Organisatie | Waalwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Leerlingenvervoer 2014 |
Citeertitel | Beleidsregels Leerlingenvervoer 2014 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-09-2014 | 01-12-2020 | Nieuwe regeling. | 16-09-2014 Weekblad Waalwijk, 25-09-2014 | 2014/032 |
Beleidsregels leerlingenvervoer
(behorende bij de Verordening leerlingenvervoer gemeente Waalwijk 2014)
Deze beleidsregels treden in werking op 16 september 2014.
De beleidsregels Leerlingenvervoer die zijn vastgesteld door het college van B&W op 26 juni 2012 worden per 16 september 2014 ingetrokken.
Beleidsregels behorende bij de verordening Leerlingenvervoer
In deze beleidsregels wordt verstaan onder verordening: de Verordening leerlingenvervoer van de gemeente Waalwijk.
Onder ouders wordt verstaan: ouders, voogden en verzorgers.
Ook pleegouders zijn aan te merken als verzorgers en vallen daarmee onder het begrip “ouders”, zoals bedoeld in de verordening. Hetzelfde geldt voor groepsleiders in een gezinsvervangend tehuis, voor groepsopvoeders in een internaat en verder voor alle meerderjarige handelingsbevoegde personen die op hetzelfde adres verblijven als de leerling, bijv. mensen die oppassen, groepsbegeleiders.
1.1 Verantwoordelijkheid van ouders
Het vervoer van leerlingen van huis naar school en terug en de begeleiding van de leerling in het vervoer van huis naar school en terug is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de ouders.
Deze verantwoordelijkheden kunnen de ouders niet op- of overdragen aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders.
Aanspraak op leerlingenvervoer kan zowel naar rijksbekostigde als particuliere scholen bestaan, mits de particuliere school een “school” in de zin van de onderwijswetten is.
2.1.2. Advies- en plaatsingscommissies
a. Regionale verwijzingscommissie
De Regionale Verwijzingscommissie heeft op grond van artikel 10g van de WVO tot taak te beoordelen of een leerling tot het praktijkonderwijs toelaatbaar is.
Een ambulante begeleider is verbonden aan een school voor speciaal onderwijs en geeft ondersteuning aan gehandicapte leerlingen in het reguliere primair en voortgezet onderwijs. De gemeente kan aan de ambulante begeleider van gehandicapte leerlingen in het reguliere onderwijs, voor wie een aanvraag leerlingenvervoer wordt ingediend, advies vragen over de vervoersbehoefte van die leerlingen.
c. Commissie voor de begeleiding
De taken omtrent toewijzing van (ambulante) begeleiding liggen bij de commissie voor de begeleiding, verbonden aan een school.
Vanaf 1 augustus 2006 hebben scholen in het primair en het speciaal onderwijs meer vrijheid om, in samenspraak met ouders, de schooltijden zelf in te vullen. Voor de bepaling van het recht op leerlingenvervoer wordt aangesloten op de schoolgids die een school heeft uitgegeven. Indien een school van de nieuwe regelgeving ten aanzien van het invullen van de schooltijden gebruikmaakt en dat vastlegt in de schoolgids dan moet de gemeente dit honoreren.
2.2.1. Afwijkende schooltijden
Zie artikelgewijze toelichting op de verordening artikel 1 onder vervoer.
Het komt regelmatig voor dat kinderen vanwege hun beperkingen niet in staat zijn de gehele dag onderwijs te volgen. Ouders verzoeken dan vaak om hun kind eerder op te halen.
Uitsluitend indien de structurele handicap van een leerplichtige leerling noodzaakt tot het volgen van slechts een deel van het onderwijsprogramma, dient in voorkomende gevallen wel tijdens de schooltijd vervoerd te worden.
De gemeente streeft ernaar om in overleg met de school het vervoer in de ochtend of in de middag gelijktijdig te laten plaatsvinden met het reguliere leerlingenvervoer.
De gemeente vervoert zoveel mogelijk de leerlingen met afwijkende schooltijden van één of meerdere scholen gezamenlijk.
Zie artikelgewijze toelichting op de verordening artikel 3 onder stage.
Is de stage een onderdeel van het onderwijsprogramma en krijgt de leerling dagelijks leerlingenvervoer naar de school, dan bestaat in beginsel aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres, als het stageadres maar voldoet aan het afstandscriterium uit de verordening. Voldoet het stageadres niet aan het afstandscriterium, dan wordt wel naar school vervoerd, maar niet naar het stageadres.
Dit is de werkwijze die werd toegepast in de tijd dat leerlingenvervoer nog werd uitgevoerd door de rijksoverheid. Na de decentralisatie in 1987 hebben de gemeenten deze werkwijze gecontinueerd. De werkwijze is opgenomen in het oorspronkelijk door de Vereniging Nederlandse Gemeenten, momenteel door SDU uitgegeven Handboek leerlingenvervoer (zie 519 Stagevervoer).
Een verzoek om vervoer naar een stageplek moet vergezeld gaan van een stageovereenkomst en een stageplan. Voor VSO zie Onderwijskundig Besluit WEC.
Naar analogie van "de dichtstbijzijnde toegankelijke school" hanteert de gemeente het begrip "dichtstbijzijnde toegankelijke stage". De plaats waar de leerling stage loopt kan voor de gemeente grote financiële gevolgen hebben. De gemeente gaat er van uit dat scholen dit aspect mee laten wegen in de plaatsing van leerlingen en dat zij stageplekken zoveel mogelijk zoeken in de buurt van het woonadres van de leerling. Is dit niet mogelijk dan wordt een stageplaats gezocht binnen de gemeente Waalwijk.
Lukt het niet binnen de gemeente dan wordt gezocht binnen de gemeenten waarmee Waalwijk het leerlingenvervoer heeft aanbesteed (Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg). Pas daarna kan vervoer naar verder weg gelegen gemeenten aan de orde zijn. Het gehanteerde uitgangspunt houdt in dat de gemeente alleen vervoer naar een stageplek buiten de gemeente Waalwijk bekostigt, als de school toereikend motiveert waarom in het betreffende geval een stage binnen de gemeente niet voldoet en een stage buiten de gemeente een duidelijke meerwaarde heeft voor de leerling. De motivering dient specifiek op de betreffende leerling geschreven te zijn.
Om het plannen van stageritten beter mogelijk te maken, vindt aangepast vervoer naar en van een stageadres op schooldagen zoveel mogelijk plaats op vaste uren in de ochtend (tussen 07.30 en 09.00 uur) en de middag (tussen 16.00 en 17.30 uur) of aansluitend aan de schooltijden zoals die in de schoolgids zijn opgenomen, met een marge van plus of min 30 minuten.
Aangepast vervoer naar stageadressen vindt niet plaats tijdens het weekend en gedurende schoolvakanties.
Verordening leerlingenvervoer definieert in artikel 1 de "toegankelijke school".
Wanneer het college een aanvraag om bekostiging afwijst in verband met de aanwezigheid van een dichterbij gelegen school van (de aangewezen soort en van) dezelfde richting, moeten de ouders aantonen dat de leerling daadwerkelijk niet kan worden toegelaten tot die school.
2.3.1. Hulpklas bij basisschool
In het kader van passend onderwijs speelt het ondersteuningsplan een belangrijke rol. Indien vaststaat dat een leerling is aangewezen op een hulpklas bij een basisschool, moet deze basisschool worden aangemerkt als de toegankelijke school. Dit betekent, dat ook wanneer dit niet de dichtstbijzijnde basisschool is, er dus vervoer naar deze basisschool met hulpklas dient te worden bekostigd.
Opmerking Verbouwing van de school
Indien een school verbouwd wordt en leerlingen op een andere locatie opgevangen worden, dan is het niet automatisch zo dat de gemeente alle leerlingen naar die locatie vervoert. Per leerling wordt de verordening leerlingenvervoer toegepast.
2.4 Leerplicht: schoolgewenningsdagen
In artikel 39, derde lid, van de WPO is bepaald dat kinderen vanaf drie jaar en tien maanden ten hoogste vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken.
De kinderen worden pas als zij de leeftijd van vier jaar hebben bereikt leerling in de zin van de WPO (artikel 39, eerste lid, WPO). De gemeente verstrekt bekostiging van het vervoer naar de basisschool of speciale school voor basisonderwijs vanaf het moment dat een kind vier jaar is geworden en aan de voorwaarden uit de verordening wordt voldaan.
