Organisatie | Bergen (NH) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsvisie Toezicht en Handhaving Gemeente Bergen 2014 – 2018 |
Citeertitel | Beleidsvisie Toezicht en Handhaving Gemeente Bergen 2014 - 2018 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | schema levenscyclus woongebieden winkelgebieden bedrijventerreinen buitengebied beschermd dorpsgezicht strand toezichtmomenten Toezichtmatrix Bergen 2013 gebruiksvergunningen en meldingen figuur 4.1 bijlage 1 bijlage 2 bijlage 4 |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-11-2014 | nieuwe regeling | 22-07-2014 Gemeentekrant, 30 juli 2014 | Onbekend | ||
07-08-2014 | nieuwe regeling | 22-07-2014 Gemeentekrant, 30 juli 2014 | Onbekend |
Hoofdstuk 1 Doel en opzet van de beleidsvisie
In 2007 hebben wij, het college van Bergen, een bestuurlijke visie vastgesteld op het toezicht en de handhaving van de regelgeving voor de bebouwde en onbebouwde omgeving. Daarna zijn beleids- en uitvoeringsregels, werkprocessen en werkprogramma’s gemaakt die recht doen aan de ambities zoals die in de bestuurlijke visie zijn vastgelegd.
De uitgangspunten uit de bestuurlijke visie zijn op veel punten nog steeds actueel. Logisch, want Bergen is in die zeven jaar niet heel veel veranderd. Toch is het zinvol om de uitgangspunten opnieuw te benoemen en als richtinggevend kader vast te stellen. Er is immers in zes jaar tijd op het vakgebied wel veel gebeurd. Er is nieuwe omgevingswetgeving in werking getreden, er worden andere - strengere - eisen gesteld aan de organisatie van het werk. Ook zijn de taken en verantwoordelijkheden van de gemeente in de afgelopen jaren veranderd. Bovendien heeft het gevoerde beleid in de afgelopen jaren ook effect gesorteerd, waardoor het mogelijk wordt om andere accenten te leggen en andere prioriteiten te stellen.
In vergelijking met eerdere documenten omvat dit uitvoeringskader een groter aantal taken. Dat heeft twee redenen. Ten eerste verplicht de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gemeenten om “integraal” te handhaven. Het is dan logisch dat de wijze waarop dat gebeurt ook integraal wordt vastgelegd voor alle taken die onder de Wabo vallen. Ten tweede is het uit een oogpunt van efficiency zinvol om ook de andere taken van het onderdeel Toezicht en Handhaving in het document op te nemen. Denk hierbij aan het toezicht op regels uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de Drank- en Horecawet.
Niet elk onderwerp uit de Wabo krijgt in deze nota evenveel aandacht. De nadruk ligt daar waar de hogere overheid eisen stelt aan de organisatie van het werk. Wij geven dan ook relatief veel aandacht aan de organisatie van het bouwtoezicht en het toezicht op brandveilig gebruik. Voor andere toezichtstaken, die de eigen verantwoordelijkheid zijn van de gemeente, geven we alleen aan hoe dit toezicht wordt uitgevoerd.
Door vast te leggen hoe en met welke intensiteit het toezicht wordt uitgevoerd, wordt ook de basis gelegd voor programmatisch werken. Als duidelijk is welke kwaliteit moet worden geleverd, kan ook goed worden berekend welke capaciteit nodig is om alle taken naar behoren uit te kunnen voeren. Zo nodig worden in de voorbereiding van een werkprogramma prioriteiten gesteld om taken en mogelijkheden met elkaar in overeenstemming te brengen.
Het hoofdstuk over de juridische handhaving is geactualiseerd. Op een aantal punten is wet- en regelgeving veranderd en heeft het college nieuwe instrumenten gekregen. Die zijn in dit hoofdstuk verwerkt.
1.2 Bestuurlijke uitgangspunten
Deze beleidsvisie bevat algemene uitgangspunten die als richtlijn dienen voor de ambtelijke organisatie voor de uitvoering van de belangrijkste toezicht- en handhavingstaken op het terrein van de bebouwde en onbebouwde omgeving. Deze uitgangspunten zijn:
Onze gemeente kent een groot aantal unieke waarden. Daaruit komt een aantal opgaven voort:
Bij het opstellen van de beleidsregels in de volgende hoofdstukken zijn deze opgaven als leidraad gehanteerd.
De doelen die met deze beleidsvisie worden beoogd zijn de volgende:
Het hoofdstuk over toezicht is geheel herschreven. In de nieuwe opzet wordt een onderscheid gemaakt in drie vormen van toezicht:
Voor deze werkwijze is gekozen om de basis te kunnen leggen voor het integrale toezicht, waartoe de Wabo ons verplicht.
Aan de uitvoering van overheidstaken worden door het Rijk kwaliteitseisen gesteld. Er moet op kunnen worden vertrouwd dat wij onze taken op een verantwoord niveau uitvoeren. Dat is alleen mogelijk door goede afspraken te maken over de manier waarop zaken worden beoordeeld en die afspraken ook vast te leggen en ervoor te zorgen dat iedereen zich hieraan houdt. Ofwel - in jargon - de kwaliteit te benoemen, vast te leggen en te borgen.
Lastig daarbij is dat het uitoefenen van alle wettelijke taken op het formeel vereiste niveau een capaciteit vraagt, die geen enkele gemeente kan leveren. Er moeten prioriteiten worden gesteld. Het niet uitvoeren van de ene wettelijke taak is minder risicovol dan de andere. Dat rechtvaardigt verschillen in de ambtelijke capaciteit die op deze taken wordt ingezet. De keuzes die daarbij worden gemaakt moeten wel door ons worden vastgelegd. Deze werkwijze is in overeenstemming met de benadering vanuit de Wabo. De verantwoordelijkheid ligt namelijk primair bij de aanvrager en het bevoegd gezag controleert volgens vastgesteld beleid.
Een aantal ontwikkelingen op het terrein van het omgevingsrecht vraagt bijzondere aandacht. De belangrijkste ontwikkeling is de introductie van kwaliteitscriteria voor de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving van het omgevingsrecht. Naar de opvatting van het Rijk is de kwaliteit van de uitvoering van de Wabo-taken op het terrein van vergunningverlening, toezicht en handhaving een belangrijke verantwoordelijkheid van de overheid. Die kerntaak mag geen sluitpost zijn op de gemeentebegroting. Zowel in het Besluit omgevingsrecht (Bor) als in de daarop gebaseerde uitwerkingen worden criteria benoemd waaraan de uitvoeringsorganisatie moet voldoen.
Naar verwachting zullen de kwaliteitscriteria met ingang van 2015 in de nieuwe wet Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (Wet VTH) verankerd worden. De tussentijd wordt benut om in de gemeenten een verbetertraject uit te voeren. De Rijksoverheid heeft een instrument beschikbaar gesteld waarmee gemeenten zelf kunnen beoordelen op welke punten zij wel en op welke zij niet aan de criteria voldoen, de zelfevaluatie. Deze zelfevaluatie is in de voorbereiding op deze beleidsvisie uitgevoerd voor de taakgebieden toezicht en handhaving. De actiepunten uit dit rapport zijn deels verwerkt in deze nota en hebben ook hun doorwerking naar het werkprogramma voor 2014 en verder.
In hoofdstuk 2 wordt de organisatie van het toezicht op de verschillende taakgebieden besproken. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een aantal uitgangspunten vastgelegd voor de juridische handhaving van overtredingen. Daarna worden in hoofdstuk 4 de procesmatige aspecten van de beleidsvoering behandeld. Tenslotte worden in hoofdstuk 5 de uitgangspunten voor toepassing van de hardheidsclausule geformuleerd.
Hoofdstuk 2 Organisatie van het toezicht
De essentie van het organiseren van toezicht is het maken van een risicoafweging. In de afgelopen jaren zijn een aantal instrumenten en standaarden ontwikkeld die zijn gebaseerd op zo’n risicoafweging. De Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland heeft een standaard-toezichtprotocol ontwikkeld voor de bouw. Ook de toezichtintensiteit voor brandgevoelige panden, zoals vastgelegd in het preventie-actieplan (prevap), is gebaseerd op een risicoafweging. Het toepassen van die systematiek is toereikend voor een verantwoord uitvoeringsniveau. Een afzonderlijke risico-inventarisatie is voor die taken dan ook niet nodig. Bij het gebiedstoezicht is wel een globale risicoafweging gemaakt van de meest voorkomende bedreigingen, die in dat gebied voorkomen. Het doel daarvan is om zowel de intensiteit te bepalen als ook de belangrijkste aandachtspunten voor het toezicht te benoemen.
2.2 Visie op integraal toezicht
Een van de belangrijkste doelen van het omgevingsrecht is meer samenhang in besluitvorming, toezicht en handhaving. De basis voor het integrale toezicht is een “levenscyclus bebouwde en onbebouwde omgeving”, hieronder in een schema vastgelegd.
Zolang geen (nieuwe) activiteiten plaatsvinden vindt slechts beheer van het grondgebied plaats. Toezicht is noodzakelijk om te beoordelen of het gebruik overeenkomstig de regels plaatsvindt. In dat toezicht ligt de nadruk op periodieke controles waarbij globaal, maar systematisch het gemeentelijk grondgebied wordt geïnventariseerd op overtredingen van de regels. In het algemeen vindt dit toezicht plaats vanaf de openbare weg.
Elk initiatief start met een voorbereidingsfase waarin de mogelijkheden tot realisatie worden verkend. Deze fase eindigt met het verlenen van een vergunning of het doen van een melding. Als de activiteit vergunningvrij is kan de initiatiefnemer meteen aan het werk.
De volgende fase is de realisatiefase. Het bouwwerk wordt opgericht, het inwerkingtreden van de inrichting wordt voorbereid, grondwerken worden uitgevoerd, enzovoorts. De nadruk in deze fase ligt op projecttoezicht op verleende vergunningen en meldingen. De gegevens uit de voorbereidingsfase zijn onontbeerlijk om in de realisatiefase toezicht te kunnen houden. Ook moet in de voorbereidingsfase al een aantal voorwaarden worden geschapen om het toezicht te kunnen organiseren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan later in te dienen gegevens en de meldingsplicht van verschillende bouwfasen die in de vergunning zijn vastgelegd.
In de gebruiksfase is het toezicht er op gericht dat de uitvoering van activiteiten in overeenstemming is met de voorschriften die in wet- en regelgeving zijn vastgelegd. Bijvoorbeeld het periodieke toezicht op milieu-inrichtingen of op de brandveiligheid van bouwwerken, maar ook toezicht op gebruik overeenkomstig de bestemmingsplan-voorschriften. Voor een goed toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen is van belang dat op perceelsniveau gegevens beschikbaar zijn over bouw en gebruik van panden. Zo moet tenminste de archivering van dossiers goed op orde zijn.
Nagenoeg elk bouwwerk komt op enig moment ook weer in een sloopfase. Behoudens bijzondere omstandigheden ligt het accent in de sloopfase op het vermijden van veiligheids- en gezondheidsrisico’s en het tegengaan van hinder en overlast door de werkzaamheden. Hierbij moet wel worden benadrukt dat de bouwwerken die nu worden gesloopt veelal 50 - 100 jaar oud zijn en de overheid veelal over weinig gegevens beschikt. Daarom moeten we zelf de nodige informatie verzamelen over de staat van de bouwwerken en de daarin gebruikte materialen. Op de daadwerkelijke sloop moet toezicht worden gehouden. Dit is opgenomen in het realisatietoezicht.
Tenslotte volgt de saneringsfase. Nieuwbouw vindt steeds vaker plaats op plaatsen waar bodemverontreiniging is te verwachten. Denk aan oude bedrijven-terreinen, fabrieksterreinen en spoorzones.
