Organisatie | Dordrecht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening Dordrecht |
Citeertitel | Algemene plaatselijke verordening Dordrecht |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
geen.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-12-2016 | 01-04-2017 | art. 2:25, art. 2:28 en art. 2:28 G | 15-11-2016 | 1610129 | |
23-10-2015 | 30-11-2016 | Talrijke artikelen | 13-10-2015 | 2015, SBC/1451603 | |
01-10-2014 | 23-10-2015 | Talrijke artikelen | 23-09-2014 | 2014, SBC/2010/471548 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen
Tenzij anders aangegeven wordt in deze verordening verstaan dan wel mede verstaan onder:
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van de vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1:6 Intrekking, wijziging of schorsing van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken, gewijzigd of geschorst, indien:
Hoofdstuk 2 Openbare orde en veiligheid
Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Degene die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval, waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen, vergaderingen en samenkomsten tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing op openbare plaatsen
Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, een vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing als bedoeld in de Wet openbare manifestaties te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging, de vergadering of samenkomst wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10 A Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op, onder, in, boven of aan een openbare plaats of openbaar water in strijd met de publieke functie van de openbare plaats of openbaar water
Artikel 2:10 B Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen
Het verbod in het eerste lid van artikel 2:10 A geldt niet:
voor zover gehandeld wordt met een andere vergunning dan een vergunning als bedoeld in het vorige lid of een ontheffing van het college of van de burgemeester, dan wel voor zover daarvan – overeenkomstig enig wettelijk voorschrift - melding of kennisgeving is gedaan en wordt gehandeld overeenkomstig de naar aanleiding van de melding gestelde voorschriften;
voor zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:
I. geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt en
II. geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;
III. geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;
voor voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de openbare plaats gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de openbare plaats verwijderd zijn en de openbare plaats daarvan gereinigd is;
Artikel 2:10 D Vrij te stellen categorieën
Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van artikel 2:10 A niet geldt.
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Leidingenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening Dordrecht.
Afdeling 6 Veiligheid op de weg
De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.
Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke
Het is aan degene, die daartoe niet bevoegd is, verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2:21 A Gedoogplicht vloedschotten, aanduidingen en dergelijke
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college aanwijsplaten voor brandkranen, vloedschotten en voorzieningen en aansluitingen voor het plaatsen van vloedschotten, straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen of andere voorwerpen ten behoeve van o.a. het openbaar verkeer, de openbare verlichting, de gas-, water of elektriciteitsleiding of enig ander openbaar belang worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Artikel 2:25 A Betaald-voetbalwedstrijden
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het de betaald-voetbalorganisatie FC Dordrecht of haar rechtsopvolger verboden om zonder vergunning een voetbalwedstrijd te organiseren waarbij het eerste elftal van die betaaldvoetbalorganisatie als thuisspelende ploeg is betrokken, tenzij er sprake is van wedstrijden buiten enig competitieverband tegen een amateurvoetbalorganisatie.
In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1:6 en 1:8 kan de burgemeester de vergunning weigeren, wijzigen of intrekken indien hij van oordeel is dat een of meer afspraken, zoals overeengekomen in het tussen FC Dordrecht, Gemeente Dordrecht, Politie Zuid-Holland-Zuid en Openbaar Ministerie arrondissement Dordrecht gesloten “Convenant Betaald Voetbal”, niet worden of kunnen worden nagekomen.
De burgemeester kan het doen spelen van een voetbalwedstrijd verbieden of de wedstrijd beëindigen:
a. uit vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de openbare orde of veiligheid;
b. indien de aan de vergunning verbonden of naar aanleiding van de kennisgeving opgelegde voorschriften niet worden nageleefd;
c. indien geen of niet tijdig schriftelijke kennisgeving is gedaan als bedoeld in het eerste lid.
Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, niet zijnde een seksinrichting als bedoeld in artikel 3:1, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet dranken, rookwaren of spijzen voor gebruik ter plaatse worden verstrekt. Onder een inrichting wordt in ieder geval verstaan: een restaurant, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, kantine of clubhuis. Onder inrichting wordt tevens verstaan een hierbij behorend terras en andere aanhorigheden, tenzij deze expliciet zijn uitgezonderd.
