Organisatie | Bladel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsplan Handhavingsaanpak gemeente Bladel "Met recht handhaven ofwel ieder het zijne" |
Citeertitel | Beleidsplan Handhavingsaanpak gemeente Bladel "Met recht handhaven ofwel ieder het zijne" |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Schema handhavingstrategie |
Datum inwerkingtreding bij benadering
Onbekend
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-07-2010 | 22-02-2005 | 01-07-2012 | nieuwe regeling | 22-02-2005 De Lantaarn, 17-07-2010 | R2001.73 |
1.3 Uitgangspunten van het beleid
1.4 Speerpunten van het beleid
2. HUIDIGE SITUATIE HANDHAVING
2.2 Beschikbare wettelijke bepalingen
3.3 Handhaving en tijdsverloop
3.4 Privaatrechtelijk handhaving
3.5 Aanpak strijdige situaties
4. HANDHAVING OP MAAT INTEGRAAL
4.2 Handhavingprocedure algemeen
4.3 Handhavingstrategie Ruimtelijk beleid/Milieu/Bouwen en Wonen/APV
4.4 Handhavingstrategie permanente bewoning van recreatiewoningen c.s.
4.5 Aanpak strijdige situaties
5. RISICOANALYSE EN PRIORITEITENSTELLING
6.4 Interne en externe afstemming
6.5 Protocollen en werkinstructies
7. HANDHAVINGSUITVOERINGSPROGRAMMA
De landelijke als wel de provinciale en gemeentelijke overheid heeft handhaving - zowel in preventieve als in repressieve zin - hoog op de politieke agenda staan. Duidelijk is dat Bladel, daar waar het gaat om naleving van regelgeving, voorlichting en het garanderen van veiligheid, haar verantwoordelijkheid neemt.
In januari 2002 hebben de Minister van VROM en bestuurlijke delegaties van de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen vervolgens afspraken gemaakt om in een gezamenlijk proces te komen tot verdere professionalisering van de milieuhandhaving.
In het kader van de professionalisering van de handhaving zijn kwaliteitscriteria opgesteld. Op 1 januari 2005 moeten alle handhavingsorganisaties wat betreft het grijze (inrichtingen) milieuwetgeving en blauwe (water) kleurspoor voldoen aan deze kwaliteitscriteria. Per 1 januari 2007 moet ook voldaan worden aan de andere kleursporen (rood (ruimtelijke ordening en bouwen) en groen (natuur en landschap)). De gemeente Bladel heeft ervoor gekozen om per 1 januari 2005 voor de kleursporen grijs, rood, groen en blauw te voldoen aan de kwaliteitscriteria.
In 2001 is de nota “Met recht handhaven” vastgesteld. Onderdeel van de professionalisering is een gedegen handhavingsnota. Aangezien de gemeente Bladel in 2001 al een degelijke handhavingsnota had vastgesteld is met deze nota als basis getracht enkele belangrijke stukken aan te vullen en sommige veranderingen door te voeren.
Bij de uitvoering van ons gemeentelijk beleid worden wij voortdurend geconfronteerd met vraagstukken over de kwaliteit van de leefomgeving. Een breed omgevingsbeleid vraagt naar een brede handhaving waarin de integraliteit centraal staat. Daarbij zal meer samenhang moeten bestaan in de handhavingsactiviteiten met betrekking tot milieubeheer, waterhuishouding, ruimtelijke ordening, natuur- en landschapbeheer, plaatselijke verordeningen en bouwen.
Integrale handhaving als instrument vormt het sluitstuk voor het effectief uitvoeren van ons omgevingsbeleid. In onze gemeente komen verschillende soorten overtredingen van wet- en regelgeving voor. Er is zowel sprake van overtredingen in de bebouwde kom als in het buitengebied. Als een goed handhavingsbeleid ontbreekt, zal op termijn de kwaliteit van de leefomgeving zeer kwetsbaar worden. Bovendien zullen de inwoners van Bladel de overheid niet meer serieus nemen. Dit willen wij zeker voorkomen. Uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor naleving van wettelijke regels primair bij de burgers/bedrijven wordt gelegd. Duidelijk moet zijn dat als regels worden overtreden dat niet de “schuld” van de overheid is.
Op 16 juni 1999 heeft onze gemeente de Bestuursovereenkomst milieuhandhaving (BO) ondertekend. De handhavingsaanpak dient er toe de daarin opgenomen beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. De primaire doelstellingen van de BO zijn vóór 2004 een structurele kwaliteitsslag te maken in de grijze (inrichtingen) milieuwetgeving, en een verbredingsslag naar de groene (natuur en landschap), blauwe (water) en rode ( Ruimtelijke ordening en bouwen) wetgeving.
Bij het bepalen van prioriteiten zal rekening gehouden worden met de op 2 april 2001 vastgestelde meerjarenbeleidsvisie (MJBV) van het Servicepunt Handhaving.
De belangrijkste redenen voor een goed handhavingsbeleid zijn:
Op 30 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel het verbeterplan professionalisering van de handhaving vastgesteld. In dat plan wordt aangegeven dat de gemeente heeft gekozen om via het systeem van programmatisch handhaven te komen tot een handhavingsuitvoeringsprogramma waarin voldaan wordt aan de vereiste kwaliteitscriteria. Als eerste onderdeel van het programmatisch handhaven is het noodzakelijk dat er een visie op de handhaving wordt geformuleerd. Waar wil de gemeente Bladel naar toe als het gaat om handhaving. Deze visie betreft een bestuurlijke visie op het handhavingsbeleid. De visie is richtinggevend en zal dienen als toetsingskader bij de prioritering en de keuze van de handhavingstaken.
Tot voor kort was er in Nederland sprake van een sterk gedogende overheidscultuur. In de laatste tijd komt daar echter verandering in. Ook in de gemeente Bladel is door middel van het vaststellen van de handhavingnota “Met recht handhaven” in 2001 de aanzet gegeven tot een sterkere aandacht voor handhaving. Daarnaast is door enkele grote rampen een landelijke discussie ontstaan over de handhaving in Nederland. Het project professionalisering handhaving is daar een uitvloeisel van.
Ook de gemeente Bladel erkent zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid. Handhaving is voor de regio een van de middelen die ingezet wordt om de veiligheid en leefbaarheid in en van de regio te vergroten.
Om dit te bereiken zal het naleefgedrag van de lokale en hogere wetgeving worden verbeterd door de handhaving op een doeltreffende wijze uit te voeren waarbij rechtvaardigheid, transparantheid en consequent optreden voorop staan. Het optreden vergroot het draagvlak bij burgers en bedrijven om actief deel te nemen aan het vergroten van de veiligheid en leefbaarheid.
De wijze van handhaven zal op een integrale wijze plaatsvinden waarbij partners in de regio een pro-actieve houding aannemen.
Tevens wordt er binnen de gemeente Bladel, teneinde te komen tot een complete visie, een sterk verband gelegd met het leefomgevingsbeleid. Bij de prioritering van de handhavingstaken is – en zal in de toekomst – gekeken worden naar de resultaten van de enquête met betrekking tot het ontwikkelen van het leefomgevingsbeleid. Derhalve ziet het handhavingsbeleid op het in hun samenhang bezien en het waar mogelijk verbeteren van alle factoren die van invloed zijn op de wijze waarop de burger zijn omgeving ervaart.
Om deze algemene visie te bereiken zijn de navolgende thema’s geformuleerd.
De gemeente Bladel geeft aan waar de grenzen liggen. Dit gebeurt door het verlenen van vergunningen die gebaseerd zijn op onderliggende regelgeving. Als de grens wordt overschreden zal de gemeente zijn verantwoordelijkheid als bevoegd gezag moeten nemen om de overtreder hierop aan te spreken. Dit zal gebeuren aan de hand van een helder handhavingsbeleid. In dat beleid zal duidelijk worden gemaakt dat niet alles (tegelijk) kan worden aangepakt. Maar op basis van goede afwegingen en prioritering worden keuzes gemaakt.
Handhaving op de gekozen terreinen geschiedt volgens vaste transparante processen. Daarmee is voor een ieder duidelijk wat hij van de gemeente kan verwachten. Vergelijkbare situaties worden op vergelijkbare wijze afgehandeld.
Er worden handhavingdoelen gesteld gebaseerd op realiteitszin. Deze doelen moeten meetbaar zijn, zodat verantwoording kan worden afgelegd.
Ideaal gezien is handhaving niet nodig. Dit ideaalbeeld is niet te bereiken, maar wel na te streven. Het voorkomen van overtredingen moet daarom de hoogste prioriteit worden gegeven. Preventie begint bij een goede en duidelijk handhaafbare vergunningverlening en regelgeving. Daarnaast moeten de betrokken doelgroepen goed geïnformeerd worden over het naleefgedrag dat van hen wordt verlangd. Goede en tijdige communicatie is dan ook een absolute noodzaak. Daarmee wordt veel repressieve handhaving voorkomen.
