Organisatie | Hulst |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel Wet Maatregelen Bestrijding Voetbalvandalisme en Ernstige Overlast |
Citeertitel | Beleidsregel aanpak overlast |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-09-2014 | Nieuwe regeling | 02-09-2014 | Besluit burgemeester d.d. 02-09-2014 |
overwegende dat voor de toepassing van artikel 172a en artikel 172b Gemeentewet een beleidsregel noodzakelijk is wat betreft de bevoegdheden bij herhaaldelijke groepsgerelateerde en/of individuele overlast;
gehoord de diverse beraadslagingen in de basisteamdriehoek;
gelet op de artikelen 172a en 172b van de Gemeentewet en 4:81 Algemene Wet bestuursrecht;
Op 1 september 2010 is de Wet Maatregelen Bestrijding Voetbalvandalisme en Ernstige Overlast (ook wel genoemd Voetbalwet) in werking getreden. Deze wet geeft de burgemeester extra bevoegdheden om ordeverstorend gedrag van individuen en groepen tegen te gaan. Deze bevoegdheden staan in de artikelen 172a en 172b van de Gemeentewet. De aanvullende bevoegdheden richten zich op het vroegtijdig kunnen stoppen, het preventief ingrijpen en het doorbreken van ordeverstorend gedrag van een individu of een groep. Ook de Officier van Justitie heeft met deze wet nieuwe bevoegdheden gekregen. Op grond van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering kan hij/zij vier soorten gedragsaanwijzingen geven, te weten een straat- of gebiedsverbod, een contactverbod, een meldingsplicht of de aanwijzing zich te laten begeleiden door de hulpverlening.
Toepassing van de Wet MBVEO vraagt dat de burgemeester een beleidsregel opstelt waarin is opgenomen hoe en in welke situaties de burgemeester de nieuwe bevoegdheden gaat toepassen. In deze beleidsregel wordt aangegeven op welke wijze de Voetbalwet binnen de Gemeente Hulst wordt uitgevoerd. Allereerst zal een algemene toelichting gegeven worden van de bevoegdheden die de burgemeester heeft op grond van de Gemeentewet. Vervolgens worden de voorwaarden voor toepassing van de bevoegdheden en de context van de gedragingen besproken. Tenslotte zal er beschreven worden in hoeverre er invulling gegeven kan worden aan de verschillende bevoegdheden.
Het veiligheidsgevoel van de burger wordt in belangrijke mate beïnvloed door lokale leefomstandigheden en de directe leefomgeving. Bestrijding van overlast is daarmee primair een lokale aangelegenheid. Gemeenten hebben de regierol bij het vormgeven van het veiligheidsbeleid. Bij herhaaldelijke vormen van ordeverstorend gedrag bleken de bestuurlijke en strafrechtelijke instrumenten niet altijd voldoende toereikend te zijn om een overlastgevende situatie of geweld te beëindigen. Door de Wet MBVEO krijgen de burgemeester en de officier van justitie dan ook extra bevoegdheden voor het handhaven van de openbare orde, respectievelijk de vervolging van strafbare feiten, in relatie tot ernstige structurele overlast van groepen en individuen. De bevoegdheden richten zich op het (vroegtijdig en direct) doorbreken van het overlastgevend gedrag. Zij kunnen op basis van deze wet (preventieve) maatregelen treffen bij ordeverstorend gedrag in bepaalde wijken of gebieden waar de openbare orde onder druk staat, of ten behoeve van het ordelijk verloop van evenementen. De wet is een aanvulling op de al bestaande instrumenten waarover burgemeesters en officieren van justitie beschikken bijvoorbeeld op basis van de Gemeentewet, de Politiewet 2012, de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) of het Wetboek van Strafrecht (WvSr).
Artikel 172a Gemeentewet doorkruist niet wat bij de gemeentelijke verordening is bepaald. Dit betekent dat de huidige instrumenten tegen overlast en baldadigheid uit de APV blijven bestaan, zoals gebiedsontzettingen. Ook de inzet op grond van samenscholing en ongeregeldheden en de maatregelen tegen overlast en baldadigheid waaronder openlijk drankgebruik blijven onverminderd van kracht. De bevoegdheden op grond van de Gemeentewet worden ingezet op het moment dat de maatregelen op grond van de APV geen effect sorteren of niet toereikend worden geacht, gelet op de ervaringen of het karakter van de problematiek en er ernstige vrees bestaat voor een verdere verstoring van de openbare orde.
Op grond van artikel 172a eerste lid Gemeentewet kan de burgemeester aan een persoon die herhaaldelijk individueel of groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord óf bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde de volgende maatregelen opleggen:
Groepsverbod: Een groepsverbod houdt in dat een openbare ordeverstoorder zich niet zonder redelijk doel met meer dan drie personen in groepsverband mag ophouden in een bepaald deel of bepaalde delen van de gemeente of een voor het publiek toegankelijke plaats. Een groepsverbod is een niet voor een ieder geldend samenscholingsverbod als bedoeld in de APV, maar een individueel bevel dat ongewenste groepsvorming in een bepaald gebied tegengaat.
