Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Dinkelland

Verordening behandeling bezwaarschriften en klachten gemeente Dinkelland 2004

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Dinkelland
Officiële naam regelingVerordening behandeling bezwaarschriften en klachten gemeente Dinkelland 2004
CiteertitelVerordening behandeling bezwaarschriften en klachten gemeente Dinkelland 2004
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet bestuursrecht
  2. Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-05-200411-07-2014Nieuwe regeling

11-03-2004

DinkellandVisie, 18 maart 2004

.

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening behandeling bezwaarschriften en klachten gemeente Dinkelland 2004

De raad van de gemeente Dinkelland, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester, ieder voor zover het hun bevoegdheid betreft;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 januari 2004;

gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet;

besluit

vast te stellen de volgende:

Verordening behandelingbezwaarschriften en klachten gemeente Dinkelland 2004

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Paragraaf 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bestuursorgaan: de raad, het college en de burgemeester;

  • b.

    verwerend orgaan: bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen;

  • c.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • d.

    commissie: vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften als bedoeld in artikel 7:13 van de wet, tevens ombudsman als bedoeld in artikel 9:17 van de wet, verder te noemen ombudskamer;

  • e.

    klacht: een uiting van ongenoegen over de wijze waarop een lid van een bestuursorgaan of een persoon werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens een natuurlijk persoon of een rechtspersoon heeft gedragen;

  • f.

    klager: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een klacht heeft ingediend conform de bepaling van deze verordening;

  • g.

    gedraging: het in een bepaalde aangelegenheid jegens een natuurlijk persoon of een rechtspersoon handelen of nalaten te handelen door:

    • -

      (een lid van) een bestuursorgaan;

    • -

      een onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan werkzame persoon;

  • h.

    kenbaarheidsvereiste: het vereiste dat een klacht eerst kenbaar gemaakt dient te worden aan het gemeentebestuur of degene over wie geklaagd wordt alvorens een externe instantie kan worden ingeschakeld;

  • i.

    commissie bezwaarschriften: kamers welke adviseren over de beslissing op een bezwaarschrift;

  • j.

    ombudskamer: kamer welke beslist over klachten;

  • k.

    wet: de Algemene wet bestuursrecht.

Paragraaf 2 De commissie en haar kamers

Artikel 2 Inleidende bepaling commissie

Er is een commissie ter voorbereiding van de beslissing op bezwaren tegen besluiten van bestuursorganen en ter onderzoek en beoordeling van klachten.

Artikel 3 Samenstelling van de commissie
  • 1. De commissie bestaat in beginsel uit drie kamers, waarvan de voorzitter en de leden door het college worden benoemd, geschorst en ontslagen.

  • 2. De kamers I en II bestaan uit ten minste drie leden, te weten:

    • a.

      Een voorzitter, waarbij de voorzitter van de ene kamer als plaatsvervangend voorzitter geldt voor de andere kamer;

    • b.

      twee leden, waarbij de leden van de ene kamer gelden als plaatsvervangende leden voor de andere kamer.

  • 3. Kamer III bestaat uit de voorzitters van kamer I en II en een lid van kamer II, waarbij een voorzitter wordt benoemd door het college, zulks op voorstel van Kamer III.

  • 4. Kamer I adviseert over bezwaarschriften inzake besluiten op het gebied van bouwen, ruimtelijke ordening, milieu en de Algemene plaatselijke verordening.

  • 5. Kamer II adviseert over bezwaarschriften inzake besluiten op het terrein van welzijn, sociale zaken, Wet voorzieningen gehandicapten en zaken die niet tot het terrein van kamer I behoren.

  • 6. Kamer III oordeelt over klachten over gedragingen, bij wijze van externe klachtbehandeling zoals bedoeld in de wet.

  • 7. Kamer I en II zijn bevoegd elkaars zaken over te nemen.

  • 8. Desgewenst kan de commissie meer kamers instellen. De commissie stelt daarbij voor elke kamer vast welke categorie of categorieën bezwaarschriften door haar zal worden behandeld.

  • 9. Kamer I en Kamer II kunnen beslissen dat de behandeling van een bezwaarschrift door de voltallige commissie bezwaarschriften zal geschieden

  • 10. De voorzitters en de leden van de kamers kunnen geen deel uitmaken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van bestuursorganen van de gemeente Dinkelland.

Artikel 4 Secretariaat
  • 1. Het secretariaat van de commissie wordt behartigd door een of meer door het college aangewezen ambtenaren, hierna te noemen secretaris.

  • 2. Het college wijst tevens een of meer plaatsvervangers van de secretaris aan.

Artikel 5 Zittingsduur
  • 1. De voorzitters en de leden worden voor de duur van zes jaar benoemd.

  • 2. De voorzitters en de leden kunnen onbeperkt herbenoemd worden.

  • 3. De voorzitters en de leden kunnen op elk moment ontslag nemen.

  • 4. Aftredende voorzitters en leden blijven hun functie vervullen totdat in de opvolging is voorzien.

Hoofdstuk II Bezwaarschriften

Artikel 6 Bevoegdheid commissie bezwaarschriften

  • 1. De commissie bezwaarschriften is niet bevoegd ten aanzien van bezwaarschriften die zijn ingediend tegen besluiten op grond van:

    • a.

      een wettelijk voorschrift inzake belastingen of de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      rechtspositieregelingen van de gemeente Dinkelland.

  • 2. Wanneer een bezwaar vergezeld gaat van een verzoek om vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de wet, adviseert de commissie bezwaarschriften eveneens omtrent al dan niet toekenning van die vergoeding.

  • 3. Bij bezwaren van weinig gewicht kan de secretaris van de commissie, na overleg met de voorzitter van de betrokken kamer, aan het bestuursorgaan voorstellen om af te zien van advisering door de commissie bezwaarschriften. Het bestuursorgaan neemt hierover zo spoedig mogelijk een besluit.

  • 4. De bestuursorganen kunnen, elk voor zover het ieders eigen competentie betreft, op grond van bijzondere omstandigheden besluiten om voor een bepaalde periode en/of voor bepaalde bezwaarschriften af te zien van advisering door de commissie bezwaarschriften.

Artikel 7 Ingediend bezwaarschrift

  • 1. Op het ingediende bezwaarschrift wordt de datum van ontvangst aangetekend.

  • 2. Het bezwaarschrift met de daarbij overgelegde stukken wordt zo spoedig mogelijk in handen van de commissie bezwaarschriften gesteld.

Artikel 8 Uitoefening bevoegdheden van het bestuursorgaan

  • 1. De bevoegdheden ingevolge de hierna genoemde artikelen van de wet worden voor de toepassing van deze verordening uitgeoefend door de secretaris van de commissie:

    • a.

      artikel 2:1, tweede lid;

    • b.

      artikel 6:6, voor zover het betreft het stellen van een termijn;

    • c.

      artikel 6:17, voorzover het de verzending van stukken betreft tijdens de behandeling door de commissie;

    • d.

      artikel 7:4, tweede lid;

    • e.

      artikel 7:6, vierde lid.

