • c

      de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang tot de woning;

    • d

      drempelhulpen en vlonders; en

    • e

      het aanbrengen van een extra trapleuning

Artikel 20. Hoofdverblijf.

  • 1.

    Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 3.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4.

    De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen vast te leggen maximumbedrag.

  • 5.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 21. Beperkingen.

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan de in artikel 19 lid 3 van deze verordening genoemde voorzieningen;

  • d.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • e.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

  • f.

    de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • g.

    de aanvrager verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • h.

    er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

  • i.

    De ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voorvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 22 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling persoonsbonden budget/ financiële tegemoetkoming woningaanpassing

  • 1.

    Terstond na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 14 onder sub b,c en d, maar uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van het persoonsgebonden budget/de financiële tegemoetkoming, verklaart de woningeigenaar aan B&W dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2.

    De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend.

  • 3.

    Degene aan wie de financiële tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 6 wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 23. Terugbetaling bij verkoop.

  • 1.

    De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 7 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient, volgens het in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen door het college vastgelegde afschrijvingsschema, te worden terugbetaald.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders zal de waardestijging als bedoeld in lid 1 vastleggen middels een taxatie bij oplevering van de woningaanpassing.

Artikel 24. Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen/woonschip indien:

  • a

    de technische levensduur van de woonwagen/woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • b

    de stand/ligplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c

    de woonwagen/het woonschip ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond/op de ligplaats lag.

  • d

    in afwijking van het gestelde in de leden a t/m c kan, indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, of het woonschip niet ten minste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, uitsluitend een woonvoorzieningen worden verstrekt:

    • 1.

      van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard

    • 2.

      onderhoud, keuring en reparatie

  • e

    verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip, indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:

    • 1.

      in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel te boek gestelde schepen 1992; en

    • 2.

      bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingbesluit binnenvaartuigen 1987 een laadvermogen van ten minste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Artikel 25. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

  • 1

    Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie indien:

    • a

      de woonvoorziening in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten, Wet maatschappelijke ontwikkeling dan wel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of de Beschikking Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend, en

    • b

      de gehandicapte ten tijde van het onderhoud, de keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont dan wel de kosten betrekking hebben op een woonvoorziening als bedoeld in artikel 20.

Artikel 26 Huurderving

  • 1

    In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten.

  • 2

    Het college kan in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 bepalen dat het eerste lid slechts wordt toegepast indien het bedrag waarvoor de woning is aangepast een door hen in bedoeld Besluit vastgesteld bedrag te boven gaat of indien het gaat om een specifieke aanpassing.

  • 3

    Het college kan in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 de duur van de periode bepalen gedurende welke een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid kan worden verstrekt.

Artikel 27 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1

    Het college kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de gehandicapte moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a

      zijn huidige woonruimte;

    • b

      de door de gehandicapte nog te betrekken woonruimte.

  • 2

    De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de gehandicapte als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3

    Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid indien de gehandicapte redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij dubbele woonlasten heeft.

  • 4

    Het college kan in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 de periode bepalen gedurende welke een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid kan worden verstrekt.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 28. Vormen van vervoersvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.
    • 1.

      een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

    • 2.

      een individuele voorziening gebruik makend van de vervoersmogelijkheden binnen het collectief vraagafhankelijk vervoer;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura in de vorm van:

    • 1.

      een scootmobiel in bruikleen;

    • 2.

      een autoaanpassing

    • 3.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen in bruikleen;

    • 4.

      een ander verplaatsingsmiddel dan genoemd onder 1 en 2 in bruikleen

    • 5.

      een aanpassing van de onder b.1 en 4 genoemde bruikleenvoorziening

    • 6.

      een training voor het gebruik van een scootmobiel of gesloten buitenwagen

  • c.

    een persoonsgebonden budget voor de kosten van

    • 1.

      aanschaf van een scootmobiel inclusief 1 jaar onderhoud;

    • 2.

      aanschaf van een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen inclusief 1 jaar onderhoud

    • 3.

      aanschaf van een ander verplaatsingsmiddel inclusief 1 jaar onderhoud

    • 4.

      gebruik van taxi en/of rolstoeltaxi

  • d.

    een combinatie van de onder a, b en c genoemde voorzieningen

Artikel 29. Het recht op een algemene voorziening.

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 28 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronische, psychise en psychosociale problemen:

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of

  • b.

    het bereiken van het openbaar vervoer

onmogelijk maken.

Artikel 30. Het primaat van het collectief vervoer.

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 28, onder B.2 ,B3, C.2, C3 en D vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer:

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronische, psychise en psychosociale problemen het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 28, onder a., onmogelijk maken dan wel

  • b.

    een collectief systeem als bedoeld in artikel 28, onder a., niet aanwezig is.

Artikel 31. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen.

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen dan wel samenwonende personen die een gezamenlijke huishouding voeren meer bedraagt dan 1,5 maal in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruik- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 32. Omvang in gebied en in kilometers.

  • 1.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag;

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte buiten de directe woon- of leefomgeving in een situatie waarin een bovenregionaal contact alleen door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen;

  • 3.

    De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 33. Vormen van rolstoelvoorzieningen.

  • 1.

    De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

    • b.

      een rolstoelvoorziening in natura;

    • c.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

    • d.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel.