De toelatingsleeftijd voor kinderen in het speciaal onderwijs is geregeld in artikel 39 van de WEC. Voor leerlingen die op grond van de onderwijswetgeving toegelaten zijn op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, ongeacht of zij de leerplichtige leeftijd hebben bereikt, of al voorbij zijn kunnen de ouders, indien zij voldoen aan de voorwaarden van de gemeentelijke verordening leerlingenvervoer, aanspraak maken op bekostiging van de vervoerskosten.
Voor het voortgezet onderwijs geldt dat zolang een leerling toegelaten is op een school voor voortgezet onderwijs, en dus “leerling” is van zo’n school, er aanspraak kan bestaan op bekostiging op grond van Hoofdstuk 3 van de verordening.
Voor kinderen die in een Asielzoekerscentrum (AZC) verblijven en naar school toe gaan, bestaat de Richtlijn schoolvervoer asielzoekers. Deze richtlijn houdt in dat het AZC het vervoer betaalt van het AZC naar de school. Dit betaalt het AZC uit de middelen die het via het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) ontvangt. Leerlingen die niet in een asielzoekerscentrum verblijven, vallen onder de gemeentelijke regeling leerlingenvervoer. De gemeente moet leerlingen die in aanmerking komen voor het leerlingenvervoer in principe vervoeren naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de soort en de richting.
Het recht op onderwijs, ook voor illegaal in ons land verblijvende leerlingen, is gebaseerd op het principe dat jongeren waar ook ter wereld moeten worden toegerust om aan het maatschappelijke leven deel te nemen, Nederland is hiertoe ook internationale verdragsrechtelijke verplichtingen aangegaan. In de Koppelingswet is zelfs vastgelegd dat illegale kinderen die voor hun 18e jaar een onderwijstraject zijn gestart het recht hebben om dit af te maken. Hier vloeit uit voort dat illegale leerlingen in principe ook recht hebben op leerlingenvervoer. Scholen en gemeenten hoeven leerplichtige leerlingen niet te vragen naar de verblijfsstatus.
De gemeente wordt regelmatig geconfronteerd met aanvragen tot bekostiging van het vervoer naar scholen die zich richten op hoogbegaafde kinderen, zoals Leonardoscholen.
Hoogbegaafde leerlingen kunnen met de juiste begeleiding en het juiste lesmateriaal op een reguliere, dichtbij gelegen school het bij hen passend onderwijs krijgen.
De ouders moeten aantonen dat hun kind in de dichtstbijzijnde school niet het onderwijs kan krijgen dat hij nodig heeft. In het algemeen is hoogbegaafdheid geen reden om naar vervoer te verstrekken naar een verder weg gelegen school voor primair onderwijs. Door de ouders aangeleverde specifieke informatie over de leerling kan voor de gemeente aanleiding zijn om de hardheidsclausule toe te passen.
Voor informatie wordt contact opgenomen met een samenwerkingsverband primair of voortgezet onderwijs. Deze samenwerkingsverbanden weten welke scholen de beschikbare zogenaamde “verrijking, versnelling en verdiepingsmaterialen” in hun leerplan hebben opgenomen.
Sommige reguliere basisscholen of samenwerkingsverbanden organiseren eens per week zogenaamde verdiepingsklassen, waar hoogbegaafde leerlingen aan deel kunnen nemen. De gemeente bekostigt het vervoer naar deze verdiepingsklassen niet.
2.6 Leerling met structurele handicap
2.7 Medische behandeling en zorg
De gemeente wordt regelmatig geconfronteerd met aanvragen van ouders voor bekostiging van vervoer naar instellingen waar kinderen dagbehandelingen (zorg) krijgen, al dan niet in combinatie met onderwijs.
De gemeenten bekostigt dit vervoer niet. Het leerlingenvervoer betreft slechts het vervoer naar en van een school op de schooltijden die zijn aangegeven in de schoolgids. Dan gaat het dus om een onderwijsinstelling in de zin van de onderwijswetgeving; zorginstellingen, medisch kinderdagverblijven en dergelijke worden hier niet toe gerekend. Volgt een kind ook onderwijs op of nabij die locatie, dan kunnen de ouders een (gedeeltelijke) tegemoetkoming bij de gemeente krijgen. Ook dan moet het gaan om onderwijs in de zin van onderwijswetgeving, dus moet de instelling die het onderwijs verzorgt een “school” zijn. Hierbij geldt dat gemeenten vervoeren in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids (zie verordening artikel 1, onder "reistijd"). Krijgen kinderen voor, tijdens of na schooltijd zorg of behandelingen, dan zijn toch de schooltijden leidend voor het leerlingenvervoer.
2.7.1. Orthopedagogisch en didactisch centrum (Opdc)
Bovenschoolse voorziening bedoeld om leerlingen extra zorg te geven. Op een opdc kan ook onderwijs gegeven worden, maar de leerlingen blijven ingeschreven staan op een school voor voortgezet onderwijs.
Leerlingen die volledig onderwijs volgen aan een opdc en aanspraak maken op vervoer op basis van Hoofdstuk 3, kunnen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar het opdc. Leerlingen die gedeeltelijk onderwijs volgen aan een opdc en gedeeltelijk aan een school voor voortgezet onderwijs, kunnen alleen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar de school voor voortgezet onderwijs.
Onder “woning” wordt verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Met andere woorden, de plaats van waaruit het kind de school bezoekt. In deze is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven.
Niet ter zake doet of de ouders, voogden of verzorgers in de gemeente hun officiële verblijf hebben in de zin van de artikelen 10 en verder van Boek I van het Burgerlijk wetboek. Dit betekent dat indien een leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft in deze andere gemeente (in het algemeen) bekostiging van de vervoerkosten van deze leerling aangevraagd moet worden (dit geldt overigens niet indien het bijvoorbeeld een leerling betreft die vanwege een vakantie van de ouders tijdelijk elders verblijft).
3.1.1. Tweede opstap- of afzetadres
De gemeente verstrekt alleen bekostiging van vervoer van een tweede opstap- of naar een tweede afzetadres als aan de volgende criteria wordt voldaan:
vast, (twee-) wekelijks terugkerend patroon bijv. alle dagen van de week met uitzondering van dinsdag- en
vrijdagmiddag naar adres 1, dinsdag en vrijdagmiddag naar adres 2.
tweede adres voor haar rekening neemt of zou moeten nemen.
3.1.2. Gescheiden ouders: twee woningen
Een kind van gescheiden ouders kan twee woningen hebben in de zin van de verordening. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van co-ouderschap, waarbij het kind zowel bij de ene als bij de andere ouder verblijft, is er sprake van twee hoofdverblijven. Waar de leerling staat ingeschreven doet niet ter zake; doorslaggevend is de feitelijke verblijfplaats van de leerling. Om aanspraak te maken op bekostiging van leerlingenvervoer moeten beide ouders afzonderlijk, een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is.
De gemeente toetst de aanvraag aan de eigen verordening leerlingenvervoer, waarbij onder meer wordt bekeken of er sprake is van een woning in de zin van de verordening, of de school wel de dichtstbijzijnde toegankelijke school is en of voldaan is aan de afstandsgrens. Het komt voor dat slechts in één van beide gemeenten aanspraak op leerlingenvervoer bestaat, doordat de school niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school is.
Om aanspraak te maken op bekostiging van leerlingenvervoer moeten beide ouders afzonderlijk, voor de dagen dat het kind doordeweeks bij hen verblijft, een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is. Het moet gaan om vaste dagen in de week.
De verordening definieert in artikel 1 "woning".
Met name bij zeer kort tijdelijk verblijf van de leerling in een andere gemeente kan de vraag rijzen of het redelijk is dat deze gemeente de vervoerskosten moet dragen. Door het incidentele karakter van dit vervoer laat het zich doorgaans moeilijk organiseren binnen de bestaande gemeentelijke kaders, zodat dit vervoer zeer veel extra kosten met zich mee kan brengen. Ook voor ouders is dit omslachtig: bij gemeente A moeten zij deelname aan het vervoer opzeggen, bij gemeente B vervoer aanvragen en een aantal weken later dienen zij het omgekeerde te doen. Bovendien bevat de definitie van het begrip woning een structureel element.