Artikel 9 Vooronderzoek

  • 1. De voorzitter van de kamer van de commissie bezwaarschriften is bevoegd rechtstreeks alle gewenste inlichtingen in te winnen of te laten inwinnen.

  • 2. De voorzitter kan uit eigen beweging of op verlangen van de kamer van de commissie bezwaarschriften bij deskundigen advies of inlichtingen inwinnen en hen zo nodig uitnodigen daartoe op de hoorzitting te verschijnen. Indien daaraan kosten zijn verbonden, is vooraf machtiging van het college vereist.

Artikel 10 Hoorzitting

  • 1. De voorzitter van de kamer van de commissie bezwaarschriften, bepaalt plaats en tijdstip van de zitting waarin de belanghebbenden en het verwerend orgaan in de gelegenheid worden gesteld zich door de commissie bezwaarschriften te laten horen.

  • 2. De voorzitter beslist over de toepassing van artikel 7:3 van de wet.

  • 3. Indien de voorzitter op grond van het tweede lid besluit af te zien van het horen, doet hij daarvan mededeling aan de belanghebbenden en het verwerend orgaan.

Artikel 11 Uitnodiging hoorzitting

  • 1. De voorzitter van de kamer die het bezwaarschrift behandelt nodigt de belanghebbenden en het verwerend orgaan ten minste twee weken voor de hoorzitting schriftelijk uit.

  • 2. Binnen drie dagen na de uitnodiging kunnen de belanghebbenden of het verwerend orgaan onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van de hoorzitting te wijzigen.

  • 3. De beslissing van de voorzitter op dit verzoek wordt uiterlijk één week voor het tijdstip van de hoorzitting aan de belanghebbenden en het verwerend orgaan meegedeeld.

  • 4. De voorzitter is bevoegd in bijzondere omstandigheden af te wijken of afwijking toe te staan van de termijnen die genoemd zijn in het eerste tot en met het derde lid.

Artikel 12 Quorum

Voor het houden van een zitting is vereist dat de meerderheid van het aantal leden, onder wie in elk geval de voorzitter, of zijn plaatsvervanger, aanwezig is.

Artikel 13 Niet-deelneming aan de behandeling

De voorzitter en de leden van de kamer van de commissie bezwaarschriften nemen niet deel aan de behandeling van een bezwaarschrift indien daarbij hun onpartijdigheid in het geding kan zijn.

Artikel 14 Openbaarheid hoorzitting

  • 1. De hoorzittingen van de kamers I en II van de commissie zijn in beginsel openbaar.

  • 2. De deuren kunnen worden gesloten indien de voorzitter van de kamer van de commissie bezwaarschriften of een van de aanwezige leden het nodig oordeelt of indien een belanghebbende daartoe een verzoek doet.

  • 3. Indien de commissie bezwaarschriften vervolgens beslist dat gewichtige redenen aanwezig zijn die zich tegen openbaarheid van de hoorzitting verzetten, vindt de zitting plaats met gesloten deuren.

Artikel 15 Schriftelijke verslaglegging

  • 1. Het verslag als bedoeld in artikel 7:7 van de wet vermeldt de namen van de aanwezigen en hun hoedanigheid.

  • 2. Het verslag houdt een zakelijke vermelding in van wat over en weer is gezegd en wat verder ter zitting is voorgevallen.

  • 3. Indien de zitting geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren plaatsvond, of indien belanghebbenden, respectievelijk hun gemachtigden niet in elkaars tegenwoordigheid zijn gehoord, maakt het verslag hiervan melding.

  • 4. Het verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden, die aan het verslag kunnen worden gehecht.

  • 5. Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter van de kamer van de commissie en de secretaris.

Artikel 16 Nader onderzoek

  • 1. Indien na afloop van de zitting, maar voordat het advies wordt opgesteld, nader onderzoek wenselijk blijkt te zijn, kan de voorzitter van de kamer uit eigen beweging of op verlangen van de andere leden van de kamer dit onderzoek houden.

  • 2. De uit het nader onderzoek verkregen informatie wordt in afschrift aan de leden van de kamer van de commissie bezwaarschriften, het verwerend orgaan en de belanghebbenden toegezonden.

  • 3. De leden van de kamer van de commissie bezwaarschriften, het verwerend orgaan en de belanghebbenden kunnen binnen een week na verzending van de nadere informatie aan de voorzitter van de kamer van de commissie bezwaarschriften een verzoek richten tot het beleggen van een nieuwe hoorzitting. De voorzitter beslist op zo'n verzoek.

  • 4. Op een nieuwe hoorzitting zijn de bepalingen in deze verordening die betrekking hebben op de hoorzitting, zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17 Raadkamer en advies

  • 1. De kamer van de commissie bezwaarschriften beraadslaagt en beslist achter gesloten deuren over het door haar uit te brengen advies.

  • 2.

    • a.

      De kamer beslist bij meerderheid van stemmen over het uit te brengen advies.

    • b.

      Indien bij een stemming de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter.

    • c.

      Van een minderheidsstandpunt wordt bij het advies melding gemaakt, indien die minderheid dat verlangt.

  • 3. Het advies is gemotiveerd en omvat een voorstel voor de te nemen beslissing op het bezwaarschrift.

  • 4. Het advies wordt door de voorzitter en de secretaris van de kamer van de commissie ondertekend.

Artikel 18 Uitbrengen advies en verdaging

  • 1. Het advies wordt, onder medezending van het verslag als bedoeld in artikel 15 en eventueel door de commissie bezwaarschriften ontvangen nadere informatie en nader verslag, tijdig uitgebracht aan het bestuursorgaan dat op het bezwaarschrift dient te beslissen.

  • 2. Indien naar het oordeel van de voorzitter van de commissie bezwaarschriften de termijn van tien weken, als bedoeld in artikel 7:10, eerste lid, van de wet, ontoereikend is voor achtereenvolgens het uitbrengen van een advies en het nemen van een beslissing, verzoekt hij het verwerend orgaan tijdig de beslissing te verdagen.

  • 3. Van een besluit tot verdaging ontvangen de kamer van de commissie bezwaarschriften en de belanghebbenden een afschrift.

Artikel 19 Jaarverslag

  • 1. De commissie bezwaarschriften brengt jaarlijks aan de raad, het college en de burgemeester verslag uit van zijn werkzaamheden;

  • 2. Het jaarverslag is algemeen verkrijgbaar.

Hoofdstuk III Behandeling van klachten

Artikel 20 Kenbaarheidsvereiste

  • 1. Alvorens het verzoek aan de ombudskamer te doen, dient de klager over de gedraging een klacht in bij het betrokken bestuursorgaan, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevraagd.

  • 2. Het eerste lid geldt niet indien het verzoek betrekking heeft op de wijze van klachtbehandeling door het betrokken bestuursorgaan.