    • e.

      onderhoud en reparatie;

    • f.

      accessoires;

    • g.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van de onder e en f bedoelde voorzieningen, waarbij de financiële tegemoetkoming in de kosten van de onder e bedoelde voorziening wordt betaald aan de leverancier of de eigenaar van de voorziening

    • h.

      een combinatie van de onder a tot en met e bedoelde voorzieningen.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009

Artikel 34. Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik en sportrolstoel.

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 33, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronische, psychise en psychosociale problemen incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 33, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronische, psychise en psychosociale problemen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 3.

    Een aanvraag voor een rolstoel wordt afgewezen, indien de noodzaak van een rolstoel het gevolg is van een verhuizing naar een woning waarvoor op grond van artikel 21 onder b geen recht op verhuiskostenvergoeding bestaat.

  • 4.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 33, onder d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief chronische, psychise en psychosociale problemen sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 35. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners.

In uitzondering op het gestelde in artikel 34 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Artikel 36. Vorm van de verstrekking

  • 1

    Een rolstoel die in natura is verstrekt, wordt in bruikleen verstrekt en na afloop van de bruikleenperiode ingenomen.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid is verstrekking van een sportrolstoel alleen mogelijk in de vorm van een gemaximeerd persoonsgebonden budget waarmee voor een periode van drie jaar een sportrolstoel aangeschaft, onderhouden, en gerepareerd kan worden.

  • 3

    De hoogte van de vergoeding als bedoeld in artikel 33 onder c en d wordt vastgesteld met inachtneming van het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009.

Artikel 37. Training elektrische rolstoel

Wanneer blijkt dat de gehandicapte onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een elektrische rolstoel, verleent het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van een training.

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten.

Artikel 38. Gebruik aanvraagformulier.

Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld aanvraagformulier.

Artikel 39. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

De aanvraag dient te worden ingediend bij het zorgloket. Zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragenzorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend.

Artikel 40. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking.

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    • a.

      het handelt om een aanvraag een persoon betreffend, die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend en het een voorziening betreft waarvan de kosten naar verwachting het bedrag als genoemd in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen te boven zal gaan;

    • b.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3.

    Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag dan wel voor de vaststelling van het recht op een voorziening.

  • 4.

    Bij de advisering en de beoordeling van het recht op een voorziening zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in:

    • a.

      de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

    • b.

      De WMO richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden

    • c.

      Het protocol Gebruikelijke Zorg

  • 5.

    De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 41. Alleenrecht indicatiestelling.

  • 1.

    Indien het college gebruik maakt van de bevoegdheid genoemd in artikel 40 lid 2, dan wordt uitsluitend advies gevraagd aan het GGD Zuid-Limburg.

  • 2.

    Het college kan in die gevallen, welke beschreven worden in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009, advies vragen aan een andere instantie dan welke genoemd is in lid 1.

Artikel 42. Samenhangende afstemming.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager.

Artikel 43. Wijzigingen in de situatie.

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 44. Intrekking van een voorziening

  • 1.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

    • c.

      De ondersteuningbehoevende schriftelijk aangeeft geen prijs te stellen op de voorziening

    • d.

      Uit onderzoek door het college blijkt dat geen gebruik gemaakt wordt van de verstrekte voorziening

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden, tenzij het een voorziening betreft genoemd in artikel 16 onder b

Artikel 45. Heronderzoek.

Het college kan heronderzoek verrichten naar de voor de voortzetting van het recht op een voorziening van belang zijnde gegevens

Artikel 46. Terugvordering

  • 1.

    Ingeval het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2.

    In geval het recht op een in natura verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

  • 3.

    Alle ingevolge deze verordening terug te vorderen bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen.

Artikel 47. Hardheidsclausule.

  • 1.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsbehoevende, mantelzorger of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2.

    Voorafgaand aan toepassing van lid 1 kan het college advies vragen.

Artikel 48. Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet.

In gevallen, de uitvoering van de wet betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 49. Indexering.

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 50. Evaluatie.

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 2 jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens na 2 jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening.

Artikel 51. Inwerkingtreding en overgangsregeling.

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

  • 2.

    De verordening maatschappelijke ondersteuning 2008 van de gemeente Sittard-Geleen wordt van rechtswege ingetrokken per 1 januari 2009 met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de aanvragen die voor 1 januari 2009 zijn ingediend en nog niet beslist.

  • 3.

    In ieder geval wordt geen algemene of individuele voorziening toegekend indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder op grond van de Verordening WVG of Verordening WMO is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de persoon met beperkingen zijn toe te rekenen

Artikel 52. Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Sittard-Geleen , op 17 december 2008.

De voorzitter

Drs. G.J.M.Cox

De griffier

Drs F.T.H.A.Coenen

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 1, onder a

Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet.

Artikel 1, onder b

Het compensatiebeginsel is via het amendement-Miltenburg c.s. (Kamerstukken Tweede Kamer 30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van het compensatiebeginsel in de verordening. Voor de begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het briefadvies van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg, de ‘uitvinder’ van het compensatiebeginsel. Voor wat betreft de gelijkwaardige uitgangspositie is gebruik gemaakt van de toelichting op het amendement, evenals voor wat betreft de termen zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

Artikel 1, onder c

De term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het onder de toelichting op onderdeel b van dit artikel genoemde amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Artikel 1, onder d

De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel “aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek inclusief chronische, psychise en psychosociale problemen inclusief chronische, psychise en psychosociale problemen inclusief chronische, psychise en psychosociale problemen” toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.

Artikel 1, onder e

De begripsomschrijving van het begrip “ mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg” in de wet (artikel 1, lid 1, onder b, van de wet).