Integraal handhavingsbeleid is wenselijk om de volgende reden. De handhaving in de gemeente Bladel is (nu nog) ondergebracht bij diverse afdelingen. Om te komen tot een effectief en efficiënt handhavingsbeleid zal er samengewerkt moeten worden. Alleen dan kan het ambitieniveau van goede handhaving worden waargemaakt. De beperkte middelen op het gebied van personele capaciteit moeten zo goed mogelijk worden ingezet. Door bundeling van capaciteit wordt met minimale inspanningen een maximaal resultaat behaald. Daarbij is interne en externe communicatie van wezenlijk belang.
De gemeente Bladel is bereid een voortrekkersrol te vervullen op het gebied van intensieve samenwerking met andere handhavingsorganisaties.
Teneinde te komen tot een algemeen geaccepteerd handhavingsbeleid dient ook geluisterd te worden naar hetgeen bij de burger van de gemeente Bladel leeft. Hiervoor is het van belang de prioriteitenstelling mede af te stellen op het leefomgevingsonderzoek. Derhalve zullen de gegevens uit dit onderzoek een vervolg vinden in het handhavingsbeleid.
Ons college beoogt met het opstellen en uitvoeren van deze beleidsnota een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Zij hanteert daarbij de volgende doelstellingen:
1.3 Uitgangspunten van het beleid
Dit beleidsplan is gebaseerd op de volgende twee uitgangspunten.
Een strategische nota op hoofdlijnen
Deze nota integreert het beleid voor ruimtelijke ordening en milieu, in de breedste zin van deze taakgebieden. Daarbij hebben wij gekozen voor een plan met een strategisch karakter, op hoofdlijnen. Het plan krijgt nadere invulling en uitwerking in een uitvoeringsplan. Wij willen minder nadruk leggen op afzonderlijke onderdelen van het beleid en meer prioriteit geven aan het beleid als geheel.
Bij de ontwikkeling van de handhavingsinspanningen kan een sanerende en een anticiperende opgave worden onderkend. De sanerende opgave betreft het wegwerken van achterstanden in de uitvoering van de handhaving. De anticiperende opgave moet er voor zorgen dat maatschappelijke ontwikkelingen van vandaag niet de sanerende handhavingsopgave van morgen wordt. Dit betekent dat de gemeente zal streven naar een adequate uitvoering ter voorkoming van nieuwe achterstanden in de uitvoering. Kernpunt van ons beleid dient dan ook te zijn de uitvoering van de handhaving op adequaat niveau te brengen en te houden.
1.4 Speerpunten van het beleid
Wij zullen in de planperiode de handhaving meer dan nu benutten om het omgevingsbeleid te ondersteunen door meer nadruk te leggen op:
Niet alle gemeentelijke beleidsterreinen vallen onder het bestek van deze nota. De nadruk ligt op het omgevingsbeleid. In het kader van de organisatieontwikkeling is er voor gekozen om alle handhavingstaken onder te brengen bij de afdeling Veiligheid en Handhaving met uitzondering van de naleving van de Leerplichtwet en handhaving op het gebied van sociale wetgeving. Beide taakvelden hebben een totaal ander karakter, terwijl ook reeds op een andere wijze in handhaving is voorzien.
2. HUIDIGE SITUATIE HANDHAVING
Op dit moment heeft de gemeente Bladel ongeveer 150 lopende gevallen van strijdigheid met wettelijke regels geregistreerd. De overtredingen hebben voornamelijk betrekking op:
Daarnaast bestaat een lijst met illegale ingebruikname van gemeentegrond door, voornamelijk, aangrenzende eigenaren/gebruikers van percelen.
De problematiek is totstandgekomen ondanks regelmatige bouwcontroles naar aanleiding van vergunningverlening en een dagelijks toezicht op velerlei gebied door de milieuwachter.
Vanwege het ontbreken van een goed handhavingsbeleid en een gebrek aan voldoende menskracht voor de handhaving, is de huidige achterstand ontstaan in de aanpak van deze strijdige situaties. Het doel is om voldoende capaciteit voor toezicht en handhaving vrij te maken.
Ten aanzien van de handhaving van milieuregels kan worden opgemerkt dat deze op een adequaat niveau van uitvoering is. Dit is met name het gevolg van de VOGM-regeling en daaruit voortgekomen planmatige aanpak van controles.
Met name het illegaal uitbreiden en bouwen van bouwwerken en het permanent bewonen van recreatiewoningen dan wel ruimten die niet geschikt zijn voor bewoning, vormen een groot probleem binnen de gemeente.
2.2 Beschikbare wettelijke bepalingen
Voor de aanpak van geconstateerde strijdige situaties heeft de gemeente de beschikking over de volgende wetten en regels.
2.2.1 Wet op de Ruimtelijke Ordening
Het bestemmingsplan vormt de juridische basis voor het gemeentelijk optreden indien zonder vereiste bouwvergunning of in strijd met de voorschriften voor het gebruik van grond en gebouwen wordt gehandeld. Het bestemmingsplan heeft immers een planologisch karakter en de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid zijn hierin neergelegd. Vastgestelde bestemmingsplannen moeten op grond van artikel 33 WRO eens per tien jaar worden herzien.
Binnen het grondgebied van de gemeente Bladel zijn 89 bestemmingsplannen van kracht. Aan de hand van de datum waarop de bestemmingsplannen door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant zijn goedgekeurd, kan het volgende overzicht worden gegeven.
De gemeente Bladel heeft een (meerjaren)programma voor de ontwikkeling en actualisering van bestemmingsplannen. In alle plannen zijn doeleindenomschrijvingen, bebouwings- en gebruikvoorschriften opgenomen.
Ten aanzien van de aanpak van strijdige situaties inzake gebruik en bebouwing zijn met name belangrijk het bestemmingsplan Buitengebied gemeente Bladel 1998 1e herziening 2002 en het bestemmingsplan De Tipmast (daterend uit 1994).
In de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan Buitengebied Bladel 1998 1e herziening 2002 is bepaald dat illegaal totstandgekomen situaties tijdens de looptijd van de voorheen geldende plannen niet onder het overgangsrecht worden gebracht. Dit betekent dat formeel tegen deze illegale situaties kan worden opgetreden. Een groot aantal potentiële overtredingen zijn geïnventariseerd en geregistreerd.
Bouwwerken waarvoor een bouwvergunning is vereist op grond van artikel 40 Woningwet kunnen pas legaal worden gebouwd na de vereiste toestemming van het college van burgemeester en wethouders.
Alle door het college van burgemeester en wethouders verleende bouwvergunningen dienen in beginsel te worden gecontroleerd.
Het probleem met betrekking tot de handhaving van de Woningwet had tot voor kort voornamelijk te maken met onvoldoende capaciteit om periodieke controles uit te voeren om na te gaan of binnen het grondgebied illegale bouwwerken zijn of worden gebouwd. De aandacht en inzet van menskracht ging voorheen in hoofdzaak naar het behandelen van aanvragen en meldingen van bouwwerken.
2.2.3 Algemene plaatselijke verordening
Op grond van de artikelen 124 en 127 Grondwet en artikel 147 Gemeentewet is aan de gemeenteraad de bevoegdheid overgelaten tot het maken van verordeningen inzake de huishouding van de gemeente. De verordeningen mogen echter niet in strijd komen met een hogere wettelijke regeling, geen belangen behartigen voor zover deze door een hogere regeling wordt behartigd en geen onderwerpen betreffen die typisch niet tot de gemeentelijke huishouding worden gerekend. In de Algemene plaatselijke verordening zijn onder meer voorschriften opgenomen voor:
Gedurende een aantal jaren zijn er via de BUGM en later de VOGM geoormerkte gelden aan de gemeenten beschikbaar gesteld voor de uitvoering van hun milieutaken. Doel van deze regeling was om in geheel Nederland op een zelfde adequaat uitvoeringsniveau van deze milieutaak te komen.
