Overheidsorganisatie | Provincie Overijssel |
---|---|
Officiële naam regeling | Reglement voor het waterschap Zuiderzeeland |
Citeertitel | Reglement voor het waterschap Zuiderzeeland |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | |
Eigen onderwerp |
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-06-2000 | 28-02-2005 | Artikels 6, 7 |
| - | |
21-06-1999 | 31-05-2000 | nieuwe regeling |
| - |
Het waterschap is ontstaan door het samengaan van het Heemraadschap Fleverwaard en het Waterschap Noordoostpolder. Bovendien is van het Waterschap Groot Salland en van het Waterschap Friesland het waterkwaliteitsbeheer ten aanzien van respectievelijk de Noordoostpolder en het gebied Lemstervaart overgenomen.
Dit reglement schept in aansluiting op de Waterschapswet het kader voor het nieuwe waterschap. Het beperkt zich tot de essentiële aspecten betreffende de inrichting en het functioneren van het waterschap. De belangrijkste onderwerpen die worden geregeld, zijn het gebied, de taak, het bestuur, de categorieën van omslagplichtigen, de uitgangspunten voor de kostentoedeling, en het toezicht. In verband met het grote aantal bepalingen met betrekking tot het kiesrecht en het overgangsrecht zijn deze bepalingen in afzonderlijke reglementen opgenomen. Het overgangsrecht heeft bovendien wegens zijn tijdelijke aard geen betekenis voor het voor langere duur geldende reglement voor het waterschap.
Bij de voorbereiding van dit reglement is rekening gehouden met de recente wijziging van de Waterschapswet naar aanleiding van de ervaringen met die wet sinds haar inwerkingtreding. In de artikelsgewijze toelichting zal dit worden aangegeven.
Dit reglement verstaat onder:
a. categorie ingezetenen: zij die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens hun woonadres hebben in het gebied van het waterschap;
b. categorie ongebouwd: zij die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken;
c. categorie gebouwd: zij die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken;
d. categorie bedrijfsgebouwd: zij die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte;
e. categorie pachters: zij die krachtens een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst het gebruik hebben van ongebouwde onroerende zaken;
f. gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van Flevoland;
g. waterschapsgebied: het in artikel 2, eerste lid, bedoelde gebied van het waterschap;
h. waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer: het kwantiteitsbeheer respectievelijk het kwaliteitsbeheer van oppervlaktewater.
1. Het gebied van het waterschap en de in artikel 4, tweede lid, genoemde taakgebied voor het waterkwantiteitsbeheer zijn aangegeven op de bij dit reglement behorende gewaarmerkte kaart.
2. De grenzen van de in het eerste lid bedoelde gebieden worden nader aangegeven op door gedeputeerde staten vast te stellen detailkaarten.
3. Van elk van deze kaarten berust een exemplaar bij het waterschap en bij de provincies Flevoland, Fryslân en Overijssel.
Het waterschap is gevestigd in een door de algemene vergadering te bepalen plaats.
1. De taak van het waterschap is de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voorzover deze taak niet bij andere publiekrechtelijke lichamen berust.
2. Deze taak omvat de zorg voor:
de waterkering, waaronder de zorg voor primaire waterkeringen als bedoeld in de Wet op de waterkering;
de waterhuishouding, voorzover het betreft:
het waterkwaliteitsbeheer en
het waterkwantiteitsbeheer in het taakgebied voor het waterkwantiteitsbeheer en de met dit beheer samenhangende regeling van de freatische grondwaterstand. 5
3. De uitoefening van de in het eerste en tweede lid genoemde taken is gericht op integraal waterbeheer. In dit kader behartigt het waterschap de waterstaatkundige belangen. Andere daarmee verbonden belangen worden door het waterschap meegewogen, tenzij daarin is voorzien bij of krachtens wet. 6
4. Voorzover dit doelmatig is, werkt het waterschap voor de uitoefening van grootschalige taakonderdelen met een of meer andere waterschappen samen. 7
Het bestuur van het waterschap bestaat uit de algemene vergadering, het college van dijkgraaf en heemraden en de dijkgraaf.
Paragraaf 1 De algemene vergadering
De algemene vergadering bestaat uit 26 leden, waarvan:
a. 11 leden voor de categorie ingezetenen;
b. 7 leden voor de categorie ongebouwd;
c. 4 leden voor de categorie gebouwd;
d. 3 leden voor de categorie bedrijfsgebouwd;
e. 1 lid voor de categorie pachters.
1. De verkiezing van de leden van de algemene vergadering geschiedt met inachtneming van het Kiesreglement voor het Waterschap Zuiderzeeland.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, wordt van de leden voor de categorie ongebouwd één lid benoemd door de minister van Financiën namens de Staat der Nederlanden.
Met betrekking tot de verkiezing van de leden voor de categorieën ongebouwd en gebouwd is, onverminderd de overige vereisten, slechts stemgerechtigd degene wiens belastingplicht aan het waterschap als belanghebbende behorende tot de betreffende categorie, meer bedraagt dan het bedrag bedoeld in artikel 122, tweede lid, van de Waterschapswet.
1. Voor de verkiezing van de leden voor de categorieën ingezetenen, ongebouwd en gebouwd zijn het waterschapsgebied en het taakgebied voor het waterkwantiteitsbeheer, ingedeeld in:
kiesdistrict 1, omvattende het gebied van de gemeenten Almere en Zeewolde;
kiesdistrict 2, omvattende het gebied van de gemeenten Lelystad en Dronten;
kiesdistrict 3, omvattende het gebied van de gemeenten Urk en Noordoostpolder, alsmede de in de gemeente Lemsterland (provincie Fryslân) en de gemeenten Brederwiede en IJsselham (provincie Overijssel) gelegen gebieden.