Meldingsplicht: Een persoon aan wie een meldingsplicht is opgelegd moet zich op bepaalde tijdstippen melden op een bepaalde plaats, al dan niet in een andere gemeente. De meldingsplicht kan worden opgelegd als zelfstandige maatregel of in combinatie met een gebieds- of groepsverbod. In het laatste geval gelden zwaardere motiveringseisen.
Ingevolge artikel 172b Gemeentewet is de burgemeester bevoegd om aan een persoon die het gezag uitoefent over een minderjarige die de leeftijd van 12 jaren nog niet heeft bereikt en herhaaldelijk groepsgewijs de openbare orde verstoort en bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel te geven dat de minderjarige
De burgemeester kan de bevoegdheden van art. 172a Gemeentewet inzetten als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Daarnaast moet de overlast worden gepleegd door:
Volgens de toepassing van de bevoegdheden van art. 172a en 172b moet er sprake zijn van een herhaaldelijke verstoring van de openbare orde. Dit geldt niet indien iemand bij een groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad. Herhaaldelijk houdt in principe in dat de betreffende persoon meer dan één keer de openbare orde heeft verstoord. Wanneer hier sprake van is hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de ernst van de verstoring van de openbare orde. Er moet een patroon zitten in het ordeverstorende gedrag van een individu of groep. Daarnaast houdt de term in dat de gedragingen plaatsgevonden moeten hebben binnen een afzienbare tijd. Of er sprake is van een afzienbare tijd is afhankelijk van de context waarin de gedragingen hebben plaatsgevonden. Bij evenementen die op jaarlijkse basis plaatsvinden is een afzienbare tijd van 13 maanden redelijk, terwijl overlast door 12-minners in een afzienbare tijd van 6 maanden redelijk is. Dit zal per geval moeten worden beoordeeld. Het is niet noodzakelijk dat de eerdere openbare orde verstoringen telkens in dezelfde gemeente moet hebben plaatsgevonden. Ordeverstorend gedrag in meerdere gemeenten kan ook wijzen op een patroon van herhaling, zeker als dit plaatsvindt tijdens of rondom voetbalwedstrijden en evenementen. Evenmin is vereist dat de ordeverstoorder woonachtig is in de gemeente waar de verstoring van de openbare orde heeft plaatsgevonden (en waar dus een burgemeestersbevel wordt uitgevaardigd). In ieder geval zijn ordeverstorende gedragingen van langer dan 13 maanden geleden niet te kwalificeren als herhaaldelijk en blijft handhaving op grond van de APV mogelijk, zoals het inzetten van de gebiedsontzeggingen.
Een wettelijke definitie van het begrip ‘verstoring van de openbare orde’ bestaat (nog) niet. Of er sprake is van een verstoring van de openbare orde en daarmee ordeverstorend gedrag hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval en de intensiteit van de gedragingen. Het gaat om een afwijking van de normale gang van zaken in de publieke ruimte. Ordeverstorende gedragingen zijn in ieder geval strafbare gedragingen en overtredingen van de APV. De ordeverstoorder krijgt een proces-verbaal voor deze gedragingen. Daarnaast kunnen ook structurele ordeverstorende gedragingen die niet direct strafbaar zijn gesteld onder deze begripsbeschrijving vallen. Dit moet blijken uit een registratie van toezichthouders in de publieke ruimte. Voorbeelden van ordeverstorende gedragingen zijn:
Hierbij wordt opgemerkt dat voor jeugdoverlast en de groep 12-minners in het bijzonder bij een groepsgewijze verstoring van de openbare orde een zwaardere afweging dient te worden gemaakt bij de beoordeling of het kindgedrag als overlastgevend kan worden aangemerkt. Joelen, stoeien en belletje trekken worden in beginsel niet als overlastgevend aangemerkt. Daarnaast dienen jongeren (tot 18 jaar, zijnde de door het Zeeuwse Veiligheidshuis gehanteerde norm) zich ten minste twee maal schuldig te hebben gemaakt aan overlast gerelateerde (strafbare) feiten wil er sprake zijn van een “overlastgevende” jongere. De wet Mulder feiten worden alleen dan meegenomen indien deze overtredingen een onevenredige druk leggen op de openbare orde in een, door de lokale driehoek vastgesteld, overlastgebied. Denk hierbij aan het op de stoep rijden met een scooter, hinderlijk parkeergedrag en dergelijke.