In grote lijnen werd de aanpak van BUGM en VOGM gekenmerkt door enerzijds een landelijke standaard (weinig ruimte voor specificatie naar de eigen bedrijven en aandachtspunten) en anderzijds de sterke nadruk op het realiseren van kwantitatieve productdoelstellingen, zonder direct koppeling met milieuresultaten. Vanuit de MDW-operatie is op landelijk niveau de trend ingezet van deregulering en verschuiving van verantwoordelijkheden naar het lokaal niveau; gemeenten en bedrijven. Deze ontwikkelingen zorgden er voor dat nu op lokaal niveau zowel inhoudelijk als financieel de ruimte en verantwoordelijkheid ligt om keuzes te maken voor een passende uitvoering van de milieutaken. De gemeente Bladel is in staat geweest om de organisatie rondom de uitvoering van de milieutaken op grond van de Wet milieubeheer zodanig te regelen dat voldoende structurele capaciteit is gecreëerd om op een adequaat uitvoeringsniveau te komen. Daarbij zijn de inschakeling van de milieudienst Regio Eindhoven en de aanstelling van een fulltime milieuwachter van belang. Met de ondertekening van de Bestuursovereenkomst en de vaststelling van de meerjarenbeleidsvisie door het Servicepunt handhaving wordt deze lijn voortgezet en uitgebreid naar de verschillende andere taakgebieden.
Relevante bepalingen ten aanzien van de handhaving van milieuregels door gemeenten zijn te vinden in de volgende wetten en verordeningen:
Voor het behoud van de rechtszekerheid is het regelmatig toezien op naleving van de regelgeving essentieel. Door de nadruk te leggen op preventieve handhaving kan worden voorkomen dat repressieve handhaving als uiterste middel moet worden ingezet. Voorwaarde hierbij is wel dat de regelgeving handhaafbaar is.
De wetgeving kent vele toezichtbegrippen, maar het toezicht van bestuurswege waar het hier om gaat is het handhavingtoezicht. Het gaat om het ‘toezicht’ dat wordt bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafvordering: de bepaling die het niet voldoen aan een bevel van een toezichthouder of het hinderen van zo’n functionaris in de uitoefening van het toezicht strafbaar stelt. Bij dit toezicht, dat door of vanwege het bestuur wordt uitgeoefend door ‘toezichthouders’, gaat het erom dat bij burgers, particulieren, bedrijven, instellingen en anderen besturen wordt nagegaan of zij de publiekrechtelijke voorschriften die van toepassing zijn naleven. Wordt een overtreding geconstateerd dan kan dat aanleiding geven tot het opleggen van een sanctie, maar dat hoeft niet per se het geval te zijn. Een toezichtactiviteit kan er ook op gericht zijn na te gaan hoe het in een bepaalde sector algemeen staat met de naleving, om daarna te bezien of wellicht overleg of aanvullend beleid nodig is. Een toezichtactiviteit kan leiden tot intensief overleg met de particulier of bedrijf bij wie iets schort aan de naleving van bepaalde regels. Welk onderzoek daar voor nodig is, wat een redelijke termijn is om alsnog geheel volgens de regels te werken, hangt af van de situatie. Er kan een sanctie worden opgelegd als men er zo niet uitkomt, als blijkt dat er gebrek aan bereidheid tot medewerking is bij de betrokken particulier of bedrijf of als de situatie zo ernstig is dat het nodig is direct in te grijpen.
Het handhavingstoezicht moet worden onderscheiden van de opsporing zoals die is geregeld in het Wetboek van Strafvordering en in de artikelen 19 e.v. van de Wet op economische delicten. Van opsporing in strafvorderlijke zin is sprake wanneer een opsporingsambtenaar onderzoek doet naar aanleiding van een redelijk vermoeden dat er een strafbaar feit is gepleegd of, met een iets ruimere omschrijving, onderzoek naar strafbare feiten dat is gericht op strafrechtelijke afdoening.
In de gemeente Bladel zal de nadruk kunnen liggen op het toezicht en pas als duidelijk sprake is van strafbare feiten waarbij strafvervolging op zijn plaats is, zal een combinatie met opsporing aan de orde zijn. Alle toezichthouders moeten beschikken over de wettelijke bevoegdheden op basis van de regelingen die men handhaaft. Daarvoor zullen (aanvullende) opleidingen noodzakelijk zijn. Speciale aandacht wordt besteed aan de gewenste integrale werkwijze.
De handhavingsinstrumenten bestuursdwang en dwangsom zijn bedoeld om een overtreding ongedaan te maken of verdere overtredingen dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen. We spreken dan van situatieve sancties of reparatoire sancties. Naast deze twee middelen heeft het college van burgemeester en wethouders soms ook de mogelijkheid tot intrekking van een vergunning om de handhaving van wettelijke bepalingen en voorschriften verbonden aan vergunningen, ontheffingen en vrijstellingen te waarborgen. Waar in deze handhavingsnota wordt gerefereerd aan het college van burgemeester en wethouders dient de burgemeester daaronder te worden begrepen. De burgemeester kan namelijk op basis van zijn eigen bevoegdheden de instrumenten bestuursdwang en dwangsom bij handhaving hanteren. Dit zal zich voornamelijk voordoen op de raakvlakken met de Algemene Plaatselijke Verordening.
In geval van bestuursdwang kan het college van burgemeester en wethouders op kosten van de overtreder de onrechtmatige situatie (laten) herstellen. In geval van een dwangsom kan het college van burgemeester en wethouders een overtreder een dwangsom opleggen als deze (opnieuw) de betreffende overtreding niet opheft.
Criteria toepassen bestuurlijke sancties
Bij de toepassing van een bestuursrechtelijk sanctiemiddel moet worden gekeken naar het beoogde effect en de proportionaliteit (redelijke verhouding tussen het middel en de zwaarte van de overtreding) van het sanctiemiddel. Uit een oogpunt van efficiëntie zal waar mogelijk worden gekozen voor de oplegging van een dwangsom.
Het opleggen van een dwangsom verdient de voorkeur in onder meer de volgende gevallen:
Het toepassen van bestuursdwang wordt sterk overwogen in de overige gevallen en speciaal wanneer herstel van de overtreding wordt beoogd.
Bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk optreden
Voor effectieve handhaving is structurele samenwerking en afstemming vereist tussen bestuurlijke en strafrechtelijke partners. Samenwerking kan op allerlei manieren plaatsvinden. Voorwaarde is steeds dat partners er voordeel aan hebben en dat ook zo zien. De noodzakelijke samenwerking wordt bevorderd door een handhavingstrategie waarin handhavingpartijen afspraken maken over hoe op te treden ingeval van niet normconform gedrag. Dit betekent dat de partijen in gelijke gevallen gelijk handelen en dat hun handelen transparant wordt gemaakt.
De handhavingstrategie is een uitwerking ten behoeve van dit beleidskader, waarbij gestreefd is naar handhaven in snellere slagen volgens afgestemde prioriteiten en methodiek. De strategie geeft inzicht in afspraken, handelwijzen, afstemming en informatie uitwisseling door de verschillende instanties. Dit is vooral wenselijk als bevoegdheden en activiteiten van meerdere instanties elkaar kruisen. Het laatste doet zich steeds meer voor, gezien de trend tot verdergaande integratie van de aanpak van de milieuproblemen met andere beleidsterreinen. Deze strategie is in december 2003 door ons college vastgesteld en geldt voor overtredingen die vanaf 1 januari 2004 worden geconstateerd.
De handhavingstrategie is geschreven om toegepast te worden door alle toezichthoudende en opsporingsinstanties die de bestuursovereenkomst hebben ondertekend. Dit zijn de Brabantse gemeenten, de provincie Noord-Brabant, het Openbaar Ministerie, de politie, de Waterschappen, de Algemene Inspectiedienst van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Rijkswaterstaat en de VROM-Inspectie van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
De nieuwe handhavingstrategie bestaat uit een samenhangend systeem, een traject van bestuurs- en strafrechtelijke procedures, dat bij handhavend optreden wordt toegepast. Deze procedures zijn gerelateerd aan het type overtreding. Het aantal stappen in het handhavingtraject wordt beperkt. Ter ondersteuning van het gebruik in de praktijk is een schema opgesteld. Hierin staan de categorie overtreding en de gezamenlijke bestuurs- en strafrechtelijke aanpak centraal.
In principe is de handhavingstrategie zoals die is weergegeven in het bijgevoegde schema leidend. Afwijken van de strategie mag wel, want handhaving op maat is de norm, mits dit gemotiveerd gebeurt.
Door voorlichting (bijvoorbeeld in de vorm van artikelen en folders) moeten de inwoners op de hoogte worden gebracht van het handhavingsbeleid van de gemeente. Zij kunnen daarop inspelen en daarmee voorkomen dat handhaving noodzakelijk is. Op korte termijn kan voorlichting tot doel hebben de inwoners te overtuigen dat werkelijk sprake is van een structurele handhaving. En later dienen de resultaten bekend te worden gemaakt. De geloofwaardigheid van de overheid neemt daarmee toe.
3.3 Handhaving en tijdsverloop
De bevoegdheid om handhavend op te treden (bestuursdwang of dwangsom) is op grond van artikel 125 Gemeentewet toegekend aan het college van burgemeester en wethouders c.q. de burgemeester. De Algemene wet bestuursrecht verschaft zelf geen bestuursdwang of dwangsombevoegdheid, maar regelt alleen wat mag en moet als een andere wettelijke regeling die bevoegdheden aan een orgaan heeft toegekend.
