Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Rozendaal

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2014

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRozendaal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2014
CiteertitelBeslut maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2014
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning
  2. Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2013

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-09-201401-01-201401-01-2016gewijzigde regeling

12-08-2014

Gemeenteblad 2014-08

MJ14-32

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2014

Burgemeester en wethouders van de gemeente Rozendaal,

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning en de daarbij behorende nadere regelgeving, alsmede op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2013;

besluiten:

  • I.

    in te trekken het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2011;

  • II.

    vast te stellen het:

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2014

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a.

      Verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2013;

    • b.

      Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • c.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rozendaal;

    • d.

      Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge de verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

  • 2.

    Alle begrippen die in dit Besluit worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet, de Verordening, het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning (Bmo) en de Algemene Wet bestuursrecht (Awb).

Hoofdstuk 2 Hulp bij het huishouden

Artikel 2 Geldigheidsduur indicaties voor hulp bij het huishouden

Individuele voorzieningen voor hulp bij het huishouden kunnen worden toegekend voor een periode van maximaal 5 jaar.

Artikel 3 Uurtarief persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

  • 1.

    Het uurtarief voor hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget bedraagt maximaal € 15,00.

  • 2.

    Het in het vorige lid genoemde persoonsgebonden budget dient te worden besteed aan:

    • a.

      loonkosten voor het laten verrichten van de werkzaamheden waarvoor de hulp is geïndiceerd middels de toekenningsbeschikking;

    • b.

      met de levering van de onder a. bedoelde hulp samenhangende reiskosten voor woon- werkverkeer op basis van gebruik van openbaar vervoer binnen de gemeenten Rheden of Rozendaal;

    • c.

      kosten voor het aanhouden van een betaalrekening, specifiek bestemd voor ontvangst van en het uitvoeren van betalingen uit het persoonsgebonden budget.

  • 3.

    Uitbetaling van het persoonsgebonden budget vindt plaats in de laatste week van de vierwekelijkse perioden waarin de hulp bij het huishouden geleverd is.

  • 4.

    De vierwekelijkse perioden, bedoeld in het vorige lid, zijn de perioden die door het CAK B.V. in Den Haag worden gehanteerd voor de berekening van de eigen bijdragen als bedoeld in artikel 15 Wmo.

Artikel 4 Basisvoorwaarden persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

  • 1.

    Tussen de budgethouder en zorgverlener dient een schriftelijke overeenkomst te worden gesloten.

  • 2.

    Indien door of namens de budgethouder een overeenkomst wordt afgesloten met een natuurlijke persoon dient of dienen tenminste in de overeenkomst vermeld te worden:

    • a.

      de naam, voornamen, geboortedatum, het burgerservicenummer en het volledige woonadres van de budgethouder en de zorgverlener, en, indien van toepassing, van de gemachtigde of de wettelijk vertegenwoordiger van de budgethouder;

    • b.

      de aard en de omvang per week van de te verrichten werkzaamheden en welke werkafspraken daarover gemaakt zijn ten aanzien van de wekelijks in te zetten uren;

    • c.

      de afgesproken vergoeding per uur, en voor zover van toepassing vakantiegeld en reiskosten;

    • d.

      indien van toepassing, de omvang van de in de uurvergoeding opgenomen vergoeding voor reiskosten;

    • e.

      de perioden waarover de vergoeding wordt uitbetaald.

  • 3.

    Indien door of namens de budgethouder een overeenkomst wordt afgesloten met een rechtspersoon, niet zijnde een zorgorganisatie, dient of dienen tenminste in de overeenkomst te worden opgenomen:

    • a.

      de hierboven in lid 2 genoemde gegevens;

    • b.

      het inschrijvingsnummer bij de Kamer van Koophandel van de zorgverlener of opdrachtnemer;

    • c.

      het omzetbelastingnummer van de zorgverlener/opdrachtnemer.

  • 4.

    Indien sprake is van een overeenkomst als bedoeld in lid 2 dient tevens een goed leesbare kopie van een (op het moment van het aangaan van de overeenkomst) geldig legitimatiebewijs van de dienstverlener bij de overeenkomst te worden gevoegd.

  • 5.

    Indien sprake is van een overeenkomst als bedoeld in lid 2en de dienstverlener beschikt over een andere dan de Nederlandse nationaliteit, dient, naast het in het voorgaande lid bedoelde legitimatiebewijs, tevens een kopie van diens verblijfsvergunning en diens vergunning tot het verrichten van arbeid in Nederland bij de overeenkomst te worden gevoegd.