2. Het aantal leden voor de categorie ingezetenen bedraagt voor:
kiesdistrict 1: 6 leden;
kiesdistrict 2: 3 leden;
kiesdistrict 3: 2 leden.
3. Het aantal leden voor de categorie ongebouwd bedraagt voor:
kiesdistrict 1: 2 leden;
kiesdistrict 2: 2 leden;
kiesdistrict 3: 2 leden.
4. Het aantal leden voor de categorie gebouwd bedraagt voor:
kiesdistricten 1: 2 leden;
kiesdistrict 2: 1 lid;
kiesdistrict 3: 1 lid.
5. Ten aanzien van elke in het waterschapsgebied bevoegde Kamer van Koophandel stellen gedeputeerde staten, met inachtneming van de verhouding tussen het aantal leden van die Kamer en het belang van deze bij de behartiging van de taken door het waterschap, de waarde vast van de stem van een lid van die Kamer.
1. De algemene vergadering stelt voor haar vergaderingen en de vergaderingen van de commissies een reglement van orde vast.
2. In het reglement van orde worden voor de vergaderingen in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, het vergader- en het besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.
De algemene vergadering vergadert na de periodieke verkiezing voor de eerste maal in de nieuwe samenstelling binnen twee weken na aanvang van de zittingsperiode.
Paragraaf 2 Het college van dijkgraaf en heemraden
Het college van dijkgraaf en heemraden bestaat uit de dijkgraaf en 4 andere leden, waarvan:
a. 1 lid voor de categorie ingezetenen;
b. 1 lid voor de categorie ongebouwd;
c. 1 lid voor de categorie gebouwd;
d. 1 lid voor de categorie bedrijfsgebouwd.
1. De benoeming van de andere leden van het college van dijkgraaf en heemraden dan de dijkgraaf vindt plaats in de eerste vergadering van de algemene vergadering in nieuwe samenstelling.
2. Elk lid wordt benoemd uit een voordracht van twee personen, die wordt opgesteld door de leden van de algemene vergadering vertegenwoordigende de categorie van belanghebbenden waarvoor het betreffende lid van het college van dijkgraaf en heemraden wordt benoemd. Indien geen voordracht overeenkomstig de eerste volzin wordt gedaan, benoemt de algemene vergadering zonder voordracht.
3. De tot lid van het college van dijkgraaf en heemraden benoemde verklaart binnen twee weken na de in het eerste lid bedoelde vergadering of hij de benoeming aanvaardt.
4. Wanneer de benoeming niet is aanvaard, geschiedt zo spoedig mogelijk een nieuwe benoeming.
5. De benoeming ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt, geschiedt zo spoedig mogelijk doch, tenzij de algemene vergadering anders beslist, eerst nadat de opengevallen plaats in de algemene vergadering is vervuld.
1. De benoeming van degene, die de benoeming tot lid van het college van dijkgraaf en heemraden heeft aangenomen, gaat in op het tijdstip waarop ten minste de helft van het aantal leden van het college van dijkgraaf en heemraden zijn benoeming heeft aangenomen, of indien de aanneming van de benoeming op een later tijdstip plaatsvindt, op dat tijdstip.
2. Vanaf het tijdstip van aftreden van de leden van het college van dijkgraaf en heemraden tot het tijdstip waarop na de verkiezing van de leden van het nieuwe algemeen bestuur ten minste de helft van het met inachtneming van het eerste lid bepaalde aantal leden van het college van dijkgraaf en heemraden de benoeming heeft aangenomen, treedt de dijkgraaf in de plaats van het college van dijkgraaf en heemraden.
1. Het lid van het college van dijkgraaf en heemraden dat ontslag neemt, geeft daarvan schriftelijk kennis aan de algemene vergadering.
2. Het ontslag gaat in vier weken na de dag waarop het is ingediend of zoveel eerder als de benoeming van een opvolger is ingegaan.
1. Over een voorstel tot het verlenen van ontslag als bedoeld in artikel 41, vijfde lid, van de Waterschapswet wordt niet beraadslaagd of besloten dan nadat de algemene vergadering ten minste twee weken en ten hoogste twaalf weken tevoren heeft verklaard, dat het betreffende lid van het college van dijkgraaf en heemraden het vertrouwen van de algemene vergadering niet meer bezit.
2. De oproeping tot de vergadering, waarin over dat voorstel wordt beraadslaagd of besloten, wordt ten minste achtenveertig uur voor de aanvang of zoveel eerder als de algemene vergadering heeft bepaald, bij de leden van de algemene vergadering bezorgd. Zij vermeldt het voorstel tot het verlenen van ontslag, bedoeld in artikel 41, vijfde lid, van de Waterschapswet.
1. Bij langdurige afwezigheid van een lid van het college van dijkgraaf en heemraden, of indien een lid van het college van dijkgraaf en heemraden met de waarneming van het ambt van dijkgraaf is belast, kan hij worden vervangen door een lid van de algemene vergadering, aan te wijzen door de algemene vergadering.
2. Degene die gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken voor een lid van het college van dijkgraaf en heemraden heeft waargenomen, geniet een vergoeding ten bedrage van de voor dat lid vastgestelde bezoldiging. De vergoeding wordt verminderd met hetgeen als lid van de algemene vergadering als vaste vergoeding wordt ontvangen.
1. Het college van dijkgraaf en heemraden stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.
2. In het reglement van orde worden voor de vergaderingen in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, het vergaderquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.
Paragraaf 3 De dijkgraaf
1. Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de dijkgraaf als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de Waterschapswet, wordt opgemaakt, wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd.