Nergens is geformuleerd dat deze bevoegdheden als een strikte verplichting moeten worden gezien. Was het echter lange tijd zo dat optreden toch heel kritisch werd beoordeeld door de bestuursrechter, momenteel wordt handhaven toch meer beschouwd als een logisch uitvloeisel van het vaststellen en toepassen van de geldende wettelijke regels. In het geval derden daar om vragen heeft het bevoegd gezag zelfs de beginselplicht om te handhaven.
De beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan sanctionerend kan optreden hangt af van de volgende punten:
3.3.1 Eisen die gesteld worden aan de handhaving van strijdige situaties
Een adequaat toezicht op de naleving van wettelijke bepalingen is van groot belang voor de daadwerkelijke handhaving. Bij onvoldoende toezicht zullen natuurlijk nooit alle overtredingen aan het licht komen. Voorts is de kans groter dat, waar gevallen wel aan het licht komen, de daadwerkelijke handhaving ervan steeds moeilijker wordt. Juist indien lange tijd niet is opgetreden tegen strijdige situaties zal het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel een zwaarder gewicht krijgen in het geheel.
Bij de beoordeling over het aanpakken van strijdige situaties moeten de volgende aandachtspunten worden betrokken.
Belangenafweging en legalisatieonderzoek
Er zal een realiteitstoetsing dienen plaats te vinden waarin het algemeen belang wordt afgezet tegen de belangen van de overtreder. Het belang van de overtreder vormt een steeds belangrijker tegenwicht in de rechtsspraak. Het feit dat een overtreding al geruime tijd is gedoogd, wordt meegewogen.
Er moet worden nagegaan of er in het concrete geval sprake is van precedentwerking. Voorts dient nagegaan te worden of het overgangsrecht van toepassing is. Gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in principe bij het van kracht worden van een nieuw bestemmingsplan gelegaliseerd door de daarin verplicht opgenomen overgangsbepaling. Daarbij is het van belang dat een beroep op het overgangsrecht wordt gewraakt, waarmee de situatie niet onder het overgangsrecht zal worden gebracht. Dit kan door een schriftelijke mededeling waarin de strijdigheid van de activiteit wordt aangegeven. Er mag geen lange tijd zijn verstreken voor optreden plaatsvindt. In verband met het bewijs omtrent het overgangsrecht wordt er op gewezen dat het optreden tegen illegale activiteiten niet meer mogelijk is indien de overtreder aannemelijk maakt dat een en ander reeds voor de peildatum bestond en de overheid het tegendeel niet kan bewijzen.
De bevoegdheid om handhavend op te treden kan verloren gaan doordat het recht gevolgen verbindt aan voorafgaand handelen of het niet handelen van het bestuur. Van belang is of het bestuur mede verantwoordelijk is voor de illegale situatie en/of de situatie in het verleden is gedoogd.
Indien het bestuursorgaan gedurende een lange tijd geen actie onderneemt, kan de suggestie worden gewekt dat zij het belang van de regel die wordt overtreden in het concreet geval kennelijk gering acht. Voorts zal het van belang zijn of het bestuur op de hoogte was of op de hoogte had moeten zijn van de overtreding. Indien de overtreding bij normale controleactiviteiten kon worden opgespoord, wordt het voor het bestuursorgaan moeilijk om zich te verweren waarom pas na enige tijd is gereageerd op de overtreding. Het is daarom belangrijk dat het bestuur herhaaldelijk kenbaar maakt dat de illegale situatie niet blijvend zal worden gedoogd. Dit voorkomt een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.
- Uitlatingen of gedragingen waaruit gedogen kan worden afgeleid
Bepaalde uitlatingen of gedragingen van het bestuur kunnen bij de overtreder de indruk wekken dat een activiteit of situatie zal worden gedoogd. Het wel weten en controleren of anderszins laten blijken dat men op de hoogte is, kan als een gedragen worden opgemerkt.
Met betrekking tot gedoogtoestemming dient rekening te worden gehouden met afwijkingen van vergunningen, ontheffingen en vrijstellingen. Tijdelijk gedogen is mogelijk indien legalisatie in verband met toekomstige beleidsontwikkelingen mogelijk wordt geacht. De bedoelingen van het bestuur dienen wel duidelijk aangegeven te worden, om een verkeerd beeld in geval van rechtsopvolging te voorkomen. Aan de gedoogtoestemming moeten dus voorwaarden worden gesteld. Bij een tijdelijke gedoogtoestemming zal direct na afloop van de termijn een duidelijk signaal van het bestuur moeten worden afgegeven, zoals nacontrole of legalisatie. De gedoogstrategie is verder uitgewerkt in paragraaf 6.3.
3.4 Privaatrechtelijke handhaving
De mogelijkheden voor gemeenten om privaatrechtelijk op te treden zijn beperkt bij zaken die van publiekrechtelijke aard zijn. Deze beperking vloeit voort uit de ontwikkeling van de tweewegenleer en de uitleg die de Hoge Raad eraan gegeven heeft in het Windmill-arrest. De uitleg van het arrest komt er op neer dat wanneer een gemeente door gebruik te maken van een publiekrechtelijke bevoegdheid hetzelfde of vergelijkbaar resultaat kan bereiken als de privaatrechtelijke weg, zij gebruik moet maken van die publiekrechtelijke bevoegdheid.
In enkele gevallen doet dit zich voor. In het verleden zijn bijvoorbeeld overeenkomsten gesloten om de tijdelijkheid van bewoningssituaties te garanderen. Ook bouwketen worden geplaatst op basis van overeenkomsten. De toepassing van het Windmill-arrest zal tot gevolg hebben dat aan dergelijke overeenkomsten niet veel waarde mag worden toegekend. Wel staat dan duidelijk vast dat de overtreder op de hoogte was van de ter zake geldende regels.
Een speciale situatie betreft de woning van het recreatiepark De Tipmast. In de verkoopovereenkomst met de toenmalige bewoners is een kettingbeding opgenomen dat de bewoning alleen mocht plaats vinden voor recreatief gebruik.
Privaatrechtelijke handhaving is derhalve alleen mogelijk indien er een privaatrechtelijke relatie bestaat tussen gemeente en de overtreder. Dergelijke situaties kunnen voorkomen in gevallen waarbij eigendommen van de gemeente worden aangetast. Hoewel dit onderwerp buiten het bestek van deze notitie valt, besteden we hieronder kort aandacht aan deze problematiek.
Het privaatrechtelijke instrumentarium om hiertegen op te treden is een actie uit onrechtmatige daad (artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek). Tegen het in bezit en/of in gebruik nemen van gemeentegronden zonder toestemming van de gemeente kan op grond van het privaatrechtelijk instrumentarium worden opgetreden. Op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek is degene die een onrechtmatige daad pleegt jegens iemand anders, mits aan bepaalde voorwaarde is voldaan, verplicht de schade die de ander daardoor lijdt te vergoeden. Bij de burgerlijke rechter kan dan ook worden gevorderd dat de schade wordt vergoed, hersteld of zelfs voorkomen. Uiteraard moet dan wel aan een aantal eisen worden voldaan (geformuleerd door de wet en de rechtspraak) voor het ontstaan van aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad.
Bekend probleem is dat in een aantal gevallen eigendommen van de gemeente in gebruik of bezit zijn bij derden. In combinatie met hun beheertaak kent de afdeling Openbare werken al circa 200 gevallen van illegale ingebruik-/inbezitneming van grond. De ernst van dit probleem is toegenomen door de herziening van het Burgerlijk Wetboek in 1992. Voor zover van belang betekent dat dat de verjaringstermijn is teruggebracht van 20 of 30 jaar, naar maximaal 10 jaar. Dit betekent dat in bepaalde situaties de gemeente geen formele bevoegdheid meer heeft om de grond terug te vorderen. Overigens blijven de bepalingen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan wel van kracht.
In beginsel kan aan dergelijke situaties alleen een einde worden gemaakt via de privaatrechtelijke weg. De gemeente treedt dan op als eigenaar van de grond en niet in haar taakuitoefening in het publiek belang.
In een aantal gevallen is wel een koppeling mogelijk tussen de handhaving van deze situaties via het publiekrechtelijk instrumentarium met de privaatrechterlijke weg. In gevallen waarin ook overtredingen van publiekrechtelijke regels aan de orde zijn, bijvoorbeeld overtreding van het bestemmingsplan, kunnen beide zaken worden gekoppeld. Per geval zal dit beoordeeld moeten worden.