Artikel 2:28 Exploitatievergunning inrichting
Het eerste lid geldt niet voor een inrichting, waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet is verleend en een inrichting in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de exploitatie van deze inrichting ondergeschikt is aan de winkelactiviteit.
Voorts geldt het eerste lid niet voor bedrijfskantines en inrichtingen in zorginstellingen, musea, scholen, ziekenhuizen, sportverenigings-, muziekverenigings- en kerkgebouwen, voor zover aan de exploitatie van die inrichtingen geen zelfstandige betekenis toekomt en deze gericht is op de bezoekers/gebruikers van de instelling, sport-, muziekvereniging of kerk waar de inrichting onderdeel van uitmaakt.
Artikel 2:28 A Inhoud exploitatievergunning en aanhangsel vergunning
De vergunning en het daarvan onderdeel uitmakende aanhangsel, of afschriften daarvan, en in voorkomende gevallen een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 2:28 B, eerste lid, en de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 2:28 B, derde lid, of een afschrift daarvan, zijn in de inrichting aanwezig.
Artikel 2:28 D Weigeringsgronden
Artikel 2:28 F Intrekkings-, wijzigings- en schorsingsgronden
In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken, wijzigen of schorsen indien:
aannemelijk is dat de exploitant en/of leidinggevenden betrokken zijn, of hun ernstige nalatigheid kan worden verweten, bij activiteiten in of vanuit de inrichting die een gevaar opleveren voor de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;
zich in of vanuit de inrichting feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het (ongewijzigd) geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting.
een vergunninghouder in een periode van twee jaar ten minste drie maal op grond van artikel 2:28 B, eerste lid om bijschrijving van een persoon op het aanhangsel bij de vergunning heeft verzocht en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel ten minste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 2:28 B, vierde lid.
Artikel 2:28 G Vrijstelling inrichtingen
De burgemeester verleent op verzoek vrijstelling van het bepaalde in artikel 2:28 A, tweede lid, artikel 2:28 B en artikel 2:31 A, tweede lid, van de APV aan de exploitant van een inrichting, indien zich in de 36 maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, geluidsoverlast, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid bepaalde:
tot uiterlijk 03.00 uur voor de exploitatie van een individuele inrichting gelegen buiten het gebied dat wordt begrensd door de Oude Maas, de Kalkhaven, de Spuihaven, de Riedijkshaven en de Beneden Merwede – zelf niet zijnde een inrichting als bedoeld onder b en c ‑ en waarvoor de exploitant beschikt over een door de politie goedgekeurd veiligheidsplan;
met dien verstande dat een dergelijke ontheffing geen betrekking heeft op een terras en andere aanhorigheden.
De burgemeester verleent geen ontheffing voor een exploitatie van een inrichting als bedoeld in het vierde lid sub a, b, c en d indien er sprake is van de exploitatie van club- en/of buurthuis, kantine van een sportvereniging of een andere eet- of drinkgelegenheid, welke onderdeel vormt van een paracommerciële rechtspersoon.
Artikel 2:30 Tijdelijke sluiting
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer inrichtingen tijdelijke sluiting bevelen. Deze bevoegdheid komt hem in elk geval toe indien sprake is van een van de in artikel 2:28 F genoemde situaties waarin intrekking of wijziging van de vergunning mogelijk is.
Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven
De exploitant van een inrichting laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.
Alle voorzieningen ten behoeve van het terras moeten semi-permanent zijn. Als voor het uitvoeren van openbare werken of om enigerlei andere reden verwijdering van het terras noodzakelijk is, zijn de exploitant en de leidinggevenden verplicht dit terstond of binnen de door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn, op eigen kosten te verwijderen.
Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:42 Plakken en kladden
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
b. met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
Het college stelt met het oog op de vrijheid van meningsuiting het minimum aantal aanplakobjecten als bedoeld in het vierde lid vast. Indien een dergelijk besluit ontbreekt dan wel indien er in enige wijk minder aanplakobjecten aanwezig zijn dan voor deze wijk is vastgesteld, is het verbod in het tweede lid, onder a, niet van toepassing in die wijk ten aanzien van uitingen die geen handelsreclame betreffen.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
Het is verboden op een openbare plaats enig voorwerp of middel te vervoeren of voorhanden te hebben, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw, winkel of erf te verschaffen, op onrechtmatige wijze sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel danwaarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets e.d. op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt, die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:57 Loslopende of aangelijnde honden
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
In het eerste lid wordt verstaan onder:
muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof , of van stevig leer, of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf en geringe opening van de bek van de hond toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
Artikel 2:59A Geluidsoverlast dieren
De bezitter van een dier zorgt ervoor dat het dier niet hinderlijk is voor de omgeving of de (nacht)rust verstoort door aanhoudende, indringende geluidsoverlast.
Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:66 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
Artikel 2:71 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk(Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op een openbare plaats post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet , of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74 A Hinderlijk gebruik van drugs
Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten.
Artikel 2:74 B Verzameling van personen in verband met drugs
Het is verboden deel te nemen aan een verzameling van meer dan vier personen op openbare plaatsen die zijn gelegen binnen een door de burgemeester, ter bescherming van de openbare orde in verband met openlijk gebruik van of handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, aangewezen gebied.
Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, verblijfsontzegging, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 154a van de Gemeentewet, besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats, indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:26, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73, 2:74, 2:74 A, 2:74 B of 5:34 groepsgewijs niet naleven.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en veiligheid, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan degene die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een verbod opleggen om zich te bevinden in het in dat verbod aangewezen gebied gedurende ten hoogste 48 uur (wijkverbod).
Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan degene aan wie eerder een wijkverbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie wordt geconstateerd dat hij opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een wijkverbod opleggen om zich gedurende een in het wijkverbod genoemd tijdvak van ten hoogste zes weken te bevinden in het in het wijkverbod aangewezen gebied.
Artikel 2:76 Bevoegdheid aanwijzen veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan, overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van de volgende voor een ieder toegankelijke plaatsen:
Afdeling 16 Binnentreden woningen in verband met noodverordening burgemeester
Artikel 2:77 A Binnentreden woningen in verband met noodverordening burgemeester
Zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van een voorschrift van een door de burgemeester op grond van artikel 176 van de Gemeentewet vastgesteld algemeen verbindend voorschrift, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, straatprostitutie e.d.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3:4A Inhoud vergunning seksinrichtingen en aanhangsel vergunning
De vergunning en het daarvan onderdeel uitmakende aanhangsel, of afschriften daarvan, en in voorkomende gevallen een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 2:28 B, eerste lid, en de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 2:28 B, derde lid, of een afschrift daarvan, zijn in de inrichting aanwezig.
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en leidinggevende
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van
De exploitant of de leidinggevende is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of leidinggevende geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
Artikel 3:7 A Aanwezigheid in gesloten inrichting
Het is de exploitant en leidinggevenden verboden bezoekers tot de seksinrichting toe te laten of daarin te laten verblijven gedurende de tijd dat de inrichting ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit, gesloten dient te zijn.
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende
De exploitant en de leidinggevende zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
Artikel 3:9 Raam- en straatprostitutie
De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het tweede lid bij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de in het besluit genoemde wegen.
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden; intrekkingsgronden
Artikel 3:13 A Intrekkings- en wijzigingsgronden
In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:6 kan het bevoegde gezag de vergunning intrekken of wijzigen indien:
aannemelijk is dat de exploitant en/of leidinggevenden betrokken zijn, of hen ernstige nalatigheid kan worden verweten, bij activiteiten in of vanuit de seksinrichting die een gevaar opleveren voor de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;
zich in of vanuit de seksinrichting of het escortbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het (ongewijzigd) geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting.
een vergunninghouder in een periode van twee jaar ten minste drie maal op grond van artikel 3:4 B, eerste lid, om bijschrijving van een persoon op het aanhangsel bij de vergunning heeft verzocht en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel ten minste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 3:4 B, vierde lid.