2. Over iedere plaats op de aanbeveling voor de benoeming van de dijkgraaf wordt afzonderlijk gestemd.
3. Voor de toepassing van artikel 46, derde en vierde lid, van de Waterschapswet wordt onder gedeputeerde staten verstaan: gedeputeerde staten van Flevoland.
4. Samen met de aanbeveling voor de benoeming van de dijkgraaf wordt een uittreksel uit de notulen van de gehouden stemming aan gedeputeerde staten gezonden.
5. De aflegging van de eed (verklaring en belofte), bedoeld in artikel 50 van de Waterschapswet, vindt plaats in handen van de Commissaris van de Koningin in de provincie Flevoland.
1. De dijkgraaf die zijn ontslag vraagt, blijft zo mogelijk in functie totdat hem ontslag is verleend.
2. Hij dient zijn verzoek om ontslag uiterlijk twee maanden vóór de datum, waarop het ontslag wordt gewenst, bij de Kroon in en geeft daarvan tegelijkertijd kennis aan de algemene vergadering en aan gedeputeerde staten.
3. Hij is verplicht onmiddellijk zijn ontslag te vragen als hij niet meer voldoet aan een van de vereisten voor het bekleden van zijn ambt, tenzij hij op grond van artikel 47, eerste lid, van de Waterschapswet, bij koninklijk besluit ontheffing heeft gekregen.
Paragraaf 4 De secretaris
De secretaris wordt door de algemene vergadering benoemd op voordracht van het college van dijkgraaf en heemraden.
1. De algemene vergadering stelt nadere regels vast over de taak en de bevoegdheid van de secretaris.
2. De algemene vergadering regelt de vervanging van de secretaris.
3. Artikel 33, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet is van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 5 De commissies
1. De algemene vergadering kan commissies instellen. Zij regelt de bevoegdheden en de samenstelling van deze commissies.
2. Tot lid van deze commissies zijn mede benoembaar personen die niet tot het bestuur van het waterschap behoren.
3. Ten aanzien van een vergadering van een of meer commissies, waarin tezamen meer dan twaalf leden van de algemene vergadering zitting hebben, is artikel 35 van de Waterschapswet van overeenkomstige toepassing.
1. Onverminderd hetgeen bij of krachtens de Waterschapswet is bepaald is het college van dijkgraaf en heemraden bevoegd tot:
uitvoering en handhaving van wetten, algemene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen, waarin de medewerking wordt gevorderd van het waterschap, tenzij hiervoor uitdrukkelijk de algemene vergadering of de dijkgraaf is aangewezen;
het voeren van het dagelijks beheer over de financiën en zaken die bij het waterschap in eigendom, beheer of onderhoud zijn;
het berusten in tegen het waterschap gedane rechterlijke uitspraken;
het aangaan van overeenkomsten betreffende het dagelijks beheer in het kader van de taken van het waterschap;
het doen van bekendmakingen als bedoeld in artikel 73 van de Waterschapswet.
2. Het college van dijkgraaf en heemraden stelt de algemene vergadering zo spoedig mogelijk in kennis van de uitoefening van de bevoegdheden, genoemd in het eerste lid, onderdeel c.
3. Indien het college van dijkgraaf en heemraden spoedshalve beroep instelt of bezwaar maakt als bedoeld in artikel 86, derde lid, van de Waterschapswet, stelt dit bestuur de algemene vergadering daarvan in kennis. De algemene vergadering kan beslissen dat het beroep of het bezwaar wordt ingetrokken.
1. Bij de toedeling van de kosten in het kader van de ingevolge artikel 119, eerste lid, van de Waterschapswet vast te stellen kostentoedelingsverordening neemt de algemene vergadering de volgende uitgangspunten in acht.
2. De kosten van de waterkeringszorg worden toegedeeld aan:
de categorie ingezetenen in het waterschapsgebied;
de categorie ongebouwd in het waterschapsgebied; c. de categorie gebouwd in het waterschapsgebied.
3. De kosten van de waterkeringszorg worden voor maximaal 40 procent toegedeeld aan de categorie ingezetenen, waarbij rekening wordt gehouden met de bevolkingsdichtheid in het waterschapsgebied.
4. De resterende kosten van de waterkeringszorg worden aan de categorieën ongebouwd en gebouwd toegedeeld, in verhouding van de globale waarde in het economisch verkeer van het geheel van de respectieve ongebouwde en gebouwde onroerende zaken, gelegen in het waterschapsgebied.
5. De kosten van het waterkwantiteitsbeheer worden toegedeeld aan:
de categorie ingezetenen in het waterschapsgebied;
de categorie ongebouwd in het taakgebied voor het waterkwantiteitsbeheer;
de categorie gebouwd in het taakgebied voor het waterkwantiteitsbeheer;
de categorie pachters in het taakgebied voor het waterkwantiteitsbeheer.
6. De kosten van het waterkwantiteitsbeheer worden voor maximaal 30 procent toegedeeld aan de categorie ingezetenen, waarbij rekening wordt gehouden met de mate waarin deze categorie voor haar functioneren in het waterschapsgebied belang heeft bij het waterkwantiteitsbeheer door het waterschap.
7. De resterende kosten van het waterkwantiteitsbeheer worden toegedeeld aan de categorie gebouwd enerzijds en de categorieën ongebouwd en pachters gezamenlijk anderzijds, op basis van de bij benadering te bepalen kosten van het waterstaatkundige voorzieningenniveau van het geheel van de gebouwde, respectievelijk de ongebouwde onroerende zaken in het taakgebied voor het waterkwantiteitsbeheer.
Het college van dijkgraaf en heemraden is bevoegd tot het nemen van een besluit tot concentratie van fiscale werkzaamheden als bedoeld in artikel 124, tweede lid, van de Waterschapswet.