Artikel 21 Ingediend klaagschrift

  • 1. Een klacht kan ingediend worden bij de ombudskamer indien de klager ontevreden is over de interne procedure of indien hij het niet eens is met de uitkomst van die interne procedure;

  • 2. Een klacht dient schriftelijk te worden ingediend bij de secretaris van de ombudskamer;

  • 3. Bij het indienen van een klacht dienen vermeld te worden:

    • a.

      Naam en adres van de klager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      een omschrijving van de gedraging waartegen de klacht is gericht en mededeling wie zich aldus heeft gedragen;

    • d.

      de datum waarop de gedraging heeft plaatsgevonden;

    • e.

      de gronden van het bezwaar tegen de gedraging;

    • f.

      de wijze waarop een klacht bij het bestuursorgaan is ingediend, en zo mogelijk de bevindingen van het onderzoek naar de klacht door het bestuursorgaan, zijn oordeel daarover alsmede de eventuele conclusies die het bestuursorgaan hieraan verbonden heeft.

  • 4. Indien niet is voldaan aan de in dit artikel gestelde vereisten, stelt de ombudskamer de verzoeker in de gelegenheid het verzuim binnen een door hem daartoe gestelde termijn te herstellen.

Artikel 22 Niet bevoegd tot instellen onderzoek

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 9:22 van de wet is de ombudskamer voorts niet bevoegd een onderzoek in te stellen of voort te zetten indien het verzoek betrekking heeft op het algemeen gemeentebeleid;

  • 2. Van het niet in behandeling nemen van een klacht wordt de klager zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de klacht schriftelijk in kennis gesteld, onder vermelding van de redenen daarvan.

Artikel 23 Taken

  • 1. De ombudskamer onderzoekt ingediende klachten over gedragingen;

  • 2. De ombudskamer kan gedurende een onderzoek de klager en/of het bestuursorgaan voorstellen doen ten einde onderling tot een oplossing van een klacht te komen;

  • 3. De ombudskamer vergewist zich ervan of de klager en/of het bestuursorgaan of de personen waar de klacht betrekking op heeft, op grond van de interne klachtenprocedure als bedoeld in hoofdstuk 9 van de wet de gelegenheid heeft gegeven de klacht te behandelen;

  • 4. De ombudskamer spreekt het oordeel uit of de gedraging, als geheel of gedeeltelijk wel of niet behoorlijk was. Indien het onderzoek naar het oordeel van de commissie onvoldoende zekerheid verschaft over de feitelijke toedracht van de gedraging, waarop de klacht betrekking heeft, wordt geen oordeel uitgesproken;

  • 5. De ombudskamer kan aan een orgaan, voor zover dit bevoegd is daaraan te voldoen, aanbevelingen doen maatregelen te nemen. Het betreffende bestuursorgaan deelt aan de ombudskamer mede of en op welke wijze aan een aanbeveling gevolg is gegeven. Afwijking van een aanbeveling wordt door het bestuursorgaan gemotiveerd;

  • 6. De ombudskamer kan ook eigener beweging een onderzoek instellen naar gedragingen van bestuursorganen en/ of de personen op wie de klacht betrekking heeft, als wordt vermoed dat deze gedragingen niet behoorlijk zijn.

Artikel 24 Vooronderzoek

  • 1. De voorzitter van de ombudskamer is bevoegd rechtstreeks alle gewenste inlichtingen in te winnen of te laten inwinnen.

  • 2. De voorzitter van de ombudskamer kan uit eigen beweging of op verlangen van de leden bij deskundigen advies of inlichtingen inwinnen en hen zo nodig uitnodigen daartoe op de hoorzitting te verschijnen. Indien daaraan kosten zijn verbonden, is vooraf machtiging van het college vereist.

Artikel 25 Uitnodiging zitting

  • 1. De voorzitter van de ombudskamer nodigt de klager en degene op wie de klacht betrekking heeft ten minste twee weken voor de zitting schriftelijk uit.

  • 2. Binnen drie dagen na de uitnodiging kunnen de klager en degene op wie de klacht betrekking heeft onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van de zitting te wijzigen.

  • 3. De beslissing van de voorzitter op dit verzoek wordt uiterlijk één week voor het tijdstip van de zitting aan de klager en degene op wie de klacht betrekking heeft medegedeeld.

  • 4. De voorzitter is bevoegd in bijzondere omstandigheden af te wijken of afwijking toe te staan van de termijnen die genoemd zijn in het eerste tot en met het derde lid.

Artikel 26 Hoorzitting

  • 1. De voorzitter bepaalt plaats en tijdstip van de zitting, waarbij de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft in de gelegenheid worden gesteld zich in elkaars aanwezigheid door de ombudskamer te doen horen;

  • 2. Van het horen van de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft in elkaars aanwezigheid kan worden afgezien, indien de klager heeft verklaard daaraan geen behoefte te hebben;

  • 3. De ombudskamer kan, indien hij zulks ter beoordeling van een klacht noodzakelijk acht, ook anderen in de gelegenheid stellen van een klacht kennis te nemen en daaromtrent een oordeel te geven.

Artikel 27 Quorum

  • 1. Voor het houden van een zitting is vereist dat de meerderheid van het aantal leden, onder wie in elk geval de voorzitter, of zijn plaatsvervanger, aanwezig is.

Artikel 28 Openbaarheid zitting

De zittingen van de ombudskamer zijn niet openbaar.

Artikel 29 Schriftelijke verslaglegging

  • 1. Het verslag vermeldt de namen van de aanwezigen en hun hoedanigheid.

  • 2. Het verslag houdt een zakelijke vermelding in van wat over en weer is gezegd en wat verder ter zitting is voorgevallen.

  • 3. Het verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden, die aan het verslag kunnen worden gehecht.

  • 4. Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter van de ombudskamer en de secretaris.

Artikel 30 Afhandeling

  • 1. De ombudskamer doet de klacht binnen zes weken na datum van ontvangst van de klacht schriftelijk af;

  • 2. Hij stelt de klager, degene tegen wie de klacht is gericht en het college schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek, de beslissing op de klacht alsmede van de eventuele conclusies;

  • 3. Indien de klacht niet binnen een termijn van zes weken kan worden afgedaan, kan de afdoening voor ten hoogste vier weken worden verdaagd. Van verdaging wordt schriftelijk onder vermelding van de reden mededeling gedaan aan de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft.

Artikel 31 Jaarverslag

  • 1. De ombudskamer brengt jaarlijks aan de gemeenteraad schriftelijk verslag uit van zijn werkzaamheden;

  • 2. Het jaarverslag is algemeen verkrijgbaar.

Hoofdstuk IV Slotbepalingen

Artikel 32 Intrekking oude regeling

De Verordening behandeling bezwaarschriften gemeente Denekamp 2001 wordt ingetrokken.

Artikel 33 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van zes weken na de datum van haar bekendmaking.