In een voorkomend geval wordt binnen de regio Midden-Brabant als volgt gehandeld. Als vooraf vaststaat dat een leerling gedurende een korte periode (niet meer dan zes weken) in een andere gemeente (B) verblijft en zijn oude school blijft bezoeken, dan wordt dit verblijf aangemerkt als verblijf in de oorspronkelijke gemeente (A). Deze gemeente (A) zal dan ook het vervoer gedurende deze weken blijven verzorgen. Hierbij wordt er van uitgegaan dat het kind naar zijn eigen school blijft gaan. Is de afstand van het tijdelijk verblijf van de leerling naar school kleiner dan de kilometergrens die gemeente A hanteert, dan zal uiteraard (tijdelijk) geen aanspraak op bekostiging van vervoerskosten bestaan.
Een andere gemeente (buiten de regio) hoeft dit beleid niet te hanteren. In dat geval is de gemeente waar de leerling feitelijk (kortdurend) verblijft de gemeente die het vervoer van de leerling moet bekostigen.
WPO art. 4, lid 6: Bij de toepassing van het vijfde lid worden de afstanden gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg en wordt de keuze van de ouders, bedoeld in het derde lid, in acht genomen.
Artikel 1,van de verordening geeft een definitie van "afstand".
Voor niet-gehandicapte leerlingen wordt de afstand gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.
De afstand wordt gemeten met de routeplanner van de ANWB. Als de afstand tussen de woning en school korter is dan het voor de leerling geldende afstandscriterium ( zes kilometer), wordt er bij de beschikking op de aanvraag een uitdraai meegestuurd.
De route hoeft overigens niet in alle gevallen toegankelijk te zijn voor gemotoriseerd verkeer, volgens een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ((hierna: ABRvS) 12 juni 1995, nr. R03.93.5575).
Ook kan de route – en daarmee de afstand – op de heenweg verschillen van die van de terugweg, volgens een uitspraak van de ABRvS (27 december 1989, nr. R03.88.7309).
Als de afstand van de heenreis en de terugreis verschillend is, wordt bij het meten van de afstand niet uitgegaan van de gemiddelde afstand van de heenweg (’s morgens) en de terugweg (’s middags). Indien de reisafstand op de heenweg onder de in de verordening gestelde grens ligt, doch de reisafstand op de terugweg daarboven of omgekeerd, dan wordt een gedeeltelijke bekostiging verstrekt: alleen de heen- of alleen de terugreis.
Leerling is jonger dan negen jaarIn artikel 10 is bepaald dat ouders van leerlingen van het primair onderwijs in aanmerking komen voor bekostiging van de vervoerskosten, als de afstand van de woning naar de school meer dan zes kilometer is. Als daarbij de leerling jonger dan negen jaar is, en de ouders op een voor het college bevredigende wijze kunnen aantonen dat het kind niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken, komen de ouders in aanmerking voor de bekostiging van de vervoerskosten voor een begeleider. Hierbij kan men denken aan de volgende situaties: - de leerling moet een of meerdere malen overstappen; - de route van het uitstappunt van de bus naar de school kent gevaarlijke punten. In dit verband is artikel 7 van belang. Indien de leerling op 1 augustus van het schooljaar negen jaar is, geldt voor het hele schooljaar dat de leerling als negen jaar wordt aangemerkt, ook al wordt de leerling in de loop van het schooljaar tien jaar. VNG hanteert in haar modelverordening een grens van 9 jaar. Deze grens baseert de VNG op onderzoek (2001). Over het algemeen, zo bleek, kan een kind van negen jaar zonder begeleiding alleen met de fiets over straat.
Als tijdens de afhandeling van een aanvraag de vraag aan de orde komt of een kind cq ouder het vervoer naar school per fiets kan doen geldt het volgende uitgangspunt
4 jaar tot en met 8 jaar Het kind 6 kilometer, de ouder met kind achterop 6 km
9 jaar tot en met 11 jaar Het kind 6 km, de ouder met kind achterop 6 km
12 jaar en ouder Het kind 12 km.
Als tijdens de afhandeling van een aanvraag de vraag aan de orde komt wat van een leerling verwacht mag worden als het gaat om de afstand die een leerling lopend moet kunnen afleggen, dan geldt het volgende uitgangspunt
4 jaar tot en met 8 jaar 1,5 km
Belangrijk is wel dat de route voor de betreffende leerling veilig is, niet alleen verkeersveilig, maar ook sociaal veilig (is het gezien de omgevingssituatie verantwoord om een leerling daarlangs te laten gaan, bijv. eenzame bosweg of tunnel)
Indien de afstand van de woning naar school niet voldoet aan het afstandscriterium, dan dienen de ouders, ook als de route onveilig is, zelf voor begeleiding zorg te dragen indien de af te leggen route onveilig is (Raad van State 12 juni 1995, nr. R03.93.5575).
4.2.1. Eigen vervoer in de vorm van fiets, fiets met begeleiding, bromfiets,
De vergoeding voor het gebruik van een eigen fiets bedraagt € 0,09 per kilometer.
De vergoeding voor het gebruik van een eigen bromfiets is op grond van de Reisregeling binnenland gelijk aan
de vergoeding voor de eigen auto, en bedraagt € 0,19 per kilometer.
4.2.2. Openbaar vervoer, openbaar vervoer met begeleiding,
a. De bekostiging van openbaar vervoer
Bij de definiëring van het begrip ‘openbaar vervoer’ is aangesloten bij de begripsomschrijving zoals deze is vastgelegd in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2001. In deze Wet wordt onder ‘openbaar vervoer’ verstaan: voor een ieder openstaand personenvervoer per trein, metro, tram, bus, of auto volgens een dienstregeling. De Wet personenvervoer definieert ‘dienstregeling’ als voor een ieder kenbaar schema van reismogelijkheden. In de verordening is de begripsomschrijving ‘openbaar vervoer’ uitgebreid met ‘veerdienst’.
De kosten van het openbaar vervoer worden berekend met behulp van www.9292.nl en de informatie die verstrekt wordt op de websites www.veolia-transport.nl en www.ovchip.nl
Heeft de leerling geen persoonlijke OV-chipkaart, dan worden de kosten van zo'n kaart vergoed. Met die kaart kan hij/zij gebruik maken van kortingsmogelijkheden waarop zij aanspraak kunnen maken. De gemeente gaat er bij het bepalen van de vergoeding vanuit dat de leerling gebruik maakt van de voor hem/haar mogelijke kortingen.
De leerling krijgt een bedrag om de dalkorting op de persoonlijke OV-chipkaart te zetten.
Voor leerlingen van 12 tot en met 18 jaar kan bij grote afstanden (vanaf ongeveer 25 km enkele reis) een Jeugdmaandabonnement Noord-Brabant voordeliger zijn.
1. Is de begeleider altijd dezelfde persoon, dan geldt het volgende:
Heeft de begeleider geen persoonlijke OV-chipkaart, dan worden de kosten van zo'n kaart vergoed. Met die kaart kan hij/zij gebruik maken van kortingsmogelijkheden waarop hij/zij aanspraak kan maken. De gemeente gaat er bij het bepalen van de vergoeding vanuit dat de begeleider gebruik maakt van de voor hem/haar mogelijke kortingen.
De begeleider krijgt een bedrag om de dalkorting op de persoonlijke OV-chipkaart te zetten
2.Zijn er verschillende personen die de leerling begeleiden, dan kan niet met een persoonlijke OV-chipkaart gewerkt worden. De begeleiders kunnen gebruik maken van een eigen (persoonlijke) chipkaart.
Er wordt geen vergoeding gegeven voor de chipkaart en ook niet voor de dalkorting.
Het is aan de ontvanger van het bekostigingsbedrag en de feitelijke begeleider afspraken te maken over een eventuele betaling van de begeleider.
b. Reistijd met openbaar vervoer is meer dan anderhalf uur per enkele reis
Indien de leerling met gebruikmaking van het openbaar vervoer, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, wordt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer verstrekt.
Overigens is het niet zo dat de ouders, indien zij op basis van het criterium reistijd aanspraak op bekostiging van aangepast vervoer maken, van het college kunnen eisen dat de totale reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht (in het geval dat het college het vervoer zelf organiseert).