De constatering van illegale ingebruikneming van grond is moeilijk vanwege de onzichtbaarheid van de eigendomsgrenzen in het veld. Controle zal daarom overgelaten dienen te worden aan de landmeetgroep (LM-groep). Na de constatering dient op zijn minst de verjaring gestuit te worden. Bij weigering om de grond terug te geven dient de burgerlijke rechter te worden ingeschakeld middels een dagvaarding.
In een aparte notitie zullen wij op dit onderwerp terugkomen.
3.5 Aanpak strijdige situaties
In de gemeente Bladel zullen, bij de aanpak van strijdige situaties, bovengenoemde aandachtspunten in de beoordeling worden meegenomen. Hierbij zal wel onderscheid worden gemaakt in nieuwe en oude gevallen van strijdige situaties.
Nieuwe gevallen van strijdige situaties
Van een nieuw geval is sprake indien wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
Deze selectie is belangrijk teneinde achterstanden in de handhaving overzichtelijk en uniform aan te pakken. Een strijdige situatie die wordt aangemerkt als nieuw geval zal bestuurlijk worden aangepakt.
Oude gevallen van strijdigheid
Er is sprake van een oud geval indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden die zijn gesteld voor nieuwe gevallen. Voor strijdige situaties die aangemerkt worden als oude gevallen zal een inhaalactie plaatsvinden waarbij per doelgroep (illegale bouw, permanente bewoning van recreatiewoningen, strijdig gebruik van gronden en bestemmingen, overtredingen van milieuregels en overtredingen van de Algemene plaatselijke verordening) een plan van aanpak met daarbij behorende beleidslijn wordt opgesteld.
Als basis voor het uitvoeren van de inhaalactie zal gebruik gemaakt worden van het opgestelde handhavingoverzicht van strijdige situaties. Deze lijst zal door middel van een inventarisatieonderzoek in het veld worden geactualiseerd. Daarna wordt gestart met een onderzoek naar de handhaafbaarheid, waaronder een toetsing aan deze nota.
4. HANDHAVING OP MAAT INTEGRAAL
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze de gemeente zal optreden in individuele strijdige situaties. Dit inzicht is van belang voor het gemeentebestuur maar ook voor burgers en bedrijven. Recentelijk heeft de gemeente een nieuw bestemmingsplan Buitengebied opgesteld. Dit plan heeft in februari 2000 rechtskracht gekregen. In dezelfde periode zijn alle potentiële overtreders door de gemeente schriftelijk geïnformeerd over strijdige situaties met het bestemmingsplan. Daarnaast zijn binnen het grondgebied van de gemeente diverse bestemmingsplannen van kracht (bijlage D). In de bestemmingsplannen zijn voorschriften opgenomen voor onder andere doeleinden en het gebruik van gronden en opstallen.
Reikwijdte van het handhavingsbeleid
Het beleid voorziet in een integrale aanpak, waarbij de volgende tweedeling is gemaakt:
Deze tweedeling was noodzakelijk gelet op het specifieke probleem van het permanent bewonen van recreatiewoningen en niet voor bewoning bestemde ruimten. Dit onderwerp heeft een heel andere maatschappelijk karakter (economisch en financieel belang).
4.2 Handhavingprocedure algemeen
Gelet op de achterstand in de uitvoering van de handhaving van wettelijke regels is het noodzakelijk dat er een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen strijdige situaties die zijn geconstateerd voor juni 2001 – de datum van het in werking treden van de eerste handhavingsnota - en strijdige situatie die na juni 2001 geconstateerd worden. Dit onderscheid is van belang voor de belangenafweging en de zorgvuldigheid die het gemeentebestuur moet betrachten in geval van daadwerkelijke handhaving.
De eerste stap bij bestaande of nieuwe strijdige gevallen is het uitvoeren van een legalisatieonderzoek. In dit onderzoek dienen de volgende aandachtpunten in overweging genomen te worden.
Onderzocht wordt of op onderhavig geval de vergunningplicht van toepassing is en of een ontheffing moet worden aangevraagd op grond van enige regeling.
Het overgangsrecht in bestemmingsplannen verdient speciale aandacht bij het legalisatieonderzoek. Dit betreft het recht om met het bestemmingsplan strijdige en niet gewraakte gebruik van gronden en bouwwerken, in afwijking van het plan voort te zetten. Het overgangsrecht ontstaat op het moment dat definitieve goedkeuring is gegeven aan het bestemmingsplan. Wanneer het strijdige gebruik niet eerder is gewraakt (daartegen niet eerder is opgetreden) is het overgangsrecht, blijkens jurisprudentie, object en niet persoonsgebonden. Dit betekent dat degenen die kunnen aantonen onder het overgangsrecht van desbetreffende bestemmingsplan te vallen het strijdig gebruik mogen voortzetten, hetgeen ook geldt voor hun rechtsopvolgers.
Indien dit recht van toepassing is zal het onderzoek gestaakt worden.
Indien het overgangsrecht niet van toepassing is, zal moeten worden onderzocht of een vrijstellingsregeling op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid vrijstelling te verlenen van bestemmingsplanvoorschriften. Het betreft zowel vrijstellingsvoorschriften op basis van artikel 17, 15, als van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Blijken deze voorschriften niet toereikend, dan dient te worden nagegaan of er in redelijkheid de mogelijkheid aanwezig is om toepassing te geven aan artikel 19, lid 3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Ten slotte komt de mogelijkheid het bestemmingsplan te herzien aan de orde. De herziening kan plaatsvinden door het opstellen van een zogenaamd “postzegelplan” of door middel van de zelfstandige projectprocedure van artikel 19, lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
4.3 Handhavingstrategie Ruimtelijk beleid/Milieu/Bouwen en wonen/APV
Indien legalisatie niet mogelijk is, zal het gemeentebestuur, ongeacht de status van de strijdige situatie (oud of nieuw), een besluit moeten nemen of en hoe zal worden opgetreden. In de praktijk blijkt dat het niet haalbaar is om tegen alle overtredingen op te treden. Het wel of niet optreden in een specifiek geval zal derhalve voldoende gemotiveerd moeten zijn. Daarbij spelen de tijdsduur van de overtreding, gewekte verwachtingen, toezeggingen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een rol.
De belangrijkste overweging om wel of niet handhavend op te reden is gebaseerd op de ernst en urgentie van het geval. Dit uitgangspunt is speciaal van belang om op maat te handhaven.
4.3.1 Ernst en urgentie van het geval
Bij de beoordeling of een overtreding handhaafbaar en/of sanctiewaardig is, is het van belang dat er criteria worden opgesteld om voldoende te motiveren waarom in het ene geval wel en in het andere geval niet wordt opgetreden. De belangrijkste motieven om op te treden zijn de ernst en urgentie van het geval.
Hoewel er een relatie bestaat tussen de urgentie en het tijdsverloop van een overtreding, is een overtreding die als ernstig wordt aangemerkt tevens urgent. Het bestuur zal in een dergelijk geval, ongeacht het tijdsverloop, altijd optreden tegen de overtreder.
Criteria voor de beoordeling van ernstige gevallen
Bij de bepaling van de ernst van de overtreding wordt uitgegaan van het effect dat de overtreding heeft op de omgeving en het leefmilieu (gevaar, schade en hinder). De onderstaande factoren worden gesteld als criteria bij de bepaling van de ernst van de overtreding.
Criteria niet ernstige gevallen
Het betreft in deze gevallen aspecten zoals precedentwerking, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. In deze gevallen gaat het om activiteiten die een bepaalde uitstraling hebben naar de omgeving en voornamelijk betrekking hebben op het ruimtelijk beleid, bouwen en wonen, de plaatselijke verordening en milieu in de gemeente. Hier zal in het optreden van het bestuur degelijk rekening gehouden worden met het tijdsverloop.
Omdat in de gemeente op onderdelen sprake is van een achterstand in de handhaving en het wenselijk is om de handhaving op een adequaat niveau te brengen en te houden wordt hieronder beschreven op welke wijze het bestuur zal optreden in individuele gevallen.
Ongeacht het tijdsverloop wordt in maximaal twee stappen opgetreden. De volgende procedure wordt in beginsel gevolgd.
Zoals eerder is opgemerkt zal bij de afweging wel of niet optreden tegen ernstige overtredingen rekening gehouden moeten worden met het tijdsverloop. De urgentie om de overtreding aan te pakken neemt door tijdsverloop af.
Overtredingen die ouder zijn dan 5 jaar en niet zijn gewraakt.
Het bestuur zal nauwelijks een goed onderbouwde argumentatie aan kunnen voeren. Het is daarom gerechtvaardigd om tegen deze overtredingen niet op te treden.
Overtredingen die ouder zijn dan 5 jaar en tevens zijn gewraakt.