Volgens de wetgever is de belangrijkste beperking om de bevoegdheid te gebruiken gelegen in de eis dat er sprake moet zijn van ‘ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde’. Dit houdt in dat er duidelijke aanwijzingen moeten zijn dat de ordeverstoorder zijn gedrag zal voortzetten als niet wordt ingegrepen. Voorbeeld van een aanwijzing is het feit dat een persoon reeds in het verleden betrokken is geweest bij ernstige ordeverstoringen, maar ook verklaringen van betrokkenen, signalen of verwachtingen en overige voorzienbare omstandigheden, waaruit blijkt dat die persoon zijn of haar ordeverstorend gedrag niet op eigen initiatief of met ‘zachte’ drang zal stoppen. Deze artikelen zijn niet bedoeld om onmiddellijk een eind te maken aan concrete ordeverstoringen, maar erop gericht een einde te maken aan structurele vormen van (groepsgebonden) overlast.
·Groepsgerelateerde gedragingen en leidende rol
Er is sprake van een groep bij drie of meer personen waar de overlastgever onderdeel vanuit maakt. Als een persoon bij groepsgerelateerde overlast een leidende rol heeft gehad, kan direct – na de eerste overtreding – een bestuurlijke maatregel worden opgelegd. Het is moeilijk een leidende rol te typeren. Aansluiting kan worden gezocht bij de rechterlijke uitspraken over openlijke geweldpleging in vereniging waar de leider niet zelf ordeverstorende gedragingen pleegt, maar ‘actief’, medestanders mobiliseert, voorop loopt, faciliteert, oproept (via sms, internet of anderszins) of op intimiderende wijze een bijdrage levert aan in groepsverband plegen van ordeverstoring (zie arrest Gerechtshof Amsterdam 30 juli 2009, parketnummer: 21-004032-07).
Van een leidende rol kan dus sprake zijn indien de persoon anderen aanzet tot ongewenst gedrag die de openbare orde verstoord. Deze persoon neemt dus niet altijd zelf rechtstreeks deel aan de ordeverstorende gedragingen, maar neemt wel het initiatief en zet anderen aan tot het plegen van handelingen waardoor de orde wordt verstoord. Het gedrag kan zich uiten in concrete gedragingen zoals het benaderen van anderen, het leggen van contact tussen leden van de groep, het initiatief nemen, een vertrouwensrelatie en/of gezag hebben. Ook kan de leidinggevende rol worden afgeleid uit verklaringen van getuigen of leden van de groep. Het aantonen van een leidende rol is afhankelijk van de concrete casus. Naast de te treffen maatregelen van de burgemeester kan de ordeverstorende leider worden vervolgd.
·Voorwaardenuit de Algemene wet bestuursrecht
De door de burgemeester op te leggen maatregel is een beschikking in de zin van artikel 1:3 lid 2 Awb en dient te voldoen aan de vereisten van zorgvuldige voorbereiding, belangenafweging en horen (indien vereiste spoed zich daartegen niet verzet). Het besluit dient deugdelijk gemotiveerd te zijn en er moet voor betrokkene geen onzekerheid bestaan ten aanzien van wat er van hem verwacht wordt.
·Proportionaliteit en subsidiariteit
Op basis van het proportionaliteitsbeginsel mag de beperking van de bewegingsvrijheid niet verder gaan dan noodzakelijk voor het doel: de voorkoming van verdere verstoring van de openbare orde. De duur van het verbod wordt bepaald door de frequentie, aard en ernst van de overlast, alsmede de achtergrond van de dader; het gebied waarvoor een verbod geldt mag niet groter zijn dan noodzakelijk en geen inbreuk maken op bepaalde (grond)rechten of mogelijkheden (gezinsleven, uitoefening van de godsdienst of levensovertuiging; voorzien in levensonderhoud of scholing).
In verband met het subsidiariteitsbeginsel moeten er eerst minder ingrijpende maatregelen worden ingezet en moet in de beschikking gemotiveerd worden aangegeven waarom het burgemeestersbevel wordt geprefereerd boven andere interventiemogelijkheden.
Artikel 172a, derde lid Gemeentewet, geeft de samenloopregeling aan. Deze houdt in dat indien de OvJ een gebiedsverbod als gedragsaanwijzing heeft gegeven, de burgemeester geen gebieds- of groepsverbod oplegt voor hetzelfde gebied. De burgemeester en de OvJ zullen in de praktijk overleggen in de lokale driehoek.
Een op grond van artikel 172a en 172b Gemeentewet gegeven besluit wordt genomen door de burgemeester. De burgemeester kan deze bevoegdheid niet mandateren, aldus artikel 177, tweede lid, van de Gemeentewet. Hetzelfde geldt voor het besluit tot verlening, wijziging of intrekking van het besluit en het besluit tot het verlenen van een ontheffing.
De bevoegdheden van de Wet MBVEO kunnen in verschillende situaties worden ingezet. De context van de gedragingen speelt een rol bij de vraag welke bevoegdheid precies dient te worden ingezet. Hieronder worden de verschillende toepassingsgebieden genoemd. Per toepassingsgebied wordt, in algemene zin, aangegeven van welke bevoegdheden gebruik kan worden gemaakt.