Artikel 1, onder f

Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder al genoemde amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Artikel 1, onder g

Ook deze begripsomschrijving is, evenals de onder f genoemde, ontleend aan de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Artikel 1, onder h

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van al bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootermobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De verstrekkingprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling, geen formele beslissing (beschikking) en geen eigen bijdragen. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Op verzoek zal er aan de aanvrager wel een beschikking kunnen worden afgegeven, zodat rechtsbescherming gewaarborgd is.

Artikel 1, onder i

Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn. De algemene voorzieningen, nu nog genoemd in de vorm van een primaat, kunnen uitgroeien tot voorliggende voorzieningen en op den duur uit deze verordening verdwijnen.

Artikel 1, onder j

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15, lid 1, van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15, lid 3, van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009. In dit Besluit wordt bepaald wat de ruimte is die gemeentebesturen hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen.

Artikel 1, onder k

Naturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

Artikel 1, onder l

Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen

Artikel 1, onder m

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet perse een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Artikel 1, onder n

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

  • -

    die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • -

    die niet speciaal voor personen met beperkingen bedoeld zijn;

  • -

    die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in beleidsregels. Het begrip “gebruikelijke zorg” komt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning terug (zie hieronder, onder p).

Artikel 1, onder o

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g, achtste volzin van de wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Artikel 1, onder p

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Het is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de wet overgaan. Zo is in plaats van ‘volwassenen’ de term ‘meerderjarigen’ opgenomen en is het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door het begrip ‘gemeenschappelijk een woning bewonen’. Het begrip ‘huisgenoot’ is nader beschreven in artikel 1, aanhef en onder p.

Artikel 1, onder q

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

Artikel 1, onder r en s

Deze artikelen spreken voor zich.

Artikel 2 Beperkingen

Artikel 2, lid 1, onder a

Deze definitie is in zijn kern ontleend aan de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten en aan de wet aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is.

Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

Artikel 2, lid 1, onder b

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

Artikel 2, lid 1, onder c

Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.

Artikel 2, lid 2, onder a en b

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1, onder n, van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de – financiële – situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager, mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

Artikel 2, lid 2, onder c

In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de aanvrager niet woonachtig is.

Artikel 2, lid 2, onder d

Deze afwijzingsgrond is afkomstig uit de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten, en is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.

Artikel 2, lid 2, onder e

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder e genoemde bepaling bedoeld.

Artikel 2, lid 2, onder e en onder f

In artikel 2, lid 2, onder e en f geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan. Onder e wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze al door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld pas nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met wat het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de aanvrager tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de aanvrager al is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

Voor de toepassing van deze weigeringgrond zal een zorgvuldige (achteraf) beoordeling de basis moeten zijn. Indien de rechtmatigheid van een voorziening (achteraf) wel kan worden vastgesteld kan op grond van de vaste Wvg/Wmo-jurisprudentie toepassing van deze weigeringgrond niet plaatsvinden.

Onder f wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die al eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Artikel 3 Besluitvorming nadere regels en nadere voorwaarden

Dit artikel spreekt voor zich

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 4 Keuzevrijheid

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken.

Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid, namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders. Deze keuzevrijheid wordt niet in deze verordening, maar in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen uitgewerkt.

Artikel 5 Voorziening in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager.

Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is een dergelijke overeenkomst uiteraard niet nodig.

Artikel 6 Financiële tegemoetkoming

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet.

Artikel 7 Persoonsgebonden budget

Artikel 7, lid 1, onder a

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt.

De onder lid 1, onder a, van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.

Artikel 7, lid 1, onder b

Onder b is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. “Goedkoopst adequaat” is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten van de voorziening. Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen dat door het college moet worden vastgesteld.

Artikel 7, lid 1, onder c

Lid 1, onder c bepaalt dat het college de omvang van een persoonsgebonden budget bepaalt. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen en de beleidsregels.

Artikel 7, lid 1, onder d

Verder is onder d bepaald dat er, om misverstanden zoveel mogelijk te voorkomen, een overeenkomst wordt getekend omtrent de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

Artikel 7, lid 2

Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd.

Artikel 7, lid 3

In lid 3 is de algemene eis neergelegd dat er een program van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het program van eisen is dus een belangrijk document; als niet aan het program van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

Artikel 7, lid 4

Lid 4 regelt tenslotte de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget. Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt worden door het college nadere regels gesteld in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen. Daar wordt aandacht besteed aan betaling in termijnen bij hulp bij het huishouden en in situaties waarin er twijfels zijn over het budgetbeheer. Zo kunnen financiële risico’s voor de gemeente worden beperkt en worden aanvragers minder snel geconfronteerd met hoge terugvorderingbedragen.

Artikel 7, lid 5 en lid 6

Het college is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningsvoorwaarden. Het is dus aan de raad en het college om in de verordening en beleidsregels te bepalen hoe die controle plaatsvindt en daarbij de afweging te maken tussen volledige controle en steekproefsgewijze controle.

In de leden 5 en 6 is een combinatie mogelijk gemaakt van volledige (100%) verantwoording en een steekproefsgewijze (bijv. 10%) controle aan de hand van bewijsstukken.

Artikel 7, lid 5

Het in lid 5 bedoelde verantwoordingsformulier wordt door het college verstrekt.

