Organisatie | Steenbergen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afwijkingenbeleid Kruimelgevallen 2013 |
Citeertitel | Afwijkingenbeleid Kruimelgevallen 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Bijlage 1 Afwijkingenbeleid Kruimelgevallen - 2013 |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-05-2013 | nieuwe regeling | 29-04-2013 Steenbergse Bode | BB1300025 |
Van oudsher is het planologisch afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van kruimelgevallen geregeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en staat bekend als ‘vrijstelling’. Met de inwerking-treding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 werd de term ‘ontheffing’ gehanteerd en sinds de komst van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in 2010 worden de planologische afwijkingen in de Wabo geregeld en worden deze als ‘afwijkingen’ aangeduid.
Op basis van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, Wabo zijn burgemeester en wethouders bevoegd om van het bestemmingsplan af te wijken ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor). In artikel 4 van bijlage II behorend tot het Bor zijn alle kruimelgevallen opgesomd, die voor een afwijking van het bestemmingsplan in aanmerking komen.
Het doel van deze notitie is om beleid vast te stellen, waaraan verzoeken om van het bestemmingsplan af te wijken eenduidig en consistent worden beoordeeld. Algemene uitgangspunten impliceren altijd dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn, die in een concreet geval tot een andere dan de hier beschreven aanpak leiden. Het college van burgemeester en wethouders behoudt zich het recht voor om in bijzondere gevallen van deze beleidsregels af te wijken.
Wanneer een bouwplan in strijd is met het geldend bestemmingsplan, dan wordt de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een of meerdere activiteiten op basis van artikel 2.10, tweede lid, Wabo van rechtswege tevens aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder c, Wabo. Aan de hand van deze beleidsregels zal de aanvraag vervolgens worden beoordeeld.
Op basis van de Wabo is een planologische afwijking onderdeel van een omgevingsvergunning. Wanneer de vergunning wordt verleend of geweigerd, dan kunnen belanghebbenden respectievelijk de aanvrager bezwaar maken tegen het besluit van het college. Het bezwaar wordt vervolgens ter advisering aan de onafhankelijke commissie bezwaarschriften voorgelegd. Op basis van het advies neemt het college een beslissing op bezwaar. Daarna bestaan er (hogere) beroepsmogelijkheden.
Voor een goed overzicht wordt elk kruimelgeval, zoals dat in artikel 4 van bijlage II behorend tot het Bor is opgenomen, in een aparte paragraaf behandeld. Per paragraaf worden de regelgevingen weergegeven op basis waarvan van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. Vervolgens wordt aangegeven welk beleid burgemeester en wethouders hanteren ten aan zien van de afwijkingsmogelijkheden die de regelgevingen bieden. De beleidsregels worden tot slot in de toelichting gemotiveerd.
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
Tussen de bovenkant van het gebouw, met uitzondering van antennes, kleine liftkokers, schoorstenen en andere ondergeschikte bouwdelen, en het peil.
Tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil; bij constructies worden de werken in verticale stand meegerekend.
Een op de kaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.
Een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het bestemmingplan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Een op de kaart aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten.
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, onder meer ten behoeve van de stalling van voertuigen, waarvan de voor- en zijkant een open constructie dient te hebben.
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en / of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Tussen de bovenkant van goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel en het peil, ervan uitgaande dat de dakhelling niet groter is dan 60 graden; indien de dakhelling meer dan 60 graden bedraagt mag de maximale bouwhoogte van een gebouw de goothoogte niet overschrijden; indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%), wordt de goot of boeibord van de dakkapel als goothoogte aangemerkt.
Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak.
De van de weg af gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel van de weg zijn afgekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een achterste perceelsgrens aan.
De naar de weg gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg zijn gekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een voorste perceelsgrens aan.
De grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.
De denkbeeldige lijn, die strak loopt langs de gevel aan de wegzijde van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
De totale oppervlakte van een winkel, inclusief magazijn en dergelijke.