Gelet op de reikwijdte van de bevoegdheden, zoals groepsgerelateerde en individuele overlast zijn de maatregelen goed toepasbaar bij de bestrijding van onder andere straatdealers/drugsrunners, drugsverslaafden/alcoholisten/zwervers en veel-plegers welke in bepaalde gebieden in de gemeente een onaanvaardbare druk leggen op de openbare orde en veiligheid. Indien er sprake is van overlast veroorzaakt door jeugd(groepen) wordt een andere afweging gemaakt.
Drugsrunners of straatdealers hebben door hun (dealers)activiteiten een aanzuigende werking op allerlei vormen van criminaliteit in de openbare ruimte. Vaak gaat het om een bepaald gebied, waarbij door de aanzuigende werking in dat gebied een onaanvaardbaar openbaar orde probleem ontstaat. Deze personen zijn veelvuldig op de openbare weg aanwezig om, ofwel te handelen, ofwel klanten door te geleiden naar een drugshandelaar. Het alleen aanwezig zijn op de openbare weg levert in veel gevallen geen strafbaar feit op, maar veroorzaakt veel overlast en levert bij buurtbewoners of aldaar aanwezigen, gevoelens van onveiligheid op. Het veiligheidsgevoel wordt vergroot, als deze personen uit het straatbeeld verdwijnen.
Wat betreft zwervers en alcoholisten is het feit dat een groepje zich verzameld - om al dan niet met elkaar alcoholische versnaperingen te nuttigen - in beginsel niet overlastgevend. De groep als geheel of het individu moet zich overlastgevend gedragen en dat gebeurt bij deze ordeverstoorders, vaak door een combinatie van ordeverstorende gedragingen, zoals het intimideren van voorbijgangers, geluidsoverlast, vervuiling en wildplassen. Bij de groep veelplegers gaat het om het feit dat zij veelvuldig actief zijn, al dan niet in eenzelfde gebied en (gedrags)interventies niet hebben geleid tot het stopzetten van hun overlastgevende gedragingen.
In beginsel zal aan een persoon, die herhaaldelijk individueel ordeverstorende gedragingen pleegt, een gebiedsverbod worden opgelegd. Indien bijzondere omstandigheden van het geval dat noodzakelijk maken, zoals de handhaafbaarheid van het opgelegde verbod, kan direct een meldingsplicht worden opgelegd.
Indien een persoon herhaaldelijk ordeverstorend gedrag vertoont en het merendeel van de gedragingen in groepsverband heeft plaatsgevonden, zal aan de persoon een groepsverbod worden opgelegd.
In deze beleidsregel wordt voor het begrip ‘evenement’ aangesloten bij de begripsomschrijving in artikel 2:21 van de APV, met dien verstande dat deze beleidsregel uitdrukkelijk ook van toepassing wordt verklaard op betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Deze beleidsregel is daarmee ook van toepassing op betogingen, samenkomsten en vergaderingen ingevolge de Wet openbare manifestaties die gelet op hun aard een aantrekkende werking hebben op overlastgevende personen.
De beleidsregel wordt in het land ook toegepast in gemeenten waar sprake is van betaald voetbal en/of voetbalwedstrijden waarbij regelmatig sprake is van ernstige ongeregeldheden door bijvoorbeeld voetbalhooligans.
Vooralsnog is van deze problematiek in Zeeland geen sprake en is die specifieke aanpak niet in deze beleidsregel opgenomen. De Zeeuwse gemeenten kennen door het toeristische karakter en het organiseren van grote en veel kleinere evenementen die in diverse evenementenkalenders bekend worden gemaakt een gevarieerd en goed georganiseerd totaalaanbod. De jaarlijks honderdduizenden bezoekers aan Zeeland en de goede bezetting en bezoekersaantallen van de grote evenementen bevestigen dit beeld en zorgen vaak voor een feestelijke sfeer (vooral gedurende de zomerperiode). Om dit beeld zo te houden is het belangrijk dat preventief wordt opgetreden tegen relschoppers die het voor een grote groep welwillende bezoekers bederven.
De landelijke incidenten rondom voetbalwedstrijden, bevrijdingsfestivals, oud en nieuw vieringen en met name bij het evenement op het strand van Hoek van Holland op 22 augustus 2009 leren dat steeds vaker bepaalde groepen personen evenementen bezoeken met het kennelijke doel de openbare orde te verstoren of te bedreigen. Evenementen waarbij tegelijkertijd grote groepen personen in de stad of dorpen bijeenkomen, rechtvaardigen extra maatregelen ter voorkoming van wanordelijkheden. Dit betekent dat naast een goede voorbereiding het mede van belang is dat gerichte inzet plaatsvindt op bepaalde groepen/personen ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat. De bevoegdheden op grond van artikel 172a Gemeentewet kunnen aanvullende maatregelen bij evenementen inhouden.