Om te bepalen of het tijdcriterium van 1,5 uur wordt overschreden, is slechts van belang dat via individuele meting de conclusie wordt getrokken, dat de totale reisduur van die leerling met het openbaar vervoer meer dan anderhalf uur bedraagt en deze met het aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht. Is hiervan sprake dan kunnen ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer.
Wordt de leerling begeleid, dan mag de begeleiding de begeleider maximaal 3 uur per dag kosten.
Bij de reistijd wordt vijf minuten wachttijd bij de bushalte per rit opgeteld. Bij de bepaling van de reistijd van het openbaar vervoer wordt uitgegaan van de dienstregeling zoals die wordt vermeld op www.9292OV.
Voor de berekening van de reistijd per taxi wordt tweemaal vijf minuten bijgeteld.
Indien de goedkoopst adequate manier van vervoer bestaat uit een combinatie van verschillende vormen van vervoer (bus en trein, fiets en trein etc.), staat het de gemeente vrij om de wijze van bekostiging te kiezen.
Als de gemeente gebruik gaat maken van centrale opstapplaatsen gelden de volgende richtlijnen:
4.2.3. Aangepast vervoer, aangepast vervoer met begeleiding.
Bepaling van de afstand vindt plaats overeenkomstig 4.2.
Voor specifieke beleidsregels voor aangepast vervoer zie hoofdstuk 5.
4.2.4. Eigen vervoer in de vorm van auto of (brom)fiets.
De artikelen 13 en 19 van de verordening geven nadere regels omtrent de bekostiging van het eigen vervoer. Hieronder kan worden verstaan: ouders die de leerlingen zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets etc.), of een leerling die gebruik maakt van fietsvervoer.
Of van bekostiging van eigen vervoer sprake kan zijn is ter beoordeling van het college. Een belangrijke maatstaf hierbij kan zijn dat dit vervoer voor de gemeente een goedkopere wijze van vervoer is.
Ook kunnen aspecten als zelfredzaamheid van de leerling meespelen bij de beoordeling van het college of de leerling zelf gebruik kan maken van het vervoer per (brom)fiets.
Voor de bekostiging: zie hierboven.
Voor eigen vervoer per auto geldt dat de bekostiging van het eigen vervoer is gerelateerd aan de bekostiging waar de ouders in principe op basis van de bepalingen in de verordening voor in aanmerking komen: voor openbaar vervoer of voor aangepast vervoer.
Indien het college besluit aan ouders een kilometervergoeding voor eigen vervoer toe te kennen,
wordt volgens de artikelen 13 en 19 van de Verordening leerlingenvervoer een vergoeding verstrekt die is afgeleid van de Reisregeling binnenland.
Ten aanzien van de vergoeding op basis van openbaar vervoer geldt de berekening zoals opgenomen onder 4.3.2.
Opmerking 1. Vergoeding tussen de middag
Er worden maximaal twee enkele reizen per dag vergoed: aan het begin en aan het einde van de schooldag. Geen bekostiging wordt verstrekt voor de kosten die ontstaan indien de leerling ook tussen de middag wordt vervoerd.
Opmerking 2. Twee of meer leerlingen
Indien ouders twee of meer leerlingen vervoeren die aangepast vervoer behoeven, wordt uitgegaan van de rijafstand uitgaande van de woning van de te vervoeren leerling die het verst van de school verwijderd woont.
Onderstaand gemeentelijk beleid is verwerkt in het Vervoerscontract tussen de gemeente en de vervoerders die vanaf 1 augustus 2012 leerlingen uit de gemeente Waalwijk vervoeren naar school en terug naar huis.
Het vervoer vindt alleen plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids.
De leerling heeft recht op maximaal 2 vervoersbewegingen per dag. Extra ritten, i.e. ritten buiten het vaste patroon, vinden alleen plaats in opdracht van de gemeente.
Om het plannen van stageritten beter mogelijk te maken, vindt aangepast vervoer naar en van een stageadres op schooldagen zoveel mogelijk plaats op vaste uren in de ochtend (tussen 07.30 en 09.00 uur) en de middag (tussen 16.00 en 17.30 uur) of aansluitend aan de schooltijden zoals die in de schoolgids zijn opgenomen, met een marge van plus of min 30 minuten.
Aangepast vervoer naar stageadressen vindt niet plaats tijdens het weekend en gedurende schoolvakanties.
De leerlingen worden aan huis opgehaald tenzij een leerling de indicatie “opstapplaats” heeft. Aan huis ophalen betekent dat de leerling opgehaald dient te worden bij de voordeur. Bij een flat of instelling geldt de hal of centrale receptie als ophaalplek. Voor alle schoollocaties geldt dat in samenspraak met de Opdrachtgever per school bepaald wordt waar de kinderen afgezet worden (bv bij de toegang van het schoolterrein of in de centrale hal van de school). De school dient te zorgen voor opvang van de kinderen na het afzetten ’s ochtends en tot aan het ophalen ‘s middags.
De gemeente kan opstapplaatsen toestaan voor leerlingen van basisonderwijs, speciaal
basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs.
Indien een leerling op een halte moet worden opgehaald geldt dat de vervoerder in overleg met de gemeente de ligging van de opstapplaatsen bepaalt.
De gemeente Waalwijk hanteert geen opstapplaatsen .
De gemeente kan beslissen dat bij de uitvoering van het vervoer gebruik gemaakt wordt van overstapplaatsen.
De gemeente stelt beperkingen aan de combinatiemogelijkheden. Ten aanzien van de
combinatiemogelijkheden geldt dat:
vervoerder mogelijkheden heeft om leerlingen van eenzelfde school maar vanuit een andere gemeente gecombineerd te vervoeren en dat hierdoor een kostenvoordeel kan ontstaan voor de gemeente, dan moet de vervoerder meewerken aan een eventuele wens van de gemeente om de besparing te realiseren. Dit kan ook betekenen dat de vervoerder van een andere gemeente bepaalde leerlingen van de gemeente vervoert.
·Voor alle leerlingen geldt dat zoveel mogelijk met vaste chauffeurs gewerkt moet worden. Voor ZMLK- en ZMOK leerlingen is dit een eis. Voor deze leerlingen geldt dat er een stabiele structuur moet ontstaan voor de leerling. Dit betekent niet dat de hele week met dezelfde chauffeur gereden moet worden. De stabiele structuur kan ook vorm krijgen in bijvoorbeeld een vaste chauffeur op maandag t/m woensdag en een andere de rest van de week, of een vaste chauffeur voor de ochtendritten en een voor de middagritten. Er dient zoveel mogelijk gewerkt te worden met vaste vervangers.
5.6 Individuele begeleiding kind
Het is mogelijk dat een individuele leerling begeleiding nodig heeft. In dat geval wordt de
begeleiding door of namens de ouder/verzorger verzorgd. De gemeente bepaalt of begeleiding
ingezet mag worden. Wanneer besloten wordt tot inzet van een ouder/verzorger als begeleider, dient de vervoerder rekening te houden met deze extra zitplaats. De begeleider moet bij een heenrit na afloop naar huis/halte gebracht worden en bij een retourrit eerst op het thuisadres/halte opgehaald worden. Voor de begeleiding geldt dat het ophaal/afleveradres gelijk is aan het adres van de te begeleiden leerling.
Met individueel vervoer is bedoeld, dat een leerling om medische en/of psychosociale reden niet samen met andere leerlingen kan worden vervoerd. In beginsel is er echter geen individueel vervoer. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat een leerling om medische en/of psychosociale reden individueel vervoerd moet worden. Indien dit type vervoer noodzakelijk is, wordt dit uitsluitend toegestaan na schriftelijke aanmelding daarvan door de gemeente.
Onder individuele verblijfstijd wordt verstaan: de tijd die een leerling in het voertuig doorbrengt vanaf het moment dat de leerling in het voertuig stapt tot het moment dat hij uitstapt bij afzetadres (woon-/ huisadres/op- c.q. uitstapplaats of school/stage).
De individuele reistijd per leerling in het voertuig is gelimiteerd tot 90 minuten per enkele reis tenzij het door de afstand niet mogelijk is om binnen deze maximale tijdsduur te blijven. Een uitzondering hierop geldt voor kinderen uit cluster 4. Hier geldt een maximale reistijd van 60 minuten. Hieronder vallen de scholen voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen, langdurig zieke kinderen zonder een lichamelijke handicap en onderwijs aan kinderen in scholen die verbonden zijn aan pedologische instituten.