Door de verschillende activiteiten in onderlinge samenhang te plaatsen wordt ook duidelijk aan welke eisen de informatiesystemen moeten voldoen. In elk van de verschillende fasen moet informatie worden verwerkt en moeten de voorwaarden worden geschapen voor de volgende stap in de levenscyclus.
2.3 Beheer van het grondgebied
Het beheer van het gemeentelijk grondgebied is een taak die met de komst van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 meer aandacht heeft gekregen. Die wet bepaalt nadrukkelijk dat wij actief toezicht op ruimtelijke waarden moeten organiseren. Bij dit toezicht beperken wij ons niet alleen tot de verplichtingen uit de Wro, maar streven wij naar integraal toezicht. Met name de excessenregelingen uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) leent zich hier goed voor.
De kern van dit toezicht is dat niet de activiteit maar het gebied centraal staat. Voor elk gebiedsdeel hebben wij geïnventariseerd welke overtredingen daar voorkomen en wat daarvan het risicoprofiel is. Daar komt een effectscore uit voort. Deze effectscore is de waardering van een bepaald risico (veiligheid 20 punten, vernieling natuurwaarden 10 punten, overlast 7 punten en dergelijke) vermenigvuldigd met de impact die de overtreding op deze waardering heeft (op een schaal van 1 tot 5). Zo scoort illegale kap nul op veiligheid, maar drie op vernieling van natuurwaarden. Voor een volledig overzicht daarvan verwijzen wij naar bijlage 1. Aard en omvang van de risico’s in een gebied bepalen de intensiteit van het toezicht. Consequentie van deze werkwijze is dat wij niet elk gebied met een even grote frequentie controleren. Wij inspecteren elk gebied echter tenminste één maal per jaar. Daarnaast zijn de controleurs zijn voor hun dagelijks werk vrijwel elke dag buiten. Als zij dan tegen overtredingen aanlopen, worden die uiteraard ook opgepakt. Het gebiedstoezicht zorgt ervoor dat het hele gemeentelijke grondgebied goed wordt gecontroleerd.
Uitgangspunt bij het gebiedstoezicht is dat toezicht plaatsvindt op excessen en dat dit in eerste instantie gebeurt vanaf de openbare weg. Als uit die controles blijkt dat (vermoedelijk) overtredingen plaatsvinden, doen wij een diepgaander onderzoek, waarbij eventueel ook gronden en gebouwen moeten worden betreden.
De controleur van het onderdeel Toezicht en Handhaving maakt van elke uitgevoerde gebiedscontrole een rapportage. In de rapportage geeft hij een korte samenvatting van de uitkomsten van de controle. Daarna beziet hij welke overtredingen nader moeten worden onderzocht. Van die overtredingen wordt als dat nodig is ook een handhavingszaak opgestart.
Het controleren van onrechtmatig gebruik van woningen en bijgebouwen heeft in de woongebieden prioriteit. Bijvoorbeeld illegale bed & breakfast of pensions. Deze kunnen aanzienlijke risico’s opleveren op het gebied van brandveiligheid, overbewoning, aantasting van recreatieve waarden en overlast voor de omgeving. Daarom controleren wij op dit onrechtmatige gebruik. Permanente bewoning van recreatiewoningen en andere daarvoor niet bestemde panden is al jaren een aandachtspunt en zal dat ook blijven.
De overige illegale bouw krijgt in de woongebieden een lagere prioriteit. Veel voorkomend in dit gebied zijn illegale carports voor de voorgevel, speeltoestellen die de maximale maatvoering voor vergunningvrij bouwen overschrijden en te hoge erfafscheidingen. Er zijn hierbij geen noemenswaardige veiligheidsrisico’s, maar het uiterlijk aanzien kan worden geschaad.
Illegale afvaldump krijgt een hoge prioriteit. Afvaldump vindt echter vaak plaats op tijden dat geen toezicht is georganiseerd, ’s nachts en ’s ochtends vroeg. Het gebiedstoezicht heeft hier dan ook een signaleringsfunctie. Wij brengen de locaties in kaart waar dit met een zekere regelmaat gebeurt om daarop nadere acties te ondernemen.
Het maken van een uitweg is aan een vergunning gebonden om onder meer de verkeersveiligheid te kunnen waarborgen en om te voorkomen dat het openbare groen onnodig wordt aangetast. Een vaste gedragslijn bij vergunningverlening is dat elk perceel maximaal één uitweg heeft. Onderdeel Beheer legt uitwegen altijd zelf aan op kosten van de aanvrager.
Al sinds jaar en dag slaan particulieren paaltjes in de berm voor hun woning om te voorkomen dat daar geparkeerd wordt. De gronden zijn openbare weg en meestal gemeentelijk eigendom. Parkeren is op deze plaatsen toegestaan. Bovendien zijn wij er verantwoordelijk voor om bij recreatieve trekpleisters in parkeergelegenheid te voorzien met een goede landschappelijke inpassing.
Bij het overige illegaal gebruik van de openbare weg moet worden gedacht aan het eigenhandig creëren van parkeerplaatsen en het plaatsen van fietsenrekken, containers, enzovoorts. Aantasting van het uiterlijk aanzien en verkeersveiligheid kunnen dan in het geding zijn.
De kapvergunningplicht geldt voor een groot aantal bomen in de gemeente, ook als zij in particuliere tuinen staan en niet of nauwelijks landschappelijke waarde hebben. Monumentale bomen worden beschermd.
Wij geven ook aandacht aan het illegaal gebruik van gemeentegrond door particulieren. Als in de grond kabels en leidingen zijn aangebracht kan dit namelijk tot grote schade leiden, daarom treden we hiertegen op. Ook als de ruimtelijke kwaliteit wordt aangetast treden wij op. In andere gevallen kan verkoop worden overwogen. Het onderdeel Vastgoed is hiervoor verantwoordelijk.
Bij illegale reclame-uitingen gaat het om vlaggen en wimpels, uitklapborden, driehoeksborden en dergelijke. Ook deze zijn in veel gevallen vergunningplichtig en kunnen zowel de omgeving als de veiligheid van met name voetgangers aantasten.
Op diverse plaatsen in de woonwijken ervaren bewoners overlast doordat schaarse parkeerplaatsen onrechtmatig worden gebruikt. Het plaatsen van caravans, aanhangers en het parkeren van autowrakken is illegaal en ongewenst in verband met het uiterlijk aanzien. Wij geven hieraan tijdens het gebiedstoezicht aandacht.
Er liggen weinig terrassen in de woongebieden. Daarnaast wordt weinig overlast ondervonden van de terrassen die er zijn. Daarom heeft dit een lage prioriteit en houden we geen actief toezicht hierop in de woonkernen.
Tenslotte de plaatsing van units ten behoeve van mantelzorg. Na afloop van de plaatsingstermijn moet de rechthebbende de unit verwijderen. De risico’s zijn klein, de plaatsing is veelal in de achtertuinen, daarom heeft dit een lage prioriteit. Dat geldt nadrukkelijk niet voor het illegale gebruik van mantelzorgvoorzieningen door anderen dan hulpbehoevenden. Daarop wordt wel strikt toezicht gehouden.
Bij de beoordeling van de mogelijke overtredingen in de winkelgebieden komt een aantal prioriteiten naar voren.
Het toezicht op de terrassen speelt met name in Bergen en Egmond aan Zee. Wij controleren zowel de omvang van het terras als begin- en eindopeningstijden.
De monumentale waarden vragen in de winkelgebieden specifieke aandacht. Wij zien erop toe dat deze waarden niet worden aangetast.
Wij geven aandacht aan het correct verwerken van bedrijfsafval. Het komt regelmatig voor dat bedrijven hun afval storten in containers die bedoeld zijn voor particuliere huishoudens. Hiertegen treden we op
Het toezicht op illegale terrasoverkappingen geven wij in het winkelgebied een hoge prioriteit. Niet optreden leidt tot meer overtredingen. Bovendien kan een illegale overkapping de eerste stap zijn naar het verder dicht bouwen van het gehele terras. Snel en adequaat optreden is om die reden noodzakelijk. Datzelfde geldt, zij het in mindere mate, voor wind- en zonneschermen.
In het overzicht zijn illegale uitstallingen en reclame-uitingen genoemd, maar we zien ook toe op andere objecten die in het openbare gebied zonder toestemming worden geplaatst zoals fietsenrekken, afvalbakken en dergelijke.
Uit het oogpunt van met name constructieve veiligheid geven wij aandacht aan het verbouwen van bedrijfspanden, zoals het maken van verdiepingen in panden die daarvoor niet geschikt zijn.
Wij controleren ook op de verbouw van loodsen tot wooneenheden (permanent of recreatief). Dit kan niet alleen veiligheids- en gezondheidsrisico’s opleveren, maar het kan ook de bedrijfsvoering in de aangrenzende panden belemmeren. Dat laatste geldt ook voor burgerbewoning van dienstwoningen. Hier verwachten wij geen veiligheidsrisico’s, maar is juist het risico op belemmering van de aangrenzende bedrijfsvoering groot.
Illegale bedrijfsvestiging kan de bestaande bedrijven schaden. Daarop controleren wij dan ook.
Plaatsing van containers en illegale uitstallingen leiden tot verrommeling van de bedrijventerreinen en kan de toegang voor hulpdiensten belemmeren. Als dat het geval is dan pakken wij dit aan. Daarbij nemen wij wel in overweging dat de terreinen bedoeld zijn voor de bedrijfsuitoefening. Als er geen sprake is van aantasting van het uiterlijk aanzien of veiligheidsrisico’s, krijgt de plaatsing van een container geen prioriteit.
Onderwerpen die in andere gebieden zijn benoemd gelden ook, soms zelfs veel sterker, in het buitengebied. Het buitengebied heeft belangrijke landschappelijke, natuurwetenschappelijke en recreatieve waarden. Daarnaast is het natuurlijk ook agrarisch productiegebied.
Bijzondere aandacht geven wij in het buitengebied aan het gebruik van (bij-)gebouwen voor huisvesting van seizoenarbeiders en voor bewoning. Illegaal gebruik van agrarische opstallen voor andere doeleinden geven wij geen bijzondere aandacht, tenzij het de waarden in het buitengebiedonevenredig aantast. Burgerbewoning van agrarische bedrijfswoningen geven wij in het gebiedstoezicht geen hoge prioriteit. Het is lastig te beoordelen en leidt niet tot grote risico’s.
Voor het gehele buitengebied geldt als belangrijkste doelstelling dat de bestaande waarden moeten worden behouden of versterkt. Planologische regelingen in bestemmingsplannen vormen daarvoor de basis. Alle grondbewerkingen zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning, variërend van het aantasten van archeologische waarden en het illegaal dempen van duinrellen of vernietiging van andere natuurwaarden, pakken wij snel en adequaat aan.
Verval van gebouwen geven wij een hogere score, al hebben we beperkte mogelijkheden om dit te voorkomen. Slechts als sprake is van gevaarzetting kunnen wij aanschrijven.
Illegale bouw leidt tot aantasting van omgevingswaarden en verrommeling en verdichting van het buitengebied. In het open gebied zijn de illegale bouw van paddocks en paardenbakken, de plaatsing van zeecontainers voor opslag en (te hoge) erfafscheidingen steeds terugkerende thema’s. Als illegale bouw in waterkeringen of afwateringen gebeurt kan het zelfs veiligheids- en schaderisico’s opleveren. Deze aspecten controleren wij dan ook systematisch.
In het bebouwde gebied zijn natuurlijk vooral de monumentale en stedenbouwkundige kwaliteiten van belang. De dorpskern van Bergen, Meerwijk en het gebied rondom de Slotruïne in Egmond aan den Hoef zijn vanwege hun bijzondere waarden als beschermd dorpsgezicht aangewezen. In het gebiedstoezicht controleren wij op deze bijzondere waarden.