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Het college neemt het besluit tot aanwijzing of intrekking van een collectieve festiviteit ten minste vier weken voordat de festiviteit waarop het besluit betrekking heeft, plaatsvindt.Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening met 20 dB worden verhoogd, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 , eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Indien de houder van de inrichting ruimere geluidvoorschriften nodig acht voor een incidentele festiviteit kan hij het college verzoeken de normen uit het eerste lid te verhogen. Het college kan hieraan medewerking verlenen waarbij om advies aan de Milieudienst Zuid-Holland Zuid advies wordt gevraagd. Het verzoek dient ten minste 6 weken voor de datum van de festiviteit te worden gedaan.
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
Voor de duur van 4 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.
Voor de duur van 4 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het bespelen van een carillon, gedurende de dagperiode vanaf 08.00 uur tot 19.00 uur en avondperiode vanaf 19.00 uur tot 21.00 uur, uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing.
Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:11 (Omgevings)vergunning voor het vellen van houtopstanden
Artikel 4.12 A Bestrijding iepziekte
Indien iepen naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor de verspreiding van iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkever, kan het college de eigenaar/zakelijk gerechtigde van de desbetreffende boom of degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, verplichten binnen een door hen te stellen termijn die iepen te kappen, ontbasten en de schors te vernietigen danwel de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de ziekte wordt voorkomen.
Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, enz.
Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen om ‑ in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid ‑ buiten een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen, een voertuig of een aanhangwagen waarvoor geen omgevingsvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:
a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;
b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.
Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te slopen, te herstellen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereen volgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen, brommobielen, snor- of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Onder venten wordt niet verstaan:
a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;
c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.
In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, aanprijzen, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een voertuig of een tafel, waarbij de aanbieder in afwachting van klanten op die plaats ‑ al dan niet tijdelijk ‑ stilstaat.
Artikel 5:18 C Standplaatsen en maximum stelsel
Artikel 5:18 D Tijdstippen inname standplaats en afwezigheid wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:24 Voorwerpen in, op of boven openbaar water
Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht , de Scheepvaartverkeerswet , het Binnenvaartpolitiereglement , de Wet beheer rijkswaterstaatswerken , de Provinciale vaarwegenverordening, de Havenverordening Dordrecht, de Telecommunicatiewet, of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z , en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 , een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
Afdeling 8 Verbod vuur te stoken
Artikel 5.34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Het verbod geldt niet voor zover het betreft:
a. verlichting door middel van kaarsen en fakkels en dergelijke of
b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand en deze vuren op eigen terrein zonder openbaar karakter branden of
c. vuur voor koken, bakken en braden,
voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.
Afdeling 9 Verstrooiing van as
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6:3 Betreden van woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 6:5 Overgangsbepalingen
Onverminderd het bepaalde in het vorige lid worden aanvragen om een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:11 tweede lid onder a, 2:12 en 4:11 eerste lid, die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van artikel 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold vóór het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking is getreden.
Toelichting Algemene Plaatselijke Verordening, derde wijziging
Deze wijzigingen zijn opgenomen n.a.v. de implementatie Handreiking Publieksevenementen Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid.
In artikel 1:3 Indiening aanvraag is de maximale beslistermijn voor - door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen - vergunningen of ontheffingen gewijzigd van acht naar tien weken en is het tweede lid van artikel 2:25 Evenement vervallen.
Acht weken blijkt bij vergunningen voor een aantal grote evenementen een krappe beslistermijn. Er dienen namelijk voor het behandelen van een dergelijke aanvraag diverse zaken te gebeuren, waaronder:
Dit kost veel tijd. Om tot een goede besluitvorming te kunnen komen ten aanzien van dergelijke aanvragen is er voor gekozen om de maximale beslistermijn op tien weken te stellen.
Na vaststelling van dit wijzigingsartikel kan het betreffende bestuursorgaan, die op dergelijke aanvragen dient te beslissen, op grond van artikel 1:3 lid 2 dit vergunningstelsel aanwijzen, zodat hiervoor voortaan een maximum beslistermijn van tien weken geldt (wijzigingsartikelen A en K).