Artikel 34 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening behandeling bezwaarschriften en klachten gemeente Dinkelland 2004.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergaderingvan de raad van 11 maart 2004

De griffier, De voorzitter,

Mr. O.J.R.J. Huitema, Mr. F.P.M. Willeme

Burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland

in hun vergadering van 27 januari 2004

De secretaris, De voorzitter

Drs. A.B.A.M. Dame,r Mr. F.P.M. Willeme

De burgemeester van de gemeente Dinkelland op 11 maart 2004

Mr. F.P.M. Willeme

Artikelsgewijze toelichting op de Modelverordening commissie bezwaarschriften behorende bij het raadsbesluit van 11 maart 2004, en het collegebesluit van 27 januari 2004.

In de aanhef van de regelgeving is bepaald dat de bestuursorganen van de gemeente, de raad, het college en de burgemeester, ieder voorzover het hun bevoegdheden betreft, besluiten de verordening vast te stellen. Duidelijk is dat de raad de verordende bevoegdheid heeft. Het college en de burgemeester hebben deze bevoegdheid niet, maar nemen hiermee het besluit tot instellen van de commissie bezwaarschriften. Op deze manier is het mogelijk dat de bestuursorganen samen een en dezelfde commissie instellen om te adviseren op bezwaren tegen besluiten van de raad, het college en de burgemeester. De ondertekening gebeurt eveneens door de drie bestuursorganen.

Per 1 juli 2004 treedt titel 9.2 (Klachtbehandeling door een ombudsman) in werking. Deze titel is onder te verdelen in een drietal afdelingen, te weten: Afdeling 9.2.1. Algemene bepalingen, Afdeling 9.2.2. Bevoegdheid en Afdeling 9.2.3. Procedure. De bepalingen over het interne klachtrecht zijn ondergebracht in titel 9.1.

Hoofdstuk 9 schrijft een aantal minimumeisen voor waaraan elke interne klachtbehandeling door een bestuursorgaan moet voldoen. Daarbij laten de bepalingen de mogelijkheid van een informele afhandeling steeds open.

Bij de regeling van het externe klachtrecht, die uniformiteit en gelijkwaardigheid in externe klachtbehandeling beoogt, past een dergelijke terughoudendheid minder. Om tot een heldere en eenduidige normering te komen zijn de artikelen uit hoofdstuk II van de Wet nationale ombudsman als leidraad genomen bij het formuleren van de bepalingen die op alle externe klachtvoorzieningen van toepassing zijn.

Artikel 1 Begripsbepaling

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 2 Inleidende bepaling commissie

Hier wordt de commissie als zodanig geïntroduceerd. In artikel 1:5 van de Awb is omschreven wat onder het maken van bezwaar dient te worden verstaan.

Artikel 3 Samenstelling van de commissie

Het eerste lid verwijst naar de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 7:13 Awb.

Door de bepaling in de tweede zin delegeert de raad de benoeming van commissieleden aan het college.

Voor de samenstelling van een commissie voor bezwaarschriften ex artikel 7:13 Awb gelden niet de eisen van artikel 7:5 Awb (Raad van State, 31-5-99, JG 1999/179).

In het tweede tot en met het vijfde lid worden de verschillende kamers van de commissie en hun taken benoemd.

Artikel 4 Secretariaat

Hoewel in de Awb nergens over een secretariaat wordt gesproken, is het gebruikelijk dat een commissie beschikt over een secretariaat ter ondersteuning van de werkzaamheden.

Artikel 5 Zittingsduur

Gekozen is voor een zittingduur van zes jaar, Hierbij is aansluiting gezocht bij de wettelijke zittingsduur van de ombudsman, zoals in artikel 81w van de Gemeentewet is voorgeschreven.

Een lid kan bij zijn ontslag zelf het tijdstip van dat ontslag bepalen. Het kan ook een later tijdstip kiezen om zodoende eventueel nog bij de afhandeling van lopende zaken betrokken te kunnen zijn. De bepaling van het derde lid is van orde. Een ontslagnemend lid kan niet gedwongen worden ook feitelijk de functie te blijven vervullen.

Artikel 6 Bevoegdheid commissie bezwaarschriften

De bezwaren betreffende een besluit op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen of de Wet onroerende zaken worden ambtelijk door de afdeling Belastingen behandeld. Tegen besluiten betreffende milieuzaken staat meestal direct beroep open. Zo niet, dan kan het bezwaarschrift door kamer I behandeld worden. Als laatste de bezwaren betreffende de rechtspositieregeling van de gemeente Dinkelland, deze worden door een intergemeentelijke commissie behandeld.

Op 12 maart 2002 is in de Algemene wet bestuursrecht voor belanghebbenden de mogelijkheid in het leven geroepen om een verzoek in te dienen ter zake van vergoeding van kosten van de behandeling van het bezwaar (artikel 7:15, tweede lid Awb). In het tweede lid is bepaald dat de commissie tot taak heeft om mede omtrent een zodanig verzoek te adviseren.

Het nieuw opgenomen derde lid biedt de mogelijkheid om af te zien van advisering door de commissie. De bepaling wat “bezwaren van weinig gewicht” zijn is natuurlijk essentieel. De eerste inschatting op dit punt is toebedeeld aan het secretariaat van de commissie, dat darvoor op basis van ervaring wellicht het beste is toegerust. Overigens mag het duidelijk zijn dat van deze mogelijkheid een terughoudend gebruik moet worden gemaakt.

Het bepaalde in het vierde lid dient met name om in bijzondere situaties een andere wijze van bezwaarbehandeling, zonder advisering door de commissie, te kunnen hanteren. Te denken valt bijvoorbeeld aan gevallen waarin grote hoeveelheden min of meer uniforme bezwaarschriften het apparaat (dreigen te) verstoppen, waardoor de afdoeningstermijn wordt overschreden en/of ontoelaatbare achterstanden zouden ontstaan.

Artikel 7 Ingediend bezwaarschrift

Dit artikel spreekt voor zich.

In de Awb wordt uitgebreid aandacht geschonken aan de wijze waarop een bezwaarschrift ingediend moet worden en de daarmee samenhangende ontvankelijkheidsvragen.

Over de ontvangstbevestiging wordt nog opgemerkt dat naast verzending per post ook uitreiking van een ontvangstbewijs in aanmerking komt. Het ontvangstbewijs kan samenvallen met de mededeling aan de indiener dat hij in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord, mits de mededeling spoedig na de ontvangst van het bezwaarschrift kan worden gedaan.