Artikel 7, lid 6

Bij lid 6 is de bevoegdheid van het college vermeld om aan de budgethouder bewijzen te vragen. Met de omschrijving kan is aangegeven dat het college dat niet in alle gevallen behoeft te doen, waarmee het nemen van een steekproef mogelijk wordt. Welke bewijzen desgevraagd moeten worden ingeleverd wordt vermeld in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen

Artikel 8 Eigen bijdragen

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget aan personen, ouder dan 18 jaar, eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: de zogeheten eigen bijdrage. In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15, lid 1, van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen wordt vastgelegd. De Raad heeft hierbij ingevolge de Algemene Maatregel van Bestuur de mogelijkheid binnen de grenzen die de Algemene Maatregel van Bestuur stelt de verschillende bedragen vast te stellen. Deze bevoegdheid wordt aan het college overgedragen. De gewijzigde bedragen worden in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen opgenomen.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 9 Vormen van hulp bij het huishouden

In artikel 4, lid 1, van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 3 van deze verordening gaat het om de voorziening “hulp bij het huishouden”, in hoofdstuk 5 om “woonvoorzieningen”. Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Vandaar dat de onder de Wet voorzieningen gehandicapten bestaande woonvoorzieningen onder dit begrip zijn gebracht.

Onder de AWBZ werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven dat onder de Wmo sprake is van een eigen begrip wordt in deze verordening het begrip ‘hulp bij het huishouden’ geïntroduceerd.

Artikel 9, onder 1

Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden. Onder a wordt de algemene voorziening genoemd: een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte.

Artikel 9, onder 2

Onder b wordt de hulp bij het huishouden in natura genoemd. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.

Artikel 9, onder 3

Onder c is genoemd het persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden. Met dit pgb moet de aanvrager zelf hulp inhuren.

Artikel 10 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

Artikel 10, lid 1

In artikel 10, lid 1, wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden, indien deze in de gemeente voorhanden is. In aanmerking komen in eerste instantie personen met een aantoonbare beperking ten gevolge van ziekte of gebrek. Verder komen in aanmerking mantelzorgers in het kader van de zogenaamde respijtzorg. Het is daarbij niet de bedoeling van de wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt is wel degelijk mogelijk.

Algemeen aangeboden hulp bij het huishouden is in de vorm van een primaat in deze verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishouden het probleem op adequate wijze kan oplossen.

Artikel 10, lid 2

Als de in het vorige lid genoemde algemene voorziening onvoldoende adequaat is of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde. Lid 2 moet dus in samenhang met lid 1 worden gelezen. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget. Het college bepaalt wanneer iemand voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kan komen. Deze criteria zijn vastgelegd in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen.

Artikel 11 Gebruikelijke zorg

Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren 90 van de vorige eeuw. Voor zover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden. In de door het college vast te stellen beleidsregels wordt bepaald hoe er rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij het huishouden. Hiertoe is in 2005 het protocol Gebruikelijke Zorg vastgesteld ter uitvoering van de AWBZ. Ter uitvoering van artikel 11 wordt dat protocol toegepast.

Artikel 12 Omvang van de hulp bij het huishouden

In de AWBZ werd tot de invoering van de wet geïndiceerd in klassen. Klassen zijn te vergelijken met standaardporties. Elke klasse is gekoppeld aan minimaal en een maximaal aantal uren per week binnen een vaste bandbreedte. Indien men bijvoorbeeld een indicatie heeft voor 1,5 uur hulp, wordt men ingedeeld in klasse 1. Mocht de behoefte aan hulp van de aanvrager enigszins stijgen of dalen binnen de bandbreedte van de toegekende klasse, dan hoeft daarvoor niet opnieuw geïndiceerd en beschikt te worden. Voor de gemeente is dat een administratief voordeel, voor aanvragers ook. Materieel kan het voor aanvragers binnen de speelruimte van de klasse echter enigszins negatief of positief uitpakken, afhankelijk van de daadwerkelijk noodzakelijke uren zorg. Als die zorgbehoefte, uitgedrukt in uren, zich onderaan de bandbreedte bevindt, is men voordelig uit; is de behoefte aan uren gelegen vlak onder het plafond van de klasse, is het voordeel minder. Zolang de objectief vastgestelde behoefte echter binnen de bandbreedte blijft, is er sprake van een toereikende voorziening. Voor zover hulp bij de huishouding nodig is die klasse 6 overstijgt is het mogelijk additionele uren aan deze hoogste klasse toe te voegen. In het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen wordt door het college jaarlijks het daarbij passende uurbedrag vastgelegd.

Artikel 13 Omvang van het persoonsgebonden budget

Deze bepaling spreekt voor zich en sluit nauw aan op de tweede optie, genoemd in artikel 11. Jaarlijkse vastlegging houdt verband met prijsindexering, zoals genoemd in artikel 35.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 14 Vormen van woonvoorzieningen

De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen:

Ad a

De algemene woonvoorziening. Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Hierbij moet worden gedacht aan klussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog te ontwikkelen voorzieningen.

Ad b

Een woonvoorziening in natura. Dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm van financiële tegemoetkoming, op individuele basis, worden verstrekt, bijvoorbeeld de losse tillift of een douchestoel.

Ad c

Het persoonsgebonden budget, bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding.

Ad d

De financiële tegemoetkoming voor woningeigenaren die niet zelf huren en soms ook rechtspersoon zijn. Deze financiële tegemoetkoming wordt genoemd in artikel 7, lid 2, van de wet.