  • 6.

    Indien door of namens de budgethouder een overeenkomst wordt afgesloten met een zorgorganisatie of daarmee vergelijkbare organisatie dienen tenminste in de overeenkomst vermeld te worden:

    • a.

      de hierboven in lid 2, onder b. tot en met e. genoemde gegevens;

    • b.

      de hierboven in lid 3, onder a. tot en met c. genoemde gegevens;

    • b.

      de naam en het volledige adres van de zorgorganisatie;

    • c.

      de algemene voorwaarden die op de overeenkomst en de te verlenen dienstverlening van toepassing zijn en de plaats waar deze gedeponeerd zijn;

    • d.

      de naam en de voorletters, alsmede de functie van degene die namens de zorgorganisatie de overeenkomst aangaat.

  • 7.

    Indien de budgethouder bij het sluiten van een overeenkomst als bedoeld in dit artikel is

vertegenwoordigd door een gemachtigde dient de machtiging bij de overeenkomst te worden

gevoegd.

Artikel 5 Verantwoording besteding persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

  • 1.

    De besteding van het persoonsgebonden budget ten behoeve van hulp bij het huishouden dient door of namens de budgethouder minimaal 1 keer per kalenderjaar verantwoord te worden aan het college.

  • 2.

    Verantwoording dient op verzoek van het college per periode en binnen een door het college te stellen redelijke termijn te geschieden door gebruikmaking van de door het college vastgestelde formulieren, die tijdig aan de budgethouder worden toegezonden.

  • 3.

    Middels de in het vorige lid genoemde formulieren dient of dienen door of namens de budgethouder:

    • a.

      een gespecificeerd overzicht verstrekt te worden van het aantal daadwerkelijk aan hulp bij het huishouden bestede uren, voor zover deze met het persoonsgebonden budget zijn gefinancierd;

    • b.

      een overzicht verstrekt te worden van de door de budgethouder verrichte betalingen, waarin is gespecificeerd welk bedrag is besteed aan de dienstverlening, de reiskosten en de kosten van het openen en in stand houden van een uitsluitend en specifiek ten behoeve van het persoonsgebonden budget bestemde betaalrekening;

    • c.

      een gespecificeerd overzicht te worden overgelegd van de afgedragen belasting en premies werknemersverzekeringen, indien en voor zover er sprake is van een overeenkomst met een natuurlijk persoon, waarbij op vier of meer dagen werkzaamheden worden verricht;

    • d.

      betalingsbewijzen van de hierboven onder b. en c. bedoelde betaalde vergoedingen en overige betalingen te worden overgelegd.

  • 4.

    Nadat controle heeft plaatsgevonden ten aanzien van de besteding van het budget wordt het persoonsgebonden budget definitief vastgesteld en kan, indien van toepassing, door het college worden overgegaan tot herziening en terugvordering als bedoeld in artikel 29 van de verordening.

Hoofdstuk 3. Wonen in een geschikt huis:woonvoorzieningen.

Artikel 6 Bouwkundige en woontechnische woonvoorzieningen

  • 1.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming dan wel van het persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt vastgesteld aan de hand van het bedrag van de door het college geaccepteerde offerte van een erkende aannemer.

  • 2.

    De kosten van een woonvoorziening als bedoeld in het vorige lid kunnen omvatten:

    • a.

      de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • c.

      het honorarium van architect of constructeur tot ten hoogste 10% van de aanneemsom inclusief BTW met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld en indien de aanpaskosten meer bedragen dan € 1500,- worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpende woningaanpassingen;

    • d.

      de kosten voor het toezicht op de uitvoering (alleen bij sociale woningbouw), indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% en maximaal € 350,- van de aanneemsom, exclusief BTW;

    • e.

      de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • f.

      de verschuldigde en niet verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelasting;

    • g.

      renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betalingen aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen. Voor het bepalen van dit bedrag wordt uitgegaan van het rentepercentage dat gold op het moment van de financieringsaanvraag;

    • h.

      de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk, als niet binnen het oorspronkelijk kavel gebouwd kan worden, tot een maximum van 20 vierkante meter;

    • i.

      de door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    • j.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • k.

      de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

    • l.

      de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de persoon met beperkingen voor zover de hiervoor onder a. tot en met j. genoemde kosten meer bedragen dan € 1000,--bedragen 10% van die kosten, met een maximum van € 350,-.