Het verdient aanbeveling om bij grensgevallen naast aantekening van de datum van ontvangst op het bezwaarschrift, de envelop waarin het is verzonden te bewaren. Dit is gezien het belang van de datum van de poststempel en ter voorkoming van onnodige geschillen over de ontvankelijkheid (zie artikel 6:9 Awb). Een per fax verzonden bezwaarschrift dient vóór 24.00 uur van de laatste dag van de termijn te zijn ingediend. Op grond van jurisprudentie moet het faxen zijn aangevangen vóór 24.00 uur. Het risico van storingen in zowel de zendende als de ontvangende faxapparatuur is voor de verzender (ABRS 16 mei 2000, AB 00/325). Een bezwaarschrift verzenden per e-mail is (nog) niet mogelijk. Er is een voorontwerp van wet om de Awb te wijzigen opdat e-mailverkeer mogelijk wordt (Wet elektronisch bestuurlijk verkeer). Wordt een bezwaarschrift per e-mail ingediend, dan dient de verzender op de hoogte te worde gebracht van het feit dat dit wettelijk nog niet mogelijk is en de verzender te verzoeken het bezwaarschrift alsnog op de voorgeschreven wijze te versturen. Een per e-mail ingediend bezwaarschrift kan niet automatisch niet-ontvankelijk worden verklaard.

Met dit artikel wordt de daadwerkelijke behandeling van een ingediend bezwaarschrift door de commissie gestart.

Artikel 8 Uitoefening bevoegdheden

Ingevolge artikel 7:13 Awb beslist de commissie over onder andere de toepassing van artikel 7:4, zesde lid, en 7:5, tweede lid. Dit uitdrukkelijke voorschrift maakt het niet mogelijk dat deze bevoegdheid door de voorzitter (of een ander lid) van de commissie wordt uitgeoefend. De hiervoor aangehaalde bepalingen zijn in dit artikel dan ook niet genoemd.

De in dit artikel aangehaalde artikelen of artikelleden van de Awb luiden als volgt:

artikel 2:1, tweede lid Awb: Een bestuursorgaan kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.

Toelichting:

Deze bepaling is facultatief geformuleerd: de voorzitter is dan ook vrij al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken.

artikel 6:6 Awb:

Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

Toelichting:

De termijn waarbinnen het verzuim dient te worden hersteld, wordt vastgesteld door de secretaris. Er is van afgezien in de verordening een vaste termijn daarvoor op te nemen omdat het niet goed mogelijk is in algemene zin voor alle gevallen aan te geven hoe lang deze termijn zou moeten zijn. Uitgangspunt is wel dat er sprake moet zijn van een redelijke termijn (in de meeste gevallen kan met een termijn van twee weken na het einde van de bezwaartermijn worden volstaan). Enerzijds moet de indiener een reële mogelijkheid worden geboden het geconstateerde verzuim te herstellen; anderzijds moet het niet zo zijn dat door een langere termijn de procedure wordt vertraagd.

Een zorgvuldige formulering van de brief waarin gewezen wordt op het verzuim en waarin de termijn wordt gesteld waarbinnen het verzuim moet worden hersteld, is noodzakelijk. Er zal duidelijk aangegeven moeten worden welke consequentie verbonden is aan het niet-voldoen aan deze verplichting. Dit volgt ook uit de facultatieve wijze waarop artikel 6:6 is geformuleerd voor het gevolg van het in verzuim zijn: het bezwaarschrift 'kan' niet-ontvankelijk worden verklaard. De uiteindelijke beslissing ligt dus bij het bestuursorgaan.

Overigens zal niet zonder meer geconcludeerd mogen worden dat er in zo'n situatie sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaarschrift waardoor - ingevolge artikel 7:3 Awb - van het horen kan worden afgezien.

Ten slotte wordt hier gewezen op artikel 7:10 van de Awb waarin voorschriften zijn opgenomen voor de termijn waarbinnen op een ingediend bezwaarschrift dient te worden beslist. De beslistermijn wordt namelijk opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 Awb te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 6:17 Awb:

Indien iemand zich laat vertegenwoordigen, zendt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in elk geval aan de gemachtigde.

Toelichting:

Deze bepaling spreekt voor zich. Voorzover het de behandeling door de commissie betreft, ligt deze taak bij de secretaris.

Het is niet nodig om in de bezwaarfase ook de stukken aan de vertegenwoordigers van de belanghebbende toe te zenden die zijn geproduceerd in de fase tussen de aanvraag en het primaire besluit (CRvB 24 juni 1997, JB 1997/196).

Artikel 7:4, vierde lid Awb staat toe om leges te heffen voor het verstrekken van afschriften van de desbetreffende stukken aan de gemachtigde van een belanghebbende (HR 20 september 2000, JG 2001/30).

Artikel 7:4, tweede lid Awb

Het bestuursorgaan legt het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste één week voor belanghebbenden ter inzage.

Toelichting:

Het inzagerecht is als een van de fundamentele waarborgen voor een goed verlopende bezwaarschriftprocedure te beschouwen. Het maakt het principe van hoor en wederhoor mogelijk. Het is gekoppeld aan de hoorzitting: wordt er niet gehoord, dan is er ook geen sprake van een verplichte ter-inzage-legging.

Stukken toezenden hoeft niet, maar een verzoek van een belanghebbende om stukken in te zien mag niet beperkt blijven tot de termijn van ter-inzage-legging (Rb. Amsterdam, 8 augustus 1995, Awb katern 1996, 19).

Artikel 7:6, vierde lid Awb

Het bestuursorgaan kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, toepassing van het derde lid achterwege laten, voorzover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden [...].

Het derde lid van dit artikel luidt:

Wanneer belanghebbenden afzonderlijk zijn gehoord, wordt ieder van hen op de hoogte gesteld van het verhandelde tijdens het horen buiten zijn aanwezigheid.

Artikel 9 Vooronderzoek

Het spreekt voor zich dat de voorzitter van de commissie er zorg voor dient te dragen dat al het noodzakelijke wordt gedaan om de behandeling van het bezwaarschrift genoegzaam voor te bereiden. Dat geldt zowel intern bij de gemeente - hij krijgt de bevoegdheid alle gewenste inlichtingen in te winnen - als extern. Zo moet het mogelijk zijn om met de bezwaarde in contact te treden om nadere informatie in te winnen of bijvoorbeeld hem bij kennelijke niet-ontvankelijkheid in overweging te geven het bezwaarschrift in te trekken.

De activiteiten van de commissie of haar voorzitter bij de voorbereiding van de te behandelen zaken kunnen kosten meebrengen. Daarbij vallen gewone en bijzondere kosten te onderscheiden. Bij gewone kosten valt te denken aan bijvoorbeeld de vergoedingen voor de leden. Het inschakelen van externe deskundigen zal bijzondere kosten meebrengen. Deze kosten komen ten laste van de gemeentebegroting. Normaal gesproken is er in de begroting voorzien in de normale kosten van een commissie. Dat kan anders liggen als het om bijzondere kosten gaat.

Aangezien het college belast is met de uitvoering van de begroting, ligt het voor de hand dat bijzondere kosten niet gemaakt worden voordat dat college de gelegenheid heeft gehad dit te toetsen aan een begrotingspost. Om deze reden is in deze bepaling voor de kosten voor getuigen of deskundigen een machtiging vooraf geïntroduceerd. Uiteraard mag het niet zo zijn dat het college door zo'n toetsing het werk van de commissie frustreert en haar onafhankelijke positie daardoor aantast.