Het college van dijkgraaf en heemraden kan het voldoen aan een krachtens de keur of de legger bestaande onderhoudsplicht, op schriftelijke aanvraag van de onderhoudsplichtige, vervangen door de verplichting tot betaling van een door dat bestuur vast te stellen bijdrage.
1. Voor de toepassing van de bepalingen in de Waterschapswet met betrekking tot het toezicht op het waterschapsbestuur, met inbegrip van het beroep tegen besluiten van het waterschapsbestuur, en voor de toepassing van artikel 9, derde lid, van de Wet op de waterhuishouding wordt onder gedeputeerde staten of de Commissaris van de Koningin verstaan: gedeputeerde staten van Flevoland respectievelijk de Commissaris van de Koningin in de provincie Flevoland.
2. Het toezicht, bedoeld in artikel 6 van de Wet op de waterkering, op de waterkering Ramspol wordt uitgeoefend door gedeputeerde staten van Overijssel. In afwijking van de eerste volzin zijn beslissingen van de beheerder van de waterkering Ramspol tot wijziging van het protocol van gebruik van de waterkering aan de goedkeuring van gedeputeerde staten van Flevoland en gedeputeerde staten van Overijssel onderworpen.
Buiten de bij de wet daartoe aangewezen besluiten zijn aan de goedkeuring van gedeputeerde staten onderworpen:
a. peilbesluiten;
b. beslissingen van de algemene vergadering tot aanleg van werken tot regeling van het oppervlaktewaterpeil, voorzover de aanleg van die werken niet voortvloeit uit een reeds goedgekeurd peilbesluit;
c. beslissingen van de algemene vergadering tot aanleg van werken voor wateraanvoer of doorspoeling.
Onverminderd de bij of krachtens de Waterschapswet geregelde toezendplicht, zendt het college van dijkgraaf en heemraden aan gedeputeerde staten ter kennisneming toe de besluiten tot:
a. vaststelling of wijziging van de inspraakverordening;
b. vaststelling van het beleid inzake het verlenen van kwijtschelding van waterschapsbelastingen voorzover dat afwijkt van de regeling die op rijksbelastingen van toepassing is;
c. overdracht van bevoegdheden door de algemene vergadering aan het college van dijkgraaf en heemraden;
d. toelating, benoeming of ontslag van bestuurders van het waterschap;
e. het oprichten van of deelnemen in een privaatrechtelijke lichaam dan wel het op basis van artikel 4, vierde lid, treffen van een samenwerkingsregeling.
1. Het vaststellen van wijzigingen van dit reglement van beperkte strekking geschiedt bij besluit van provin-ciale staten van Flevoland.
2. Wijzigingen van beperkte strekking als bedoeld in het eerste lid zijn:
het aanbrengen van tekstuele verbeteringen;
het aanbrengen van wijzigingen die louter voortvloeien uit de Waterschapswet;
het opheffen van of het wijzigen van de indeling in kiesdistricten en het wijzigen van de verdeling van de bestuurszetels over de kiesdistricten.
3. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, zenden gedeputeerde staten het ontwerp tot wijziging van het reglement aan gedeputeerde staten van Fryslân en gedeputeerde staten van Overijssel toe, gelijk-tijdig met de terinzagelegging, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Waterschapswet.
Dit reglement wordt aangehaald als Reglement voor het Waterschap Zuiderzeeland.
Bij het besluit van Provinciale Staten van Overijssel d.d. 10 november 2004, nummer PS/2004/995
Met de wijziging van het reglement wordt met name beoogd de zorg voor de regionale waterkeringen in de buitendijkse gebieden op te dragen aan Waterschap Zuiderzeeland. De waterkeringszorg is op grond van de Waterschapswet een kerntaak van een waterschap. De zorg voor de waterkering dient niet te worden beperkt tot de primaire waterkering. Ook de beschoeiingen of kaden ter bescherming van bijvoorbeeld de buitendijkse gebieden zijn waterkeringen. Dit is dan ook aanleiding om door middel van de onderhavige reglementswijziging de regionale waterkeringen in de buitendijkse gebieden onder de zorg voor de waterkering van Waterschap Zuiderzeeland te brengen.
Bij de voorbereiding van het reglement ter oprichting van Waterschap Zuiderzeeland is tussen de Stuurgroep Waterschap Zuiderzeeland en het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland overeenstem-ming bereikt over het opdragen van de zorg voor de waterkering in de buitendijkse gebieden. In verband met mogelijke financiële en praktische consequenties van de opdracht van deze waterkeringszorg, is er voor gekozen om de taakopdracht pas in te laten gaan als de regionale waterkeringen in de buitendijkse gebieden kunnen worden aangewezen en het veiligheidsniveau voor deze waterkeringen is vastgesteld. In het (Over-gangs)reglement is hiervoor een bepaling opgenomen. Bij de oprichting van het waterschap is het dan ook nadrukkelijk de bedoeling geweest om de zorg voor de regionale waterkeringen in de buitendijkse gebieden aan het waterschap op te dragen.
Met de onderhavige reglementswijzing worden twee taakgebieden ingesteld voor de zorg voor de waterkering. In het ene taakgebied vallen alle primaire waterkeringen en de regionale waterkeringen in de dijkringgebieden 7 en 8. In het andere taakgebied vallen de regionale waterkeringen die zijn gelegen buiten de dijkringgebieden 7 en 8 (de buitendijkse gebieden). Er worden twee taakgebieden ingesteld omdat daarmee de kosten die samen-hangen met de waterkeringszorg bij die categorieën van belanghebbenden kunnen worden neergelegd die daad-werkelijk belang hebben bij de taak. Zo is het niet de bedoeling dat eigenaren van onroerende zaken in de dijkringgebieden 7 en 8 bijdragen aan de zorg voor de regionale waterkeringen in de buitendijkse gebieden.