In deze gevallen zal op de volgende wijze worden opgetreden:
Overtredingen die niet ouder zijn dan 5 jaar
4.4 Handhavingstrategie permanente bewoning van recreatiewoningen c.s.
Permanente bewoning van recreatiewoningen en niet voor bewoning geschikte gebouwen tast de kwaliteit van de recreatie(terreinen) en recreatieve verblijfcapaciteit in de gemeente Bladel aan. De problematiek heeft vooral een planologische karakter. Permanente bewoning van recreatiewoningen is in strijd met de recreatieve bestemming van recreatieterreinen, zoals neergelegd in de vigerende bestemmingsplannen van de gemeente Bladel.
Onder een recreatiewoonverblijf wordt verstaan “een gebouw, geen woonkeet, caravan of ander bouwsel op wielen zijnde of een gedeelte van een gebouw, bedoeld om uitsluitend door een gezin (of daarmee gelijk te stellen groepen van personen), dat zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het kalenderjaar te worden bewoond. De mate waarin en de wijze waarop de bewoning plaatsvindt is bepalend.
De handhavingstrategie heeft niet alleen tot doel de permanente bewoning in recreatiewoonverblijven tegen te gaan, maar ook het permanent wonen in kampeermiddelen, stacaravans, chalets en vergelijkbare vakantieverblijven. Daarnaast wordt de strategie op niet voor bewoning geschikte gebouwen toegepast.
4.4.1 Ongewenste ontwikkelingen/motivering beleidshandhaving
Als het gemeentebestuur geen actief handhavingsbeleid gaat voeren om illegale bewoning tegen te gaan, is de kans groot dat het aantal permanente bewoners van vakantiewoningen c.s. in de gemeente groeit. De geloofwaardigheid van het gemeentebestuur staat op het spel als niet tegen overtredingen van (gemeentelijke) regelingen wordt opgetreden.
Doordat recreatiewoningen door permanente bewoning aan de recreatievoorraad worden onttrokken ontstaat een groeiende vraag naar recreatiewoningen elders. Het gaat hierbij vaak om landschappelijk waardevolle (natuur)gebieden en dus extra aantasting van het buitengebied. Ook leidt de permanente bewoning ertoe dat de natuur in en rondom de recreatieterreinen geen herstelperiode meer krijgt.
Voorts kunnen nog de volgende argumenten worden aangevoerd waarom permanente bewoning van recreatiewoningen niet wenselijk wordt geacht.
4.4.2 Relatie met andere beleidsvelden
Het instandhouden van permanente bewoning levert ook strijdigheid en conflictsituaties op met het provinciaal en rijksbeleid, waar het gaat om het woningbeleid en zogenaamde ”bundelingsprincipe” (het streven naar een bundeling van activiteiten als wonen, werken en voorzieningen in en rond kernen), waarvan het voorkomen van extra mobiliteit, het voorkomen van verstedelijking en een aantasting van natuurgebieden, onderdeel uitmaken.
Permanente bewoning van recreatiewoningen moet worden bewezen voordat handhavend kan worden opgetreden. Bewezen moet worden dat de bewoner het verblijf in gebruik heeft als hoofdverblijf en in strijd handelt met de gebruiksvoorschriften van het betreffende bestemmingsplan. De werkwijze die wordt toegepast om aan te tonen of er sprake is van permanente bewoning is beschreven in een procedure.
Het zwaartepunt van de permanente bewoning van recreatiewoningen in Bladel ligt in het plangebied De Tipmast. Uit een onderzoek in 2000 is gebleken dat ongeveer 50% van de recreatiewoningen permanent wordt bewoond (ongeveer 25 woningen).
De Wet Openluchtrecreatie (WOR) is op 1 november 1995 in werking getreden. De WOR verbiedt zonder vergunning van burgemeester en wethouders een kampeerterrein te hebben. Het kamperen buiten de reguliere (daartoe bestemde) kampeerterreinen is in beginsel verboden. Voorts geeft de WOR aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid om ontheffing of vrijstelling te verlenen voor het kamperen buiten de reguliere kampeerterreinen.
De juridische basis voor het optreden tegen permanente bewoning is het bestemmingsplan. Recreatieterreinen vallen meestal binnen een (verblijfs)recreatieve bestemming. Ten aanzien van de gronden en bouwwerken is in de regel geformuleerd dat zij slechts mogen worden gebruikt voor de aangegeven doeleinden binnen de desbetreffende bestemming. Het verbod op permanente bewoning kan dan ook expliciet als strijdig gebruik worden aangemerkt. De strafbepaling in het bestemmingsplan regelt dat overtreding van het artikel over strijdig gebruik als strafbaar feit (artikel 59 WRO) wordt aangemerkt, waartegen publiekrechtelijk dan wel strafrechtelijk kan worden opgetreden.
Om permanente bewoning onaantrekkelijker te maken is het van belang om in het bestemmingsplan bebouwingsbepalingen op te nemen voor bijvoorbeeld de omvang van de woningen (maximale goot- en dakhoogte, maximale oppervlakte, mogelijkheid van bijgebouwen, enzovoort.). In het bestemmingsplan Buitengebied gemeente Bladel 1998 is, met vrijstelling, een maximale maat van 80 m² opgenomen. De gemeente acht deze maatvoering redelijk om als recreatieverblijf te fungeren binnen de huidige eisen. Binnen de huidige of toekomstige parken zal bij herziening de eis van “recreatieve bedrijfsvoering” worden opgenomen in de doeleindenomschrijving. Het niet voldoen hieraan levert strijdig gebruik op met de mogelijkheid tot handhaving.
Daarnaast is het wenselijk om in nieuwe bestemmingsplannen of herzieningen een handhavingsparagraaf op te nemen en aandacht te besteden aan persoonsgebonden overgangsrecht.
Privaatrechtelijke overeenkomsten
De gemeente kan, als zij eigenaar van de grond is of de grond in erfpacht heeft, in de koopovereenkomst of erfpachtovereenkomst bedingen dat desbetreffende recreatiewoningen niet permanent bewoond worden. De gemeente zou ook in het kader van het verlenen van medewerking aan een herziening van een bestemmingsplan een overeenkomst kunnen sluiten met bijvoorbeeld de recreatieondernemer, waarin wordt vastgelegd dat de ondernemer permanente bewoning op zijn terrein niet zal toestaan.
Een privaatrechtelijke regeling voor het bestrijden van de problematiek "permanente bewoning recreatiewoningen" kan niet in de plaats van de publiekrechtelijke regeling worden gesteld. Dat kan hooguit aanvullend als de gemeente tenminste zelf de gronden (recreatieterreinen) in eigendom heeft.
Een van de instrumenten die kunnen worden ingezet om het permanent bewonen van recreatiewoningen terug te dringen dan wel te ontmoedigen, is structurele voorlichting over het gemeentelijk handhavingsbeleid. Daarvoor kunnen middelen worden ingezet als informatiebijeenkomst, artikelen in lokale en regionale bladen, informatiefolders (onder andere mee te geven aan personen die zich in het GBA laten inschrijven op het adres van een recreatiewoning).
Voor het (ver)bouwen of uitbreiden van een recreatiewoning is een bouwvergunning vereist. De vergunning moet worden geweigerd indien de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan. Een woning moet minimaal voldoen aan bouwtechnische eisen die zijn vastgelegd in het Bouwbesluit.
Daarnaast is het, op grond van artikel 60 van de Woningwet, verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders een bestaand gebouw dan wel een gedeelte van een gebouw dat niet als woning werd gebruik en ofschoon niet ongeschikt voor bewoning, als woning in gebruik te geven of te nemen.
Dit instrument biedt dan ook veel mogelijkheden bij het tegengaan van permanente bewoning.
In de gemeentelijke basisadministratie worden personen opgenomen die naar eigen opgave hun hoofdwoonverblijf hebben in de desbetreffende gemeente. Het doel van de GBA is om alle in Nederland woonachtige personen op eenduidige wijze te registreren.
De in de GBA ingeschreven personen kunnen - indien zij ook aan de overige voorwaarden daarvoor voldoen - een beroep doen op allerlei gemeentelijke voorzieningen.
Het weigeren van bewoners van recreatiewoonverblijven in de GBA kan niet. De Wet GBA kent een verplichting tot inschrijving bij verblijf in Nederland "van tenminste tweederde van een half jaar" in de gemeente waar hij zijn adres heeft (artikel 26, lid 1). Iemand kan echter slechts in één gemeente zijn ingeschreven (artikel 31,lid 1).
Inschrijving in de GBA kan alleen achterwege blijven indien de persoon niet voldoet aan de vereisten voor inschrijving. Het feit dat de woning ligt binnen een verblijfsrecreatieve bestemming is geen gegronde reden om te weigeren.
Aan de inschrijving zijn ook voordelen verbonden. In de eerste plaats tellen de in de GBA opgenomen personen mee voor het bepalen van de uitkering uit het Gemeentefonds. Ook is het via de GBA gemakkelijk permanente bewoners op het spoor te komen.