In dit verband verdient ook artikel 3:7 Awb aandacht. Daarin is bepaald dat het bestuursorgaan waaraan advies wordt uitgebracht, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking stelt aan de adviseur die nodig zijn voor een goede vervulling van diens taak.

Uit de hier gebezigde formulering volgt dat het ter beoordeling van het bestuursorgaan blijft welke gegevens dat zullen zijn. Uit de aard van het advies van de commissie vloeit evenwel voort dat dit alle op de zaak betrekking hebbende gegevens zullen zijn. De commissie zal immers geen afgewogen oordeel kunnen uitbrengen indien gegevens worden achtergehouden.

Artikel 10 Hoorzitting

Het eerste lid spreekt voor zich. Indien de voorzitter het van belang vindt, kan de hoorzitting elders gehouden worden.

Artikel 7:3 van de Awb geeft aan in welke gevallen van het horen van belanghebbenden kan worden afgezien. Voor een ingediend bezwaarschrift is dat indien:

a het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is;

b het bezwaar kennelijk ongegrond is;

c de belanghebbenden verklaard hebben geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, of

d aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.

Ad d.

Het ligt voor de hand dat indien het verwerend orgaan aan het bezwaar van appellant volledig tegemoet denkt te kunnen komen, het daarover met de voorzitter van de commissie contact opneemt. In dit verband wordt ook gewezen op artikel 6:18 en 6:19 Awb. In artikel 6:18 gaat het over het tijdens het aanhangig zijn van bezwaar intrekken of wijzigen van het bestreden besluit. In artikel 6:19 wordt bepaald dat indien een bestuursorgaan zo'n intrekkings- of wijzigingsbesluit heeft genomen, het bezwaar geacht wordt mede gericht te zijn tegen het nieuwe besluit tenzij dat besluit geheel tegemoetkomt aan het bezwaar.

De bevoegdheid om van het horen af te zien wordt door de verordening toegekend aan de voorzitter van de commissie. Deze beslissing is dus niet aan het bestuursorgaan dat het bezwaarschrift heeft ontvangen. Dat zou overigens ook niet mogelijk zijn, gelet op artikel 7:13, vierde lid, waarin onder andere is bepaald dat de commissie, voorzover bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, beslist over de toepassing van artikel 7:3.

Het bepaalde in het derde lid spreekt voor zich. Daarnaast zal in het uiteindelijk uit te brengen advies hier nogmaals op teruggekomen moeten worden. Dat is noodzakelijk omdat ingevolge artikel 7:12 Awb bij de beslissing op een bezwaarschrift, indien van het horen is afgezien, aangegeven moet worden op welke grond dat is geschied.

Artikel 11 Uitnodiging zitting

Ingevolge het eerste lid van deze bepaling wordt ook het verwerend orgaan uitgenodigd voor de zitting. Het is van groot belang dat dit orgaan zich ook ter zitting laat vertegenwoordigen. Daarmee kan worden voorkomen dat er, vanwege de inbreng van bezwaarmaker, een eenzijdig beeld ontstaat. Voorts is het voor een externe commissie van groot belang om van bestuurlijke zijde te vernemen hoe een beslissing tot stand is gekomen. Anders kan het voor de commissie moeilijk worden om een goede afweging te maken.

Voorts is een regeling opgenomen over het desgevraagd wijzigen van het tijdstip van de zitting. Uitstel hoeft overigens niet altijd te worden verleend. Betrokkene dient wel tijdig uitsluitsel over zijn verzoek om uitstel te krijgen. Een verzoek om uitstel moet niet automatisch gehonoreerd worden. Een gemotiveerd verzoek om uitstel kan ingewilligd worden, maar dient dan wel te worden beperkt tot een eenmalig uitstel omdat anders de afwikkeling van het bezwaarschrift een te grote vertraging kan ondervinden.

Artikel 12 Quorum

Dit artikel spreekt voor zich.

Er is geen wettelijk bezwaar tegen het horen in het kader van de bezwaarprocedure door de voorzitter en één lid van de adviescommissie, terwijl advisering door de voltallige commissie heeft plaatsgevonden (ABRS 2 maart 2000, GS 2000/ 7119, 3).

Artikel 13 Niet-deelneming aan de behandeling

Dit artikel behoeft geen toelichting. Zie ook artikel 2:4 Awb.

Ook al is de voorzitter formeel onafhankelijk, dan staat daarmee nog niet vast dat automatisch ook op inhoudelijk vlak van niet-vooringenomenheid sprake is (Rb. Leeuwarden 8 februari 1996, JB, 3 (1996), 100).

Artikel 14 Openbaarheid zitting

Ingevolge artikel 7:5, tweede lid Awb besluit het bestuursorgaan, voorzover niet bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, of het horen in het openbaar plaatsvindt. In artikel 7:13, vierde lid Awb wordt deze bevoegdheid aan de commissie toegekend.

In de onderhavige verordeningsbepaling is vastgelegd dat de hoorzitting in principe in het openbaar plaatsvindt. Uitzondering op deze regel blijft mogelijk, bijvoorbeeld indien bijzonder persoonlijke zaken van familiaire, medische of financiële aard of andere zaken met een vertrouwelijk karakter aan de orde komen.

De zitting dient te worden onderscheiden van de beraadslaging van de commissie, die ingevolge artikel 17 van de verordening achter gesloten deuren plaatsheeft.

Artikel 15 Schriftelijke verslaglegging

Artikel 7:7 Awb vereist zeer kort en bondig dat van het horen een verslag wordt gemaakt. De wijze waarop en de inhoudelijk vereisten aan het verslag worden niet door de Awb geregeld. Uit het verslag moet duidelijk blijken wie namens welke partij aanwezig was en wat door hen naar voren is gebracht.

Gezien de betekenis van de hoorzitting in het kader van de besluitvorming in de bezwaarschriftfase, ligt het voor de hand (hoewel niet voorgeschreven in de Awb) dat het verslag van de zitting uiterlijk gelijktijdig met de beslissing op het bezwaar aan belanghebbende wordt toegezonden. Ook is het mogelijk het verslag van de hoorzitting vóór het nemen van het bestreden besluit aan de belanghebbenden te zenden. Hierdoor krijgen belanghebbenden de gelegenheid te reageren indien het verslag een onjuiste weergave bevat van de hoorzitting. Uit oogpunt van een zorgvuldige voorbereiding zal dit vaak de voorkeur genieten (ABRS 12 juni 1997, JB 1997/188).

Het verslag speelt ook een rol in de raadkamer en bij het advies. Als een lid afwezig is geweest bij het horen en de stemmen staken in de adviescommissie, hoeft bij de hernieuwde behandeling in de commissie niet opnieuw gehoord te worden (CRvB, 2 april 1996, AB 1997/23).