Tijdens het gebiedstoezicht zien we toe op de handhaving van de ge- en verboden in de verschillende zones.
Toezicht op het rijverbod op het strand geven wij hoge prioriteit. Dit geldt zowel voor het rijden met tractoren, auto’s, motoren, paarden, scooters en fietsen. De veiligheid van de strandbezoekers is daarvoor de belangrijkste reden.
Wij houden gericht toezicht op de paviljoens. Dat begint bij het opbouwen en eindigt bij het afbreken. Om onevenredige overlast te voorkomen is in de vergunningvoorschriften vastgelegd dat elke ondernemer dat in dezelfde periode doet. Tijdens het seizoen geven wij in het toezicht aandacht aan de omvang van de terrassen. In de paviljoens houden wij onder andere toezicht op het (brand-)veilig gebruik van bijvoorbeeld gasflessen.
Ook het aanlijngebod voor honden en het hondenverbod geven wij in het gebiedstoezicht aandacht. Dit om de overige strandbezoekers een schoon en veilig strand te kunnen bieden.
Het staandwantvissen door beroepsvissers tijdens het strandseizoen levert risico’s op. Mensen kunnen verstrikt raken in de netten en de haken daarin kunnen mensen verwonden. De vissers kennen de risico’s en houden daarmee ook in het algemeen goed rekening. Toch houden we hier toezicht op.
Wij geven in het gebiedstoezicht prioriteit aan de onbelemmerde toegang tot de stranden bij de verschillende strandafgangen. Hulpverleners moeten bij calamiteiten snel ter plaatse kunnen zijn en dan mogen de strandafgangen niet geblokkeerd zijn door fietsen of leveranciers.
En tenslotte treden wij op tegen andere attributen die zonder toestemming op het strand worden geplaatst. Dat kunnen reclame-uitingen zijn, maar ook boten, surfplanken, enzovoorts, op plaatsen waar dat niet is toegestaan.
2.3.7 Relatie gebiedstoezicht en handhavingsprioriteit
Voor het beoordelen van de handhavingsprioriteit hanteren wij een checklist waarin op basis van een score op tal van aspecten de werklast wordt geordend (zie bijlage 4). Voor elke (potentiële) overtreding bepalen wij op basis van deze checklist wat de ernst en omvang van de overtreding is en wordt de termijn vastgesteld waarbinnen een handhavingsprocedure wordt aangevangen.
In deze matrix is ook een weging van de gebiedsdelen opgenomen. Doel hiervan is om naast objectgegevens, die de zwaarte van een overtreding bepalen, ook gewicht toe te kennen aan omgevingsaspecten. Zo zal bijvoorbeeld het plaatsen van een illegale zeecontainer in het buitengebied een hogere score krijgen dan wanneer deze geplaatst wordt op een bedrijventerrein.
Door de combinatie van gebieds- en objectgegevens kan vrijwel altijd een geobjectiveerd oordeel over de aard en omvang van een overtreding worden gegeven. In het hoofdstuk over de juridische handhaving geven wij uitgebreider aandacht aan het prioriteren van overtredingen.
In het jaarlijkse werkprogramma reserveren wij ook uren voor thematisch toezicht. Bij thematisch toezicht wordt extra nadruk gelegd op een bepaald onderwerp. Dit kan een onderwerp zijn dat bijzondere bestuurlijke aandacht heeft of een onderwerp dat (weer) beheersbaar moet worden gemaakt. Ook kunnen taken die op zichzelf weinig prioriteit hebben periodiek worden ingepland als thema. In de voorbereiding op het werkplan zullen mogelijke onderwerpen voor thematisch toezicht met de beleidsmedewerkers van andere disciplines worden besproken.
In de voorbereidingsfase worden activiteiten voorbereid, geregeld en aan voorschriften gebonden. Deze fase eindigt met het verlenen van een vergunning. Voor zover sprake is van fysiek toezicht, ligt dat in de sfeer van het inventariseren van locaties, verificatie van informatie zoals die door aanvragers is aangeleverd, en dergelijke.
De voorbereidingsfase is vooral van belang voor het toezicht, omdat in die fase de voorwaarden moeten worden geschapen voor een verantwoord toezicht in de realisatiefase. Met name het stellen van de voorschriften die adequaat toezicht mogelijk moeten maken is hier van belang. Ook moet in de vergunning worden vastgelegd hoe en wanneer later aan te leveren stukken moeten worden overgelegd.
Voor het overige valt deze fase buiten het bestek van deze nota, die handelt over toezicht en handhaving. Ook voor ons onderdeel Vergunningen bereiden wij een beleidsvisie voor.
De realisatiefase is de fase waarin na vergunningverlening de activiteiten worden uitgevoerd. Een van de belangrijkste taken hierbij is het toezicht op de bouw, maar ook het toezicht op APV-vergunningen vindt veelal plaats tijdens de realisatiefase.
Een omgevingsvergunning kan tal van activiteiten omvatten. Het is daarom belangrijk dat op het goede moment een controleur aanwezig is met de vereiste kennis en ervaring en dat zo nodig de aanwezigheid van meerdere controleurs gelijktijdig wordt georganiseerd. Wij kiezen ervoor om de bouwcontroleurs van het onderdeel Toezicht en Handhaving als eerstverantwoordelijke aan te wijzen als een vergunning de activiteit bouwen bevat. Daarvoor zijn twee redenen. Ten eerste is het toezicht op de bouw het meest arbeidsintensief. Het ligt dan ook voor de hand dat de bouwcontroleur er voor zorgt dat zijn collega’s tijdig worden ingeschakeld als hun deskundigheid is vereist. Een tweede reden is dat de vergunning met de activiteit bouwen de meest voorkomende vergunning is.
In de realisatiefase houden wij ook toezicht op projecten. Een project kan meerdere Wabo-activiteiten omvatten zoals bouw, aanleg, milieu en sloop. Onder het projecttoezicht valt de uitvoering van alle activiteiten die tot doel hebben de naleving van de voorschriften van een omgevingsvergunning te beoordelen. Het toezicht bestaat altijd uit de volgende activiteiten:
Uitgangspunt is dat het dossier zo nodig een voldoende juridische basis vormt voor de start van het handhavingstraject.
Voor de belangrijkste vergunningen leggen wij hierna de werkwijze en intensiteit van het toezicht vast. Daarbij geven wij met name ruimte aan de omgevingsvergunning met de activiteit bouwen. Dit omdat het vastleggen van de intensiteit van het toezicht een wettelijke taak is en wordt de basis gelegd voor meer programmatisch werken. Ook schetsen wij waar nodig voor andere vergunningen een afwegingskader voor het toezicht.
Uitgangspunt is dat niet met vergunningplichtige bouwwerkzaamheden mag worden begonnen voordat de gemeente alle noodzakelijke gegevens heeft ontvangen en de tijd heeft gehad om deze gegevens ook te beoordelen. Een uitzondering geldt alleen de gevallen dat hiervoor schriftelijk toestemming is gegeven. Deze regel is vooral van belang voor de gegevens die op grond van het Ministeriële regeling omgevingsrecht uiterlijk drie weken voor de aanvang van de desbetreffende bouwwerkzaamheden moeten zijn aangeleverd (constructieve detailgegevens en installaties). In de praktijk betekent dit dat een initiatiefnemer pas met de bouw van die onderdelen mag beginnen drie weken nadat deze gegevens zijn verstrekt en goedgekeurd. Dit tenzij de gemeente zelf schriftelijk toestemming heeft gegeven. Die toestemming geven wij alleen als het bouwonderdeel op grond van de protocollen niet of maar heel summier wordt gecontroleerd.
Wij hebben het toezichtregime voor verschillende categorieën bouwwerken in protocollen vastgelegd.
Een bouwwerk wordt tijdens de bouw op een aantal essentiële punten beoordeeld om een volledig beeld te kunnen krijgen van de kwaliteit en de bouwwijze. Als bijvoorbeeld de wapening van een betonconstructie niet wordt gecontroleerd, kan later niet meer worden beoordeeld of het bouwwerk op dat punt aan de voorschriften voldoet. Nu is het niet mogelijk om elk bouwwerk op elk punt van de bouw te controleren. Daarvoor ontbreekt kortweg de capaciteit.
Brand- en constructieve veiligheid en gezondheid staan in de definiëring van het toezicht centraal. Ook hanteren wij het uitgangspunt dat eigen verantwoordelijkheid van - in dit geval - de bouwer als uitgangspunt moet worden genomen. Voor zover het bouwen geen veiligheids- of gezondheidsrisico’s met zich mee brengt en dit geen gevolgen heeft voor de directe omgeving, zal het toezicht door de gemeente minimaal zijn. In de keuze van de toezichtmomenten is van de eigen verantwoordelijkheid uitgegaan.
In het geval dat een belanghebbende twijfels heeft over de uitvoering van bouwwerkzaamheden en tijdens de bouw contact met ons opneemt, reageert ons bouwtoezicht daar wel op. In die rol functioneert het bouwtoezicht meer als partner dan als controleur, en dat is een rol die naar onze opvatting goed past bij de overheid in een moderne samenleving.
Op welke momenten is toezicht van belang? Wij onderscheiden de volgende toezichtmomenten, waarbij we opmerken dat één toezichtmoment kan leiden tot meerdere bezoeken:
Niet bij alle bouwwerken houden wij op al deze momenten toezicht. Bij kleinere projecten maken wij een selectie. Grotere projecten bezoeken we vaker.
2.5.1.2 Verantwoording van de toezichtmomenten
In onderstaande tabel hebben wij het gemiddeld aantal toezichtmomenten vastgelegd, verdeeld over verschillende bouwwerkcategorieën.
Hierin worden eenvoudig en complex als volgt gedefinieerd:
Eenvoudig Al dan niet vrijstaand bouwwerk, bestaande uit één bouwlaag en één gebruiksfunctie.
Complex Al dan niet vrijstaand bouwwerk, bestaande uit meerdere bouwlagen en/of meerdere gebruiksfuncties.
Met de komst van de Wabo zijn meer bouwwerken vergunningvrij geworden. Op die categorie vindt geen regulier toezicht plaats.
Hieronder geven wij in één overzicht het toezichtprotocol weer. Het is gebaseerd op het protocol dat door de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland is gemaakt. Wij hebben het verder toegespitst op de Bergense situatie. De inspectieonderdelen van aanloop tot afbouw zijn in het protocol nader uitgewerkt in 29 te controleren aspecten. De items waarop toezicht wordt gehouden hebben wij met een gekleurd vlak aangegeven. Omdat verschillende items in één toezichtmoment kunnen worden samengevat hebben wij de toezichtmomenten met een stip weergegeven. De matrixen voor de verschillende categorieën bouwwerken, die een meer gedetailleerd beeld geven, zijn in bijlage 2 opgenomen.
Wij benadrukken nogmaals dat de prioriteit van het toezicht op de activiteit bouwen ligt bij constructieve en brandveiligheid en bij grotere bouwwerken. Wij hebben recent een convenant getekend in het kader van duurzaam bouwen. Het toezicht op het duurzaam bouwen zal gedurende de uitvoering van de bouwwerkzaamheden steekproefsgewijs in de aangegeven controlemomenten meegenomen worden.
De categorieën van bouwwerken zijn onderverdeeld aan de hand van de bouwsommen. De bouwsom is in het protocol als maatstaf gehanteerd voor de omvang van een bouwwerk. De indeling op bouwsom kent drie categorieën:
II tussen de € 100.000,-- en de € 1.000.000,--
De genoemde bedragen zijn bouwsommen exclusief BTW.