Indien een persoon binnen 13 maanden herhaaldelijk ordeverstorend gedrag vertoont tijdens evenementen (of tijdens gebeurtenissen als jaarwisseling, EK/WK, etc.) kan een gebiedsverbod worden opgelegd voor de duur van drie maanden, waarbinnen het verboden is om zich op een ander te bepalen plaats te begeven. De plaats waar het ordeverstorende gedrag heeft plaatsgevonden is niet bepalend voor het gebied waarvoor het verbod wordt opgelegd. Zo kan het verbod, gelet op de evenementenkalender, voor meerdere gebieden tegelijkertijd in de stad gelden.
Bij B en C evenementen, waaronder ook grootschalige samenkomsten, niet zijnde evenementen, vallen die gelet op hun aard een aantrekkende werking hebben op ordeverstorende personen kan naast een gebiedsverbod ook direct een meldingsplicht worden opgelegd voor de duur van het evenement, dan wel maximaal voor de duur van drie maanden. Dit kan ook opgelegd worden tijdens vergelijkbare evenementen die vermeld zijn op de kalender. Daarnaast kan de burgemeester indien de feiten en/of omstandigheden dat noodzakelijk maken bij evenementen een groepsverbod opleggen voor de duur van een evenement, dan wel maximaal drie maanden.
De gemeenten die Betaald Voetbal Organisaties (BVO) binnen hun gebiedsgrenzen hebben nemen een dergelijk artikel op in de beleidsregel. Ondanks dat we in Zeeland geen BVO hebben kan het aanstichten van voetbalvandalisme en/-criminaliteit ook de Zeeuwse gemeenten raken. Steeds vaker wijken de zogenaamde ‘harde kern en meelopers’ uit naar evenementen die in andere steden of zelfs provincies plaatsvinden. De rellen op het strand van Hoek van Holland zijn hiervan het meest bekende en recente voorbeeld. In het recente verleden verscheen een dergelijk gewelddadige en overlastgevende groep bij evenementen in Renesse. Daar werden zij herkend door de politie en hen kenbaar gemaakt dat zij niet langer welkom zijn in deze evenementen. Deze ontwikkeling maakt dat het fenomeen ‘voetbalvandalisme’ moelijker voorspel- en grijpbaar is geworden en niet meer alleen toe te schrijven is naar alleen gemeenten die een BVO hebben.
Bij de groep voetbalsupporters gaat het derhalve om die personen die veelal in een groep bij Zeeuwse evenementen de openbare orde kunnen verstoren of dreigen te verstoren. Het gaat om die gevallen waarbij aannemelijk is, gelet op de reeds ervaren overlast, dat het ordeverstorende gedrag aanhoudt.
Jongeren verdienen een tweede kans. Van jongeren is in ieder geval sprake indien de persoon of de personen de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt. Wat betreft de aanpak van jeugd of jeugdgroepen is het noodzakelijk dat het inzetten van een maatregel een onderdeel moet vormen van een geïntegreerde persoonsgebonden aanpak (bijvoorbeeld het PGA casusoverleg en het Hulpverlening Casus Overleg in het Zeeuws Veiligheidshuis).
Bevoegdheden specifiek bij jeugdoverlast zullen pas worden ingezet indien deze geïntegreerde persoonsgerichte aanpak van minder vergaande middelen én de hulpverlening zijn ingezet. Pas als jongeren deze kans nog niet hebben aangegrepen om hun gedrag te verbeteren is een harde aanpak wat nog rest. Om die reden is voor jeugdigen een apart handhavingsarrangement opgenomen.
Het komt geregeld voor dat ex-partners voor de deur staan waarna het escaleert. Alhoewel de aandacht van een ex-partner is gericht op een specifiek persoon of meerdere personen binnen een gezin legt dit soort incidenten grote druk op de buurt en het veiligheidsgevoel van de buurtbewoners.
Het OM kan in geval van verdenking van een strafbaar feit door de ex-partner een gedragsaanwijzing opleggen. Hiervoor gelden dezelfde voorwaarden als voor een bevel door de burgemeester. Daarnaast heeft het OM in het kader van het strafrecht de mogelijkheid een gebiedsverbod te vragen bij de rechter indien de ex-partner zich schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Er was tot nu toe geen instrument aanwezig om in hierboven beschreven gevallen in te zetten. Met de komst van deze wet kan indien een persoon herhaaldelijk ordeverstorend gedrag vertoont door de burgemeester een gebiedsverbod worden opgelegd voor de duur van drie maanden.