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing wordt uitgebreid met een schorsingsmogelijkheid. Dit om het bestaande handhavingsbeleid te verfijnen. Hierdoor wordt het niet alleen mogelijk om een vergunning of ontheffing te wijzigen of in te trekken, maar ook te schorsen.
Op dit moment is artikel 2:6 zo geformuleerd dat folderen, flyeren en samplen is toegestaan, behalve op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan.
De invulling van de strekking van dit hele artikel was niet goed geregeld: het college had namelijk nooit invulling gegeven aan dit artikel, zodat folderen en flyeren overal was toegestaan. Dit is niet de bedoeling geweest, mede gelet op het feit dat de praktijk uitging dat men voor deze activiteit een standplaatsvergunning nodig had.
In de binnenstad wordt het folderen, flyeren en samplen op drukke momenten als hinderlijk ervaren.
Teneinde de in dit artikel genoemde en bedoelde activiteiten in goede banen te leiden en om een juiste invulling te geven aan de bedoelde strekking van dit artikel is besloten om dit artikel te herformuleren:
in het gebied van de binnenstad van Dordrecht ‑ dat begrensd wordt door de Voorstraathaven, Steegoversloot, Spuihaven en Prinsenstraat – is het alleen op de plaatsen:
toegestaan om zonder standplaats geschreven of gedrukte stukken, producten dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken.
Indien voor het samplen een standje moet worden gebruikt, dient hiervoor een standplaatsvergunning te worden aangevraagd.
In het kader van deregulering is het ontheffingstelsel in artikel 2:6 vervallen, omdat er nog nooit een dergelijke ontheffing is verleend.
In artikel 2:10 A lid 2 waren sub -d- en sub - e- speciaal voor kabels en leidingen weigeringsgronden opgenomen. De strekking ervan is nu opgenomen in de zogenaamde Leidingenverordening. Met de inwerkingtreding van deze verordening zijn voornoemde onderdelen van artikel 2:10 A, lid 2 overbodig geworden, nu deze weigeringsgronden in de Leidingenverordening zijn opgenomen. Deze worden dan ook met deze APV-wijziging uit de APV verwijderd.
Artikel 2:10 B, lid 1, sub g geeft aan dat artikel 2:10 A niet geldt als het daarin geregelde onderwerp door een andere regeling wordt voorzien. Deze uitzondering wordt uitgebreid met de Leidingenverordening, nu een aparte leidingenverordening in werking is getreden.
Met deze wijzigingsverordening wordt tegelijkertijd een omissie hersteld. Want het verbod van artikel 2:10 A dient ook niet te gelden voor zover Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening Dordrecht van toepassing is. Deze kennen namelijk ieder een eigen (vergunning)stelsel.
Met de toevoeging van sub h heeft men voor een uitstalling - als in voornoemd sub omschreven -geen vergunning ex artikel 2:10 A meer nodig. Het college zal wel nadere regels vaststellen ten aanzien van dergelijke uitstallingen. De bevoegdheid is hiervoor opgenomen in artikel 2:12 A.
Met dit wijzigingsartikel wordt een verkeerde redactie gecorrigeerd: in de bijzin wordt voor het woord "activiteiten" het woord "de" vervangen door "het" en worden na het woord "activiteiten" de woorden "betreft die" geplaatst en tenslotte worden de woorden "verboden zijn" omgedraaid.
Het is wenselijk gebleken dat de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen ook voor de artikelen 2:11 en 2:12 hoort te gelden.
Daarvoor dient dan wel een bevoegdheidsgrondslag te bestaan. Daarom is:
Voor het begrip "barvrijwilliger" is aansluiting gezocht bij hetzelfde begrip uit artikel 1 lid 1 Drank- en horecawet.
Voor het begrip "paracommerciële rechtspersoon" is aansluiting gezocht bij hetzelfde begrip uit artikel 1 eerste 1 Drank- en horecawet.