Categorie I omvat verbouwingen en kleine bouwprojecten zoals een garage.
Categorie II omvat de middelgrote zelfstandige of gecombineerde bouwwerken.
Categorie III omvat de grotere bouwwerken.
Voor de beoordeling wanneer een controleur het betreffende aspect controleert, kent de systematiek vier categorieën, te weten:
Daarnaast is in het overzicht de diepgang van de controle vastgelegd in vijf niveaus, te weten:
S. Steekproef: Het te controleren onderdeel wordt steekproefgewijs gecontroleerd.
Tijdstip en diepgang kunnen als volgt worden uitgewerkt:
Bij alle omgevingsvergunningen die algehele nieuwbouw betreffen, zowel woningen als utiliteitsbouw, geldt een intensiever toezichtregime. Op alle kritische momenten tijdens de bouw is toezicht noodzakelijk. Bijvoorbeeld bij het ontrekken aan het zicht van constructieve delen. Als deze eenmaal zijn weggewerkt kunnen ze niet meer getoetst worden, maar ze zijn wel essentieel voor de veiligheid van een pand. Zo ook voorzieningen voor de brandveiligheid.
Voor reguliere woningbouw komt de intensiteit uit op een gemiddelde van negen toezichtmomenten, al zal dat aantal naar de aard van de bouw in concrete gevallen hoger of lager kunnen uitvallen.
Het toezichtprotocol koppelt de voorschriften aan de fase van de bouwwerkzaamheden. Op die manier worden per fase de relevante voorschriften gecontroleerd. Aan voorschriften over de constructieve veiligheid hebben wij extra waarde toegekend. Doordat controle achteraf niet mogelijk is, mag niet verder worden gebouwd voordat die voorschriften zijn gecontroleerd.
Bij grote projecten (> € 1.000.000) voeren wij alle toezichtmomenten uit. Bij een goed gevoerde directie en communicatie leggen wij de toezichtintensiteit op een ander niveau dan wanneer dit niet zo is. Veelal maken wij bij grote projecten in overleg met de directie een aantal werkafspraken. Wij coördineren ons werk dan met de deskundigen in het werk. Dergelijke projecten lenen zich niet voor een standaardaanpak en leveren wij maatwerk. In dergelijke gevallen houden wij op alle relevante momenten toezicht en dat documenteren wij ook.
2.5.1.3 Kanttekeningen bij het toezicht
Hierboven hebben wij de toezichtintensiteit vastgelegd voor het bouwtoezicht, waarbij wij per categorie normen hebben gesteld. Daarbij benadrukken wij dat binnen deze categorieën nog heel veel variatie mogelijk is. Zo kan het van belang zijn de toezichtintensiteit gedeeltelijk te laten afhangen van de bouwer en/of de locatie waar wordt gebouwd. Tenslotte kunnen bepaalde punten en details alleen in het werk worden beoordeeld (denk aan luchtdichtheid, details zoals trappen en de kwaliteit van installaties). Die elementen worden door onze medewerkers zelf beoordeeld.
2.5.1.4 Toezicht bouw en brandveiligheid
Veiligheid heeft prioriteit, dat geldt ook voor de brandveiligheid. Wij hebben zelf controleurs brandpreventie. Zij worden betrokken bij het toezicht op dit onderdeel van het Bouwbesluit. Bij grote projecten betrekken wij de brandveiligheidsvoorzieningen al vroeg in het toezichtproces. Afstemming vindt dan plaats over bijvoorbeeld de aan te leveren certificaten en de toezichtmomenten.
Nieuwe omgevingsvergunningen brandveilig gebruik verlenen wij vrijwel altijd in combinatie met een omgevingsvergunning met de activiteit bouwen. Alle bestaande panden hebben een actuele gebruiksvergunning waarop wij gebruikstoezicht houden. Naar aanleiding van het inspectierapport over zorginstellingen krijgen deze de komende jaren extra aandacht.
2.5.1.5 Afwijking van het bestemmingsplan
Als wij een omgevingsvergunning verlenen voor bouw in afwijking van het bestemmingsplan, controleert de controleur nadrukkelijk op de aard en omvang van die afwijking.
Als het alleen gaat om een gebruiksafwijking zonder bouw, volstaan wij met één controle van die vergunning. Voor het overige vindt regulier toezicht plaats.
2.5.2 Projecttoezicht op wijzigingsvergunning monument
In veel gevallen houden wij toezicht op monumentenvergunningen in combinatie met toezicht op de daarbij behorende omgevingsvergunning bouw.
Toezicht op bouwactiviteiten in, aan of bij gemeentelijke, provinciale en rijksmonumenten is intensiever dan bij ‘gewone’ bouw. Zo geven wij ook aandacht aan de begeleiding van de bouwers.
Als bij een verbouwing aan monumenten onverwachte situaties optreden zoeken wij slagvaardig en in overleg naar verantwoorde oplossingen, zonder dat dit tot grote vertragingen leidt.
Uitgangspunt is dat de activiteit monumenten leidt tot één extra toezichtmoment bovenop het hierboven beschreven bouwtoezicht. Naast de beoordeling van de bouwkundige aspecten, geven wij vooral ook aandacht aan de (brand-)veilige uitvoering van werkzaamheden.
Bij sloop maken wij onderscheid tussen risicovol en niet risicovol. Bij sloop die niet risicovol is en waar dus geen bijzonderheden gelden, leggen wij één toezichtmoment vast om na afloop van de sloop vast te stellen dat alle activiteiten zijn uitgevoerd.
Bij de risicovoller sloopactiviteiten vergroten wij het aantal toezichtmomenten, afhankelijk van bij de melding geïnventariseerde bijzondere omstandigheden. Ook is het tijdsbeslag per toezichtmoment hoger dan bij niet-risicovolle sloop.
Bij risicovolle sloop controleren wij gemiddeld driemaal: bij de start; tijdens de sloopwerkzaamheden en na afronding van de sloop. In een aantal gevallen eisen wij voor de sloop een veiligheidsplan, met name als er risico’s zijn met gevolgen voor de omgeving of als wij verkeersproblemen verwachten. Wij beoordelen de in het veiligheidsplan gestelde voorwaarden tijdens het eerste bezoek, nog voor de feitelijke sloop.
2.5.4 Projecttoezicht op werken, geen bouwwerken zijnde (aanleg)
Aanlegvergunningstelsels waarborgen dat werkzaamheden alleen worden uitgevoerd onder de voorwaarde dat natuur-, archeologische- en monumentale waarden niet zonder een daartoe verleende vergunning worden aangetast of vernietigd. Uiteraard houden wij op de verleende vergunningen toezicht. In alle gevallen volstaan wij met maximaal één toezichtmoment: de eindcontrole. De eindcontrole op de werkzaamheden voeren wij veelal uit tijdens de reguliere gebiedscontroles (zie § 2.3.1).
2.5.6 Projecttoezicht op vergunning en melding brandveilig gebruik
In een beperkt aantal gevallen is het voor het gebruiken van een bouwwerk noodzakelijk om een omgevingsvergunning brandveilig gebruik verlenen. Bijvoorbeeld bij verbouwingen en/of gebruikswijzigingen van veelal hotels en pensions. Als dit het geval is houdt een bouwcontroleur samen met een controleur brandpreventie extra toezicht.
Als een gebruiksmelding moet worden gedaan voor een activiteit waarvoor ook een omgevingsvergunning is vereist, dan kan de melding tegelijkertijd met de aanvraag omgevingsvergunning worden ingediend. Naar aanleiding van de gebruiksmelding voeren wij een controle uit, waarbij wij de brandveiligheidsaspecten beoordelen.
Het accent ligt vooral op de horecapanden. Ook elke wijziging aan een bouwwerk, waarvoor eerder een melding is gedaan, moet opnieuw worden gemeld als een afwijking ontstaat in de eerder gemelde gegevens.
De gebruiksmelding is zaakgebonden. Dat betekent dat een nieuwe eigenaar die het bestaande gebruik voortzet niet opnieuw een melding hoeft te doen. Ook is de geldigheidsduur van een gebruiksmelding in beginsel onbeperkt. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker zelf om bij een voorgenomen wijziging van het gebruik te beoordelen of het nog steeds aan de criteria voor de melding voldoet, dan wel dat een nieuwe melding moet worden gedaan. Bij het gebruikstoezicht beoordelen wij of de gebruiker zich op dit punt aan de regels heeft gehouden.
Regelmatig komt het ook voor dat een gebruiksmelding wordt gedaan voor een evenement of andere activiteit waar meer dan 50 mensen tegelijkertijd aanwezig zijn. Onze controleurs zijn dan verantwoordelijk voor het tijdig beoordelen van de situatie op brandveiligheids-aspecten. Hierover zijn werkafspraken gemaakt om de veiligheid tijdens evenementen te garanderen.
2.5.9 Toezicht op reclamevergunning
De reclamevergunning op grond van de APV verlenen wij alleen als de reclame niet als bouwwerk kan worden aangemerkt, zoals een plaat aan een gevel of sandwichborden. Wij controleren de reclamevergunningen alleen in het gebiedstoezicht en alleen op overtredingen. Uitzondering geldt voor de toestemming die in evenementenvergunningen wordt verleend voor reclame-uitingen, zoals het plaatsen van sandwichborden of spandoeken. Deze controleren wij op het maximum aantal. Ook zien wij erop toe dat zij na afloop van het evenement ook weer worden verwijderd. Toestemming voor dergelijke borden geven wij alleen voor evenementen binnen de gemeentegrenzen. Illegaal geplaatste borden verwijderen wij meteen.
2.5.10 Toezicht op evenementenvergunning
Onze APV definieert een evenement als “elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak”. Die brede definitie omvat een groot aantal totaal verschillende activiteiten, variërend van een buurtbarbecue tot bijvoorbeeld Jazz & Sail.
Dat maakt het lastig om vaste regels voor het toezichtregime te maken. Wel kunnen wij een paar algemene uitgangspunten vastleggen. Voor elke vergunning bekijken wij wat nodig is. Op kleine evenementen, zoals buurtbarbecues, houden wij geen actief toezicht, wel geven we deze evenementen aan politie en hulpdiensten door.
Bij het toezicht op de overige evenementen hanteren wij twee belangrijke uitgangspunten:
Jaarlijks terugkerende evenementen controleren wij in principe tweemaal. Eén keer tijdens de opbouw, waarbij wij de veiligheidsaspecten beoordelen en één keer tijdens de uitvoering, waarbij wij vooral toezien op de naleving van de vergunningvoorschriften.
Bij meerdaagse evenementen houden wij meer toezicht. Bovenop de eerder genoemde aspecten geven wij daarbij aandacht aan de openbare orde, geluidsoverlast, uitstallingen en illegale verkoop / venten.
Onze controleurs nemen altijd in de voorbereiding van de vergunning contact op met de initiatiefnemers en eventuele handhavingspartners (politie, brandweer en de RUD NHN) om goede werkafspraken te maken.
2.5.11 Toezicht op vergunning Drank- en Horecawet
Bij het verlenen van een Drank- en Horecatwetvergunning wordt een bouwkundige toets gedaan waardoor het niet meer nodig is om extra controles in de realisatiefase te doen. Alle vergunningen worden meegenomen in de controles tijdens de gebruiksfase.
In de gebruiksfase staat centraal het toezicht op gronden, bouwwerken en inrichtingen, waarbij wij beoordelen of zij worden gebruikt overeenkomstig de geldende regels. Het is een verdieping van het gebiedstoezicht. In dit toezicht is sprake van georganiseerde en voorbereide toezichtactiviteiten.