Een combinatie van leerlingen mag niet leiden tot overschrijding van het gestelde reistijdcriterium, tenzij de gemeente hiervoor schriftelijk toestemming verleent. Afwijkingen van de gestelde maximale individuele reistijd zijn daarnaast alleen toegestaan, indien het door afstand niet mogelijk is binnen deze maximale tijdsduur te blijven.
Voor de bepaling van de individuele reistijd geldt de werkelijk, in de praktijk, realiseerbare tijd. De opdrachtnemer dient dus rekening te houden met normaal te verwachten drukte en files tijdens bijvoorbeeld ochtend- en avondspits. Wanneer blijkt dat de reistijd van een leerling in de praktijk structureel overschreden wordt, dient de routeplanning te worden aangepast.
In relatie tot hetgeen in het voorgaande met betrekking tot de individuele reistijd is aangegeven geldt als algemene regel dat:
“Indien in de uitvoering van het leerlingenvervoer blijkt dat met een beperkte overschrijding van de individuele reistijd van een of meerdere leerlingen, een voor de opdrachtgever financieel gunstigere ritplanning gemaakt kan worden, vindt hierover overleg plaats met de gemeente”.
Per school zijn de vaste aanvang- en eindtijden vooraf bekend. Deze worden voor aanvang van het schooljaar door de gemeente aangeleverd aan de vervoerder. Afwijkingen hierop zijn alleen toegestaan in overleg met en na goedkeuring van de gemeente en mits door de scholen tijdig aangemeld. Er wordt uitgegaan van de standaard schooltijden per schoollocatie als genoemd in het schoolplan, zo nodig uitgesplitst naar groep of onderbouw/bovenbouw.
Voor het vervoeren van leerlingen van dezelfde locatie of van meerdere locaties gecombineerd in een route, die afwijkende begintijden of eindtijden hebben, geldt als uitgangspunt dat de leerlingen zoveel mogelijk op dezelfde begin- en/of eindtijden worden vervoerd. Wachttijden tot maximaal 2 lesuren (2 maal 50 minuten) worden bij het basis- en voorgezet onderwijs geaccepteerd. Mochten dergelijke situaties zich voordoen dan treedt de vervoerder in elk geval vooraf in overleg met de gemeente.
De afzet- en ophaaltijd aan school moet gelegen zijn binnen een tijdsmarge van vijftien (15) minuten voor het aanvangstijdstip respectievelijk na het eindtijdstip van de school. Het ophaaltijdstip aan het einde van de lessen is nooit eerder dan het tijdstip waarop de laatste les eindigt.
Nb. Voor de Mytylschool geldt in verband met de tijd die leerlingen nodig hebben om na het afzetten
in het leslokaal te komen, dat de leerlingen uiterlijk 10 minuten voor de formele aanvangstijd van de school afgezet moeten worden. Dit betekent dat de leerling wordt afgezet tussen 25 en 10 minuten voor de aanvang van de lessen.
Wanneer een aanpassing in de tijdsmarge kan leiden tot een kostenbesparing voor de gemeente is de vervoerder verplicht dit te melden aan de gemeente. De gemeente beslist vervolgens of hij hier gebruik van wenst te maken. Een voorbeeld is wanneer door het uitbreiden van de tijdsmarge het vervoer naar twee scholen gecombineerd kan worden omdat deze dicht bij elkaar liggen maar nagenoeg dezelfde begin- en eindtijden hebben zodat ze niet binnen de marge van vijftien minuten gecombineerd kunnen worden.
Een leerling dient zoveel mogelijk een vaste zitplaats te hebben in het voertuig.
5.12 Extreme weersomstandigheden
Bij extreme weersomstandigheden beslist de gemeente of het vervoer al dan niet op een later
tijdstip plaats moet vinden. Indien dit van toepassing is, treedt vervoerder in overleg met de
gemeente. De vervoerder dient verder zorg te dragen voor veilig vervoer en dient de
snelheid en rijstijl aan te passen aan de geldende weersomstandigheden.
5.13 Aanmeldingen, afmeldingen en mutaties
5.13.1. Nieuwe aanmelding, mutaties in adressen van schoollocatie of woonadres
Nieuwe aanmeldingen van leerlingen, mutaties in adressen van schoollocatie of woonadres worden uiterlijk 5 werkdagen (behoudens uitzonderingen) voor datum ingang vervoer door of namens de gemeente doorgegeven. De ouder moet rekening houden met deze verwerkingstijd.
5.13.2. Wel/niet gebruik maken van het vervoer
Mutaties die betrekking hebben op wel of niet gebruik maken van het vervoer of extra ritten worden zoveel mogelijk ruim tevoren doorgegeven aan het servicepunt. Het servicepunt zorgt er dan voor dat deze informatie uiterlijk vóór 17:00 uur op de dag ervoor aan de vervoerder wordt verstrekt. De ouder moet rekening houden met deze verwerkingstijd als zich een mutatie voordoet.
5.13.3. Ziekmelding / betermelding
Het vervallen van vervoer i.v.m. ziekte moet de ouder/verzorger uiterlijk een uur tevoren melden bij het Servicepunt. Betermeldingen (na ziekte) moet de ouder/verzorger doorgeven aan het Servicepunt vóór 17.00 uur daags voorafgaand aan de (her)start van een geplande rit. Voor betermeldingen die na 17.00 uur worden gemeld, geldt dat deze niet de volgende werkdag uitgevoerd worden maar de werkdag erna, tenzij de gemeente een aparte opdracht verstrekt.
Een mutatie/afmelding geldt tot wederbericht.
Bij een gewijzigde eindtijd door o.a. lesuitval is de school of de ouder/verzorger verantwoordelijk voor opvang van de leerlingen. Indien een leerling tijdens het onderwijs/de lessen bijvoorbeeld ziek wordt of naar tandarts of huisarts moet, zijn de ouders verantwoordelijk voor het vervoer. De leerlingen worden alleen op de normale begin- en eindtijd volgens de schoolgids gebracht dan wel opgehaald.
5.14 Thuis afzetten van de leerling
De chauffeur moet de leerling bij de terugrit aan de ouder of aan iemand anders die namens de ouder aanwezig is op het vaste afzetadres, overdragen. De chauffeur mag het kind nooit alleen op de stoep achterlaten. De ouder moet er voor zorgen dat hij/zij thuis is of dat de ouder iemand in huis heeft die namens de ouder de deur opendoet. Als op het huisadres de deur niet wordt opengedaan dan brengt de chauffeur de leerling naar een kinderopvang, gelegen in Tilburg. De chauffeur doet een briefje in de brievenbus met het adres waar de ouder de leerling kan ophalen. De kosten voor de extra opvang zijn voor rekening van de ouder. De ouder krijgt hiervoor een rekening toegestuurd.
Leerlingen worden niet altijd afgemeld als zij niet met de taxi meegaan. De vervoerder komt dan voor niets aan de deur en meldt dat bij het Servicepunt (dit is de zogenoemde loosmelding).
Een leerling, waarbij de chauffeur bij de heenrit voor niets aan de deur heeft gestaan, wordt automatisch voor de terugrit afgemeld, tenzij de ouder uiterlijk twee uur vóór de geplande ophaaltijd meldt aan het Servicepunt dat de terugrit wel gewenst is.
De verordening hanteert in Hoofdstuk 2 als afstandscriterium 6 kilometer.
De afstand van de woning naar de school moet meer zijn dan de in Hoofdstuk 2 gehanteerde afstand (zes kilometer) om voor bekostiging van de vervoerkosten ten behoeve van een begeleider in aanmerking te komen.
Indien de afstand van de woning naar school niet voldoet aan het afstandscriterium, dan dienen de ouders in voorkomend geval zelf voor begeleiding zorg te dragen, ook indien de af te leggen route onveilig is (Raad van State 12 juni 1995, nr. R03.93.5575).
6.1.1. Overstappen tijdens de reis
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van "overstappen" houdt in dat van een leerling van 10 of 11 jaar verwacht mag worden dat hij 1 maal per enkele reis kan overstappen. Van kinderen van 12 jaar en ouder wordt verwacht dat zij 2 maal over kunnen stappen per enkele reis.