Voor het toezicht op de regionale waterkeringen wordt dezelfde lijn aangehouden als voor het toezicht op de primaire waterkeringen. Dit houdt in dat door deze reglementswijziging de besluiten tot vaststelling van plannen voor de versterking of verlegging van regionale waterkeringen door Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland moeten worden goedgekeurd. Daarmee wordt het preventief toezicht op de regionale waterkeringen nader ingevuld.
Naast het opdragen van de zorg voor de regionale waterkeringen in de buitendijkse gebieden bevat deze regle-mentswijziging een wetstechnische aanpassing voor de samenstelling van het dagelijks bestuur. Voorts wordt met de onderhavige reglementswijziging het Overgangsreglement ingetrokken omdat dit reglement niet langer noodzakelijk is.
Onderdeel A (artikel 1)
De begrippen ‘primaire waterkering’ en ‘regionale waterkering’ worden meerdere keren in het reglement ge-bruikt. Dit artikel geeft een omschrijving van deze begrippen. In de omschrijving wordt verwezen naar de Wet op de waterkering en de Verordening waterkering Noord-Nederland waarin de formele definitie van deze be-grippen is opgenomen.
Onderdeel B (artikel 2)
Met deze reglementswijziging wordt twee taakgebieden geïntroduceerd. In het ene taakgebied vallen de primaire waterkeringen en de regionale waterkeringen in de dijkringgebieden 7 en 8. Het andere taakgebied omvat de regionale waterkeringen die zijn gelegen buiten de dijkringgebieden 7 en 8 (de zogeheten buitendijkse gebie-den). Daarmee wordt de huidige zorg van het waterschap voor de primaire en regionale waterkeringen in de dijkringgebieden 7 en 8 uitgebreid met de zorg voor de regionale waterkeringen in de buitendijkse gebieden. Uitgangspunt is alleen die objecten te beschermen waarbij door overstroming een substantiële schade zal ont-staan. Er is daarom voor gekozen alleen die regionale waterkeringen in de buitendijkse gebieden onder de zorg voor de waterkering te brengen welke bescherming bieden aan bebouwing met een woonfunctie of aan gebouw-de voorzieningen waarin verblijfsrecreatie plaatsvindt. De ongebouwde buitendijkse gebieden worden daarmee niet onder de waterkeringzorg gebracht.
Het onderscheid in taakgebieden voor de primaire en regionale waterkeringszorg in de dijkringgebieden 7 en 8 en de regionale waterkeringszorg buiten de dijkringgebieden 7 en 8 is noodzakelijk om te kunnen waarborgen dat de kosten die samenhangen met de zorg voor de waterkering terecht komen bij die categorieën van belang-hebbenden die belang hebben bij de zorgtaak. Zo maakt de instelling van een apart taakgebied voor de waterke-ringzorg buiten de dijkringgebieden 7 en 8 het mogelijk de kosten die samenhangen met de zorg voor de ‘bui-tendijkse’ regionale waterkeringen neer te leggen bij de ingezetenen (gelet op het algemene taakbelang) en bij de eigenaren van gebouwde en ongebouwde onroerende zaken in de buitendijkse gebieden (gelet op het specifieke taakbelang). Met het instellen van de twee taakgebieden voor de waterkeringszorg wordt derhalve invulling geven aan de trits ‘belang-betaling-zeggenschap’.
Het instellen van twee taakgebieden voor de zorg voor de waterkering houdt ook in dat de ‘bij het reglement behorende gewaarmerkte kaart’ moet worden gewijzigd. Bij deze reglementswijziging zijn drie nieuwe kaarten gevoegd waarop voor de Noordoostpolder, Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland de taakgebieden en de grens van het waterschapsgebied is aangegeven. De definitieve grenzen van de onderscheiden taakgebieden kunnen worden aangegeven op door Gedeputeerde Staten vast te stellen detailkaarten (artikel 2, tweede lid). Artikel 1, onder f juncto artikel 2, tweede lid van het reglement maakt het mogelijk dat de detailkaarten voor de taakgebieden door het College van Gedeputeerde Staten van Flevoland kunnen worden vastgesteld. Vanwege de schaal van de reglementskaart bestaat voor de taakgebieden voor de waterkeringszorg voor de precieze aandui-ding van de grenzen behoefte aan detailkaarten.