Toezicht in de gebruiksfase heeft betrekking op een aantal aspecten, zoals onder meer:
Voor al deze onderwerpen hebben wij beleidsuitgangspunten vastgelegd voor het toezicht. Aandachtspunt daarbij is dat wij de verschillende onderwerpen op tal van punten wel kunnen onderscheiden, maar niet scheiden. Als wij hieronder het voorbeeld noemen van illegale bewoning, dan spelen daarbij zowel bouwtechnische als planologische en eventueel brandveiligheidsaspecten een rol. Uiteraard maken wij altijd een integrale afweging bij het beoordelen van de uitkomsten van het toezicht.
2.6.1 Toezicht op de bestaande bouw
Het toezicht op (het gebruik van) de bestaande bouw onderscheiden wij van de overige besproken taken. Die toezichtstaken vinden hun grondslag in de Woningwet. Overtredingen en gebreken constateren wij alleen als wij er ook daadwerkelijk naar op zoek gaan. De inzet hierop moeten wij actief programmeren. In onderstaand overzicht hebben wij een aantal onderwerpen benoemd met daarbij de wijze waarop toezicht wordt gehouden. Het zijn allemaal panden met specifieke risico’s.
Onze woningvoorraad is in het algemeen van een goede kwaliteit. Voor zowel de staat van de woningen en andere gebouwen, als het toezicht op de vergunningvrije bouw geldt dan ook als uitgangspunt dat wij deze beoordelen in het gebiedstoezicht. Daarmee kunnen wij afdoende inspelen op verpaupering en overtredingen.
Sinds 2008 zijn wij bezig met een project “permanente bewoning recreatiewoningen”. Om in aanmerking te komen voor een persoonlijke gedoogbeschikking moet de woning voldoen aan minimale eisen omtrent bouwkundige staat, brandveiligheid en hygiëne.
In onze gemeente is één overdekt openbaar zwembad, De Beeck. Dit bad controleren wij tweejaarlijks systematisch op constructieve gebreken, waarbij wij het accent leggen op de ophanging van het systeemplafond. Gelijktijdig controleren wij ook de ophanging van de luchtbehandelingskanalen en de luidsprekers. Daarnaast kennen wij op dit moment vijf niet-openbare overdekte zwembaden. Ook hier houden wij actief toezicht met een frequentie van twee of vijf jaar om eventuele corrosie tijdig te ontdekken. De frequentie van het toezicht is afhankelijk van de aard van de gebruikte materialen.
Bij panden met een (gelijmde) gevelbekleding bestaat een groter risico op loslaten. Wij hebben een inventarisatie gemaakt van deze panden. Ook deze panden inspecteren wij periodiek projectmatig. Datzelfde geldt voor de vijf panden in de gemeente met galerijvloeren.
Ons onderdeel Beheer is eerstverantwoordelijk voor het toezicht op de bruggen en viaducten, waardoor Toezicht en Handhaving slechts globaal de bouwkundige staat hoeft te beoordelen.
In dit toezicht geven wij ook systematisch aandacht aan de zogeheten risico-locaties. Dat betreft met name locaties waar wij in het verleden om tal van redenen handhavend hebben opgetreden en waar het risico op herhaling bestaat.
2.6.2 Gebruikstoezicht op brandveilig gebruik
In 1997 heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken een preventie-actieplan (PREVAP) gelanceerd. Ook wij hebben op dit principe een aanpak geïntroduceerd die in de praktijk goed werkt. Sinds 2008 gelden nieuwe regels waardoor minder gebruiksvergunningen hoeven te worden verstrekt. Het accent is daarbij verschoven van het vastleggen van vergunningvoorschriften naar het uitoefenen van toezicht op de panden die daarvoor in aanmerking komen. De rol van het toezicht is sindsdien veel belangrijker geworden.
Wij hebben tussen 2001 en 2008 een inhaalslag uitgevoerd op de gebruiksvergunningen. Hiermee is het gebruikstoezicht op brandveiligheid op orde gebracht. Alle risicopanden zijn zo nodig aangeschreven. Het reguliere toezicht vindt plaats op basis van de uitgangspunten zoals die in het Prevap staan vermeld. Ook de komende jaren zullen wij hieraan uitvoering geven.
gebruiksvergunningen en meldingen
Jaarlijks evalueren wij de ervaringen uit het toezicht. Met die ervaringen houden wij rekening bij de programmering in het volgende jaar. Panden met een hoger risico bezoeken wij met een hogere frequentie.
2.6.3 Gebruikstoezicht op ruimtelijke waarden
In een aantal gevallen vinden wij een specifiek toezicht op ruimtelijke waarden noodzakelijk. Het gaat dan vooral om situaties waarin wij het gebiedstoezicht ontoereikend vinden om specifieke waarden te kunnen beschermen. Voorbeelden hiervan zijn:
Dit toezicht hebben wij ondergebracht onder het thematisch toezicht dat behoort tot het gebiedstoezicht. Jaarlijks wijzigen wij het thema, afhankelijk van de politieke speerpunten.
Thema’s die naar onze mening structureel aandacht zullen blijven vragen zijn:
Deze thema’s nemen wij periodiek op in de werkprogramma’s voor het toezicht. In het gebiedstoezicht inventariseren wij de omvang van de overtredingen.
2.6.5 Gebruikstoezicht op monumentale waarden
Wij hebben in totaal 184 rijks-, provinciale en gemeentelijke monumenten. Als uit het toezicht blijkt dat handhaving noodzakelijk is, bijvoorbeeld bij illegale bouwactiviteiten aan monumenten, dan krijgt die handhaving prioriteit. De gemeente treedt hiertegen snel en adequaat op, als dat nodig is met spoedshalve bestuursdwang.
Vergunningvrije activiteiten bij monumenten hebben prioriteit. Juist hier is het van belang om met goede voorlichting en gerichte advisering te voorkomen dat monumentale waarden worden vernietigd.
2.6.6 Gebruikstoezicht APV en overige
Voor het toezicht op de APV en overige wetgeving geldt hetzelfde als voor het toezicht op de ruimtelijke waarden en de bestaande bouw. Het toezicht op de excessenregelingen uit de APV voeren wij uit in het gebiedstoezicht en op verzoeken en meldingen.
Voor zover wij in de gebruiksfase toezicht uitoefenen, zal dat vrijwel altijd projectmatig gebeuren. Onder het gebruikstoezicht vallen:
De inzet op deze taken leggen wij jaarlijks vast in het werkprogramma omdat de overtredingen vooral ’s avonds en ’s nachts plaatsvinden. Controle op deze onderwerpen voeren wij in het gebiedstoezicht slechts beperkt uit.
2.6.7 Gebruikstoezicht Drank- en Horecawet
Op een aantal specifieke momenten is toezicht van de Drank- en Horecawet van belang:
Tijdens deze toezichtmomenten houden wij een integrale controle waarbij wij alle aspecten van de drank en Horecawet meenemen. Speerpunten tijdens deze controles zijn:
Ad 1: tijdens uitgaansavonden in de gebieden Bergen Centrum en Egmond aan Zee
Ad 2: tijdens grootschalige evenementen
Ad 3: reguliere controle van de vergunning
Geen aanduiding leeftijdsgrenzen bij de toegang of aanduiding niet goed leesbaar | |
Leidinggevende op vergunning/aanhangsel vermeld is niet vermeld | |
We houden toezicht omdat we het alcoholgebruik onder jongeren willen terugdringen en omdat we alcoholgerelateerde verstoringen van de openbare orde willen aanpakken. Daarbij handhaven conform de regels uit de nota ‘Implementatie van de vernieuwde Drank- en Horecawet’. In bijlage 3 is de sanctiestrategie opgenomen die wij hanteren.
2.6.8 Beschikbaarheid buiten kantooruren
In artikel 7.4 van het Bor staat een aantal criteria genoemd waaraan wij moeten voldoen. Een van die eisen is dat wij ook buiten de gebruikelijke kantooruren bereikbaar en beschikbaar zijn.
Op dit moment is onze piketdienst niet altijd bereikbaar voor de openbare ruimte. Bij calamiteiten wordt de crisisorganisatie ingeschakeld.
De sloop- en saneringsfase is logischerwijze de volgende stap in de cyclus. Aan deze stap geven wij normaliter tijdens de vergunningenfase en het daaropvolgende toezicht invulling.
Op grond van artikel 6.2c Wabo treedt een omgevingsvergunning voor bouwen niet in werking als er een vermoeden is dat de grond waarop wordt verbouwd ernstig is verontreinigd. De vergunning treedt pas in werking als:
De begeleiding van en toezicht op de sanering wordt uitgevoerd door de RUD NHN. Als er een vermoeden is van bodemverontreiniging eisen wij altijd een inventarisatierapport. Wij zien er op toe dat dit rapport ook wordt aangeleverd en bieden het ter beoordeling aan de uitvoeringsdienst aan. Als sprake is van bodemverontreiniging, vragen wij ook een saneringsrapport. Vervolgens zien wij er strikt op toe dat aan alle administratieve verplichtingen is voldaan, zoals het overleggen van stortbonnen.
Eenzelfde werkwijze hanteren wij bij sloop waar het vermoeden van gebruik van asbest bestaat.
Ingeval van calamiteiten treden wij snel en adequaat op om ernstige en onomkeerbare schade te voorkomen. Tenzij wij direct met de eigenaren/rechthebbenden duidelijke afspraken kunnen maken, zullen wij bij de verwachting van ernstige veiligheids- en gezondheidsrisico’s eerst (van gemeentewege) saneren en daarna de kosten verhalen. Saneren gebeurd in ieder geval als:
Hierboven hebben we een aantal uitvoeringsaspecten beschreven. Daarbij is van belang te benadrukken dat ook de samenhang van activiteiten aandacht vraagt. Om daaraan op een verantwoorde wijze invulling te geven moeten we aan een aantal randvoorwaarden aandacht besteden. We bespreken ze hieronder.
Wij oefenen onze taken uit op een verantwoord en kwalitatief hoogwaardig niveau. Om daarin te voorzien zal steeds geïnvesteerd moeten blijven worden in de kennis en ontwikkeling van de medewerkers. Om de kwetsbaarheid in de organisatie tot een acceptabel minimum beperken bezitten alle medewerkers, naast hun eigen specialisme, over voldoende kennis op tenminste één ander vakgebied van het omgevingsrecht, zodat zij in staat zijn bij ziekte, personeelsverloop en vakanties bij te kunnen springen.
Op een aantal terreinen is het mogelijk om integraal toezicht te houden. Milieucontroles kunnen bijvoorbeeld samen met de RUD NHN worden uitgevoerd, mits er aandacht is voor de randvoorwaarden en beperkingen.
Als vanuit het toezicht ernstige problemen worden gesignaleerd op bijvoorbeeld milieugebied (geluid, stank, e.d.), dan worden deze problemen doorgegeven aan de jurist. Die organiseert het vervolg en bereidt zo nodig met de RUD NHN maatregelen voor. Pas als een beheerssituatie is bereikt, kunnen de controleurs de taak weer overnemen.
Hoofdstuk 3 Juridische handhaving
Als de regels worden overtreden treden we daartegen op. Ook daarvoor leggen we beleids- en gedragsregels vast. Die regels zorgen voor een zo efficiënt en effectief mogelijke inzet van de beschikbare handhavinginstrumenten.
We hebben een aantal handelingsmogelijkheden als een overtreding wordt geconstateerd:
Dit kan op twee manieren: door toepassing van een last onder bestuursdwang en door het opleggen van een last onder dwangsom.
Als sprake is van een strafbaar feit, kan proces-verbaal worden opgemaakt van de overtreding door een boa (buitengewoon opsporingsambtenaar) of door de politie. Het Openbaar Ministerie kan strafvervolging instellen. Daarnaast zijn er bestuurlijke strafsancties, te weten de bestuurlijke boete en de bestuurlijke strafbeschikking.
c)Niet optreden, gedogen of legaliseren
Hoewel dit niet altijd wordt onderkend, kan ook niet optreden tegen een overtreding in een aantal gevallen verregaande rechtsgevolgen hebben.