Het komt voor dat ouders van mening zijn dat 1 resp. 2 maal overstappen per enkele reis van hun kind niet verwacht kan worden en dat het kind begeleiding nodig heeft c.q. in aanmerking zou moeten komen voor aangepast vervoer.
In die gevallen moeten de ouders genoegzaam aantonen dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken. Hiervan kan onder andere sprake zijn indien:
Dit ‘genoegzaam aantonen’ dient zoveel als mogelijk ondersteund te worden door eventuele bewijsstukken, zoals gegevens over de routes van het openbaar vervoer, psychologische verklaringen en medische verklaringen. In een aantal gevallen kan het voorkomen dat het bewijs moeilijk te geven is. In die gevallen dient de situatie zorgvuldig beoordeeld te worden door het college. Het college bepaalt immers of inderdaad aangetoond wordt of zelfstandig vervoer van de leerling al dan niet mogelijk is.
Indien uit het onderzoek blijkt dat begeleiding nodig is c.q. dat aangepast vervoer noodzakelijk is, kan daar een termijn aan worden verbonden en kan aan de toekenning een voorwaarde worden verbonden die gericht is op het leren om zelfstandig te reizen.
Artikel 2, lid 3 van de Verordening: De bepalingen in deze verordening laten onverlet de verantwoordelijkheid van de ouders voor het schoolbezoek van hun kinderen.
Begeleiding is primair een taak van de ouders/verzorgers. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Ingeval de leerling in een instelling woont blijven ouders, verzorgers als ook de instelling verantwoordelijk voor de zorg en de daarmee samenhangende begeleiding van de leerling naar school en terug.
Als ouders, verzorgers en van de instelling er zelf niet in slagen de begeleiding te leveren, kunnen zij daarvoor bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of vrijwilligers inschakelen.
6.3 Begeleiding onmogelijk of begeleiding leidt tot ernstige benadeling
In de artikel 12, lid 1 aanhef en onder c en in artikel 18, lid 1 aanhef en onder c van de verordening is de volgende bepaling opgenomen:
"Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling…. indien:
c.aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 11 (resp. artikel 17) en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is;"
Deze bepaling bevat een verplichting voor de klant om ten behoeve van het college genoegzaam aan te tonen en voor de gemeente om de individuele situatie te beoordelen.
In de toelichting op het amendement van de Kamerleden Dijkgraaf en Ferrier van 5 maart 2012, dat tot een wetswijziging heeft geleid, staat één en ander als volgt omschreven: “De inzet die van ouders wordt gevraagd moet redelijk zijn. Van ouders mag uiteraard een bepaalde mate van inzet verwacht worden, maar die inzet mag niet zover gaan dat de mogelijkheid van leerlingenvervoer illusoir wordt.” Met de term ‘leerlingenvervoer’ zal overigens ‘aangepast vervoer’ bedoeld zijn. Per ouder(paar) en per aanvraag zal het college moeten beoordelen of de gevraagde inzet redelijk is. Beleidsregel
Van een ernstige benadeling van het gezin kan sprake zijn, als één van de volgende situaties aanwezig is:
Of feitelijk sprake is van ernstige benadeling moet in de a tot en met c genoemde situaties door de ouder(s) worden aangetoond.
De onder d genoemde situatie wordt ambtshalve beoordeeld.
Het enkele feit dat ouders beiden werken is, zonder bijkomende omstandigheden die een belemmering zijn om zelf te begeleiden of anderen namens hen te laten begeleiden, geen reden om aangepast vervoer toe te kennen.
Begeleiding is primair een taak van de ouders. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Die kan gevonden worden door bijvoorbeeld een BSO, oppas, buren, familie of anderen in te schakelen.
De gemeente is niet verantwoordelijk voor medische begeleiding in het leerlingenvervoer.
Als gehandicapte leerlingen worden aangemerkt: zie WPO artikel 4 en WVO artikel 4 en WEC artikel 4 (bijlage 1,3 en 2.
7.2 Structurele en tijdelijke handicap
Er is onderscheid te maken in structurele en tijdelijke handicaps. De gemeente is alleen verantwoordelijk voor vervoer van structureel gehandicapte leerlingen.
Indien in de verordening gesproken wordt van een handicap, wordt een structurele handicap bedoeld. In het leerlingenvervoer kennen we geen tijdelijke handicap. De gemeente verzorgt geen vervoer om tijdelijke medische redenen, bijvoorbeeld als een leerling een gebroken been heeft. Ouders hebben hier zelf een verantwoordelijkheid in. In sommige gevallen vergoedt de ziektekostenverzekeraar een gedeelte.
Echter, het kan voorkomen dat een leerling een zware operatie moet ondergaan of een meervoudige ledematenbreuk heeft opgelopen, met als gevolg dat hij of zij een groot gedeelte van het schooljaar afhankelijk is van rolstoel en/of krukken vanwege herstel of revalidatie. In dat geval kan een leerling eventueel wel een beroep doen op het leerlingenvervoer op basis van Hoofdstuk 2 en 3 van de verordening.
Daarbij hanteert de gemeente de volgende regel:
bij een tijdelijke handicap die langer duurt dan drie maanden bekijkt de gemeente of de leerling in aanmerking komt voor vervoer op basis van Hoofdstuk 2 en 3 van de verordening. De gemeente geeft een beschikking af voor de duur van het herstel en/of de revalidatie. Als de noodzaak voor het vervoer verdwijnt, heeft de leerling geen recht meer op vervoer.
8.DREMPELBEDRAG en DRAAGKRACHT
Berekening eigen bijdrage (Verordening artikel 22)
De berekening van de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 10 van de Verordening bepaalde afstand (6 km) wordt bepaald met behulp van www.veolia-transport.nl en eventueel aanvullende www.ovchip.nl
Het tarief dat geldt op het moment van aanvraag, geldt voor (de rest van) het schooljaar waarvoor bekostiging wordt gevraagd.
Met name wanneer meerdere kinderen uit één gezin gebruik maken van het leerlingenvervoer en het inkomen van de ouders relatief laag is, kan voor ouders een onevenredig grote financiële belasting ontstaan.
In deze situatie kan met toepassing van artikel 24 besloten worden het verschuldigde drempelbedrag niet geheel in rekening te brengen.
Ten aanzien van het heffen van een drempelbedrag voor leerlingen die in aanmerking komen voor een fietsvergoeding het volgende. De fietsvergoeding is in een aantal gevallen lager dan het door de ouders verschuldigde drempelbedrag. Onderstaande beleidsregel is opgenomen om te voorkomen dat leerlingen die zouden kunnen fietsen daarvan om deze reden van afzien.
Als de fietsvergoeding lager is dan of gelijk is aan het door de ouders verschuldigde drempelbedrag, wordt geen drempelbedrag in rekening gebracht.
Als peiljaar voor het inkomen moet op grond van de WPO (artikel 4, zevende lid) worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint.
Indien het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar waarin het inkomen wordt bepaald en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 24 van de verordening. Door het kiezen van een later peiljaar kan het voorkomen dat ouders in dat latere peiljaar niet voldoen aan de inkomensgrens en dus geen drempelbedrag hoeven te betalen.
Om te bepalen wanneer het redelijk is van de peildatum af te wijken, is aangesloten bij artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF). Dit artikel is niet in de verordening opgenomen maar is hieronder als beleidsregel opgenomen. Het gaat bij de toepassing van artikel 24 van de verordening om een beleidsbevoegdheid van het college. Onderstaand artikel vormt slechts een gedeeltelijke invulling van die beleidsruimte. Het betreffende artikel van de WSF kan als richtsnoer gehanteerd worden. Het college houdt dan zijn eigen bevoegdheid om in zeer bijzondere situaties een andere oplossing te kiezen.
Aan pleegouders wordt geen drempelbedrag in rekening gebracht.
Voogdijinstellingen worden ook als "ouder" aangemerkt. Zij kunnen een aanvraag indienen als zij daadwerkelijke verzorging uitoefenen. Bij hen kan echter geen drempelbedrag worden vastgesteld, omdat zij geen inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting hebben. (Deze wet ziet op natuurlijke personen.)
8.1.5. Eigen bijdrage bij meerdere kinderen uit één gezin
In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen, het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, betalen de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, voor één leerling per gezin per schooljaar een eigen bijdrage.
