Toelichting: a.voorgeschiedenis De Wet basisregistratie personen (hierna: Wbrp) heeft
per 6 januari 2014 de Wet gemeentelijke
basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wgba)
vervangen en vormt het wettelijke kader voor de nieuwe
basisregistratie personen. De wet vormt de juridische
vertaling van nieuwe ontwikkelingen die zich op het
terrein van de Nederlandse bevolkingsadministratie
voordoen. De belangrijkste ontwikkelingen op het terrein van de
bevolkingsadministratie zijn: - de technische modernisering van de
basisregistratie; - de uitbreiding van de basisregistratie met de opname
van gegevens over niet-ingezetenen; - de verbetering van de kwaliteit van de
basisregistratie en van de dienstverlening; - de vermindering van de administratieve lasten in
verband met de basisregistratie. Het is nodig om op basis van de Wbrp een verordening
vast te stellen. De modelverordening
gegevensverstrekking basisregistratie personen en de
bijgevoegde ledenbrief van de VNG bieden daarvoor de
benodigde handvatten (bijlagen bij dit advies). In deze
ledenbrief wordt een toelichting gegeven op de keuzes
die u kunt maken bij gebruik van de modelverordening.
Beide zijn in samenspraak met de Nederlandse Vereniging
voor Burgerzaken (hierna: NVVB) tot stand gekomen.
Gezien de inwerkingtreding van de Wbrp op 6 januari 2014
is het van belang de verordening gegevensverstrekking
Basisregistratie Personen zo spoedig mogelijk vast te
stellen. b.waarom wordt het voorstel voorgelegd/brondocument De Modelverordening gegevensverstrekking
basisregistratie personen geeft uitvoering aan de
artikelen 3.8 en 3.9 van de Wbrp. Met de invoering van
die wet wordt de Wgba ingetrokken en daardoor vervallen
de gemeentelijke GBA-verordeningen van rechtswege. De
mogelijkheid die de Wgba kende om regels te stellen over
de verstrekking van gegevens over inwoners van de eigen
gemeente is in Wbrp echter overgenomen. Daarmee is het
uitgangspunt dat de gemeenten zelfstandig de
informatiehuishouding met betrekking tot de eigen
inwoners moeten kunnen inrichten, gehandhaafd. De
gemeenten kunnen in dit opzicht een eigen beleid voeren,
waarbij zij uiteraard niet buiten de in de Wbrp
vastgelegde kaders kunnen treden. Deze wettelijke kaders
beogen te waarborgen dat ook de verstrekkingen uit de
basisregistratie niet leiden tot een onevenredige
inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de
ingeschreven personen. De Wbrp, met de artikelen 3.8 en 3.9, brengt geen
wezenlijke wijzigingen in de mogelijkheden die gemeenten
hebben voor het verstrekken van gegevens aan organen van
de eigen gemeente en derden (t.o.v. de Wgba, met de
artikelen 96 en 100). De taken die gemeenten uitvoeren
veranderen immers ook niet met het vervangen van de
gemeentelijke basisadministratie door de
basisregistratie personen; datzelfde geldt voor de
gegevens die nodig zijn voor de goede uitvoering van die
taken. Gemeenten kunnen dus in beginsel blijven
verstrekken aan degenen aan wie zij gewend zijn te
verstrekken en dat blijven doen op de wijzen waarop ze
dat deden. Met het vervallen van de GBA-verordening is
het echter wel nodig deze nieuwe verordening vast te
stellen omdat er anders geen grondslag is voor de
verstrekkingen. Er is voor gekozen om zo veel mogelijk aan te sluiten
bij de huidige verordening GBA en de bestaande praktijk
voort te zetten. Daarom wordt uw raad gevraagd in te
stemmen met de tweede variant van de modelverordening
gegevensverstrekking Basisregistratie Personen. Bij
variant twee wordt het aan het college overgelaten om te
bepalen welke gegevens, over welke personen en voor
welke taken, de verschillende gemeentelijke organen
verstrekt krijgen. De eerste variant in de
modelverordening laat de raad zelf bepalen welke
gegevens worden verstrekt. Ten eerste sluit deze variant
niet aan bij de huidige systematiek en in de tweede
plaats sluit het kiezen voor variant twee aan om
dergelijke (uitvoerings)taken door het college te laten
beslissen. Indien de gemeentelijke verordening daarin voorziet
kunnen op verzoek van een derde aan hem door het college
gegevens worden verstrekt over inwoners van de gemeente.
De verstrekking kan bovendien uitsluitend plaatsvinden
in twee gevallen: ·als de derde voorafgaande schriftelijke toestemming
heeft van de ingeschrevene over wie gegevens worden
verstrekt (artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a,
van de Wbrp); of §ten behoeve van door een derde verrichte werkzaamheden
met een gewichtig maatschappelijk belang voor de gemeente (artikel 3.9,
eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid van de
Wbrp). Er worden daarentegen geen gegevens verstrekt als op de
persoonslijst een aantekening als bedoeld in artikel
3.21, eerste lid is vermeld (aantekening omtrent
beperking van de verstrekking van gegevens aan derden).
Wij stellen u ook hier te kiezen voor variant twee en
het college de bevoegdheid te geven werkzaamheden en
categorieën aan te wijzen (voortzetting van het huidige
beleid). Hierbij is er sprake van delegatie van de
verordende bevoegdheid van de raad aan het college
overeenkomstig artikel 156, eerste lid, van de
Gemeentewet. Hoewel een besluit van het college vaak
aangeduid wordt als ‘(nadere) regeling’ is het in dit
geval een verordening. Daarmee wordt dus zonder meer aan
de eis van de Wbrp voldaan om hierin bij verordening te
voorzien. De voorgestelde verordening is de modelverordening van
de VNG die ook door de andere gemeente in de Hoeksche
Waard wordt gevolgd. c.relatie met eerdere besluitvorming - d.relatie met andere beleidsvelden - e.raad is bevoegd op basis van wet, kaderstellende rol,
etc. De juridische grondslag voor dit voor te stellen besluit
is gelegen in artikel 149 van de Gemeentewet. |