De bevoegdheden van de Wet MBVEO houden een beperking in van de bewegingsvrijheid van het individu, hetgeen betekent het recht om zich zonder inmenging van de overheid te verplaatsen (vrijheidsbeperking). Een juiste toepassing van de bevoegdheden moet daarom zijn gewaarborgd. In deze beleidsregel geeft de burgemeester aan op welke wijze hij van de aanvullende bevoegdheden gebruik zal maken. Dit laat onverlet dat de burgemeester een afwijkingsbevoegdheid heeft indien dit door de bijzondere omstandigheden gelet op de openbare orde noodzakelijk is.
Indien een persoon herhaaldelijk ordeverstorend gedrag vertoont en het merendeel van de gedragingen in groepsverband heeft plaatsgevonden, zal aan de persoon een groepsverbod worden opgelegd. Als een persoon bij groepsgerelateerde overlast een leidende rol heeft gehad, kan direct – na een eerste ordeverstorende gedraging – een groepsverbod worden opgelegd.
Indien bijzondere omstandigheden van het geval dat noodzakelijk maken, zoals de geografische ligging van het gebied, de bestaande druk op de openbare orde of de ernst van de gedragingen kan direct een gebiedsverbod worden opgelegd.
Indien een persoon herhaaldelijk individueel ordeverstorende gedragingen pleegt, zal aan die persoon een gebiedsverbod worden opgelegd.
Indien bijzondere omstandigheden van het geval dat noodzakelijk maken, zoals de handhaafbaarheid van het opgelegde verbod kan direct een meldingsplicht worden opgelegd. Hierbij wordt gedacht aan B of C evenementen.
Bij een eerste overtreding van het groepsverbod kan:
Bij een tweede overtreding van een groepsverbod zonder ordeverstorende gedragingen wordt er een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van drie maanden. Bij een tweede overtreding gaat de politie over tot aanhouding op grond van artikel 184 Sr en gaat het OM over tot vervolging mits de richtlijnen van het OM in bijlage 4 in acht zijn genomen.
Bij een eerste overtreding van het gebiedsverbod kan:
Bij een tweede overtreding gaat de politie over tot aanhouding op grond van artikel 184 Sr en gaat het OM over tot vervolging op deze grond mits de richtlijnen van het OM in bijlage 4 in acht zijn genomen.
De maatregelen kunnen voor de duur van drie maanden worden opgelegd. De maatregelen kunnen worden verlengd of ten nadelen van betrokkene worden uitgebreide indien uit nieuwe feiten en omstandigheden blijkt dat er hernieuwde vrees is voor het verstoren van de openbare orde. Nieuwe feiten en omstandigheden zijn onder andere het overtreden van de opgelegde maatregel. Deze ernstige (hernieuwde) vrees kan ook worden afgeleid uit ordeverstorende gedragingen in andere gebieden dan het gebied waar het verbod voor geldt. Indien de maatregel wordt verlengd terwijl de termijn van een eerder opgelegde maatregel nog niet is verstreken gaat de nieuwe maatregel pas in na afloop van de termijn van de eerder opgelegde maatregel. Gedurende de looptijd van een maatregel kan slechts één keer een maatregel worden verlengd. Indien er sprake is van een ordeverstorende gedraging binnen drie jaar nadat een maatregel is verstreken kan direct een stap in het handhavingsarrangement (zie bijlage 1) worden overgeslagen. Wanneer later bekend geworden feiten en/of omstandigheden hiertoe aanleiding geven en voldoende garanties aanwezig zijn dat herhaling is uitgesloten, kan de bestuurlijke maatregel worden opgeheven.
Indien een minderjarige die de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt binnen een termijn van 6 maanden na het verstrijken van de maatregel herhaaldelijk groepsgewijs de openbare orde verstoord is sprake van herhaaldelijke overlast en wordt aan het ouderlijk gezag van de minderjarige een bevel opgelegd, waarbij de minderjarige zich gedurende een periode van drie maanden niet tussen 20.00 en 06.00 mag begeven op voor het publiek toegankelijke plaatsen zonder begeleiding van het ouderlijke gezag. De maatregel wordt alleen dan opgelegd indien minder vergaande middelen én de hulpverlening als integrale persoonsgebonden aanpak zijn ingezet (bijvoorbeeld het Justitieel Casusoverleg en het Hulpverlening casus overleg in het Zeeuws Veiligheidshuis). Indien het bevel wordt overtreden zal de maatregel voor de resterende duur worden uitgebreid met het bevel dat de minderjarige zich te allen tijde niet zonder het ouderlijke gezag in een nader te bepalen gebied mag begeven.
Indien de minderjarige die de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt binnen 6 maanden na het verstrijken van de maatregel opnieuw overlastgevend gedrag vertoont zal wederom een maatregel worden opgelegd. In dat geval zal aan de persoon die het gezag over de minderjarige uitoefent:
Het bevel worden gegeven dat de minderjarige tussen 20.00 en 06.00 uur niet zonder begeleiding mag komen op het voor publiek toegankelijke plaatsen. Indien de persoon inmiddels de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt kan bij een volgende overtreding binnen 6 maanden na het aflopen van de maatregel direct een gebiedsverbod worden opgelegd voor de periode van 3 maanden, dan wel de eerste stap uit het handhavingsarrangement worden overgeslagen. Wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en voldoende garanties aanwezig zijn dat herhaling is uitgesloten, kan de bestuurlijke maatregel worden opgeheven.