Indien het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar waarin het inkomen wordt bepaald en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 24 van de verordening. Door het kiezen van een later peiljaar kan het voorkomen dat ouders in dat latere peiljaar niet voldoen aan de inkomensgrens en dus geen drempelbedrag hoeven te betalen.
Zie 8.1, onder b "Terugval in inkomen"
Bij pleegouders wordt geen rekening gehouden met financiële draagkracht.
Voogdijinstellingen worden ook als "ouder" aangemerkt. Zij kunnen tevens een aanvraag indienen als zij daadwerkelijke verzorging uitoefenen. Bij voogdijinstellingen wordt geen rekening gehouden met financiële draagkracht. Zij hebben geen inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting hebben. Deze wet ziet op natuurlijke personen.
Artikel6,eerste lid, van de verordening regelt dat ouders verplicht zijn wijzigingen door te geven aan het college, die van directe invloed zijn op de verstrekte bekostiging van de vervoerskosten. Ouders dienen dergelijke wijzigingen onverwijld mede te delen aan het college.
Ouders moeten in ieder geval de volgende wijzigingen doorgeven:
Artikel6,vierde lid, van de verordening biedt in dergelijke situaties een kapstok om de ten onrechte betaalde bekostiging terug te vorderen of in mindering te brengen bij eventueel nieuw te verstrekken bekostiging. De beslissing dient aan de aanvrager bekend te worden gemaakt (artikel 3:41 Awb).
Het college hanteert het uitgangspunt dat ten onrechte ontvangen tegemoetkomingen voor leerlingenvervoer altijd van de ouders worden terug gevorderd, tenzij er sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
10.1 Advisering bij negatieve beschikking
Volgens de verordening wint het college in ieder geval advies in als het overweegt een gevraagde voorziening geheel of gedeeltelijk af te wijzen in de volgende situaties:
over de vraag of een leerling, die een school voor speciaal onderwijs bezoekt, al dan niet zelfstandig gebruik kan maken van het openbaar vervoer in verband met zijn lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap of in verband met zijn leeftijd, waardoor vervoer onder begeleiding noodzakelijk is;
over de vraag of een leerling in het regulier primair en voortgezet (speciaal) onderwijs die vanwege zijn lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer is aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kan maken, in aanmerking moet komen voor aangepast vervoer;
over de vraag of een leerling, die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, waarvan de afstand van de woning van de leerling naar de te bezoeken school minder bedraagt dan de in de verordening aangegeven minimum km-grenzen, gezien zijn lichamelijke handicap, in staat is die school zonder aangepast vervoer te bereiken;
Er hoeft geen advies ingewonnen te worden als het gaat om:
10.2 Adviezen van Commissies uit het onderwijs
Meestal zal het advies duidelijk zijn over de school waar een leerling naar vervoerd moet worden. Dat advies zal de gemeente moeten volgen. Als de gemeente wil afwijken dan zal zij die afwijking moeten motiveren.
Wanneer de Permanente Commissie Leerlingenzorg (PCL), de Commissie van Begeleiding (CvB), of de Regionale Verwijzingscommissie advies geven over het vervoer, dan moet dit advies worden gevolgd of moet er gemotiveerd van worden afgeweken. In het laatste geval moet er altijd een onderzoek door een derde gedaan te worden.
Van een melding door de ouder, de leerling of de school is sprake wanneer de reiziger de opdrachtnemer laat weten dat de beloofde dienstverlening niet volgens verwachting wordt uitgevoerd en de reiziger wenst dat alsnog tot uitvoering wordt overgegaan. Voorbeeld: taxi is te laat, ontbreken van een geschikt vastzetsysteem.
Het betreft: wanordelijkheden bij de uitvoering van het vervoer, verstoringen van het vervoer door conflicten, agressie.
Inleiding: Het zou gemakkelijk zijn als gemeenten op eenzelfde manier om zouden gaan met het opleggen van sancties.
Helaas hebben de kinderen allemaal hun eigen(on)aardigheden en hun eigen manier om dat te uiten. Wie ageert op welke manier, wie reageert op welke manier?
Kinderen om ongelijke daden een gelijke straf opleggen, gewoon omdat het snel en doelmatig is en gemakkelijk in de communicatie met de ouders van andere misdragers? Het bepalen van de strafmaat is maatwerk.
Daarom is in het onderstaande de rol van Servicepunt en de rol van de gemeente apart uitgewerkt.
Wie doet het eerste onderzoek en met welk resultaat?: -> Het Servicepunt, tenzij sprake is van een zeer ernstig incident (ook vanwege de eventuele politieke impact).
Wie bepaalt of een maatregel moet worden opgelegd en wat die maatregel is?: -> De gemeente.
Als bij het incident leerlingen van verschillende gemeenten zijn betrokken, hebben gemeenten voordat een sanctie wordt opgelegd met elkaar overleg over de op te leggen sanctie, niet om tot eenzelfde sanctie te komen, maar wel om de op te leggen sancties met elkaar af te stemmen.
1.Meldt de vervoerder of de ouder een incident dat mogelijk gevolgen kan hebben voor het vervoer van een leerling of voor de chauffeur(lees hier ongewenst gedrag van chauffeur, leerling of ouder) , dan start een ambtenaar van het Servicepunt Regiotaxi en Leerlingenvervoer (SP) een onderzoek. De ambtenaar SP deelt ouders en vervoerder mee dat een onderzoek wordt opgestart.
1. De ambtenaar SP bespreekt het incident eerst met de vervoerder. Hij informeert bij de vervoerder wat deze zelf al heeft ondernomen en vraagt een eventueel rapport van de chauffeur op.
De ambtenaar SP verzamelt telefonisch informatie bij ouders en/of school. De ambtenaar SP brengt de bevindingen van vervoerder, ouders en school bijeen en levert de resultaten van het onderzoek aan bij de gemeente.
Als de conclusie van het onderzoek van de gemeente is dat het voorval is terug te voeren op de ernstige verstandelijke handicap van de leerling en dus aan de leerling niet kan worden toegerekend dan wordt met vervoerder, ouders en eventueel school een passende oplossing gezocht (bijv. begeleiding in het aangepast vervoer, eigen vervoer).
Als de conclusie van het onderzoek van de gemeente is dat het voorval niet is terug te voeren op de ernstige verstandelijke handicap van de leerling, wordt het ongewenste gedrag aan de leerling toegerekend. De gemeente neemt de beslissing over al dan niet sanctioneren en over de hoogte van de sanctie. Als bij het incident leerlingen van verschillende gemeenten zijn betrokken, hebben gemeenten voordat een sanctie wordt opgelegd overleg met elkaar.
Voordat een beschikking wordt verstuurd vindt een gesprek plaats met de ouders.
Afhankelijk van de ernst van het incident ontvangen de ouders van de ambtenaar van de betreffende gemeente een beschikking met:
In deze brief wordt in ieder geval meegedeeld dat:
Herhaald ongewenst gedrag: eerste tijdelijke uitsluiting
Vindt opnieuw ongewenst gedrag plaats binnen een periode van 12 maanden na de datum van de eerste waarschuwingsbrief, dan vindt een onderzoek plaats als onder 1 en 2 beschreven.
Is de conclusie van het onderzoek van de gemeente dat het ongewenste gedrag is toe te rekenen aan de leerling , dan vindt een gesprek plaats tussen de ouders van de leerling en de ambtenaar van de gemeente. Daarna ontvangen de ouders onder verwijzing naar de eerste waarschuwingsbrief een tweede brief (beschikking) waarin hen wordt meegedeeld, dat:
Herhaald ongewenst gedrag : een volgende (tijdelijke) uitsluiting
Vindt opnieuw ongewenst gedrag plaats binnen een periode van 12 maanden na de datum van de eerste waarschuwingsbrief, dan vindt een onderzoek plaats als onder 1 en 2 beschreven. Is de conclusie van het onderzoek van de gemeente dat het ongewenste gedrag is toe te rekenen aan de leerling, dan vindt een gesprek plaats tussen de ouders van de leerling en de ambtenaar van de gemeente. Daarna ontvangen de ouders onder verwijzing naar de eerste en de tweede (waarschuwings)brief een derde brief (beschikking) waarin hen wordt meegedeeld, dat:
·vanwege de herhaling van ongewenst gedrag de leerling wordt uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer met een minimum van 1 dag en een maximum van 2 maanden excl. vakanties.