  • 3.

    Indien een bouwkundige of woontechnische voorziening door of namens de aanvrager in eigen beheer wordt gerealiseerd, vervallen de in het voorgaande lid onder a. en b. genoemde loonkosten en worden alleen de materiaalkosten in aanmerking genomen.

Artikel 7 Anti-speculatieregeling bij aanpassing eigendomswoning

  • 1. De eigenaar dient bij verkoop van de woning binnen 10 jaar na de aanpassing de kosten van de

  • woonvoorziening, minus betaalde eigen bijdrage dan wel het eigen aandeel in de kosten, terug

  • te betalen aan de gemeente Rozendaal, indien de aanpassing heeft geleid tot waardevermeerdering van

  • de woning.

  • 2. Voor terugbetaling komen alleen de kosten van de door het college verstrekte financiële tegemoetkoming dan wel van het persoonsgebonden budget voor aan- en/of verbouw aan de onroerende zaak in aanmerking, voor zover die kosten een bedrag van € 10.000,-- te boven gaan.

    • 3.

      Voor de vaststelling van de waarde van de onroerende zaak, na de in lid 1 bedoelde aanpassing, wordt door het college uitgegaan van de waarde die gehanteerd wordt voor de vaststelling van de onroerend zaaksbelasting en die van toepassing is op het moment dat de aan- en/of verbouw gereed is, vermeerderd met de omvang van de kosten van de aan- en/of verbouw.

    • 4.

      Voor de woonvoorziening geldt een afschrijvingsperiode van 10 jaar, waarvan de eerste termijn aanvangt een jaar na oplevering van de woonvoorziening.

    • 5.

      De in lid 1 van genoemde terugbetalingsverplichting wordt aan de hand van onderstaand schema berekend:

      • -

        bij verkoop in het eerste en tweede jaar na gereedmelding 100 % van de door het college het college vergoede aanpassingskosten;

      • -

        bij verkoop in het derde en vierde jaar na gereedmelding 80 % van de door het college vergoede aanpassingskosten;

      • -

        bij verkoop in het vijfde en zesde jaar na gereedmelding 60 % van de door het college vergoede aanpassingskosten;

      • -

        bij verkoop in het zevende en achtste jaar na gereedmelding 40 % van de door het college vergoede aanpassingskosten;

      • -

        bij verkoop in het negende en tiende jaar na gereedmelding 20 % van de door het college vergoede aanpassingskosten,

in alle bovenbedoelde gevallen verminderd met de eigen bijdrage dan wel het eigen aandeel dat voor rekening van de aanvrager is gebleven.

6.Indien de verkoopprijs lager is dan de waarde ten tijde van het voltooien van de aanpassing, wordt bij de vaststelling van het terug te betalen bedrag met die lagere opbrengst rekening gehouden. In dat geval wordt het terug te betalen bedrag evenredig verminderd.

Artikel 8 Afweging inzake toepassing primaat van verhuizing en tegemoetkoming verhuis- en herinrichtingskosten.

  • 1.

    De beoordeling rond de toepassing van het primaat van de verhuizing, als bedoeld in artikel 12 lid 3 van de Verordening, vindt in elk geval plaats indien de voorzienbare kosten van aanpassing ten behoeve van het normale gebruik van de woning voor het college naar verwachting meer bedragen dan € 10.000,--.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten als bedoeld in artikel 12 lid 4 van de Verordening bedraagt € 2.270,--.

Artikel 9 Bezoekbaar maken

  • 1.

    In afwijking van het gestelde in artikel 12 lid 2 van de Verordening kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 2.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen

woning staat.

3.Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening

bewerkstelligen dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toiletvoorziening

kan bereiken en gebruiken.

4.De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in lid 2 bedoelde woonruimte, en bestaat uit een forfaitaire financiële tegemoetkoming van maximaal € 5.000,--.

Artikel 10 Overige tegemoetkomingen

  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget dan wel de financiële tegemoetkoming voor een roerende woonvoorziening wordt vastgesteld aan de hand van het bedrag van de door het college geaccepteerde offerte van de door de gemeente Rozendaal gecontracteerde leverancier.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming voor onderhoud, keuring en reparatie van door de gemeente Rozendaal in het kader van de verordening of de daaraan voorafgaande Wvg-verordeningen verstrekte liftsystemen en elektrische apparatuur wordt vastgesteld op het bedrag:

    • a.

      van de werkelijk gemaakte kosten van reparatie van de liftsystemen;

    • b.

      van de bedragen voor keuring en onderhoud van de in de aanhef genoemde liftsystemen;

    • c.

      van de werkelijk gemaakte kosten van reparatie van spoel-föhn installaties en elektrische deuropeners (bij deuropeners maximaal 2 keer per jaar).