Artikel 15 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de wet relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning, zie de toelichting op het amendement dat leidde tot artikel 4 van de wet (amendement Miltenburg c.s., Kamerstukken Tweede Kamer 30 131, nr. 65). Als een algemene voorziening niet volstaat als oplossing ofwel niet aanwezig is in de gemeente, moet het probleem middels een individuele voorziening worden opgelost. Dat kan zijn een woonvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget.

Artikel 16 Soorten individuele woonvoorzieningen

Artikel 16, onder a

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de al bewoonde woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Een woonvoorziening en dus ook een verhuiskostenvergoeding is, volgens de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast etcetera zijn dus niet van belang. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Artikel 16, onder b en onder c

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsanering i.v.m. COPD verstaan worden. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchenwelke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

Artikel 16, onder d

Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e, van de Wet voorzieningen gehandicapten kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Artikel 17 Primaat van de verhuizing

De manier waarop de woonvoorzieningen hier zijn gegroepeerd geeft een beperkte rangorde aan. Deze geldt ongeacht de vorm waarin de woonvoorzieningen worden verstrekt (financiële tegemoetkoming of natura).

Primair zal gekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden. Is geen geschikte woning beschikbaar dan kunnen B&W besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken. Overigens kunnen hierbij ook andere omstandigheden een rol spelen, zoals de mogelijkheid van de gehandicapte te verhuizen, opgebouwde mantelzorg etc. Bovendien is van belang dat de financiële consequenties van verhuizen, zoals de woonlasten, binnen de draagkracht van de gehandicapte zullen moeten passen. Indien de gemeente, nadat alle factoren in de overweging zijn meegenomen, tot de conclusie komt dat verhuizing de goedkoopste adequate oplossing is, dan heeft bij het verstrekken van de woonvoorziening de vergoeding voor verhuis- en (her)inrichtingskosten het primaat.

Uit lid 2 blijkt dat het ook mogelijk is om een combinatie van woonvoorzieningen te verstrekken. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het verstrekken van financiële tegemoetkomingen voor zowel verhuizing en inrichting als voor een beperkte woningaanpassing. Uiteraard geldt als voorwaarde voor een combinatie van voorzieningen dat dit de goedkoopste adequate oplossing is. Daarnaast geldt dat een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing als onderdeel van een combinatie van woonvoorzieningen slechts wordt verstrekt indien de woningaanpassing is gericht op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen. Het biedt de raad de mogelijkheid om in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 situaties te benoemen waarin zij kunnen afwijken van de in dit artikel neergelegde rangorde van woonvoorzieningen. Ter uitvoering hiervan kan de Raad bijvoorbeeld nadere voorwaarden stellen aan de toepassing van het primaat van de verhuizing. Wanneer niet aan deze voorwaarden is voldaan, vindt dit primaat geen toepassing en zal bijvoorbeeld een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing worden toegekend.

Artikel 18 Primaat van de losse woonunit

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten konden gemeenten woningaanpassingen duurder dan € 20.420,00 onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning vervalt deze mogelijkheid en zullen de kosten voor rekening van de gemeenten komen. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat, wordt aan gebruik van een dergelijke unit voorrang gegeven middels deze bepaling.

Artikel 19 Uitsluitingen

Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Uitzonderingen zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen, deze komen weinig voor en worden apart geregeld in het verstrekkingenbeleid. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of personen met beperkingen of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen. Uitzonderingen op het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten worden weergegeven in lid 3 van dit artikel.

Artikel 20 Hoofdverblijf

In tegenstelling tot de Wet voorzieningen gehandicapten wordt in de wet niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Artikel 11 van de wet geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen”, mede gezien het feit dat er met de wet geen inhoudelijke uitbreiding van de werking van de Wet voorzieningen gehandicapten is beoogd.

In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft, heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zal hebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken, zie ook artikel 20, onder 2.

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren AWBZ-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Deze uitzondering was gebaseerd op de verordening. Omdat met de wet niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wet voorzieningen gehandicapten geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is de optie van het bezoekbaar maken ook weer in de verordening opgenomen in artikel 20. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet. “Bezoekbaar maken” wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin, en kan bovendien in financiële zin worden gemaximeerd, zie lid 5.

Artikel 21 Beperkingen

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 21.

Artikel 21, onder a

Onder a wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

Artikel 21, onder b

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 20, lid 1, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.

Voor de toepassing van deze weigeringgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

Artikel 21, onder c

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de verordening is genoemd. Bovendien is eveneens het bepaalde bij artikel 18 op deze zaken van toepassing.

Artikel 21, onder d en e

Onder d wordt vooral gedoeld op verhuiskostenvergoedingen. Veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt ook aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een [eerste] zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen inmiddels zelfstandig wonen.

Artikel 21 onder f

Onder f wordt bedoeld een verhuizing naar een woning waarvoor geen permanente woonvergunning is afgegeven. Hierbij is te denken aan vakantiewoningen.

Artikel 21, onder g

Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren, en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wvg ook al niet hadden. Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

Artikel 21 onder h en i

In deze onderdelen wordt aangegeven dat een woonvoorziening zal worden geweigerd als het normaal kunnen functioneren in een woning niet in het geding is dan wel dat in de woning de problemen zijn ontstaan door het gebruik van materialen

Artikel 22 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling persoonsgebonden budget/financiële tegemoetkoming woningaanpassing

In dit artikel wordt onder meer geregeld dat de woningaanpassing direct na voltooiing van de werkzaamheden wordt gereedgemeld. De reden voor het opnemen van deze bepaling is om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling van de financiële tegemoetkoming blijft openstaan.