De tekst van artikel 2:28 C is vereenvoudigd en tevens aangescherpt naar Rotterdams model. Voor het vervallen van rechtswege is namelijk alleen de feitelijke beëindiging van de exploitatie van belang. De andere feiten, die in het oude lid 1 waren vermeld, kunnen als afgeleide van deze beëindiging worden gekwalificeerd en hoeven daarom niet te worden opgenomen.
Artikel 2:28 D Intrekkings- c.q. wijzigingsgronden wordt uitgebreid met een schorsingsmogelijkheid. Dit om het bestaande handhavingsbeleid te verfijnen. Hierdoor wordt het mogelijk om de exploitatievergunning niet alleen te wijzigen of in te trekken, maar ook te schorsen. Dit betekent dat de burgemeester met de bestaande gronden van 2:28 D een exploitatievergunning kan schorsen.
In artikel 2:29, lid 4, sub a, b, c, d en e is het bestaande sluitingstijdenbeleid SMART-er verwoord. Het oude beleid was verankerd in het beleid "Veilig uitgaan in Dordrecht" en in een raads- en een burgemeesterbesluit (respectievelijk van 7 maart 2000 en 12 oktober 1998). Eén en ander bleek duidelijker en zorgvuldiger te kunnen worden geformuleerd. Daarom is ervoor gekozen om dit beleid redactioneel aan te scherpen. Daarnaast is besloten om voornoemd beleid niet meer door de burgemeester, maar ‑ middels opneming in de APV ‑ door de raad te laten vaststellen. Op deze manier is het beleidskader ‘sluitingstijden’ in 1 document ‑ namelijk de APV ‑ opgenomen en hoeft men hiervoor niet meer diverse documenten te raadplegen.
De burgemeester zal "zijn" besluit (d.d. 12 oktober 1998) tegelijkertijd met de vaststelling van deze wijzigingsverordening intrekken. De raad zal zijn besluit van 7 maart 2000 ("instemmen met plan van aanpak inzake veilig uitgaan in Dordrecht") intrekken.
Sub a en b zijn een weergave van het bestaande beleid.
In lid 4, sub a en d is een gebied omschreven, dat in het navolgend kaartje ‑ voor de duidelijkheid ‑ is weergegeven.
kunnen een ontheffing krijgen van het sluitingsuur tot later dan 03.00 uur, ook indien deze inrichtingen gelegen zijn buiten het centrum van Dordrecht. Dit is bestaand beleid en is in het verleden bijvoorbeeld toegepast bij de mega-discotheek aan de Amnesty Internationalweg 15.
De gemeenteraad acht het Energiehuis een voorbeeld van een multi-uitgaanscentrum. Het wordt namelijk gezien als een veelzijdige, levendige, laagdrempelige ontmoetings- en uitgaansplek met en (boven-)regionale uitstraling en waar diverse culturele voorzieningen, programmering, evenementen en horeca wordt aangeboden.
Dit lid is het oude artikel 2:29 lid 4 sub c.
Het slot van artikel 2:29 lid 4 "met dien verstande dat een dergelijke ontheffing geen betrekking heeft op een terras en andere aanhorigheden" hoort bij alle subs (a tot en met e) van lid 4.
In artikel 2:29 lid 6 wordt expliciet aangegeven in welke gevallen de burgemeester geen ontheffing verleent.
Het zevende lid van artikel 2:29 bepaalt dat de intrekkings-, wijzigings- en schorsingsgronden (ten aanzien van de exploitatievergunning) uit artikel 2:28 D van overeenkomstige toepassing zijn op de ontheffing van artikel 2:29. Een ontheffing moet namelijk ook in te trekken, te wijzigen of te schorsen zijn. Het ligt voor de hand hiervoor aan te sluiten bij de intrekkings-, wijzigings- en schorsingsgronden voor de betreffende exploitatievergunning.
Voorheen waren voor het carillon en de kerkklok van de Grote Kerk nadere geluidseisen afgegeven, die gebaseerd waren op het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer.