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting voor het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van te verlaten woonruimte, wordt bepaald op het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten met als maximum de geldende maximale maandhuur om in aanmerking te komen voor huurtoeslag.

  • 4.

    In afwijking van het gestelde in het vorige lid bedraagt de financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting voor tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van te verlaten niet-zelfstandige woonruimte de werkelijke huurlasten met een maximum van € 230,- per maand.

5. a. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 10.000,- is aangepast, kan het college, indien noodzakelijk, een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt;

  • b.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming, onder a. bedoeld, is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, met als maximum de geldende maximale maandhuur om in aanmerking te komen voor huurtoeslag.

    • 6.a.

      Een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering wordt alleen verstrekt in gevallen waarin de te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven;

b.Bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt, op basis van een afschrijvingstermijn van 8 jaar, rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode. Op basis van deze afschrijvingstermijn bedraagt de tegemoetkoming een percentage van de onder d. genoemde normbedragen, afhankelijk van de afschrijvingsperiode. De afschrijvingspercentages zijn:

* 100% indien het te vervangen artikel nieuwer is dan 2 jaar;

* 75% indien het te vervangen artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

* 50% indien het te vervangen artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

* 25% indien het te vervangen artikel tussen de zes en acht jaar oud is;

c.Als normbedragen worden gehanteerd € 53,- per strekkende meter voor zeil of linoleum (uitgaande van een gemiddelde lengte van een rol van 4 meter), inclusief egalisatiekosten en € 15,- per meter voor rolgordijnen of een ander soort gladde gordijnen.

 

 

Hoofdstuk 4. Verplaatsen in en rond de woning: rolstoelen.

 

Artikel 11 Vaststelling en verantwoording persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorzieningen

 

 

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel bedraagt ten hoogste de aan de gemeentelijke leverancier verschuldigde prijs voor de goedkoopst adequate voorziening, inclusief onderhoud en reparatie, over een periode van zeven jaar, voor zover het een voorziening uit het kernassortiment van de gemeentelijke leverancier betreft, dan wel een voorziening die is vermeld in het prijzenboek van de gemeentelijke leverancier.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor een type rolstoel dat buiten het kernassortiment van de gemeente Rozendaal valt, bestaat uit twee componenten:

    • -

      een bedrag, bestemd voor de aanschafkosten van de goedkoopst adequate voorziening;

    • -

      een bedrag, bestemd voor de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van de voorziening, dat maximaal 25% van de kosten van aanschaf van de goedkoopst adequate voorziening kan bedragen.

  • 3.

    Het college stelt de hoogte van het persoonsgebonden budget vast op basis van tenminste twee offertes van twee leveranciers, waarvan er minimaal één is opgevraagd door het college, en één door de aanvrager.

  • 4.

    Uitbetaling van het persoonsgebonden budget als bedoeld in het tweede lid vindt plaats na goedkeuring van de in het derde lid bedoelde offerte.

  • 5.

    Na afloop van de in artikel 29 lid 2 van de Verordening genoemde termijn dient door de budgethouder verantwoording te worden afgelegd van de besteding van het beschikbaar gestelde persoonsgebonden budget aan de hand van het door het college vastgestelde formulier.Van de verrichte betalingen dienen de nota’s, facturen en de bewijzen van de betalingen te worden overgelegd.

  • 6.

    Nadat controle heeft plaatsgevonden ten aanzien van de besteding van het budget wordt het persoonsgebonden budget definitief vastgesteld en kan, indien van toepassing, door het college worden overgegaan tot herziening en terugvordering als bedoeld in artikel 29 van de verordening.

     

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

 

Artikel 12 Vaststelling en verantwoording persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen.

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening bedraagt ten hoogste de aan de gemeentelijke leverancier verschuldigde prijs van de goedkoopst-compenserende voorziening, over een periode van zeven jaar, inclusief onderhoud en reparatie.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen buiten het kernassortiment en het prijzenboek van de gemeentelijke leverancier bestaat uit twee componenten:

    • ·

      een bedrag, bestemd voor de aanschafkosten van de goedkoopst adequate voorziening;

    • ·

      een bedrag, bestemd voor de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van de voorziening, dat maximaal 25% van de kosten van aanschaf van de goedkoopst adequate voorziening kan bedragen.