Door de reglementswijziging wordt het waterschap, naast de al bestaande zorg voor de primaire en binnendijkse regionale waterkeringen, verantwoordelijk voor de regionale waterkeringen in de volgende buitendijkse gebieden:
voorliggend water | buitendijks gebied | gemeente |
---|---|---|
IJsselmeer | Urk (haven Klif, haven west, voormalige visaf-slag, haven oost) | Urk |
Flevocentrale | Lelystad | |
Flevo Marina | Lelystad | |
Houtribstrand | Lelystad | |
Houtribhaven | Lelystad | |
Parkhaven | Lelystad | |
Deko Marina | Lelystad | |
Ketelmeer en Vossemeer | Schokkerhaven | Noordoost-polder |
Ketelhaven | Dronten | |
Markermeer en IJmeer | Pier Lelystad Haven | Lelystad |
Lelystad Haven | Lelystad | |
Muiderzand (Almeerderstrand) | Almere | |
Gooimeer, Eemmeer en Nij-kerkernauw | Zilverstrand | Almere |
Almere Haven (buitendijks) | Almere | |
Jachthaven De Eemhof | Zeewolde | |
Nuldernauw en Wolderwijd | Jachthaven De Kaar | Zeewolde |
Jachthaven Woldstrand | Zeewolde | |
Haven Zeewolde (Jachthaven Wolderwijd) | Zeewolde | |
Veluwemeer en Drontermeer | Harderhaven | Zeewolde |
Jachthaven Harderstrand | Dronten | |
Waterskicentrum De Harder | Dronten | |
Jachthaven Bremerbergse Hoek | Dronten | |
Jachthaven De Klink | Dronten | |
Jachthaven Spijkstrand | Dronten |
Onderdeel C (artikel 4)
Het taakgebied voor de primaire waterkeringen en binnendijkse regionale waterkeringen strekt zich uit over de dijkringgebieden 7 en 8. Het taakgebied voor de regionale buitendijkse waterkeringen strekt zich uit over alle buitendijkse gebieden waarin bebouwing met een woonfunctie of gebouwde voorzieningen met daarin verblijfs-recreatie aanwezig is. De zorg voor de waterkering in de dijkringgebieden 7 en 8, waaronder de zorg voor de primaire waterkeringen als bedoeld in de Wet op de waterkering, is reeds aan het waterschap opgedragen. Het beheer van de, nog formeel aan te wijzen, binnendijkse regionale waterkering de Knardijk wordt al door het waterschap uitgevoerd. Het waterschap is namelijk eigenaar van de Knardijk. Door de wijziging van het regle-ment wordt het waterschap ook verantwoordelijk voor het beheer van de regionale waterkeringen in de buiten-dijkse gebieden bestaande uit vooroevers, kaden, beschoeiingen en dergelijke. Het waterschap wordt derhalve, evenals voor de primaire waterkeringen, verantwoordelijk voor het zodanig instandhouden van de regionale waterkeringen dat deze waterkeringen duurzaam aan de provinciale veiligheidsnorm blijven voldoen.
De regionale waterkeringen worden niet in dit reglement aangewezen. Ook de veiligheidsniveaus van de ver-schillende regionale waterkeringen worden niet in dit reglement aangewezen. De waterkeringen die bescherming bieden aan de buitendijkse gebieden en de binnendijkse regionale waterkering de Knardijk worden aangewezen als regionale waterkering op grond van de provinciale Verordening waterkering Noord-Nederland. Het aanwij-zen van de regionale waterkeringen op het Flevolandse grondgebied, op basis van de voornoemde verordening, is een verantwoordelijkheid van Provinciale Staten van de provincie Flevoland.
Bij het aanwijzing van de regionale waterkeringen worden op grond van de Verordening waterkering Noord-Nederland ook de veiligheidsnormen voor de regionale waterkeringen vastgelegd. Het vaststellen van de veilig-heidsniveaus is een verantwoordelijkheid van Provinciale Staten van de provincie Flevoland. Volledigheidshalve kan worden opgemerkt dat het aanwijzen van regionale waterkeringen en het vaststellen van veiligheidsnormen voor de regionale waterkeringen voorzover nu bekend ook na de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet op de waterkering mogelijk blijft.
Met het aanwijzen van de regionale waterkeringen worden de voorschriften van de Verordening waterkering Noord-Nederland van toepassing voor de regionale waterkeringen. Dit betekent dat, net zoals dat voor primaire waterkeringen geldt, het waterschap een legger, een technisch beheersregister en een calamiteitenplan voor de regionale waterkeringen moet opstellen.
Het aanwijzen van de regionale waterkeringen en het vaststellen van de veiligheidsnormen voor de regionale waterkeringen heeft een directe relatie met de onderhavige wijziging van het waterschapsreglement. Bij de uitvoering van de reglementaire zorg voor de regionale waterkeringen moet namelijk rekening worden gehouden met de veiligheidsnorm die voor elke waterkering afzonderlijk is vastgelegd. Om inzicht te verkrijgen in de omvang van de uitbreiding van de taak van het waterschap wordt dan ook parallel aan de reglementswijziging een veiligheidsnorm voor elke regionale waterkering vastgesteld. De uitgangspunten voor het vaststellen van de veiligheidsnormen zijn opgenomen in de partiële herziening van het Omgevingsplan Flevoland. In het Omge-vingsplan is vastgelegd dat voor het vaststellen van de veiligheidsnormen voor de regionale waterkeringen het bestaande veiligheidsniveau het uitgangspunt vormt maar dat bij de uitwerking een ondergrens voor de veilig-heidsnormering van 1/10 per jaar wordt gehanteerd. Voor elke regionale waterkering wordt dan ook een maat-werkbenadering gehanteerd.
Uiteraard is nagegaan welke gevolgen de taakuitbreiding heeft voor de omslag. Het waterschap heeft een inven-tarisatie uitgevoerd van de bestaande veiligheid van de regionale waterkeringen. Uit deze inventarisatie kan worden afgeleid dat twee van de vijfentwintig regionale waterkeringen niet voldoen aan het minimale veilig-heidsniveau van 1/10 (bij een overslagcriterium van 1 l/s/m1). Een van deze regionale waterkeringen zal in het kader van een voorgenomen herinrichting van het betreffende buitendijkse gebied door een derde worden verbe-terd. De versterkingswerken die noodzakelijk zijn om de andere regionale waterkering op het vereiste minimale veiligheidsniveau te brengen zijn gering in omvang. De kosten die samenhangen met de versterkingswerken zorgen dan ook voor een marginale verhoging van de omslag.