2.2 Plaatsen van een bijbehorend bouwwerk
Artikel 4, eerste lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:
Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet, van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
maximale goothoogte is opgenomen om te voorkomen dat buren tegen een grote wand aankijken, die het uitzicht kan belemmeren en/of mogelijk licht kan wegnemen uit de tuin. In de praktijk blijken hogere bouwwerken vaak bezwaren op te roepen bij de buren. Wel wordt de mogelijkheid open gelaten om bijvoorbeeld een garage met een puntdak te realiseren. In het buitengebied is een kap verplicht voor vrijstaande gebouwen, zijnde bijbehorende bouwwerken, vanwege de landschappelijk gewenst geachte ruimtelijke kwaliteit.
bestaande karakter van een de woning dient behouden te blijven. Zo dient bijvoorbeeld een vrijstaande woning haar vrijstaande karakter te behouden. Van de in het bestemmingsplan opgenomen afstanden van een woning tot de perceelgrenzen wordt niet afgeweken. Hiermee wordt voorkomen dat woningen die op basis van het bestemmingsplan vrijstaand behoren te zijn aan elkaar kunnen worden gebouwd, waardoor het oorspronkelijk stedenbouwkundige beeld wordt aangetast.
de zijkant van een woning kan een bijbehorend bouwwerk worden geplaatst, mits deze 2 meter achter de voorgevel van de woning wordt gesitueerd. Deze afstand is opgenomen om het onderscheid tussen bijbehorende bouwwerken en het hoofdgebouw te accentueren. Voorkomen dient te worden dat het stedenbouwkundig aanzicht van een straat teveel wordt aangetast en tevens wordt voorkomen dat buren hinder kunnen ondervinden.
kortere afstand is alleen toegestaan voor het plaatsen van een carport bij een woning, mits deze ten minste 1 meter achter de voorgevel van de woning is gesitueerd. Vanwege de open constructie aan de voor- en zijkant van een carport is een kortere afstand tot aan de voorgevel van de woning ruimtelijk aanvaardbaar.
burgerwoningen betreft komen bijzondere situaties in aanmerking voor maatwerk, zoals in het geval van een specifieke situering van de woningen, in het geval van bestaande afwijkingen, in het geval van sloop van (bijbehorende) bouwwerken, in het geval van toepassing van het gelijkheidsbeginsel of in het geval van andere bijzondere situaties.
2.3 Plaatsen van een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening
Artikel 4, tweede lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:
Hier wordt medewerking aan verleend.
Onder deze afwijkingsmogelijkheid vallen gebouwen ten behoeve van een nutsvoorziening, waterhuishoudig, meten van luchtkwaliteit, telecommunicatie, openbaar vervoer of weg-, spoorweg-, water-, of luchtverkeer.
Gebouwen ten behoeve van infrastructurele of openbare voorzieningen zijn per definitie noodzakelijk en worden niet groter gemaakt dan nodig. Het opnemen van beperkingen is derhalve niet noodzakelijk. Wel zal altijd worden gekeken naar een zo geschikt mogelijke locatie.
2.4 Plaatsen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
Artikel 4, derde lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:
tot 2 meter hoog achter de voorgevelrooilijn zijn vergunningsvrij. Voor de voorgevelrooilijn kunnen erfafscheidingen tot één meter hoog vergunningsvrij worden gebouwd. Aan hogere erfafscheidingen voor de bouwgrens of voorgevellijn aan de voorkant van een woning binnen de kom wordt geen medewerking verleend om te voorkomen dat het straatbeeld een te gesloten karakter krijgt.
kunnen ook aan de zijkant van een woning liggen. Aan de zijkant van een woning mogen erfafscheidingen tot 2 meter hoog worden geplaatst tot het punt waar de voorgevellijnen elkaar kruisen. Bij een hoekwoning kan er wel een schutting worden gebouwd, omdat het nadeel voor bewoners van een hoekwoning onevenredig groot is. In deze gevallen zijn er immers twee voorgevelrooilijnen aanwezig.
aanzien van speeltoestellen bestaan er geen stedenbouwkundige belemmeringen tegen ruimere hoogtes. Belangen van derden worden niet onevenredig geschaad, omdat speelvoorzieningen grotendeels een open structuur hebben en bij de inrichting van de openbare ruimte reeds rekening is gehouden met de aanwezigheid van speelvoorzieningen.