De gereedmelding vindt plaats door degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald en niet door de gehandicapte. Hiervoor is gekozen omdat degene die de financiële tegemoetkoming ontvangt niet altijd de gehandicapte is. Indien dat het geval is heeft de gehandicapte, of zijn gemachtigde, geen belang bij de gereedmelding en zou de begunstigde de dupe kunnen worden.

De gereedmelding dient binnen een termijn van 12 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming plaats te vinden, dit om te voorkomen dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten. Het verlenen van de financiële tegemoetkoming geschiedt dus voorafgaand aan de werkzaamheden en wel in de vorm van een beschikking. Na afloop van de werkzaamheden wordt vervolgens de definitieve hoogte van de financiële tegemoetkoming vastgesteld en wordt deze uitbetaald. Indien na afloop van de werkzaamheden blijkt dat de daadwerkelijk gemaakte kosten lager zijn dan in het besluit tot verlening van de financiële tegemoetkoming is bepaald, dan wordt de financiële tegemoetkoming overeenkomstig deze lagere kosten vastgesteld. Aanleiding hiervoor kan zijn dat een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing is verleend op basis van offertes van aannemersbedrijven, waarbij rekening is gehouden met zowel materiaalkosten als loonkosten, terwijl de gehandicapte de werkzaamheden in zelfwerkzaamheid uitvoert in de veronderstelling hiermee geld (de loonkosten) te verdienen. De verlening van de financiële tegemoetkoming geeft dus een voorwaardelijke aanspraak op die financiële tegemoetkoming.

De gemeente controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van de financiële tegemoetkoming is voldaan. Om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd is er voor gekozen om een verklaring te vragen. Indien later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan kan de financiële tegemoetkoming alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd.

De termijn van vijf jaar bedoeld in het derde lid sluit aan op de normaal geldende verjaringstermijn. Binnen vijf jaar is het mogelijk om subsidies, belastingen etc. terug te vorderen.

Artikel 23 Terugbetaling bij verkoop

De Verordening WMO gemeente Sittard-Geleen bevatte een zogenaamde anti-speculatiebepaling. Deze bepaling komt in deze verordening terug en heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum al vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is. Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten

Artikel 24 Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen.

De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan woonwagens en woon/binnenschepen kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.

Indien niet aan de eisen zoals vermeld in artikel 24 kan worden voldaan, kan er geen uitgebreide aanpassing meer worden gesubsidieerd.

Artikel 25 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Dit artikel bepaalt dat B&W alleen voorzieningen voor onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen verlenen indien is voldaan aan bepaalde voorwaarden. Het eerste lid somt drie (cumulatieve) voorwaarden op die zowel gelden voor voorzieningen in natura als voor financiële tegemoetkomingen. Het tweede lid kent een aanvullende voorwaarde voor financiële tegemoetkomingen. Indien B&W financiële tegemoetkomingen voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie verstrekken, dan staat de (maximale) hoogte daarvan vermeld in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009.

Artikel 26 Huurderving

Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plekke.

Onder meer om te voorkomen dat de gemeente gehouden is ook bij kleine woningaanpassingen een financiële tegemoetkoming voor huurderving te verstrekken is in het tweede lid bepaald dat het college in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 een ondergrens kan vastleggen. Slechts voor woningen waarvoor de aanpassingskosten meer hebben bedragen dan het in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 genoemde bedrag of voor een woning waarin bijvoorbeeld een traplift is aangebracht kan dan een tegemoetkoming voor huurderving worden verleend.

Op grond van het derde lid kan het college in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 de maximale duur van de periode bepalen gedurende welke een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving kan worden verstrekt. Op grond van het derde lid kan het college in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 eveneens bepalen dat gedurende een zekere periode aansluitend aan de datum waarop de gelding van de huurovereenkomst is verstreken geen financiële tegemoetkoming voor huurderving wordt verstrekt. Deze bevoegdheid is het college verleend omdat in de exploitatie van een woning rekening wordt gehouden met een bepaald percentage huurderving. Het is daarom dan ook te verantwoorden dat het normale risico van leegstand voor rekening en risico van de verhuurder blijven.

Artikel 27 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, en in die gevallen waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voorzieningen in de nieuwe woning nog in de te verlaten woning moet blijven wonen of tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat hij noodzakelijkerwijs dubbele woonkosten heeft, een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de gehandicapte ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van huisvesting als de gehandicapte redelijkerwijs niet kan voorzien dat hij deze dubbele woonlasten heeft. De tegemoetkoming heeft betrekking op kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte, het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

Het college kan in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 de maximale duur van de periode bepalen gedurende welke een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting kan worden verstrekt.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 28 Vormen van vervoersvoorzieningen

Artikel 28, onder a 1

De collectieve vervoersvoorziening is al bekend in de vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer, zoals dat zich vanaf 1994 onder de Wet voorzieningen gehandicapten heeft ontwikkeld. Naast het collectief vervoer kan ook worden gedacht aan de mogelijkheden voor het opzetten van scootermobielpools.

Onder 28, onder a 2

Hieronder wordt begrepen de voorziening waarbij de aanvrager wel gebruik kan maken van een collectief vraagafhankelijk vervoer, maar waarbij op basis van de indicatie vervoer individueel dient plaats te vinden en de mogelijkheid aanwezig is om binnen het vervoersysteem individueel vervoerd te worden

Artikel 28, onder b

Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit aan vervoermiddelen, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten. In het Verstrekkingenbeleid wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt.