Toepassing van bestuursdwang leidt veelal tot hogere bestuurslasten dan het opleggen van een last onder dwangsom. Het ongedaan maken van een overtreding door de gemeente vraagt een gedegen voorbereiding en uitvoering van taken die flink wat organisatie vragen. Ook het kostenverhaal vraagt de nodige aandacht. Het opleggen van een last onder dwangsom legt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij de overtreder zelf. Dit geeft de gemeente slechts de plicht om te toetsen of na het verstrijken van de gestelde termijn de overtreding ongedaan is gemaakt. Om die reden hebben wij een voorkeur voor de last onder dwangsom. Bij spoedeisen zaken passen wij echter altijd bestuursdwang toe.
Daarbij moet wel worden bedacht dat een dwangsom natuurlijk niet direct de overtreding ongedaan maakt. Dat moet de overtreder zelf doen binnen de begunstigingstermijn. Gebeurt dit niet, dan kan het college opnieuw een sanctie opleggen. Omdat de dwangsom niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd, zal dan bestuursdwang worden overwogen.
Als gemeentelijk eigendom in het geding is dwingen wij de nakoming van de overeenkomst privaatrechtelijk af. Bijvoorbeeld bij de handhaving van gebruiks- of andere regels op, in of aan gemeentelijke eigendommen.
Wij hanteren een tweestappenmodel in de voorbereiding op handhavingsacties. Eerst sturen we een brief waarin onder andere wordt omschreven welke overtreding is geconstateerd. Die brief is de vooraanschrijving. Degene die wordt aangeschreven kan hierop reageren. Als die reactie geen nieuwe inzichten biedt, dan volgt daarop meteen het handhavingsbesluit.
De dossieropbouw begint met het constateren van een overtreding of het ontvangen van een verzoek om handhaving. Deze geconstateerde overtreding kan gebaseerd zijn op een eigen waarneming van een controleur, een melding of een verzoek om handhaving. Die overtreding wordt vastgelegd met een rapport en foto’s. Elke overtreder wordt met de schriftelijke vooraanschrijving de mogelijkheid geboden om te worden gehoord en om de overtreding zelf ongedaan te maken. Tenzij er spoedeisende redenen zijn om hiervan af te zien. Dat laatste motiveren we altijd en zo mogelijk wordt telefonisch of mondeling geprobeerd om alsnog aan de hoorverplichting te voldoen. Hiervan wordt altijd een verslag gemaakt, dat we aan het dossier toevoegen. Daaarna vindt een tweede inspectie plaats en wordt vastgelegd of de overtreding nog steeds bestaat. Vervolgens wordt een handhavingsbesluit genomen met een begunstigingstermijn.
Als na de vooraankondiging nog sprake is van een overtreding, dan gaan we handhaven. We sturen een dwangsomaanschrijving met een begunstigingstermijn (de termijn waarin de overtreder de gelegenheid krijgt om de overtreding ongedaan te (laten) maken).
In de voorbereiding op de dwangsomaanschrijving beantwoorden wij in ieder geval de volgende vragen:
Essentieel voor de toepassing van de last onder dwangsom is dat de overtreder bekend moet zijn. Zijn er meerdere overtreders, dan krijgen zij van ons elk een last onder dwangsom opgelegd voor die overtreding. Wij kunnen en zullen niet beoordelen wie in welke mate overtreder is. Alle eventuele overtreders zijn voor ons volledig verantwoordelijk en aanspreekbaar.
De wet kent drie varianten van de last onder dwangsom:
Bij een bedrag per tijdseenheid of per overtreding moet altijd ook een maximum worden genoemd. Per geval bepalen wij welke vorm het meest geschikt is om het gewenste resultaat te bewerkstelligen.
In alle gevallen waarin sprake is van een illegale situatie die door eenmalig handelen van de overtreder ongedaan kan worden gemaakt, kan een dwangsom in de vorm van een bedrag ineens worden opgelegd. Na het verstrijken van de begunstigingstermijn wordt de gehele dwangsom verbeurd.
Een bedrag per tijdseenheid kan leiden tot onduidelijkheid wanneer de termijnen zijn verstreken. En deze variant vraagt nogal wat actie van de gemeente omdat steeds na het verstrijken van een termijn een verslag van waarneming moet worden opgemaakt.
Om de bestuurslasten tot een minimum te beperken, hanteren wij als uitgangspunt dat een dwangsom ineens wordt opgelegd bij overtredingen die door eenmalig handelen (of nalaten) van de overtreder ongedaan kunnen worden gemaakt. Alleen in uitzonderingsgevallen leggen wij een bedrag per tijdseenheid of per overtreding op.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het vastgestelde bedrag in redelijke verhouding moet staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. De hoogte van de dwangsom moeten wij altijd motiveren.
Ons uitgangspunt is dat de dwangsom tenminste het voordeel wegneemt dat de overtreder heeft. Om voldoende stimulans te kunnen bieden de overtreding ongedaan te maken, zullen wij de berekende bedragen met een factor twee vermenigvuldigen.
Als een dwangsombeschikking het ongedaan maken van meerdere overtredingen omvat, dan leggen wij per overtreding een dwangsom op en bepalen de hoogte dan ook per overtreding.
Wij hanteren als uitgangspunt een termijn van achttien weken. Voor deze termijn hebben wij gekozen omdat daarmee zowel de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift (zes weken) als de wettelijke termijn voor het afhandelen daarvan (twaalf weken) wordt bestreken. Daarmee voorkomen wij dat veel energie moet worden gestoken in het afhandelen van verzoeken om voorlopige voorziening. Als wij kortere of langere termijnen hanteren, dan motiveren wij dit in het besluit.
3.4.2 Het verbeuren van de dwangsom
Voordat we de dwangsom innen voeren wij een controle uit na het verstrijken van de termijn De controleur maakt daar een verslag van waarneming van (met datum, situatietekening en foto’s).
Wij kunnen en zullen het verschuldigde bedrag, verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, invorderen. Wij zien er stringent op toe dat deze, geheel in de Awb geregelde, procedure zorgvuldig wordt uitgevoerd. Wij versturen deze brieven altijd zowel aangetekend als via de gewone post.
Met het in werking treden van de vierde tranche van de Awb is de positie van derde-belanghebbenden bij de handhaving versterkt. Op grond van artikel 5:37 lid 2 Awb kan zowel degene die de gemeente heeft verzocht handhavend op te treden als ook een andere belanghebbende de gemeente verzoeken een beschikking omtrent invordering van de dwangsom op te leggen. Om dit te voorkomen vorderen wij zelf slagvaardig in.
Als de dwangsom niet het gewenste resultaat zal opleveren of heeft opgeleverd, wordt bestuursdwang overwogen.
3.5.2 Effectueren van bestuursdwang
Bij het effectueren van de bestuursdwang hanteren wij altijd een aantal uitgangspunten:
Wij effectueren de bestuursdwang pas als de begunstigingstermijn is verstreken, de aanschrijving onherroepelijk is geworden, of een beslissing op het bezwaarschrift is genomen waarbij het bezwaarschrift ongegrond is verklaard en het handhavingsbesluit in stand is gelaten, of een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend en dit verzoek is afgewezen.
Wij effectueren de bestuursdwang overeenkomstig de aanschrijving. Dat wil zeggen dat wij de feitelijke handeling plegen of laten plegen die aan de aangeschrevene was opgelegd. Juist daarom moeten wij al in de voorbereiding goed beoordelen of wij feitelijk in staat zijn tot effectuering over te gaan.
Wij maken van de effectuering proces-verbaal op. Zo mogelijk maken wij een foto- of video-opname van de effectuering. Als wij goederen meenemen, maken wij daarvan een inventarisatielijst met een foto- of videorapportage. Wij zien erop toe dat uit deze rapportage de staat en waarde van de goederen blijkt. Dit kan van belang zijn als de goederen worden verkocht, weggegeven of vernietigd en later geschillen ontstaan over de waarde.
Wij verhalen alle kosten, inclusief de invorderingskosten, op de overtreder. Voor de invordering van de kosten van bestuursdwang en het invorderen van verbeurde dwangsommen geldt als vaste werkwijze dat wij eenmaal een factuur sturen. Als niet betaald wordt, stellen wij het dossier in handen van de deurwaarder.
Bij de dwangsom hebben wij aandacht gegeven aan de invorderingsbeschikking. Bij bestuursdwang geldt een vergelijkbare regeling, dit is de toepassingsbeschikking. Beleidsuitgangspunt is dat wij de bestuursdwang effectueren binnen vier weken na afloop van de begunstigingstermijn.
In zeer spoedeisende gevallen waarin zelfs de tijd ontbreekt om een aanschrijving op papier te zetten en op de voorgeschreven wijze bekend te maken, zeggen wij mondeling bestuursdwang aan en effectueren wij meteen. De al uitgevoerde bestuursdwang stellen wij dan naderhand alsnog op schrift en maken dat besluit bekend. Tegen dit besluit staat dan alsnog bezwaar en beroep open.
Spoedshalve bestuursdwang is slecht in algemene regels vast te leggen, omdat het om risico’s gaat die meteen getackeld moeten worden. Het zal altijd gaan om acute situaties waarbij grote veiligheids- en/of gezondheidsrisico’s ontstaan of waarbij onomkeerbare schade kan optreden. Voorbeelden in het kader van deze nota zijn:
Bij het stilleggen van de bouw is de algemene regeling voor spoedshalve bestuursdwang van toepassing. Aangezien dit echter de meest voorkomende vorm van spoedshalve bestuursdwang is, maken wij hiervoor toch een aantal werkafspraken.
Wij streven zoveel mogelijk naar een vrijwillige stillegging om nodeloos werk te voorkomen. Met de bouwer maken wij ter plaatse afspraken over dat vrijwillige stilleggen. Gaat het om kleine afwijkingen, dan wijzen wij de bouwer daar mondeling op en maken wij een afspraak om deze afwijkingen op korte termijn aan te passen. Ook als niet per se maatregelen moeten worden getroffen, volstaan wij met een mondelinge aanwijzing en goede afspraken.
Alleen bij grote en ernstige afwijking is dan nog slechts handhaving nodig door middel van het stilleggen van de bouw.
3.Preventieve dwangsom en kans op herhaling
Als klaarblijkelijk is dat de stillegging dreigt te worden overtreden zal de gemeente de stillegging combineren met een preventieve last onder dwangsom. Ook bij kans op herhaling leggen wij een last onder dwangsom ter voorkoming daarvan op.
4.De afwijking kan worden gelegaliseerd
Als de afwijking kan worden gelegaliseerd verzoeken wij de overtreder een wijziging op zijn eerder verleende omgevingsvergunning bouw aan te vragen. Daarbij geven wij aan dat, als niet binnen vier weken na verzending een ontvankelijke aanvraag is ingediend, wij ervan uitgaan dat de overtreder geen vergunning wenst aan te vragen. Als de aanvraag wordt ingediend, dan houden wij verdere actie aan totdat op de aanvraag is beslist.
5. De afwijking kan niet worden gelegaliseerd
Als blijkt dat de overtreding niet gelegaliseerd kan worden, trekken wij het stilleggingsbesluit in en leggen wij een dwangsom op om de overtreding ongedaan te maken.
3.7 Termijnen van de lastgeving
Wij stellen de overtreder altijd in de gelegenheid zelf maatregelen te treffen om de overtreding ongedaan te maken. Alleen bij spoedshalve bestuursdwang, als onmiddellijk maatregelen zijn vereist, zien we hiervan af. De termijn wordt altijd zo gekozen dat de overtreder voldoende tijd heeft om de overtreding ongedaan te maken of ongedaan te laten maken.