Inmiddels bestaat dit besluit niet meer. Daarvoor in de plaats zijn bepalingen in het Activiteitenbesluit milieubeheer opgenomen. In dit besluit is echter expliciet opgenomen dat bij niet versterkte muziek geen voorschriften gelden (in artikel 2:18 lid 1 onder f Activiteitenbesluit milieubeheer).
Carillons en kerkklokken produceren niet versterkt geluid. Dit betekent dat voor deze inrichtingen geen geluidvoorschriften gelden vanuit het Activiteitenbesluit.
In Dordrecht maken de kerkklokken en het carillon van de Grote Kerk onderdeel uit van de (cultuur van de) stad Dordrecht. Het gemeente koestert deze cultuur. Het is echter wenselijk om het geluid van dergelijke zaken in inrichtingen in de Algemene plaatselijke verordening te reguleren, want zonder regels zou theoretisch de hele dag een carillon bespeeld kunnen worden en 's nachts een kerkklok geluid kunnen worden. De wetgever heeft hiervoor de mogelijkheid gecreëerd in het Activiteitenbesluit milieubeheer.
In voornoemd artikel 2:18 lid 1 onder f staat namelijk het volgende.
Bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19, 2.20 dan wel 6.12, blijft buiten beschouwing:
Er is daarom gekozen om regels voor het luiden van een kerkklok en het bespelen van een carillon op te nemen in artikel 4:5 APV.
Zij hebben de volgende strekking.
een carillon mag voor de duur van 4 uur in de week worden bespeeld gedurende de dagperiode vanaf 08.00 uur tot 19.00 uur en avondperiode vanaf 19.00 uur tot 21.00 uur zonder dat de geluidnormen, die zijn opgenomen in het eerste lid, gelden. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Activiteitenbesluit milieubeheer weer in zijn geheel van toepassing (artikel 4:5 lid 3).
geluidnormen opgenomen in artikel 4:5 lid 1 gelden niet voor het gebruik van kerkklokken ter oproeping van gebed (artikel 4:5 lid 4 sub a). Deze APV-regel is voor de overzichtelijkheid opgenomen, maar ook zonder deze regel geldt dit in Nederland (via artikel 2:18 lid 1 sub a Activiteitenbesluit milieubeheer).
Het luiden van de kerkklokken op zojuist genoemde dagen/tijdstippen is al sinds jaar-en-dag bestaande praktijk en is daarom ook in dit artikel juridisch verankerd.
De regels zijn algemene regels. Dit betekent dat zij voor alle kerkklokken en carillons in de stad Dordrecht gelden.
In artikel 4:11 (Omgevings)vergunning voor het vellen van houtopstanden (voor het gemak "kapvergunning") is aan de kapvergunning een beperkte geldigheidsduur gekoppeld.
In de praktijk is gebleken dat een kapvergunning soms niet wordt gebruikt of eerst na 2 jaar. Een kapvergunning zonder beperkte geldigheidsduur blijkt in de praktijk lastig handhaafbaar, vooral als een herplantplicht onderdeel uitmaakt van deze vergunning. Het zou namelijk kunnen dat er eerst een boom wordt gekapt en vervolgens de herplant meer dan 1 jaar uitblijft. Het bedrijf Toezicht ervaart dit bij de handhaving van de regel als lastig. Om aan de handhavingspraktijk tegemoet te komen kent de kapvergunning nu een beperkte geldigheidsduur van een jaar. Een jaar wordt in deze redelijk geacht, omdat het in de rede ligt dat iemand, die zo'n vergunning vraagt, er ook in het normale geval binnen afzienbare tijd gebruik van wil maken. Indien de vergunning niet binnen dat jaar wordt gebruikt, vervalt deze voortaan van rechtswege.
De wijzigingen opgenomen in deze wijzigingsartikelen komen voort uit de strekking van een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (zaaknummer AWB 11/5584). De wijzigingen betreffen noodzakelijke herformuleringen, omdat de Rechtbank in voornoemde uitspraak had geconstateerd dat met de oude formulering de gewenste bevoegdheid van het college - juridisch gezien - niet aanwezig was. Kort samengevat: door de tekst "Het college kan gebieden aanwijzen waar het verboden in om …" wordt de indruk gewekt dat het college door de gebiedsaanwijzing een verbod in het leven roept, terwijl het college dat niet kan. Met de formulering: "Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden …" is duidelijk dat de gemeenteraad in zijn verordening het verbod creëert (en dat het college slechts de gebieden hoeft aan te wijzen). Deze systematiek is met de wijzigingsartikelen R, V, W, Y, HH en II in de betreffende APV-artikelen doorgevoerd.