Artikel 28, onder c

Belangrijkste aanvulling ten opzichte van de Wet voorzieningen gehandicapten is het persoonsgebonden budget. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het college wordt in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen uitgewerkt.

Artikel 28, onder d

Dit spreekt voor zich

Artikel 29 Het recht op een algemene voorziening

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de persoon in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoerssystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de aanvrager in aanmerking komt voor een voorziening terzake.

Algemeen criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoermiddel is het ten gevolge van een beperking niet kunnen gebruiken van het openbaar vervoer. Die regel stamt uit de aan de Wet voorzieningen gehandicapten voorafgaande AAW, en wordt in de praktijk beoordeeld door te kijken naar de loopafstand van een aanvrager (de bekende 800-metergrens).

Doordat de streekbus, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden. Deze kan wellicht beter gevonden worden buiten de wet, door middel van een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel deze derhalve terecht niet onder de wet, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

Artikel 30 Het primaat van de collectieve vervoersvoorziening

Artikel 28 geeft het primaat van de algemene voorzieningen aan boven de individuele verstrekkingen zoals genoemd onder b en c van artikel 28. Men kan voor individuele verstrekkingen in aanmerking komen:

  • a.

    indien men door de aard van de beperking geen gebruik kan maken van een collectieve vervoersvoorziening of;

  • b.

    indien er geen algemene voorziening aanwezig is.

Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleen collectief vervoer kan voor deze categorie mensen geen adequate voorziening.

Artikel 31 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep bepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een collectieve dan wel een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten bij een inkomen van 1,5 x de bijstandsnorm niet in strijd was met de geldende zorgplicht. Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeen gebruikelijk”; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht.

Artikel 32 Omvang in gebied en in kilometers

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4, lid 1, onder c over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt nog beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat de alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat in artikel 36, conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven.

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500 tot 2.000 kilometer af te leggen. Deze jurisprudentie wordt hier vastgelegd, aangezien met de wet niet wordt beoogd de werkingssfeer van de Wet voorzieningen gehandicapten uit te breiden.

Dit artikel sluit aan bij het Wvg-beleid waarbij tot maximaal 5 OV-zones gesubsidieerd gebruik kan worden gemaakt van het collectief vraagafhankelijk vervoer.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 33 Vormen van rolstoelvoorzieningen

In de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische) trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken, niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten was de sportrolstoel, meestal verstrekt in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming, een bovenwettelijke voorziening die alleen op basis van de verordening werd verstrekt.

Artikel 34 Incidenteel of dagelijks rolstoelgebruik en sportrolstoel

Bij artikel 34 is gekozen voor de mogelijkheden een rolstoel in de vorm van een algemene voorziening te verstrekken als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik. Deze rolstoelen voor incidenteel gebruik hoefden onder de Wet voorzieningen gehandicapten formeel niet te worden verstrekt, hoewel dat in de praktijk wel vaak gebeurde. Deze optie geeft een regeling waarbij wel incidenteel noodzakelijke rolstoelen worden verstrekt, maar dan via een algemene rolstoelvoorziening. Dit is geregeld onder 1. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de betrokkene een beroep kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden daarentegen wel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben.

Artikel 34, lid 1

In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, terwijl een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is.

Artikel 34, lid 2

Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Er dient rekening gehouden worden met de mogelijkheid om een eenvoudige rolstoel gedurende maximaal 6 maanden te lenen bij de thuiszorgwinkels (AWBZ). Die termijn dient aantoonbaar te zijn voltooid.

Indien de rolstoel niet noodzakelijk is voor incidenteel gebruik, maar voor dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget. Een rolstoel uit de rolstoelpool is dan immers geen adequate voorziening.

Artikel 34, lid 3

Een sportrolstoel, altijd te verstrekken als een persoonsgebonden budget, zal verstrekt worden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Daarbij dient onder het begrip sportrolstoel uitsluitend een sportrolstoel verstaan te worden. Andere sportvoorzieningen worden niet verstrekt, evenmin als hulpmiddelen aan een sportrolstoel zoals een handbike, die alleen voor sportbeoefening, en niet voor het lokaal verplaatsen nodig is.

Artikel 35 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

Artikel 36 Vorm van de verstrekking

In dit artikel wordt geregeld dat een rolstoel die in natura is verstrekt in bruikleen ter beschikking wordt gesteld en op basis van deze overeenkomst na afloop van deze periode weer kan worden ingenomen. Voor sportrolstoelen kan in plaats daarvan een afkoopsom, in de vorm van een gemaximeerde vergoeding, worden verstrekt. Het college bepaalt in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 van de verordening de maximale hoogte van de vergoeding.

Indien het college in de plaats van de goedkoopste adequate, in bruikleen te verstrekken rolstoel een duurdere rolstoel wenst, dan beziet het college in overleg met de gehandicapte of het is aangewezen om in plaats van de rolstoel een financiële tegemoetkoming te verstrekken. Is dit het geval, dan zullen afspraken over de besteding en de duur van de voorziening moeten worden vastgelegd. Het beschikbaar te stellen bedrag zal dan gelijk zijn aan de prijs van de goedkoopste adequate rolstoel.