Wij hanteren als uitgangspunt een termijn van achttien weken. Voor deze termijn hebben wij gekozen omdat daarmee zowel de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift (zes weken) als de wettelijke termijn voor het afhandelen daarvan (twaalf weken) wordt bestreken. Als wij kortere of langere termijnen hanteren, dan motiveren wij dit in het besluit. Bijvoorbeeld als het gaat om kleine overtredingen die snel en tegen lage kosten ongedaan kunnen worden gemaakt of in spoedeisende gevallen. Voor dergelijke overtredingen hanteren wij een (beduidend) kortere termijn. Deze aanschrijvingen effectueren wij na afloop van de termijn zo spoedig mogelijk.
Als een belanghebbende een ontvankelijk bezwaarschrift tegen een handhavingsbesluit indient, schorten wij als er geen spoedeisend belang is, op verzoek, de begunstigingstermijn op tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift. Als beroep wordt ingesteld wordt de begunstigingstermijn in beginsel niet (opnieuw) opgeschort. Als de voorzieningenrechter verzoekt, voorafgaande aan of tijdens de behandeling van een verzoek om voorlopige voorziening, om opschorting van begunstigingstermijn, schorten wij deze op te tot uiterlijk zes weken na de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening.
Besluiten versturen wij zowel aangetekend als via de gewone post om misverstanden over of de aanschrijving is aangekomen te voorkomen. Alle nieuwe aanschrijvingen schrijven wij op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke verplichtingen (Wkpb) in in een openbaar register. Bekendmaking van een lopende handhavingsprocedure aan de nieuwe eigenaar is dan niet meer nodig. De overtreding is al kenbaar bij de eigendomsoverdracht. Als de overtreder onbekend is, dan publiceren wij de aanschrijving in een dag- of nieuwsblad en/of plakken wij het besluit op het gemeentelijk publicatiebord of ter plaatse aan.
De aanpak van strafrechtelijke handhaving baseren wij op landelijke uitgangspunten. In overleg met politie en Openbaar Ministerie bezien wij hoe een en ander concreet invulling moet krijgen. Hieronder een aantal algemene uitgangspunten.
Ook voor de bouw- en ruimtelijke wet- en regelgeving kunnen wij aangeven wanneer naar onze opvatting sprake is van “gekwalificeerde” overtredingen. Wij zijn van opvatting dat sprake is van een gekwalificeerde overtreding van de bouw- en ruimtelijke regelgeving wanneer wordt voldaan aan één of meer van de volgende criteria. Er is sprake van:
Bij bestuursrechtelijke recidive binnen een jaar, zullen wij direct starten met de voorbereiding van een bestuursrechtelijke maatregel. Aandachtspunt hierbij is dat wij een en ander doorspreken in het politie-overleg. Afspraken met de politie zijn daarbij voorstelbaar, bijvoorbeeld over het in beslag nemen van bouwmateriaal. Is sprake van zo’n overtreding, dan leggen wij een bestuursrechtelijke sanctie op en doen gelijktijdig aangifte om ook een strafrechtelijke sanctionering mogelijk te maken.
3.10 Bestuurlijke strafsancties
Sinds 1 juli 2009 is in de Algemene wet bestuursrecht een regeling opgenomen voor de
bestuurlijke boete. Wij maken van deze mogelijkheid alleen gebruik op het gebied van de Drank- en Horecawet. Hierbij hanteren wij de werkwijze dat wij eerst een waarschuwing geven en daarna een boete als de overtreding niet wordt beëindigd of opnieuw begaan wordt. In bijlage 3 is de sanctiestrategie opgenomen die wij hanteren.
Wij maken ook gebruik van de bestuurlijke strafbeschikking. De bestuurlijke strafbeschikking maakt deel uit van de Wet OM-afdoening en is dus, anders dan de bestuurlijke boete, onderdeel van het strafrecht.
Het opleggen van een bestuurlijke strafbeschikking is veel minder arbeidsintensief dan de bestuurlijke boete. De boa die een bestuurlijke strafbeschikking uitvaardigt, gaat met zijn bon naar het gemeentehuis en voert daar zelf de gegevens en feitcode in in het gemeentelijke systeem. Vervolgens stuurt hij dit door naar het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), dat voor de inning van de boete zorgt. Als de overtreder niet betaalt, geeft het CJIB (na aanmaning) de zaak in handen van de deurwaarder voor uitvoering van de strafbeschikking.
Is de ‘bestrafte’ persoon het er niet mee eens, dan moet hij zelf in actie komen en verzet instellen bij het Openbaar Ministerie.
Er is een lijst met feiten waarvoor boa’s van gemeenten, waterschappen en
bestuursorganen uit het Transactiebesluit Milieudelicten (BTM) strafbeschikkingen kunnen
uitvaardigen. Deze lijst is in een AMvB vastgelegd.
Het CJIB int de bestuurlijke strafbeschikking, maar de opbrengst gaat niet in zijn geheel naar
de staatskas. Wij krijgen circa 25% van de opbrengst.
Er geldt een “beginselplicht tot handhaving”. Toch moet ervoor worden gewaakt dat de gemeente al te zeer de handhaving laat beïnvloeden door klachten en handhavingsverzoeken. Uiteindelijk moet vooral de ernst van de overtreding de prioriteit bepalen.
Wij merken elk schriftelijk handhavingsverzoek aan als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat betekent dat zo’n verzoek alleen wordt gehonoreerd van een belanghebbende, iemand wiens belang rechtstreeks is betrokken bij de betreffende overtreding.
Ons uitgangspunt is dat een ontvankelijk handhavingsverzoek een hogere prioriteit krijgt dan een eigen constatering van een controleur. De prioriteitstelling uit § 3.13 is daarbij leidend. Als wij afwijzend beslissen op een handhavingsverzoek, geven wij bijzondere aandacht aan de motivering van dat besluit, en dan met name de belangenafweging die daaraan ten grondslag ligt.
De “beginselplicht tot handhaving” geldt behoudens bijzondere omstandigheden. Het benoemen daarvan is wezenlijk.
We streven ernaar om de aanvrager binnen acht weken nadat het verzoek is gedaan bericht te sturen of er een overtreding plaats vindt en zo ja, wanneer wij de overtreding aanpakken. Te zijner tijd krijgt de aanvrager als derde-belanghebbende een kopie van het (ontwerp)besluit toegestuurd. Als door de aard van de overtreding het onderzoek naar de legalisatie van de vermeende overtreding meer tijd in beslag neemt, schorten wij de beslistermijn op.
Alle meldingen die niet als handhavingsverzoek zijn aangemerkt, geven wij dezelfde status als een signalering zoals ook een controleur die kan doen. Zij worden afgehandeld in de volgorde die door de prioriteitenstelling wordt bepaald. De melder krijgt een kennisgeving waarin wij aangeven dat wij hem niet als belanghebbende aanmerken en dat dus geen sprake kan zijn van een handhavingsverzoek.
De werklast op het gebied van handhaving varieert met de overtredingen in de gemeente. Onze capaciteit om overtredingen aan te pakken heeft echter grenzen. Daarom moet een afwegingskader voor prioriteitstelling worden gemaakt. De prioriteitstelling heeft tot doel om een rangorde aan te brengen in de werkvoorraad van controleurs en handhavingsjuristen.
3.12.1 Wat is de aard van overtreding?
De eerste ordening die wij aanbrengen, is de aard van de overtreding. Als basis nemen wij het type overtreding, waaraan punten worden toegekend. De volgende overtredingen komen het meest voor:
Deze basispunten worden met 2 punten verlaagd als de activiteit kan worden gelegaliseerd.
3.12.2 Waar vindt de overtreding plaats?
Vervolgens kennen we punten toe aan een aantal omgevingsfactoren. Bij de gebiedsdelen sluiten wij aan op de gebiedsindeling zoals wij die in het vorige hoofdstuk al hebben benoemd. De waarden in de gebieden en de kwetsbaarheid daarvan hebben wij als uitgangspunt genomen.
Deze punten worden met 3 verhoogd als de overtreding zichtbaar is vanaf de openbare weg.
Tenslotte worden nog punten toegekend aan een aantal specifieke factoren.
Hieronder lichten we al deze factoren toe.
Levensbedreigende situatie (bijvoorbeeld instortings/brandgevaar)
Het zal duidelijk zijn dat wanneer een levensbedreigende situatie is ontstaan, direct optreden is geboden. Door aan deze gevallen een hoge score toe te kennen (20), zullen zij altijd met de hoogste prioriteit eindigen. Hierbij geldt dat het advies van de deskundige discipline, bijvoorbeeld de bouwinspecteur of de brandweer, bepalend is. De levensbedreigende situatie moet door de deskundige op schrift worden gesteld (situatie met foto’s verduidelijkt). Deze rapportage dient mede als basis voor de handhavingsactie. Er wordt direct een aanschrijving gestuurd. Termijnen worden zeer kort gehouden.
Bij gezondheidsrisico’s moet vooral worden gedacht aan blootstelling aan asbest en andere gezondheidsbedreigende stoffen zoals (rook-)gassen en mogelijk ziekteverwekkende stoffen.
Als door de illegale (ver)bouw overlast voor derden ontstaat dan worden extra punten toegekend. Voorbeelden zijn overlast door opslag van materialen en overlast als gevolg van illegaal gebruik.
Op een verzoek om handhaving moet uiteraard snel worden gereageerd. De hoge score zorgt hiervoor. Bij een lage totaalscore kan worden besloten dat nog niet wordt opgetreden, maar dat op een later tijdstip de zaak aangepakt zal worden. Waar het gezamenlijke actie met andere disciplines betreft, gebeurt dit in overleg.
Gevaar (niet levensbedreigend)
Weliswaar geen vastomlijnd begrip, maar door deze factor op te nemen kan per geval worden beoordeeld of er een extra score moet worden toegekend.
Wanneer een andere discipline (groen, wegen, milieu, brandweer) verzoekt om gezamenlijk een bepaalde overtreding aan te pakken, dan levert dat een extra score op (5).
Als het een kleine overtreding betreft, die ondanks deze extra punten nog een lage eindscore behaalt, dan wordt aan de verzoekende discipline meegedeeld dat nog niet wordt opgetreden.
Door punten toe te kennen afhankelijk van de actualiteit van een bestemmingsplan wordt bereikt dat illegale situaties in nieuwere bestemmingsplannen eerder voor handhaving in aanmerking komen.
Als sprake is van gevaar voor precedentwerking dan verhogen wij de score met 6. Zo voorkomen wij dat één overtreding de bron wordt voor grotere aantallen overtredingen.
Als op grond van de welstandsnota te verwachten is dat het welstandsadvies over een illegaal bouwwerk negatief zal zijn, kennen wij extra punten toe.
Indien de illegale activiteit plaatsvindt aan, in of bij een monument of beeldbepalend pand dan zijn er meer belangen in het geding en verhogen wij de score.
Illegale situatie bestaat langer dan 5 jaar
Als de illegale situatie langer dan 5 jaar bestaat en er is in die tijd niet tegen opgetreden dan is er sprake van een lage prioriteit en wordt de score met 3 punten verlaagd. Als de overtreding al vijf jaar heeft kunnen bestaan zonder optreden van de gemeente, dan mogen wij veilig aannemen dat het geen hoge prioriteit heeft.
Wanneer het gemeentebestuur opdracht geeft om handhavend op te treden dan worden daar extra punten voor toegekend. Door dit aspect als factor mee te nemen, bereiken wij dat deze zaken een hogere prioriteit krijgen.