De onderhoudskosten voor de regionale waterkeringen in de buitendijkse gebieden hoeven niet ten laste te komen van de begroting van het waterschap. Het waterschap heeft in zijn algemeenheid de mogelijkheid om, via de Keur en de Legger, deze kosten bij de huidige eigenaren van de waterkerende elementen in de buitendijkse gebieden onder te brengen. In specifieke gevallen, zoals bijvoorbeeld bij de haven van Urk, is er reeds een bestuursorgaan verantwoordelijk voor het onderhoud en beheer van een waterstaatwerk waarvan de regionale waterkering deel uitmaakt. Dit leidt niet tot problemen. Een waterstaatswerk kan namelijk verschillende functies vervullen. Elke beheerder heeft een specifieke verantwoordelijkheid gericht op een specifieke functie van het waterstaatswerk. Zo moet in het voorbeeld van de haven van Urk het beheer en onderhoud van de gemeente er op zijn gericht de haven aan zijn specifieke doel (functie) te laten beantwoorden. De kademuur vervult in dat geval de functie van aanleglocatie. Daarnaast vervult de kademuur een functie bij het instandhouden van de haven. Het beheer en onderhoud van de gemeente richt zich niet op het waarborgen van de veiligheid van de bewoners en objecten achter de kademuur oftewel achter de door de provincie aan te wijzen regionale waterke-ring (de waterkerende functie). Het staat de gemeente thans vrij de kademuur uit scheepvaartoverwegingen (lokaal) te verlagen. Het waterschap krijgt door de reglementswijziging de verantwoordelijkheid voor het in-standhouden van de regionale waterkeringen zodanig dat aan de veiligheidsnorm wordt voldaan (de waterkeren-de functie). Op grond van deze specifieke verantwoordelijkheden van de verschillende beheerders kunnen afspraken worden gemaakt over de verdeling van de kosten die samenhangen met het beheer en onderhoud. De gemaakte afspraken kunnen door het waterschap worden vastgelegd in de Keur en de Legger voor de regionale waterkeringen. Het ligt dus in de rede de huidige beheerders in het gebied en/of de eigenaren aan te spreken voor het beheer en onderhoud van de regionale waterkeringen.
Er bestaan overigens geen beheertechnische redenen om de regionale waterkeringen ook in eigendom bij het waterschap onder te brengen.
De taakuitbreiding gaat naar verwachting gepaard met een (relatief) geringe toename in de apparaatskosten. Als gevolg van de taakuitbreiding zal het waterschap, op grond van de Verordening waterkeringen Noord-Nederland, voor de regionale waterkeringen een legger, een technisch beheersregister en een calamiteitenplan voor de regionale waterkeringen moeten opstellen. Daarnaast zal het waterschap, op grond van de voornoemde verordening, eens in de vijf jaar een verslag over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen moeten uitbrengen aan Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland. Als laatste moet op grond van de Verordening waterkering Noord-Nederland voor het versterken of verleggen van een regionale waterkering een dijkversterkingsplan worden opgesteld (zie ook de toelichting op de wijziging van artikel 29). Al deze activiteiten verricht het waterschap ook al voor de primaire waterkeringen. Volledigheidshalve kan hierbij nog worden opgemerkt dat de basisinformatie voor de Legger, het beheersregister en het calamiteitenplan reeds beschikbaar is.
Bij het opdragen van een taak aan het waterschap kan het in bepaalde situaties noodzakelijk zijn dat de provincie een financiële bijdrage verleent. In artikel 98 van de Waterschapswet is een algemeen criterium opgenomen voor de gevallen waarin het waterschap recht heeft op een financiële bijdrage van de provincie. Als uitgangspunt geldt dat het waterschap de kosten van de opgedragen taken zelf draagt. Dit geschiedt door middel van de belasting-heffing (de omslag). Het waterschap komt in aanmerking voor een financiële bijdrage van de provincie indien met de taakuitoefening bovenwaterschappelijke belangen worden behartigd. Daarvan is slechts in twee situaties sprake zijn. De taakuitoefening is niet alleen van belang voor het waterschapsgebied maar ook voor daarbuiten gelegen gebieden (het territoriale bovenwaterschappelijk belang). Met de taakuitoefening wordt het belang van het waterschapsgebied gediend maar de werkzaamheden behoren niet of niet geheel tot de taak van het water-schap (het functionele bovenwaterschappelijk belang). Van beide situaties is geen sprake. De regionale waterke-ringen spelen alleen een rol in de bescherming van in het waterschapsgebied gelegen gebieden. Daarnaast behoort de zorg voor (lokale en regionale) waterkeringen tot de kerntaak van het waterschap. Een provinciale financiële bijdrage is dan ook niet aan de orde.
De gevolgen van het opdragen van de zorg voor de waterkering in de buitendijkse gebieden voor het waterschap zijn, gezien het vorenstaande, voldoende bekend om bij reglement de voornoemde taak aan het waterschap op te dragen. Voorts is niet gebleken van enige financiële beletselen die in de weg staan aan het opdragen van de zorg voor de regionale waterkeringen in de buitendijkse gebieden.
Onderdeel D (artikel 12)
Op 7 juli 1999 is een wijziging van artikel 40 van de Waterschapswet inwerking getreden (Stb. 1999, 276). Hierdoor luidt artikel 40 met ingang van 7 juli 1999 als volgt:
Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en een door het algemeen bestuur te bepalen aantal andere leden. De samenstelling van het dagelijks bestuur geschiedt zoveel mogelijk naar de wijze waarop de onderscheidene categorieën van belanghebbenden zijn vertegenwoordigd in het algemeen bestuur.
Bij reglement kan worden bepaald welk aantal leden het dagelijks bestuur ten minste en ten hoogste telt.
In het ‘oude’ artikel 40 werd aangegeven dat het aantal leden van het dagelijks bestuur bij reglement diende te worden bepaald. In artikel 12 van het reglement is het aantal leden van het dagelijks bestuur dan ook vastgelegd. Het college van dijkgraaf en heemraden bestaat volgens artikel 12 uit een dijkgraaf en vier andere leden waarvan 1 lid voor de categorie ingezetenen, 1 lid voor de categorie ongebouwd, 1 lid voor de categorie gebouwd en 1 lid voor de categorie bedrijfsgebouwd. Het reglement kan echter, gezien het vigerende artikel 40 van de Water-schapswet nog slechts bepalen hoeveel leden het dagelijks bestuur ten minste en ten hoogste telt.