Artikel 16 Nader onderzoek

Een nader onderzoek kan feiten of omstandigheden aan het licht brengen die op het moment van de zitting nog niet bekend waren. Dit kan aanleiding zijn om belanghebbenden en het verwerend orgaan opnieuw te horen. De onderhavige bepaling voorziet in de mogelijkheid de commissie te verzoeken daartoe een nieuwe zitting te houden. In artikel 7:9 Awb wordt bepaald dat indien het in het hier bedoelde geval feiten of omstandigheden betreft die voor de op bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden wordt meegedeeld en dat zij opnieuw in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord (rechtsbeginsel hoor en wederhoor). Is de nieuwe informatie niet van aanmerkelijk belang dan kan er voor gekozen worden om de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren. Na de hoorzitting gehouden telefoongesprekken kunnen gezien worden als nader onderzoek (Nationale ombudsman 9 juli 2001, AB 2001/263). Een zorgvuldige procedure houdt ook in dat het bestuursorgaan zich niet rechtstreeks tot de adviescommissie kan wenden zonder dat de andere belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld om hun standpunt dienaangaande kenbaar te maken (Rb. Rotterdam, 10 november 1999, JB, 1999/311).

Artikel 17 Raadkamer en advies

Zie ook de toelichting op artikel 14. De hoorzitting is in principe openbaar; de hier bedoelde beraadslaging vindt achter gesloten deuren plaats.

Het tweede lid, onder b, is opgenomen voor die gevallen waarin het vergaderquorum wel aanwezig is, maar de commissie door afwezigheid van een of meer leden dan wel hun plaatsvervangers (of als gevolg van de toepassing van artikel 12) tijdens de besluitvorming uit een even aantal personen bestaat.

Het horen kan plaatsvinden door een niet-voltallige commissie; de advisering dient plaats te vinden door een commissie die voldoet aan de eisen van artikel 7:13, eerste lid, onder a. Hoe het advies totstandkomt, is niet voorgeschreven. Schriftelijke consultatie is mogelijk (CRvB 21 oktober 1999, AB 2000/42 en Rb. Haarlem 5 januari 2001, ongepubliceerd, zaaknummer Awb 00/8620 en 00/8621).

Advisering door de voorzitter en één lid van de hoorcommissie is in strijd met artikel 7:13, eerste lid, onder a Awb (Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak 19-10-98, JB 1998/257). Uit het derde lid van dit artikel (mogelijkheid voor de commissie om het horen op te dragen aan de voorzitter of een lid dat geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan) volgt niet dat de gehele advisering kan worden opgedragen aan de voorzitter en één lid.

Een adviescommissie mag alleen adviseren: ze kan geen (gedelegeerde) beslisbevoegdheid krijgen, (Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak 06-01-1997).

Artikel 18 Uitbrengen advies en verdaging

Volgens artikel 7:13, zesde lid Awb maakt in de bezwaarschriftprocedure het verslag van de hoorzitting deel uit van het advies van de commissie en wordt het schriftelijk uitgebracht.

De beslistermijn bedraagt ingevolge artikel 7:10 van de Awb 10 weken, behoudens in het geval van opschorting of met gebruikmaking van de mogelijkheid van verdaging. De onderhavige bepaling verlangt van de voorzitter van de commissie dat indien hij voorziet dat de termijn als hiervoor bedoeld niet wordt gehaald, hij tijdig het bestuursorgaan verzoekt de beslissing op het bezwaar te verdagen.

Het besluit tot verdaging is een beschikking. Ingevolge artikel 7:14 Awb zijn artikel 3:41 tot en met 3:45 Awb, die de wijze van bekendmaking en mededeling van besluiten regelen, in dit geval niet van toepassing. Artikel 3:40 Awb is wel van toepassing. Dit artikel bepaalt dat een besluit niet in werking treedt voordat het bekendgemaakt is. Het ligt voor de hand in verband hiermee ook belanghebbenden een afschrift van het verdagingsbesluit toe te zenden.

Artikel 19 Jaarverslag

De commissie bezwaarschriften stelt een jaarverslag op waarin zij haar bevindingen rapporteert aan de bestuursorganen.

Artikel 20 Kenbaarheidsvereiste

Een klacht dient eerst kenbaar gemaakt te worden aan het gemeentebestuur of degene over wie wordt geklaagd voordat een externe instantie kan worden ingeschakeld.

Het systeem van klachtrecht creëert een voorziening in twee instanties. Op grond van het kenbaarheidsvereiste wordt de klacht eerst kenbaar gemaakt bij degene tegen wie de klacht gericht is, te weten het bestuursorgaan zelf. Dit behandelt de klacht eerst zelf, volgens een interne klachtenregeling, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland op 8 april 2003. In het geval de klager niet tevreden is met het resultaat van deze procedure dan bestaat de mogelijkheid de klacht in tweede instantie in te dienen bij de ombudsman.

Als de klacht niet volgens de interne klachtenregeling in behandeling is genomen, kan en mag de ombudsman de klacht niet in behandeling nemen.

Artikel 21 Ingediend klaagschrift

In het eerste en tweede lid wordt aangegeven bij wie de klacht ingediend kan worden.

In het derde lid worden een aantal vereisten gesteld waaraan een klacht moet voldoen. Als hulpmiddel voor het indienen van een klacht wordt een klachtenformulier ter beschikking gesteld. Dit formulier kan ook worden gebruikt indien de klacht mondeling wordt ingediend. De klager dient het klachtenformulier zelf te ondertekenen.

Artikel 22 Niet bevoegd tot instellen onderzoek

In dit artikel wordt verwezen naar de in artikel 9:22 genoemde verzoeken waarbij de ombudsman niet bevoegd is onderzoek in te stellen en de weigeringsgronden voor het instellen van onderzoek. In artikel 2.4 van de interne klachtenregeling van de gemeente Dinkelland zijn reeds de niet-ontvankelijke klachten genoemd. Nu een klacht niet in behandeling wordt genomen als hij niet aan het in artikel 19 genoemde kenbaarheidsvereiste voldoet, zijn deze hier niet nogmaals opgenomen.

In lid 2 is de verplichting opgenomen om de klager binnen vier weken in kennis te stellen van het niet in behandeling nemen van zijn klacht. Hiertegen is geen bezwaar mogelijk.

Artikel 23 Taken

Dit artikel regelt de taken van de ombudsman.

De kerntaak van de ombudsman bestaat uit het, naar aanleiding van een klacht, onderzoeken of een bepaalde gedraging als behoorlijk dan wel als onbehoorlijk moet worden gekwalificeerd. Het onderzoek van de ombudsman is een elementair onderdeel van de klachtenprocedure en wordt in de artikelen 25, 27 en 28 nader ingevuld. Een klacht hoeft echter niet altijd tot een officieel onderzoek aanleiding te geven. Een onderzoek blijft achterwegen in de gevallen genoemd in artikel 9:8 van de Awb.