  • 3.

    Het college stelt de hoogte van het persoonsgebonden budget vast op basis van tenminste twee offertes van twee leveranciers, waarvan er minimaal één is opgevraagd door het college, en één door de aanvrager.

  • 4.

    Uitbetaling van het persoonsgebonden budget als bedoeld in het tweede lid vindt plaats na goedkeuring van de in het derde lid bedoelde offerte.

  • 5.

    Na afloop van de in artikel 29 lid 2 van de Verordening genoemde termijn dient door de budgethouder verantwoording te worden afgelegd over de besteding van het beschikbaar gestelde persoonsgebonden budget aan de hand van het door het college vastgestelde formulier. Van de verrichte betalingen dienen de nota’s, facturen en de bewijzen van de betalingen te worden overgelegd.

  • 6.

    Nadat controle heeft plaatsgevonden ten aanzien van de besteding van het budget wordt het persoonsgebonden budget definitief vastgesteld en kan, indien van toepassing, door het college worden overgegaan tot herziening en terugvordering als bedoeld in artikel 29 van de Verordening.

     

Artikel 13 Financiële tegemoetkomingen voor gebruik vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Voor gebruik van vervoersvoorzieningen kunnen worden verstrekt:

  • a.

    een forfaitaire tegemoetkoming voor gebruik van eigen auto van € 300,-- per jaar voor alleenstaanden;

  • b.

    een forfaitaire tegemoetkoming voor gebruik van eigen auto van € 225,-- per persoon voor

    gehuwden, mits beide echtgenoten geïndiceerd zijn.

  • 2.

    Uitbetaling van de in lid 1 bedoelde tegemoetkomingen vindt 1 x per jaar plaats.

Hoofdstuk 6 Voorzieningen voor het hebben van contacten met medemensen en voor deelname aan recreatieve en maatschappelijke activiteiten.

 

Artikel 14 Sportvoorzieningen

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in sportvoorziening in aanmerking worden gebracht:

  • a.

    indien aantoonbare beperkingen het sporten zonder sportrolstoel binnen de eigen woon- en leefomgeving onmogelijk maken en;

  • b.

    de in aanhef bedoelde persoon lid is van een sportvereniging waar de sport waarvoor de voorziening wordt aangevraagd, wordt beoefend.

  • 2.

    Een sportvoorziening wordt verstrekt in de vorm van een gemaximeerde forfaitaire financiële tegemoetkoming. bestaande uit:

  • a.

    een bedrag, bestemd voor de aanschafkosten van de goedkoopst adequate voorziening;

  • b.

    een bedrag, bestemd voor de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van de voorziening, dat maximaal 10% van de kosten van aanschaf van de goedkoopst adequate voorziening omvat.

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde forfaitaire financiële tegemoetkoming voor sportvoorzieningen bedraagt in totaal maximaal € 2.500,-- en is bedoeld voor aanschaf, onderhoud, reparatie en verzekering van een sportvoorziening over een periode van 3 jaar.

  • 4.

    Uitbetaling van de financiële tegemoetkoming voor een sportvoorziening vindt plaats nadat een kopie van een geldig bewijs van lidmaatschap van een sportvereniging als bedoeld in lid 1, onder b. is overgelegd aan het college.

  • 5.

    Na overlegging van een technisch (af)keuringrapport van de oude sportvoorziening kan een nieuwe financiële tegemoetkoming voor sportvoorzieningen worden aangevraagd.

  • 6.

    Na afloop van de in artikel 29 lid 2 van de Verordening genoemde termijn dient door de aanvrager verantwoording te worden afgelegd van de besteding van het beschikbaar gestelde tegemoetkoming aan de hand van het door het college vastgestelde formulier. Van de verrichte betalingen dienen de nota’s, facturen en de bewijzen van de betalingen te worden overgelegd.

c.(7. Ontbreekt; red)

8.Nadat controle heeft plaatsgevonden ten aanzien van de besteding van de financiële tegemoetkoming voor de sportvoorziening wordt het bedrag definitief vastgesteld. Als sprake is van een onderbesteding van de financiële tegemoetkoming of de besteding ervan niet overeenkomstig het aangegeven doel is geweest, dan wel sprake is van het niet nakomen van de aan de financiële tegemoetkoming verbonden voorwaarden kan, indien van toepassing, door het college worden overgegaan tot herziening en terugvordering als bedoeld in artikel 29 van de verordening.