1. Een overlastgever krijgt het bevel zich niet op te houden in of in de omgeving van één of meer bepaalde objecten binnen de gemeente, dan wel in één of meer bepaalde delen van de gemeente met meer dan drie personen.
2. Het groepsverbod wordt in beginsel opgelegd voor het gebied waar de overlast heeft plaatsgevonden. Indien het, gelet op de druk op openbare orde in een bepaald gebied noodzakelijk wordt geacht, wordt ook dit gebied aangewezen.
3. Het groepsverbod wordt opgelegd voor de duur van drie maanden.
4. De maatregel wordt uitgebreid ten nadele van betrokkene of verlengd indien nieuwe
feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven. In beginsel wordt een
groepsverbod verlengd indien de maatregel voor de eerste keer wordt overtreden. De
maatregel kan worden ingetrokken indien uit nieuwe feiten en omstandigheden er
voldoende garanties aanwezig zijn dat herhaling is uitgesloten.
5. Indien sprake is van een persoon onder de 18 jaren wordt een groepsverbod alleen
opgelegd indien minder vergaande middelen én de hulpverlening als integrale
persoongebonden aanpak zijn ingezet.
6. De termijn kan drie keer worden verlengd voor telkens drie maanden.
7. Een overlastgever krijgt het bevel zich niet te bevinden in of in de omgeving van één of meer bepaalde objecten binnen de gemeente, dan wel in één of meer bepaalde delen van de gemeente. Indien dit noodzakelijk is wordt een looproute aangegeven.
8. Het gebiedsverbod wordt in beginsel opgelegd voor het gebied waar de overlast heeft plaatsgevonden. Indien het, gelet op de druk op openbare orde in een bepaald gebied noodzakelijk wordt geacht, kan ook dat gebied worden aangewezen.
9. Het gebiedsverbod wordt opgelegd voor de duur van drie maanden.
10. De maatregel kan worden uitgebreid ten nadele van betrokkene of verlengd indien nieuwe feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven. De maatregel kan worden ingetrokken indien uit nieuwe feiten en omstandigheden er voldoende garanties aanwezig zijn dat herhaling is uitgesloten.
11. Indien sprake is van een persoon onder de 18 jaren wordt een groepsverbod alleen
opgelegd indien minder vergaande middelen én de hulpverlening als integrale
persoonsgerichte aanpak zijn ingezet.
12. De termijn kan drie keer worden verlengd voor telkens drie maanden.
13. Aan de persoon die voor de tweede maal een gebiedsverbod overtreedt, een
persoon bij de eerste overtreding van het gebiedsverbod een leidende rol heeft gehad, of bij een B of een C evenement kan een meldingsplicht worden opgelegd. Detijdstippen en plaats worden nader, per individueel geval, bepaald.
14. De meldingsplicht wordt opgelegd voor drie maanden, dan wel de duur van hetevenement.
15. De meldingsplicht wordt zoveel mogelijk opgelegd in de gemeente waar betrokkene woonachtig is, tenzij de aard van de omstandigheden zich hier tegen verzet. Hiervan is onder meer sprake indien de burgemeester van de plaats waar de persoon woonachtig is geen toestemming heeft gegeven voor de melding.
16. De burgemeester legt niet eerder een meldingsplicht op dan er vooraf afstemming heeft plaatsgevonden met de teamchef van de lokale politie.
18. Een persoon die gezag uitoefent over een minderjarige die de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt en herhaaldelijk groepsgewijs overlast pleegt krijgt een bevel opgelegd dat de minderjarige zich niet mag ophouden tussen 20.00 uur ’s avonds en 06:00 uur ’s ochtends zonder zijn begeleiding. De maatregel wordt slechts opgelegd indien de integrale persoonsgerichte aanpak is ingezet of deze is geweigerd.
19. De begeleidingsplicht wordt in beginsel opgelegd voor de avonduren. Indien dit noodzakelijk wordt geacht, kan het bevel worden uitgebreid met het bevel dat de minderjarige zich op een aangewezen gebied niet zonder begeleiding mag begeven.