Artikel 9:8 Awb

Het bestuursorgaan is niet verplicht de klacht te behandelen indien zij betrekking heeft op een gedraging:

  • a.

    waarop reeds eerder een klacht is ingediend die met inachtneming van de artikelen 9:4 en volgende is behandeld;

  • b.

    die langer dan een jaar voor indiening van de klacht heeft plaatsgevonden;

  • c.

    waartegen door de klager bezwaar gemaakt had kunnen worden;

  • d.

    waartegen door de klager beroep kan of kon worden ingesteld;

  • e.

    die door het instellen van een procedure aan het oordeel van een andere rechterlijke instantie dan een administratieve rechter onderworpen is, dan wel onderworpen is geweest of,

  • f.

    zolang terzake daarvan een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is, dan wel indien de gedraging deel uitmaakt van de opsporing of vervolging van een strafbaar feit en terzake van dat feit een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is.

    Het bestuursorgaan is niet verplicht de klacht te behandelen indien het belang van de klager dan wel het gewicht van de gedraging kennelijk onvoldoende is.3.

Artikel 24 Vooronderzoek

Zie de toelichting op artikel 9.

Artikel 25 Uitnodiging zitting

Zie de toelichting op artikel 11.

Artikel 26 Hoorzitting

In dit artikel is geregeld dat naast de wettelijke hoorplicht van de klager ook het bestuursorgaan of de ambtenaar in ieder geval in de gelegenheid moeten zijn om hun standpunt in verband met een klacht toe te lichten. Dat kan zowel mondeling als schriftelijk en al dan niet in elkaars aanwezigheid.

Artikel 27 Quorum

Zie de toelichting op artikel 12.

Artikel 28 Openbaarheid zitting

De zittingen van de ombudsman zijn niet openbaar. De klacht heeft een vaak zo persoonlijk karakter dat hier ook geen uitzondering op gemaakt kan worden.

Artikel 29 Schriftelijke verslaglegging

Zie de toelichting op artikel 15.

Artikel 30 Afhandeling

In de Awb is bepaald dat de ombudsman, indien hij van oordeel is dat de klacht gegrond is, en de gedraging van het bestuursorgaan mitsdien niet behoorlijk was, in het eindrapport vermeld welke behoorlijkheidsnorm geschonden is. Hiermee wordt de normering die de ombudsman toepast kenbaar en toetsbaar, zowel voor de burger als voor de bestuursorganen. Deze verplichting is nieuw en te vergelijken met de bepaling van artikel 8:77, tweede lid. De “behoorlijkheidsjurisprudentie” van de Nationale ombudsman kan daarbij richtgevend zijn.

De beoordelingscriteria die de Nationale ombudsman hanteert zijn te verdelen in twee groepen. De eerste groep betreft de idee van de rechtsstaat. Het gaat dan om het vereiste dat het overheidshandelen in overeenstemming is met zowel de regels van het geschreven recht als met de ongeschreven rechtsnormen. Wanneer een bepaalde overheidsgedraging in strijd is met deze regels en normen, en niet blijkt van een rechtvaardigingsgrond, zal zij in beginsel niet als “behoorlijk” kunnen worden aangemerkt. De ombudsman toetst de onderzochte gedraging dus aan regels van geschreven recht, zoals mensenrechten en grondrechten, bevoegdheidsvoorschriften, vorm- en procedurevoorschriften en inhoudelijke voorschriften. Daarnaast toetst hij ook aan ongeschreven rechtsnormen die in rechtspraak en doctrine zijn ontwikkeld en die eveneens bepalend zijn voor het oordeel over de rechtmatigheid van het overheidshandelen. Voorbeelden hiervan zijn het gelijkheidsbeginsel, het beginsel van belangenafweging/redelijkheid en van proportionaliteit tussen middel en doel, het rechtszekerheids- of vertrouwensbeginsel, het motiveringsbeginsel eb bepaalde vereisten van zorgvuldigheid.

Er is nog een tweede groep beoordelingscriteria. Deze criteria zijn van belang omdat niet elk overheidsoptreden dat voldoet aan de eis van wetmatigheid en rechtmatigheid daarmee ook in alle opzichten behoorlijk is. De Nationale ombudsman hanteert in dat kader normen die men kan zien als orientatienormen voor het bestuur. Zij zijn uitgangspunten voor het uitvoerend overheidshandelen, die mede de behoorlijkheid van dat handelen bepalen. Bij de beoordeling door de Nationale ombudsman van de onderzochte gedraging op zorgvuldigheid gaat het om normen die betrekking hebben op de bestuurlijke

procesgang in relatie tot de burger; zoals het vereiste van voortvarendheid en van actieve verstrekking en verwerving van informatie, op de houding en het gedrag van ambtenaren jegens burgers, zoals de eis van correcte bejegening, van respect voor de menselijke waardigheid, van onbevooroordeeldheid en van hulpvaardigheid en ten slotte op bepaalde voorzieningen van en in de overheidsorganisatie, zoals de eis van voortgangsbewaking en coördinatie, van bescherming van de persoonlijke levenssfeer, van bereikbaarheid en van toereikende verblijfsomstandigheden.

Het oordeel van de ombudsman kent twee mogelijkheden: de onderzochte gedraging is wel of niet behoorlijk.

De ombudsman moet in zijn rapportage aan hen die in het onderzoek zijn betrokken aangeven langs welke weg hij tot zijn behoorlijkheidsoordeel komt. Wanneer een gedraging van een ambtenaar als “niet behoorlijk” wordt aangemerkt, wordt een dergelijk oordeel niet zelden als zwaar ervaren. Het oordeel van een ombudsman dient te voldoen aan het vereiste van motivering, wil de uitspraak als gezaghebbend worden erkend. De motivering kan bijdragen aan de legitimatie van het werk van de ombudsman.

Artikel 31 Jaarverslag

Door de ombudsman dient een jaarlijkse rapportage plaats te vinden in de richting van de gemeenteraad. In verband met de mogelijkheid van publieke controle dient deze rapportage ook verkrijgbaar te worden gesteld. Zo mogelijk dient daaraan ook enige publiciteit te worden gegeven.

Artikel 32 Intrekking oude regeling

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 33 Inwerkingtreding

In verband met de inwerkingtreding van de Tijdelijke referendumwet (Trw) op 1 januari 2002 is gekozen voor een termijn van zes weken. De Trw bepaalt in artikel 22 dat een verordening (een algemeen verbindend voorschrift) niet eerder in werking treedt dan zes weken na de bekendmaking van het besluit. Deze termijn hangt hiermee samen: na bekendmaking van de verordening en de mededeling dat over deze verordening een referendum gehouden kan worden, kan een verzoek tot het houden van een referendum worden ingediend. Het college is op grond van de Trw gehouden tot het bekendmaken van deze besluiten. Op grond van de Trw is de gemeente verplicht om een referendum te organiseren over een verordening indien voldoende kiesgerechtigden een verzoek tot het houden van een referendum indienen. Door de inwerkingtreding van de Trw geldt artikel 142 Gemeentewet niet meer voor verordeningen. Zie voor meer informatie over de Trw de circulaires van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (CW2001/82554 en CW2001/82050) en de ledenbrieven van de VNG over dit onderwerp (nummer Lbr. 01/158 en nummer Lbr. 01/217).

Artikel 33 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.