 

Hoofdstuk 7 Nadere regels rond verstrekking van een persoonsgebonden budget

 

Artikel 15

Er bestaat geen keuzevrijheid voor een persoonsgebonden budget indien:

  • a.

    op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek rond de aanvraag duidelijk zijn geworden, het vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget of;

  • b.

    belanghebbende op korte termijn de gemeente Rozendaal verlaat.

     

Artikel 16

Door het college wordt terughoudend omgegaan met het verstrekken van een persoonsgebonden budget indien er sprake is van:

  • a.

    een voorziening die voor een relatief korte periode wordt verstrekt bij een aanvrager met een progressief ziektebeeld of om andere reden;

  • b.

    een voorziening waarbij veel specialistisch individueel maatwerk van toepassing is.

     

Artikel 17

  • 1.

    Indien met een persoonsgebonden budget aangeschaft hulpmiddel binnen de periode waarover het persoonsgebonden budget is verstrekt, niet langer wordt gebruikt of het recht daarop is komen te vervallen, dient dit direct aan het college te worden gemeld.

  • 2.

    In situaties zoals bedoeld in het voorgaande lid, dient bedrag van het persoonsgebonden budget vervolgens naar rato te worden terugbetaald, dan wel dient het met het persoonsgebonden budget aangeschafte hulpmiddel in eigendom aan de gemeente Rozendaal te worden overgedragen tegen vergoeding van de restwaarde.

     

Hoofdstuk 8 Eigen bijdrage en eigen aandeel.

 

Artikel 18

  • 1.

    De eigen bijdrage en het eigen aandeel bij de verstrekking van alle individuele voorzieningen zijn gelijk aan de maximale bedragen zoals opgenomen in artikel 4.1, lid 1, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb.2006 nr. 450, en volgen de jaarlijkse aanpassing door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 2.

    De rekenprijs voor het vaststellen van de eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden bedraagt:

  • a.

    € 15,00 per uur bij verstrekking van een persoonsgebonden budget;

  • b.

    € 21,23 per uur als bij verstrekking van HH 1 in natura;

  • c.

    € 23,56 per uur als bij verstrekking van HH 2 in natura;

  • d.

    € 25,16 per uur als bij verstrekking van HH 3 in natura.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in artikel 24 lid 1 van de Verordening wordt geen eigen bijdrage dan wel eigen aandeel gevraagd bij:

  • a.

    verstrekking van een tegemoetkomingen in verhuis- en herinrichtingskosten zoals bedoeld in artikel 8 lid 2 van dit Besluit;

  • b.

    verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor huurderving als bedoeld in artikel 10 lid 5 van dit Besluit;

  • c.

    verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor dubbele woonlasten als bedoeld in artikel 10 lid 3 en lid 4 van dit Besluit;

  • d.

    de toekenning van het recht op gebruik van collectief vervoer tegen gereduceerd tarief als bedoeld in artikel 17 lid 3 van de Verordening;

  • e.

    verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor een sportvoorziening, als bedoeld in artikel 14 van dit Besluit.

  • 4.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid, blijft artikel 4.1. lid 5 van het landelijke Besluitmaatschappelijke ondersteuning (Stb.2006 nr. 450), zoals dat luidde tot 9 november 2013, vantoepassing op in eigendom verschafte roerende zaken en op bouwkundige ofwoontechnischeaanpassingen van woningen, die in eigendom zijn van de aanvrager en die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn verstrekt in het kader van de verordening of de daaraanvoorgaande verordeningen in het kader van de wet.

 

Hoofdstuk 9 Overgangs- en slotbepalingen.

 

Artikel 19 Overgangsbepaling

Voor zover een persoonsgebonden budget is toegekend vóór de datum van inwerkingtreding vandit Besluit, wordt bij de verantwoording van dat persoonsgebonden budget, toegekend over de jaren2013 en 2014 uitgegaan van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2011 en in de Uitvoeringsregels 2011 opgenomen voorwaarden en bepalingen dan wel debepalingen en voorwaarden die door middel van een beschikking of anderszins schriftelijk aan debudgethouder kenbaar zijn gemaakt.

 

Artikel 20 Slotbepalingen

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2014, onder gelijktijdige intrekking van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2011.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2014.

     

Rozendaal, 12 augustus 2014

Burgemeester en wethouders van Rozendaal,

De secretaris, De burgemeester,

W.G.Pieterse-Pook Drs.J.H.Klein Molekamp