Artikel 4: Kosten van leerlingenvervoer
Ten behoeve van het schoolbezoek verstrekken burgemeester en wethouders aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag bekostiging van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.
De regeling bepaalt dat de kosten worden vergoed van vervoer over de afstand tussen de woning van de leerling en
een andere basisschool of speciale school voor basisonderwijs, indien het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar de basisschool onderscheidenlijk speciale school voor basisonderwijs, bedoeld onder a, en de ouders met het vervoer naar die andere school instemmen,
een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder c bedoelde samenwerkingsverband, indien het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich zou brengen dan het vervoer naar de speciale school voor basisonderwijs, bedoeld onder c, en de ouders met het vervoer naar die andere school instemmen.
De regeling kan ten aanzien van ouders wier inkomen tezamen meer bedraagt dan € 17 700 bepalen dat slechts bekostiging wordt verstrekt voor zover de kosten van vervoer de kosten van het openbaar vervoer over de door de gemeenteraad op grond van het achtste lid vastgestelde afstand te boven gaan, welke afstand ten hoogste 6 kilometer bedraagt. Bij de berekening van het inkomen wordt uitgegaan van het inkomen in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging wordt gevraagd, begint. De kosten van het openbaar vervoer, bedoeld in de eerste volzin, betreffen de kosten van openbaar vervoer die op grond van de zone-indeling in de regeling die is gebaseerd op artikel 27, eerste lid, van de Wet personenvervoer, voor de afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan. Ingeval toepassing wordt gegeven aan het tiende lid voorziet de regeling in een overeenkomstig de derde volzin berekende financiële bijdrage van de ouders. Het bedrag, bedoeld in de eerste volzin, wordt met ingang van 1 januari 1999 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar, en afgerond op een veelvoud van € 450. Het aangepaste bedrag treedt in de plaats van het in de eerste volzin bedoelde bedrag.
De regeling kan bepalen dat voor een leerling die ouder is dan een bepaalde leeftijd, de aanspraak op bekostiging wordt beperkt tot de kosten van openbaar vervoer, dan wel, indien zulks in redelijkheid kan worden verlangd, een goedkopere wijze van vervoer. In dat geval dient de regeling erin te voorzien, dat uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde in het vierde lid voor die leerlingen voor wie openbaar vervoer ontbreekt en de in de vorige volzin bedoelde goedkopere wijze van vervoer in redelijkheid niet kan worden verlangd.
De regeling kan voor leerlingen voor wie de afstand bedoeld in het vijfde lid, meer bedraagt dan 20 kilometer, bepalen dat de hoogte van de bekostiging afhankelijk is van de financiële draagkracht van de ouders, of dat het vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen geschiedt tegen een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer van de desbetreffende leerling. In dat geval bevat de regeling tevens voorschriften omtrent de bepaling van de financiële draagkracht van de ouders. De eerste volzin is niet van toepassing voor een leerling van een speciale school voor basisonderwijs voor wie geldt dat de afstand tot de dichtstbijzijnde openbare of bijzondere speciale school voor basisonderwijs meer dan 20 kilometer bedraagt.
Het zevende tot en met negende lid en het elfde lid zijn niet van toepassing op leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.
Artikel 4: Kosten van leerlingenvervoer
Ten behoeve van het schoolbezoek verstrekken burgemeester en wethouders aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, aan de leerling op aanvraag bekostiging van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.
De regeling bepaalt dat de kosten worden vergoed van vervoer over de afstand tussen de woning van de leerling en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, met inachtneming van de keuze van de ouders, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, van de leerling, en gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg, tenzij vervoer met betrekking tot een verder weg gelegen school voor de gemeente minder kosten met zich zou brengen en de ouders onderscheidenlijk de leerling met het vervoer naar die school instemmen. Indien de ouders dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, de leerling, kiezen respectievelijk kiest voor de school die op grond van artikel 28c, negende lid, door de commissie voor de indicatiestelling is geadviseerd, wordt voor de toepassing van dit artikel de geadviseerde school aangemerkt als dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school. De tweede volzin is van toepassing zolang de leerling zijn woonplaats heeft in het gebied van het regionaal expertisecentrum waaraan de commissie voor de indicatiestelling, die het advies, bedoeld in die volzin, heeft gegeven, is verbonden.
De regeling bepaalt in welke gevallen en onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders aan in de gemeente wonende ouders van leerlingen die met het oog op het volgen van voor hen passend speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijven, op aanvraag bekostiging verstrekken ten behoeve van de kosten verbonden aan het weekeinde- en vakantievervoer.
De regeling kan per schoolsoort, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, en onverminderd het bepaalde in het vierde lid voor leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, bepalen dat geen aanspraak op bekostiging bestaat op grond van de afstand tussen de voor de leerling toegankelijke school en de woning van de leerling, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.
De regeling kan per schoolsoort, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, bepalen dat voor een leerling die ouder is dan een bepaalde leeftijd, de aanspraak op bekostiging wordt beperkt tot de kosten van openbaar vervoer, dan wel, indien zulks in redelijkheid kan worden verlangd, een goedkopere wijze van vervoer. In dat geval dient de regeling erin te voorzien, dat uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde in het vierde lid voor die leerlingen voor wie openbaar vervoer ontbreekt en de in de vorige volzin bedoelde goedkopere wijze van vervoer in redelijkheid niet kan worden verlangd en voor die leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen.
Wet op het voortgezet onderwijs
Artikel 4: Kosten van leerlingenvervoer
Ten behoeve van het schoolbezoek verstrekken burgemeester en wethouders aan ouders, voogden of verzorgers van in de gemeente verblijvende leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken, op aanvraag bekostiging van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. Indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, wordt de bekostiging op aanvraag verstrekt aan de leerling. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.
De regeling bepaalt dat de kosten worden vergoed van vervoer over de afstand tussen de woning van de leerling en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, met inachtneming van de keuze van de ouders, voogden of verzorgers, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, van de leerling, tenzij vervoer met betrekking tot een verder weg gelegen school voor de gemeente minder kosten met zich zou brengen en de ouders, voogden of verzorgers onderscheidenlijk de leerling met het vervoer naar die school instemmen.
Valt het einde van het schooljaar binnen de termijn waarvoor de maatregel is opgelegd, dan geldt de uitsluiting voor de van toepassing zijnde periode exclusief de zomervakantie. Dit betekent dat de uitsluiting ook gedeeltelijk in het nieuwe schooljaar kan vallen.
Loopt de sanctie af in een volgend schooljaar, dan moeten ouders een aanvraag indienen voor leerlingenvervoer voor dat nieuwe schooljaar.
Onder een zeer ernstig incident wordt verstaan een situatie waarin een leerling dreigt met geweld of feitelijk geweld gebruikt tegen leerlingen of tegen de chauffeur.
Voorbeelden hiervan zijn het zwaaien met een mes of luchtdrukwapen, het feitelijk gebruiken van een mes of van een (luchtdruk)wapen.
Onderzoek als onder 1 en 2 beschreven.
Er vindt altijd een gesprek plaats van een ambtenaar van de gemeente met de ouders, de vervoerder en andere betrokkenen.
·Is er sprake van een zeer ernstig incident dan wordt de leerling uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer gedurende een periode van minimaal 3 en maximaal 6 maanden excl. vakanties.
De uitsluiting wordt in een brief (beschikking) aan ouders/leerling meegedeeld.
Valt het einde van het schooljaar binnen de termijn waarvoor de maatregel is opgelegd, dan geldt de uitsluiting voor de van toepassing zijnde periode exclusief de zomervakantie. Dit betekent dat de uitsluiting ook gedeeltelijk in het nieuwe schooljaar kan vallen.
Loopt de sanctie af in een volgend schooljaar, dan moeten ouders een aanvraag indienen voor leerlingenvervoer voor dat nieuwe schooljaar.
3.Als de conclusie van het ambtelijk onderzoek is dat het voorval moet worden toegerekend aan de chauffeur, dan overlegt de manager Servicepunt Regiotaxi met de vervoerder over een gepaste maatregel/oplossing van het probleem. Het SP stelt de ouders schriftelijk op de hoogte van het resultaat van het overleg.
Deze beleidsregels treden in werking op 16 september 2014.
De beleidsregels Leerlingenvervoer die zijn vastgesteld door het college van B&W op 26 juni 2012 worden per 16 september 2014 ingetrokken.