Artikel 37 Training elektrische rolstoel

Het college kan indien daartoe aanleiding bestaat een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van een training in het gebruik van een elektrische rolstoel. Dit is ook mogelijk gedurende een zogenaamde proefplaatsing.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 38 Gebruik aanvraagformulier

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

Artikel 39 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Op basis van het amendement-Mosterd c.s. (Kamerstukken Tweede Kamer 30 131, nr. 54) is in artikel 5, lid 2, onder a, van de wet opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld.

Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde één-loketgedachte. Wetsbepaling en toelichting lopen echter enigszins uit elkaar, omdat in de wetsbepaling “voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten” gebundeld (als vallend onder de AWBZ) worden genoemd, terwijl in de toelichting op het amendement waarop de wetsbepaling is gebaseerd onderscheid wordt gemaakt tussen toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ en toegang tot voorzieningen op het gebied van het wonen. Verder wordt er, zoals hierboven al geciteerd, in de toelichting geen onderscheid meer gemaakt tussen raad en college, slechts “de gemeente” wordt genoemd. Praktisch gezien zal de concrete uitvoering van activiteiten in het zorgloket en de werking ervan een typische uitvoeringsactiviteit zijn, dus naar zijn aard vallen onder de verantwoordelijkheid van het college. De door de raad vast te stellen verordening beperkt zich daarom tot het aanwijzen van een loket, waarbij de nadere uitwerking daarvan via het college geregeld moeten worden.

Artikel 40 Inlichtingen, onderzoek, advies

Lid 1

onder a en b bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te bevragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5, lid 1, Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt.

lid 2

Advies wordt in ieder geval gevraagd wanneer het een eerste aanvraag door de betrokkene betreft en de verwachte kosten van de voorziening het in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Sittard-Geleen te boven gaan. Dit om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op het moment van de aanvraag nodig lijkt. Doorslaggevend is echter dat vanaf het begin duidelijk geobjectiveerd wordt wat er medisch gezien speelt bij de betrokken aanvrager. Het spreekt voor zich dat bij overgang van AWBZ en Wvg naar deze wet voor diegenen die al een voorziening hadden niet gesproken wordt van eerste aanvraag. Van eerste aanvraag wordt gesproken als een aanvrager in zijn geheel niet bekend is bij deze wet.

Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld onder b, kan uiteraard alleen maar op basis van een medisch advies.

Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen (m)moa’s.

Tot slot vraagt het college advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen.

lid 3

Deze bepaling spreekt voor zich; het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 38 van deze verordening, inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd.

Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te laten.

Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

lid 4

Lid 4 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s. (Kamerstukken Tweede Kamer 30 131, nr. 65), waarin staat: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF-classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.

Daarnaast geeft dit artikel aan welke protocollen naast de ICF de basis vormen voor de indicatiestelling voor met name de hulp bij het huishouden.

lid 5

Lid 5 vertaalt de opdracht van artikel 26, lid 1, van de wet naar de verordening en bepaalt dat de beschikking dient te vermelden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperkingof een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 41 Alleenrecht indicatiestelling

In dit artikel wordt het alleenrecht voor de indicatiestelling verleend aan het GGD Zuid-Limburg. Door dit alleenrecht in de verordening vast te leggen, voorkomt de gemeenteraad dat een aanbestedingsprocedure moet worden gevolgd voor het verstrekken van de opdracht tot het stellen van indicaties door een extern adviesorgaan.

Uiteraard kunnen zich incidenteel gevallen voorzoen dat het GGD Zuid-Limburg niet de [meest] juiste instantie is om advies te vragen [bv bij zeer specifiek bouwkundige adviezen of rolstoelaanpassingen]. Ook kan het voorkomen dat het niet gewenst is om een advies bij het GGD Zuid-Limburg te vragen, bijvoorbeeld als het college een second-opinion wenst van een andere organisatie. Lid 2 biedt dan deze mogelijkheid.

Artikel 42 Samenhangende afstemming

In artikel 5, lid 2, onder b, van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien.

Artikel 43 Wijzigingen in de situatie

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn of kunnen zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

Artikel 44 Intrekking van een voorziening

Duidelijk is dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening, omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

Artikel 45 Heronderzoek

Dit artikel spreekt voor zich

Artikel 46 Terugvordering

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen. Om die reden is deze mogelijkheid opgenomen in de verordening. Er zou anders geen juridische basis zijn om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6, artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan € 5.000,- en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding voor de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Artikel 46 is dus niet van toepassing op woningaanpassingen.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 47 Hardheidsclausule

Artikel 47 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 48 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet.

Dit artikel geeft de juridische basis om het college in een bijzonder geval een besluit te laten nemen in aanvragen waarin deze verordening niet voorziet. Het college zal indien nodig advies vragen vooraleer zij een beslissing neemt.

Artikel 49 Indexering

Deze bepaling maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009 gemeente Sittard-Geleen te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. De Algemene Maatregel van Bestuur bepaalt in artikel 4.4, lid 1 dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling. Het ligt voor de hand wijzigingen in bedragen in deze verordening tegelijkertijd hiermee door te voeren.

Artikel 50 Evaluatie

Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemeen beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder bevoegdheid van het college is neergelegd in het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening of van het Besluit nadere regelen maatschappelijke ondersteuning 2009.

Artikel 51 Inwerkingtreding

Onder lid 1

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt niet nader toegelicht.

Onder lid 2

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt niet nader toegelicht.

Onder lid 3

In dit lid wordt bepaald dat op grond van deze verordening geen nieuwe voorziening wordt toegekend indien de, op grond van een eerdere verordening, toegekende voorziening nog niet is afgeschreven

Artikel 52 Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt niet nader toegelicht