2.5 Het plaatsen van een dakkapel en dakopbouw of soortgelijke uitbreiding van het gebouw
Artikel 4, vierde lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:
het plaatsen van een dakkapel aan de achterkant van een woning bestaan mogelijkheden om deze vergunningsvrij te realiseren. In enkele gevallen wordt niet voldaan aan de eisen voor het vergunningsvrij bouwen. Een dakkapel met een maximale breedte van 70% aan de achterkant van het hoofdgebouw wordt gemeentelijk aanvaardbaar geacht.
het plaatsen van een dakkapel aan de voorkant van een woning bestaan geen mogelijkheden om deze vergunningsvrij te realiseren. Een dakkapel met een maximale breedte van 50% van de gevel van het hoofdgebouw wordt gemeentelijk aanvaardbaar geacht. Het percentage is lager vanwege de directe invloed op het straatbeeld.
2.6 Het plaatsen van een antenne-installatie
Artikel 4, vijfde lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:
Voor het plaatsen van een antenne-installatie kan medewerking worden verleend, indien is aangetoond dat sitesharing bij bestaande antenne-installaties of bestaande hoge gebouwen of bouwwerken niet mogelijk is. Bij de beoordeling van de geschiktheid van de locatie worden omgevingsfactoren betrokken.
Er wordt gestreefd om antennes te concentreren op bestaande masten of bestaande hoge bouwwerken. Wanneer dit niet mogelijk is, is een nieuwe antenne-installatie overweegbaar. Bij de beoordeling van de geschiktheid van de locatie zullen omgevingsfactoren worden betrokken.
Indien er een kans op planschade is, dient een planschadeovereenkomst te worden gesloten.
Artikel 4, zesde lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:
een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid,onder w, van de Elektriciteitswet 1998
Hier wordt geen medewerking aan verleend.
Onder een warmtekoppeling wordt verstaan: de gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit of mechanische energie door verstoking van een brandstof, waarvan de warmte nuttig gebruikt wordt, anders dan voor de productie van elektriciteit.
In bestemmingsplannen wordt reeds ruimte geboden voor het oprichten van bedrijfsvoorzieningen. Locaties buiten het bouwblok zijn niet wenselijk, gelet op het standpunt dat het buitengebied niet verder dient te worden versteend en dat bedrijfsopstallen in het buitengebied slechts binnen de bouwblokken zijn toegestaan.
2.8 Plaatsen van een installatie voor duurzame energie bij een agrarisch bedrijf
Artikel 4, zevende lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:
een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen
Hier wordt geen medewerking aan verleend.
Artikel 5, tweede lid, Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet luidt als volgt: ‘Bij ministeriële regeling kunnen afvalstoffen of reststoffen, categorieën afvalstoffen of reststoffen of eindproducten van bij die regeling omschreven bewerkingsprocedés worden aangewezen, indien er naar het oordeel van Onze Minister geen landbouwkundige en milieukundige bezwaren bestaan dat deze stoffen als meststof worden verhandeld of bij de productie van meststoffen worden gebruikt.’
In bestemmingsplannen wordt reeds ruimte geboden voor het oprichten van voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf binnen het agrarisch bouwblok. Locaties buiten het bouwblok zijn niet wenselijk gelet op het standpunt dat het buitengebied niet verder dient te worden versteend en dat bebouwingen voor agrarische bedrijven in het buitengebied slechts binnen agrarische bouwblokken zijn toegestaan.
Artikel 4, achtste lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:
Per geval wordt beoordeeld of medewerking wordt verleend.