20. De begeleidingsplicht wordt opgelegd voor de duur van drie maanden en kan niet worden verlengd.
21. Voor het opleggen van een maatregel levert de politie een deeldossier aan bij de burgemeester van de gemeente Hulst. Dit dossier dient in ieder geval te bevatten:
Indien er sprake is van een 12-minner, wordt het dossier voorzien van een gemeentelijke oplegnotitie. Door overige betrokken instanties (zoals hulpverlening, casusregisseur Zeeuws Veiligheidshuis, etc.) wordt het dossier aangevuld met de volgende registraties:
Indien er sprake is van groepsgerelateerde overlast, mutaties waaruit blijkt dat deze persoon onderdeel uitmaakt van de (BEKE)groep (dit is een classificatiesysteem voor jeugdgroepen waarbij een onderverdeling is gemaakt tussen hinderlijke-, overlastgevende- of criminele groepen) en sfeerrapportages;
De verantwoordelijkheid en regie voor het samenstellen van ieder dossier berust bij de burgemeester.
22. De betrokkene aan wie mogelijk een maatregel wordt opgelegd wordt in degelegenheid gesteld zijn zienswijze schriftelijk kenbaar te maken binnen 3 dagen naontvangst van het voornemen. Indien sprake is van een minderjarige wordt ten minstede ouders of voogd van de minderjarige uitgenodigd voor een zienswijzengesprek.
Gelet op artikel 4:11 Algemene wet bestuursrecht wordt van de mogelijkheid tot hethoren van belanghebbende afgeweken indien de vereiste spoed zich hiertegen verzeten het beoogde doel niet wordt bereikt indien de belanghebbende van tevoren inkennis is gesteld. Dit kan het geval zijn bij evenementen.
23. Het besluit wordt aan de betrokkene aangetekend per post toegezonden.
Omstandigheden kunnen met zich mee brengen dat het verstandig wordt geacht demaatregel in persoon uit te reiken (geen postadres). Indien sprake is van eenminderjarige wordt het besluit ten minste aan de ouders of voogd van de minderjarigeuitgereikt.
Het verbod treedt in werking op het moment dat het besluit de betrokkene heeft bereikt. De gedragingen en aanwijzingen waarop de beschikking is gebaseerd worden in het besluit opgenomen. Bij een meldingsplicht worden ook de tijden en de plaats waar de betrokkene zich moet melden vermeld. Bij de meldingsplicht wordt een kopie van het besluit afgegeven op de locatie waar de betrokkene zich moet melden.
24. De burgemeester informeert het Openbaar Ministerie als een maatregel wordtvoorbereid en opgelegd. Het Openbaar Ministerie informeert de burgemeester als een gedragsaanwijzing wordt opgelegd.
In de driehoek wordt één keer per jaar gerapporteerd over het aantal opgelegdemaatregelen door de burgemeester en de (hoofd)officier. Ook wordt gerapporteerdover de eventuele bezwaarschriften en de uitkomsten daarvan.
25. De burgemeester informeert de instantie die de bestuurlijke maatregel tegen eenbetrokkene heeft verzocht binnen 5 werkdagen over het voorgenomen besluit.
26. Indien een andere instantie dan de politie overweegt een maatregel te verzoekentegen een persoon, dient de politie geconsulteerd te worden op haalbaarheid enhandhaafbaarheid.
27. Op grond van artikel 509hh Wetboek van Strafvordering is de Officier van Justitie (OvJ) bevoegd een gedragsaanwijzing te geven indien tegen betrokkene tegen wie ernstige bezwaren bestaan in geval van verdenking van een strafbaar feit waardoor de openbare orde ernstig wordt verstoord en waarbij grote vrees bestaat voor herhaling. Dit betekent dat indien sprake is van ordeverstorend gedrag, zijnde een strafbaar feit en vervolging is ingesteld de OvJ als eerste bevoegd is een maatregel te treffen. Indien sprake is van ordeverstorend gedrag, niet zijnde een strafbaar feit, treedt de burgemeester op. Indien de OvJ besluit geen gedragsaanwijzing te geven (zoals een meldingsplicht, gebiedsverbod of groepsverbod) of in zijn geheel geen maatregel treft, beoordeelt de burgemeester of hij gelet op de bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat een maatregel oplegt. Gedegen afstemming tussen beide is hiervoor noodzakelijk.
De volgende bijlagen maken integraal onderdeel uit van deze beleidsregel:
Bijlage 1: Handhavingsarrangement maatregelen bij herhaaldelijke overlast
Bijlage 2: Handhavingsarrangement maatregelen bij herhaaldelijke jeugd overlast
Bijlage 3: Handhavingsarrangement maatregelen bij minderjarige die de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt
Bijlage 4: Instructie vervolging OM
Of het OM tot vervolging zal overgaan op grond van art. 184 WvSr wordt per zaak beoordeeld.
Onderstaande criteria dienen hierbij als richtlijn.
Bij drugsrunners en straatdealers:
sfeerverbaal over de buurt waaruit blijkt dat het een wijk/buurt betreft waar sprake is van stelselmatige ernstige overlast en wat hiervan de gevolgen zijn voor de omgeving. Indien er zodanige mutaties aanwezig zijn waaruit deze signalen duidelijk naar voren komen kan het sfeerverbaal achterwege gelaten worden.