Via belastingheffing kan het permanent bewonen van recreatiewoningen financieel minder aantrekkelijk worden gemaakt. Dit wordt beschouwd als een vorm van flankerend beleid. De volgende mogelijkheden kunnen worden onderscheiden.
O ZB / Roerende zaakbelastingen
Recreatiewoningen kunnen indien zij niet onder de OZB vallen worden aangeslagen in het kader van roerende zaakbelastingen. Bij de tariefstelling mogen gemeenten geen onderscheid maken tussen objecten die permanent worden bewoond en objecten die niet permanent mogen worden bewoond. Ook mag geen onderscheid worden gemaakt door slechts de recreatiewoningen te belasten die permanent worden bewoond. De belasting zou dan ook gelden voor recreatiewoningen die recreatief worden bewoond.
Reinigingsrecht kan worden geheven van recreatiebedrijven maar ook van de feitelijke gebruikers van een recreatiewoning. Feitelijke gebruikers kunnen ook worden aangeslagen voor afvalstoffenheffing. Verder kan het tarief van het rioolrecht worden gekoppeld aan het feitelijk watergebruik (individuele watermeters). Bij toepassing van deze milieuheffingen zullen dus ook de recreanten worden aangeslagen. Bereikt moet worden dat de permanente bewoners te maken krijgen met hogere lasten dan de recreatieve gebruikers.
4.5 Aanpak strijdige situaties
4.5.1 Aanpak oude gevallen van permanente bewoning
Bij de aanpak van oude gevallen van permanente bewoning wordt gekozen voor handhaving op maat. Hiermee wordt bedoeld dat elke individuele zaak wordt onderworpen aan een handhaafbaarheidstoets. Deze toets zal worden uitgevoerd door middel van een dossieronderzoek. Het beleid van de gemeente Bladel is gericht op een consistente en adequate handhaving en een rechtvaardige behandeling van de overtreder. Voor de bepaling van de tijdsduur is aangesloten bij de datum van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan De Tipmast (3 augustus 1995).
Nadat duidelijk is dat er sprake is van permanente bewoning zal een juridische beoordeling plaatsvinden. De uitkomst daarvan kan leiden tot de volgende conclusies.
Het permanent wonen is een verworven recht geworden op grond van het overgangsrecht van het bestemmingsplan. Wanneer het gemeentebestuur het strijdig gebruik niet voor het van kracht worden van desbetreffende bestemmingsplan heeft gewraakt, kan tegen de aan de orde zijnde strijdige situatie niet meer handhavend worden opgetreden. Het overgangsrecht is daardoor objectgericht geworden. Dat wil zeggen dat het recht berust op het perceel/pand en overgaat op de rechtsopvolgers. Was tegen de strijdige situatie wel tijdig opgetreden, dan was in het kader van het overgangsrecht van een nieuw bestemmingsplan, persoonsgebonden overgangsrecht mogelijk geweest. De betekenis hiervan is dat het overgangsrecht niet geldt voor nieuwe bewoners.
Degene die een beroep doet op het overgangsrecht moet kunnen aantonen dat het recreatiewoonverblijf ten tijde van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, ononderbroken permanent werd bewoond.
Het overgangsrecht vervalt alleen:
Situaties die ontstaan zijn vóór 3 augustus 1995
Indien het gemeentebestuur nimmer is opgetreden, is hierdoor een zekere mate van rechtsverwerking ontstaan. Het betreft hier bewoners die op het huidige adres van het recreatieverblijf in de GBA stonden ingeschreven en kunnen aantonen dat zij vóór 3 augustus 1995 op dat adres permanent woonden. Deze groep zou dan een persoonsgebonden beschikking kunnen krijgen van maximaal drie jaar. Aan het einde van deze gegunde periode dient het permanent verblijf te worden beëindigd.
Situaties die nà 3 augustus 1995 zijn ontstaan
Personen die in de periode van 3 augustus 1995 tot ( bekendmaking datum nieuw beleid) permanent in een recreatieverblijf zijn komen wonen en er onafgebroken zijn blijven wonen, hebben ook rechten opgebouwd. Bij een breed, consistent beleid en het gunnen van een redelijke overgangstermijn is het optreden tegen dergelijke gevallen goed mogelijk. In het geval dit kan worden aangetoond door inschrijving in de GBA, wordt het permanent bewonen minimaal één jaar en maximaal twee jaar, toegestaan.
Aan het einde van deze gegunde periode dient het permanent verblijf te worden beëindigd.
4.5.2 Nieuwe gevallen van illegaal wonen
Tegen alle strijdige situaties (vanaf bekendmaking datum nieuw beleid) wordt opgetreden.
Personen die zich vanaf deze datum in het bevolkingsregister van Bladel hebben laten inschrijven als bewoner van een recreatiewoning op een recreatieterrein, alsmede personen die niet kunnen aantonen dat zij voor de bekendmaking van het nieuwe beleid permanent bewoner waren van de desbetreffende recreatiewoning, worden schriftelijk door het gemeentebestuur gesommeerd binnen een termijn van acht weken de permanente bewoning te staken en elders permanente huisvesting te zoeken.
Nieuwe gevallen van permanente bewoning worden niet toegestaan. Slechts in uitzonderlijke situaties en uitsluitend tijdelijk, wordt een ruimere begunstigingstermijn toegestaan op grond van de volgende redenen:
5. RISICOANALYSE EN PRIORITEITENSTELLING
In de uitvoering van de handhaving zal een evenwicht gevonden moeten worden tussen de inspanningen die gepleegd worden en het te behalen effect/rendement. Er moeten keuzes gemaakt worden omdat niet alle handhavingstaken volledig en gelijktijdig uitgevoerd kunnen worden. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in prioriteiten tussen de verschillende handhavingstaken en in de intensiteit van het toezicht van een individuele taak.
Voor de eerste, prioriteiten tussen de verschillende handhavingstaken, is gebruik gemaakt van een systematiek welke ontwikkeld is door het Expertisecentrum rechtshandhaving van het Ministerie van Justitie, de risicoanalyse.
In deze systematiek wordt het negatief effect en de kans dat het effect zich voordoet voor elke handhavingstaak in beeld gebracht, risico = effect x kans. Er worden zes soorten negatief effect onderscheiden welke de overheid met gedragsvoorschriften tracht te voorkomen:
De kans dat het effect zich voordoet wordt bepaald op grond van de verwachte overtredingskans van die regels zonder handhavingsinspanning.
Ofwel elk soort negatief effect als de kans krijgen een score volgens een vijfpuntschaal.
De methodiek van de risicoanalyse is een hulpmiddel om een ordening aan te brengen in de handhavingstaken. Het werken met een scoring kan veel discussie opleveren vanuit de optiek waaruit de zaak bekeken wordt. Op basis van een ambtelijk voorstel zijn door het bestuur de handhavingstaken in vier groepen van urgentie ingedeeld; groot, gemiddeld, klein en zeer klein.
Een lage score betekent overigens niet dat betreffende taak geen aandacht behoeft. Het volgende schema is hierbij van belang.
Het resultaat van de prioritering is in bijlage G weergegeven. Deze prioriteitenstelling zal 1 maal per 2 jaar worden geactualiseerd.
Als uitgangspunt van de handhaving geldt een stringente eenduidige lijn in het optreden tegen overtredingen. Dit uitgangspunt houdt in dat het beleid, de vergunning of de algemene maatregel van bestuur het harde vertrekpunt voor de handhaving vormt. Op het moment dat een overtreding wordt geconstateerd, wordt niet gediscussieerd over de inhoud van de norm, hiervoor zijn andere (inspraak)momenten geweest. Om de eenduidigheid van werken tussen de verschillende kleursporen binnen onze eigen gemeentelijke organisatie maar ook van andere gemeenten te waarborgen zijn een aantal strategieën, protocollen en werkinstructies opgesteld:
voorbereiding, uitvoering, communicatie en informatiebeheer; beschrijving van uniforme werkwijze.
Een van de uitgangspunten van het Project professionalisering is standaardisering van procedures en werkwijzen. Hiertoe wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van al bestaande documenten en werkwijzen of speciaal voor dit project, op landelijk, provinciaal of regionaal, ontwikkeld materiaal. Hieraan wordt momenteel hard gewerkt, een aantal documenten zijn inmiddels gereed, andere volgen in de loop van dit jaar. Soms moeten standaarddocumenten nog worden toegesneden op het Bladelse beleid of werkwijze.
In deze beleidsnotitie is uitgegaan van de actualiteit van dit moment. Per onderdeel zal worden aangegeven wat de stand van zaken is; model in ontwikkeling of gereed, document vastgesteld door het College van burgemeester en wethouders.