Artikel 5:5 lid 1 is zo aangepast dat het niet alleen verboden is om voertuigwrakken op de weg, maar op elke openbare plaats te parkeren. In de praktijk komt het namelijk voor dat voertuigwrakken ook op andere plekken van de weg zijn geparkeerd. Dit komt het aanzien van de gemeente niet ten goede. Daarom is voor deze uitbreiding van dit artikel gekozen.
Voortaan kan dan ook gehandhaafd worden wanneer een voertuigwrak - weliswaar niet op de weg, maar wel - op een openbare plaats geparkeerd is.
In dit artikel staat nog steeds in het eerste lid dat een ventvergunning niet nodig is voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Dit heeft alles met de vrijheid van meningsuiting te maken.
In het oude tweede lid van dit artikel stond dat het college de vrijheid van meningsuiting in deze wel mocht beperken door openbare plaatsen voor bepaalde dagen en uren vast te stellen, waarop het verboden is om te venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Aan dit tweede lid is nooit invulling gegeven.
In de binnenstad worden krantenverkopers op drukke momenten als hinderlijk ervaren.
Mede gelet op het feit dat krantenverkopers geen ventgunning nodig hebben en soms niet snel een grens valt te trekken tussen het aanbieden van gedrukte stukken in het kader van de vrijheid van drukpers (artikel 2:6) en het verkopen van gedrukte stukken, is er voor gekozen om de vrijheid van meningsuiting bij venten op dezelfde manier in te perken als de wijze waarop het verbod om geschreven of gedrukte stukken, producten dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken, is ingeperkt.
Venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet is ‑ net zoals folderen, flyeren en samplen uit artikel 2:6 ‑ in het gebied van de binnenstad van Dordrecht ‑ dat begrensd wordt door de Voorstraathaven, Steegoversloot, Spuihaven en Prinsenstraat ‑ alleen op de volgende plaatsen toegestaan:
Een vergunning is niet nodig op basis van het eerste lid.
Het ontheffingstelsel op het verbod is vervallen, omdat dit stelsel niet werd toegepast.
Na vaststelling van deze wijzigingsartikelen door de gemeenteraad, zal het college vervolgens:
Reden hiervoor is dat de bestaande nadere regels voor meerdere uitleg vatbaar bleken, waardoor handhaving lastiger werd.
Het beleid, dat in genoemde wijzigingsartikelen is opgenomen, is duidelijker en simpeler. De regel dat op 1 locatie maximaal 3 dagdelen worden uitgegeven ‑ verwoord in voornoemde nadere regels ‑ is losgelaten. Daarnaast verwijst de huidige APV tekst naar een branchelijst met maxima. Deze maxima zijn door het college in de praktijk nooit vastgesteld. Dit is (op dit moment) ook niet wenselijk. Wel wenselijk is het bepalen van de locaties en het maximum aantal standplaatsen in Dordrecht. Dit biedt voldoende inkadering voor de standplaatsen.
Het geherformuleerde beleid houdt het volgende in.
De definitie van "standplaats" is verduidelijkt door expliciet op te nemen dat ook het aanprijzen (sampling) vanaf een standplaats kan plaatsvinden (artikel 5:17 lid 1).
Het ontheffingstelsel is uit artikel 5:18 A verwijderd, omdat hiervan geen gebruik werd gemaakt. In verband daarmee zijn de artikelen 5:18 D lid 2 en 5:18 E leden 1 en 2 redactioneel aangepast.
Artikel 6:2 lid 1 is geactualiseerd. De politie, werkzaam in Dordrecht, wordt tegenwoordig aangeduid als de Nationale politie, eenheid Rotterdam.