Evenementen zijn van zeer uiteenlopende aard, zodat maatwerk noodzakelijk is.
2.10 Anders gebruiken van bouwwerken
Artikel 4, negende lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:
Steenbergen geldt het volgende voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de vestiging van detailhandel. Het assenkruis blijft het kloppend hart van het winkelgebied. Grote winkelformules, die niet binnen het winkelconcentratiegebied kunnen worden gevestigd, kunnen onder voorwaarden zich in het aangegeven zoekgebied Grote winkelvolumes vergroten de aantrekkende kracht van Steenbergen, wat ook ten goede komt aan de kleinschalige winkels in het assenkruis. Kleinschalige winkels zijn alleen binnen het assenkruis toegestaan.
voor het vorenstaande is de analyse die in het Economisch Beleidsvisie (2010) is opgenomen: Steenbergen kent veel kleinschalige detailhandelsvestigingen en heeft een gebrek aan grotere winkelformules. Grotere detailhandelszaken zijn over het algemeen publiekstrekkers. Deze zaken kunnen een positieve impuls aan het centrum geven: er wordt meer publiek naar het centrum aangetrokken. Dit kan vervolgens een gunstig effect hebben voor de huidige ondernemers en maakt het tevens voor nieuwe ondernemers aantrekkelijk om zich in Steenbergen te vestigen.
het op 21 oktober 2010 aangenomen raadsvoorstel StadHaven is aan de orde gekomen dat het binden van grote trekkers aan Steenbergen van belang is. Daartoe is een flexibele omgang met de locaties van detailhandel noodzakelijk: hoewel primair de invulling van het assenkruis aan de orde is, moet ook buiten het assenkruis ruimte zijn voor grotere winkels die bijdragen aan de doelstelling van het project StadHaven, te weten het realiseren van een levensvatbaar en aantrekkelijk winkelgebied in Steenbergen. Hieronder worden de vijf voorwaarden separaat toegelicht.
voorwaarde geeft uiting aan het uitgangspunt dat het assenkruis het kloppend hart blijft van het winkelcentrumgebied. Eerst dient het assenkruis te worden opgevuld, maar wanneer uit onderzoek blijkt dat er geen reële vestigingsmogelijkheid binnen het assenkruis bestaat, dan pas komt een locatie buiten het assenkruis in beeld.
bandbreedte tussen 500m2 en 1500m2 aan winkelvloeroppervlakte geeft het college voldoende marge om een publiekstrekkende detailhandelszaak aan Steenbergen te binden. Shop-in-shop formules zijn buiten het assenkruis niet toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dat buiten het assenkruis in één ruimte meerdere en daarmee kleinere detailhandelsformules worden gevestigd. Kleinschalige winkels behoren te worden gevestigd binnen het assenkruis.
meer super- en bouwmarkten zijn van de afwijkingsmogelijkheden uitgesloten. Super- en bouwmarkten hebben een grote ruimtelijke impact vanwege de grote verkeersaantrekkende werking en behoeven ruime parkeergelegenheden. De bestaande verkeersintensiteit in het centrum van Steenbergen is zodanig groot, dat nabij het winkelcentrum van Steenbergen geen ruimte bestaat voor een extra super- en/of bouwmarkt, buiten de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.
Dinteloord wordt het bestemmingsplan in principe aangehouden. In tegenstelling tot de kern Steenbergen is er geen overgangsgebied naar de woonomgeving. Direct grenzend aan het centrumgebied zijn woonstraten gelegen, die zich niet lenen voor detailhandel of horeca, gelet op onder meer de extra verkeersbewegingen en de grotere parkeerdruk die een vestiging met zich meebrengt.
2.11 Gebruiken van recreatiewoningen voor bewoning
Artikel 4, tiende lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:
verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet, van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;
de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,
Hier wordt geen medewerking aan verleend.
Permanente bewoning is alléén toegestaan op daartoe specifiek bestemde locaties.