Wanneer over bepaalde items beleidsnota’s zijn vastgesteld dan levert een illegale situatie daaromtrent extra punten op.
Notoire overtreders stijgen in prioriteit door deze extra punten toe te kennen.
Ons uitgangspunt is dat de rangorde, zoals bepaald met deze prioriteitstelling, de volgorde bepaalt waarin wij de handhavingszaken afdoen.
Deze nota gaat over optreden tegen overtredingen. Dat impliceert dat wij in principe geen ruimte geven voor het gedogen van overtredingen. Overtredingen moeten ongedaan worden gemaakt. Toch kan in een aantal gevallen een redelijke afweging van belangen leiden tot de slotsom dat optreden op dit moment niet redelijk is en dat voor een bepaalde periode de overtreding moet worden gedoogd.
In principe komen de volgende situaties voor gedogen in aanmerking:
Van overmachtsituaties is bijvoorbeeld sprake bij werkzaamheden die direct voortvloeien uit calamiteiten. Vooruitlopend op legalisatie treden wij tijdelijk niet op tegen de overtreding. Aanvullend hierop treden wij tijdelijk niet op als nader onderzoek nodig is naar de overtredingen, en de gemeente in afwachting is van de uitkomsten van dat onderzoek.
De situaties waarin handhavend optreden onevenredig is, zijn in het algemeen situaties die wel in strijd zijn met wet- en regelgeving, maar die niet of nauwelijks van belang zijn. Wij streven ernaar om de gemeentelijke regelgeving zo aan te passen dat dergelijke situaties op termijn niet meer als overtreding behoeven te worden aangemerkt. Dit zal echter nooit in alle gevallen mogelijk zijn.
De derde gedoogsituatie doet zich voor als de overtreding op het moment van constateren weliswaar in strijd is met de regelgeving, maar er concreet zicht is op mogelijke legalisering. Dat wil zeggen dat er al regelgeving of besluitvorming wordt voorbereid waarmee de strijdigheid wordt opgeheven.
Daarnaast zullen er situaties voorkomen waarin er concreet zicht bestaat op het tijdstip, waarop de overtreding ongedaan gemaakt zal worden. In die gevallen is het logisch dat er een aanpassing van de begunstigingstermijn plaatsvindt.
Alleen in de hierboven genoemde situaties kan in een concreet geval worden gedoogd. Naast deze meer algemene richtlijn gelden nog een aantal meer inhoudelijke uitgangspunten voor het gedogen van overtredingen:
Wij houden een overzicht bij van de gevallen waarin wordt gedoogd. Jaarlijks leggen wij hierover aan de raad verantwoording af in het jaarverslag (zie ook hoofdstuk 4).
3.14 Overtredingen door de eigen organisatie
Wanneer wij zelf overtredingen begaan, dan beëindigen wij deze zo spoedig mogelijk en in ieder geval op eerste aanzegging. Hierbij is immers de geloofwaardigheid van de overheid in het geding. Bovendien kan dit gemakkelijk leiden tot precedentwerking. Als een overtreding van de eigen organisatie door een controleur wordt geconstateerd, dan:
Hoofdstuk 4 Planning, evaluatie en verantwoording
In de vorige hoofdstukken hebben wij beleidsregels geformuleerd die wij hanteren bij de uitvoering van het toezicht op en de handhaving van de regelgeving op het terrein van het omgevingsrecht.
Wij passen deze nota met enige regelmaat aan, al naar gelang de ervaring in de praktijk, belangwekkende uitspraken in de jurisprudentie, ontwikkelingen in de regelgeving, enzovoorts. Om daarin te voorzien maakt deze nota deel uit van een planning- en controlcyclus waarin jaarlijks een planning van activiteiten wordt gemaakt en na afloop van het jaar wordt bezien welke ervaringen zijn opgedaan.
Dit proces is vastgelegd in de Wabo. Wij doen jaarlijks verslag aan de gemeenteraad over het gevoerde beleid. Het tweedelijnstoezicht op de uitvoering gebeurt door het Interbestuurlijk toezicht van Gedeputeerde Staten.
4.2 Planning en verantwoording Wabo
In de Wabo (artikel 5.3 tot en met 5.9) is de verplichting opgenomen om de handhavingstaken op elkaar af te stemmen. Het Besluit omgevingsrecht (Bor), een nadere uitwerking van de Wabo, geeft aan waaraan de handhavingsorganisatie moet voldoen.
De Wabo eist een procesmatige inbedding van vergunningverlening en toezicht en handhaving.
Wij zijn verantwoordelijk voor de bestuursrechtelijke handhaving van alle regels die onder onze verantwoordelijkheid zijn vergund. Dit geldt ook voor de regels die betrekking hebben op wetgeving waarvoor wij niet rechtstreeks op grond van de wet verantwoordelijk zijn. Gedeputeerde Staten voeren het tweedelijnstoezicht uit.
Allereerst stellen wij dit handhavingsbeleid vast (artikel 7.2 Bor) waarin we vaststellen welke handhavingsdoelen wij hebben. Dit beleid is gebaseerd op een probleemanalyse en geeft inzicht in de gestelde prioriteiten. We evalueren dit beleid regelmatig. We maken dit beleid bekend aan de raad. De raad hoeft het beleid dus niet vast te stellen, maar moet het wel kennen om zijn controlerende taak te kunnen uitoefenen.
Jaarlijks werken we dit beleid uit in een werkprogramma (artikel 7.3 Bor). Daarin leggen we vast welke activiteiten we elk jaar willen uitvoeren. Ook het programma wordt bekendgemaakt aan de raad.
We bewaken de resultaten en de voortgang van de werkzaamheden. Deze monitoring geeft inzicht in de aantallen van uigevoerde controles, geconstateerde overtredingen, opgelegde bestuurlijke sancties, processen-verbaal en ontvangen klachten over mogelijke overtredingen.
Tot slot maken wij jaarlijks een realistische verantwoording. Wat hebben wij gedaan? Wat hadden we gepland, maar zijn we niet aan toe gekomen en waarom niet. Wat moet er eventueel beter? Ook deze rapportage wordt bekendgemaakt aan de raad.
4.3 Planning- en controlcyclus
In onderstaand schema zijn in grote lijnen de elementen geschetst die hun invloed hebben op de beleidscyclus van dit beleidsplan.
Startpunt in het schema is deze beleidsvisie (geel). Mede op basis van deze nota en een raming van de werklast wordt een werkprogramma gemaakt (blauw). Dat werkprogramma bevat een realistische verwachting van de activiteiten die in het begrotingsjaar zullen worden uitgevoerd. Daarbij wordt uiteraard rekening gehouden met de organisatorische en financiële mogelijkheden en de bestuurlijke ambities. Het werkprogramma is leidend voor de uitvoering van taken (rood). Maar of de verwachtingen ook werkelijkheid worden, is mede afhankelijk van factoren die buiten de invloed van de gemeente liggen. Daarom moet worden gemonitord en zo nodig worden bijgestuurd.
Nadat het begrotingsjaar is afgerond wordt verslag gedaan van de wijze waarop de geplande taken zijn uitgevoerd. Het jaarverslag is een verantwoordingsdocument, maar gelijktijdig is het ook een instrument voor evaluatie en beleidsaanpassing. In het jaarverslag wordt aangegeven hoe de ramingen zich verhouden tot de werkelijke activiteiten. Bij substantiële afwijkingen wordt verantwoord wat hiervan de oorzaken zijn en eventueel hoe de problemen voor het volgende jaar zullen worden of zijn opgelost.
Het jaarverslag bevat zo nodig een analyse van de beschreven feiten, waarbij met name wordt bezien of het beleid en de programmering in het licht van deze ervaringen aanpassing en/of aanvulling behoeven. Is dit het geval, dan kan gelijktijdig met het jaarverslag een voorstel tot beleidsaanpassing worden gedaan.
Naast deze op de inhoud gerichte verslaglegging, kan het jaarverslag ook de organisatie beoordelen. Zijn de gestelde doelen bereikt en zo nee, wat was hiervan de oorzaak?
4.3.1 Relatie tussen beleidsvisie en werkprogramma
In het werkprogramma leggen wij vast welke taken de werkorganisatie uitvoert. Uitgangspunt daarbij is dat de taken worden uitgevoerd in overeenstemming met de beleidsregels uit deze beleidsvisie.
Als de omvang van de werklast noodzaakt tot afwijking, zal dat in eerste instantie worden benoemd en verantwoord in het werkprogramma. Daarbij zal er uiteraard altijd naar worden gestreefd om bij het maken van noodzakelijke keuzes de minst belastende oplossing te kiezen.
Ook tijdens het uitvoeringsjaar kunnen bijzondere situaties (bijv. ziekte of calamiteiten die extra inzet vragen) noodzaken tot afwijking van de geraamde planning. Deze situaties worden achteraf verantwoord in de verslaglegging.
In dit hoofdstuk is de structuur beschreven waarlangs de werkzaamheden worden geprogrammeerd en verantwoord (werkprogramma). De daadwerkelijke programmering zal jaarlijks worden voorbereid. Die programmering zal op basis van ervaringen in de organisatie moeten worden gemaakt. Gedurende het jaar zullen systematisch de gegevens worden verzameld die de mogelijkheid moeten bieden om een steeds betere planning te maken.
In de vorige hoofdstukken hebben wij een aantal beleids- en uitvoeringsregels geformuleerd die tot doel hebben te komen tot een efficiënte en effectieve uitvoering van de Wabo- en APV-regelgeving en enkele daaraan gerelateerde taken. Het zijn algemene uitgangspunten voor het handelen. Dit impliceert dat er altijd bijzondere omstandigheden kunnen zijn die in een concreet geval tot een andere dan hier beschreven aanpak leiden. Of, om het in de termen van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht te formuleren:’
‘Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Een aantal elementen in deze formulering vraagt uitleg.
Het bestuur handelt overeenkomstig deze nota
Het vastleggen van beleidsregels in deze nota heeft tot gevolg dat wij in principe handelen overeenkomstig deze beleidsregels en dat ook derden daarop moeten kunnen vertrouwen.
Behoudens bijzondere omstandigheden
Er kunnen altijd bijzondere omstandigheden zijn die bij toepassing van de beleidsregels in een concreet geval tot onevenredige besluitvorming kunnen leiden. Het is aan de aanvrager, de overtreder of andere belanghebbende bij een besluit om bijzondere omstandigheden aan de orde te stellen. Het bestuur zal zelf niet actief naar dergelijke omstandigheden zoeken. Ook zal een beroep op dergelijke bijzondere omstandigheden nooit gehonoreerd worden als de verzoeker/overtreder op voorhand al was meegedeeld welke consequenties zijn handelen zou hebben, en hij desalniettemin afwijkend heeft gehandeld.
Als uitkomst van een belangenafweging
De belangenafweging moet tot de slotsom leiden dat de doelen die met het besluit zijn gediend in geen verhouding staan tot de belangen die de verzoeker/overtreder heeft bij het voortduren van de situatie. Het moet dus vrijwel per definitie om relatief ondergeschikte situaties gaan. Immers, als er sprake is van gevaarzetting, schade, hinder, overlast en dergelijke zal de belangenafweging al snel naar handhaving leiden.
In het algemeen zal dan ook alleen een beroep op de hardheidsclausule kunnen worden gedaan als er een combinatie is van:
Kan aan een van deze vereisten niet worden voldaan, dan ligt het niet in de rede dat een beroep op de hardheidsclausule slaagt.
Bijlage 1 Risico-inventarisatie veel voorkomende overtredingen per gebiedsdeel
Bijlage 2 Protocollen toezicht op de bouw
Bijlage 3 Sanctiestrategie Drank- en horecawet
Bijlage 4 Prioriteitenmatrixen APV en bouwen/brandveiligheid