In de Toezichtstrategie wordt vastgelegd welke vormen van toezicht worden onderscheiden en wat de basiswerkwijze daarbij is. Het gaat dan om het soort controle (routinematig, incidenteel, meldingen, eigen waarneming, e.d.), de frequentie daarvan, de wijze van controleren, voorlichting en schriftelijke rapportage. De toezichtstrategie wordt uitgewerkt in het uitvoeringsprogramma.
De sanctiestrategie omvat een op elkaar afgestemd bestuursrechtelijk - strafrechtelijk optreden tegen overtredingen van gestelde normen, een passende handelswijze bij (voortdurende) overtredingen, een regeling voor optreden tegen overtredingen door de eigen organisatie en andere overheden, transparantie over te stellen termijnen voor het opheffen van (standaard)overtredingen en over de zwaarte van sancties daarvoor.
De sanctiestrategie is in de vorm van een ‘Handreiking bestuurlijke sanctiemiddelen’ bijgevoegd. Deze handreiking is in bijlage H opgenomen.
Deze handreiking is richtinggevend. In elke situatie moet de hoogte van de bedragen en de gekozen begunstigingstermijn gemotiveerd worden vastgesteld.
Onder gedogen wordt verstaan: Het bij beschikking afzien van handhaven van met regelgeving strijdige situaties, veelal onder toevoeging van een aantal voorwaarden.
Het toepassen van gedogen moet alleen plaatsvinden wanneer in afwachting van het verlenen van een vergunning of een ontheffing een illegale situatie tijdelijk wordt toegestaan. Deze vorm van gedogen, actief gedogen, is alleen acceptabel en wordt dan ook alleen toegepast als er met een redelijke zekerheid van kan worden uitgegaan dat de situatie inderdaad gelegaliseerd zal worden op basis van de ter zake geldende of toekomstige regelgeving. Daarbij wordt tevens onderzocht of de overige omstandigheden het rechtvaardigen om de overtreding te laten voortbestaan. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de volgende factoren:
Gevallen waarin niet tot gedogen wordt overgegaan zijn:
Het gedogen kan stilzwijgend (passief) en schriftelijk (actief) plaatsvinden.
Stilzwijgend gedogen heeft als nadeel dat aan een langdurig aanwezige gedoogsituatie rechten kunnen worden ontleend, indien door bijvoorbeeld klachten van buren alsnog moet worden opgetreden. Dit is een probleem als kan worden aangetoond dat de gemeente op de hoogte was van de strijdige situatie. Een andere complicatie is dat bij bijvoorbeeld bestemmingsplanherzieningen een dergelijke illegale situatie door het overgangsrecht wordt gelegaliseerd.
De gemeente Bladel heeft als beleidslijn stilzwijgend gedogen te voorkomen.
Indien de omstandigheden het rechtvaardigen en tot gedogen wordt overgegaan, zal dit altijd schriftelijk (actief) plaatsvinden. Een gedoogbeschikking heeft als voordeel dat hiertegen bezwaar en beroep openstaat.
6.4 Interne en externe afstemming
In de uitvoering van de handhaving is samenwerking met andere partijen noodzakelijk om een efficiënte en effectieve uitvoering te bereiken. Om deze samenwerking te waarborgen wordt momenteel wetgeving voorbereid. Voor het beleidsveld Milieu kennen we al de bestuursovereenkomst waarin de samenwerking tussen de verschillende handhavende organisaties is vastgelegd.
De interne afstemming betreft (zoals bepaald in het Q-systeem):
Vergunningverlening/handhaving
Binnen vergunningverlening en handhaving kunnen zich bepaalde situaties voordoen waarbij het raadzaam is samen af te stemmen of informatie uit te wisselen.
Het kan gaan om de volgende situaties:
Tijdens een controle kunnen overtredingen worden geconstateerd, waarbij vervolghandelingen moet worden afgestemd met de vergunningverlener. Het betreft met name overtredingen waarbij de inrichting uitgebreid en/of gewijzigd is ten opzichte van de vigerende vergunning. De vergunningverlener bekijkt of deze overtredingen te legaliseren zijn en doet hierover verslag aan de handhaver.
Andere interne organisatieonderdelen
Tijdens een toezichttraject kan op diverse momenten, bijvoorbeeld de voorbereiding van een controle, verslagleggen van controleresultaten en de afronding van het traject, getoetst of afstemming met andere organisatieonderdelen noodzakelijk zijn. Aspecten waaraan getoetst kan worden zijn:
De externe afstemming geeft inzicht in de wijze waarop de handhavingsorganisatie informatie uitwisselt met andere organisaties en –onderdelen. Daartoe worden de momenten waarop informatie-uitwisseling plaatsvindt beschreven. Tevens wordt aangegeven welke documenten verstrekt worden aan andere instanties en in welke gevallen dat gebeurt.
Met onderhavig protocol wordt ten aanzien van het uitwisselen van informatie invulling gegeven aan het kwaliteitscriterium 2.7. Daarbij wordt rekening gehouden met beperkingen op grond van privacyregelingen.
Doel van dit protocol is het vastleggen van de momenten waarop informatie-uitwisseling plaats vindt, aan wie informatie wordt verstrekt (intern en extern) en wélke informatie wordt verstrekt. Daarbij is een relatie met de protocollen “Afstemming bij ketenbeheer” en “Gelijktijdige handhavingsbevoegdheid” voor wat betreft de momenten waarop informatie wordt uitgewisseld.
Naast de hieronder beschreven werkwijze, vindt informatie-uitwisseling plaats bij projectmatige, eventueel integrale controles conform het protocol “Uitvoeren controles” en bij vergunningprocedures, naar aanleiding van controles, met de interne medewerkers conform het protocol “Afstemming met vergunningverlening”.
Als uitgangspunt bij informatie-uitwisseling geldt de algemene attitude dat iedere handhavingsorganisatie of – medewerker (altijd) zelf dient na te gaan of de hem/haar bekende informatie interessant kan zijn voor andere, interne en externe, handhavingspartner(s). Aanbevolen wordt om per partner te inventariseren aan welke informatie behoefte is en welke informatie beschikbaar is. Vervolgens kan het overzicht onder punt 4 aangepast worden.
1. Toets of informatie-uitwisseling nodig is
De handhaver toetst aan de hand van onderstaand overzicht van situaties waarbij informatie-uitwisseling plaats vindt, of in de betreffende situatie uitwisseling van gegevens van belang is.
2. M omenten waarop informatie-uitwisseling plaatsvindt
De handhavingsorganisatie wisselt informatie uit over controles en handhavingsactiviteiten in een aantal hieronder benoemde situaties. Deze situaties staan in een schema dat tevens in dit protocol is opgenomen.
Momenten waarop informatie-uitwisseling plaatsvindt, zijn:
Indien één van bovenstaande situaties van toepassing is, wordt informatie verstrekt aan de betreffende medewerker van de andere organisatie. Eventuele correspondentie wordt bewaard in het inrichtingendossier en in het geauatomatiseerd bedrijvenbestand conform de protocollen “Beheer van informatie (dossiervorming)” en “Beheer van informatie (geautomatiseerd bedrijvenbestand)”. Ter ondersteuning van de informatie-uitwisseling wordt gebruik gemaakt van lijsten met contactpersonen van de diverse instanties en bedrijven waar meerdere instanties bevoegd gezag zijn.
4. O verzicht informatie-uitwisseling
6.5 Protocollen en werkinstructies
Met het oog op uniformiteit, transparantie en continuïteit zijn de strategieën uitgewerkt in protocollen en werkinstructies. Hierin worden onder andere het verloop van de werkwijze beschreven, procedures, formats, draaiboeken, projectplannen. Ook zijn protocollen opgesteld voor communicatie, informatiebeheer en informatie-uitwisseling. De protocollen en werkinstructies maken onderdeel uit van het systeem wat de kwaliteit van de uitvoering moet gaan borgen.
7. HANDHAVINGSUITVOERINGSPROGRAMMA
In het handhavingsuitvoeringsprogramma worden de doelen, strategieën en werkwijzen uitgewerkt in concrete werkplannen per organisatieonderdeel. Daar waar het handhavingsbeleid, incl. de prioriteitstelling, om de vier jaren wordt herzien wordt het uitvoeringsprogramma jaarlijks opgesteld.
7. Bij de milieuhandhaving wordt al een aantal jaren met een jaarlijks handhavingsprogramma gewerkt. Op Provinciaal niveau is er het ‘Gezamenlijk handhavingsprogramma’ waar de provinciebrede en regionale projecten in zijn opgenomen. Op gemeentelijk niveau is het uitvoeringsprogramma een uitwerking op medewerkerniveau waarin de relevante onderwerpen uit het Gezamenlijk programma zijn verwerkt.