In verhouding tot de omvang van de algemene vergadering en ter voorkoming van versnippering van bestuursta-ken is in het vigerende reglement gekozen voor maximaal vier bestuursleden. Meer dan vier bestuursleden wordt niet doelmatig geacht. Er bestaat geen aanleiding dit standpunt te herzien. Het maximum aantal van vier leden dient derhalve in het reglement te worden vastgelegd. Bij het bepalen van het minimale aantal leden van het dagelijks bestuur (exclusief de dijkgraaf) is het doelmatig en slagvaardig optreden uitgangspunt. In verband hiermee is het minimaal aantal leden bepaald op twee. Met het minimale aantal van twee bestuursleden wordt tegemoet gekomen aan de wens van het waterschap.
Onderdeel E (artikel 29)
Er is sprake van een aantal ontwikkelingen dat van belang is voor de wijze waarop de provincie in de toekomst invulling zou moeten geven aan het toezicht op het waterschap. Die ontwikkelingen zijn de volgende:
• in de samenleving is er toenemende aandacht voor verantwoording in de publieke sector. Deze tendens loopt parallel met de tendens naar meer overheidsinvloed en -toezicht en striktere handhaving;
• in de afgelopen jaren is er sprake van een toegenomen maatschappelijke en bestuurlijke aandacht voor de waterstaatszorg. De waterstaatszorg staat hoog op de politieke agenda. De brede, integrale stroomgebiedsge-richte aanpak van het nieuwe waterbeleid, zoals dat voortvloeit uit het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water, zal dat proces nog versterken;
• de dijkdoorbraak in Wilnis alsmede de wateroverlast van een aantal jaren geleden hebben laten zien hoe groot de maatschappelijke gevolgen zijn van het falen van waterstaatswerken danwel van het onvoldoende op orde zijn van het watersysteem. Ook hebben die gebeurtenissen laten zien dat de maatschappelijke acceptatie van schade sterk is afgenomen;
• de provincie wordt als toezichthouder aangesproken op de taakuitoefening door de waterschappen in situaties als bedoeld onder c.
Deze ontwikkelingen hebben onder andere consequenties voor de wijze waarop de provincie invulling wenst te geven aan het toezicht op het waterschap. Het primaat van het algemeen bestuur boven het functioneel bestuur rechtvaardigt een strakkere sturing en een aanscherping van het toezicht. Ook de grotere maatschappelijke en bestuurlijke aandacht voor bepaalde waterschapstaken of onderdelen daarvan vormt daarvoor een rechtvaardi-ging en zal mede bepalend zijn voor de invulling van een actieve(re) bemoeienis van de provincie. Een en ander sluit voorts aan bij de onder a aangeduide maatschappelijke tendens naar meer overheidstoezicht.
Het ligt in de rede een actievere bemoeienis van de provincie bij de taak van het waterschap betreffende de regionale waterkeringen in te vullen op de wijze waarop het toezicht op de primaire waterkeringen in de Wet op de waterkering is geregeld. Dat betekent het volgende. Provinciale Staten van de provincie Flevoland stellen, zoals eerder genoemd, op grond van de Verordening waterkering Noord-Nederland, per regionale waterkering, de gewenste veiligheidsniveaus vast. Tevens kan op grond van deze verordening aan het waterschap de verplich-ting worden opgelegd tot periodieke rapportage over de waterstaatkundige toestand van de regionale waterkerin-gen. Voorwaarde voor een adequate toetsing is dat door de provincie voor de regionale waterkeringen een Voorschrift dan wel Leidraad Toetsen op Veiligheid wordt ontwikkeld waarin de toetsingsprocedure beschreven wordt. Voor de primaire waterkeringen is de toetsingsprocedure ook vastgelegd. Een en ander stelt de provincie in staat op gestructureerde wijze en meer pro-actief terzake toezicht uit te oefenen en aldus zicht te krijgen op de mogelijke tekortkomingen in de fysieke veiligheid met name van de buitendijkse gebieden. Het beperktere effect van het falen van een regionale waterkering, geeft wel aanleiding om voor een minder omvangrijke toetsing te kiezen dan bij een primaire waterkering het geval is. Onderzocht moet worden of de diepgang van de toetsing kan worden afgestemd op het belang (functie) van de kering.
Daarnaast kunnen, evenals bij primaire waterkeringen, besluiten van het waterschap tot verbetering en verleg-ging van regionale waterkeringen aan preventief toezicht worden gebonden. Artikel 148 van de Waterschapswet biedt die mogelijkheid voorzover dat reglementair is bepaald. Wat betreft de primaire waterkeringen is het goedkeuringsvereiste voor de aanleg en wijziging van die waterkeringen (zie artikel 7 van de Wet op de waterke-ring) enerzijds ingegeven door de wenselijkheid van coördinatie van alle bij de dijkversterking betrokken belangen op provinciaal niveau. Anderzijds dient bij de goedkeuring te worden nagegaan of met de dijkverster-king aan de wettelijke veiligheidseisen wordt voldaan. Een toetsing vooraf aan de veiligheidseisen is gezien het grote maatschappelijke belang ook bij regionale waterkeringen wenselijk. Het falen van een regionale waterke-ring kan, evenals een doorbraak van een primaire waterkering, tot grote maatschappelijke schade leiden. Een toetsing achteraf via de periodieke rapportage is dan niet voldoende. In de Verordening waterkering Noord-Nederland zal de verplichting tot het opstellen van een dijkversterkingsplan voor het versterken of verleggen van een regionale waterkering worden opgenomen. Goedkeuring door Gedeputeerde Staten van dit dijkversterkings-plan ligt voorts in de rede gezien de eindverantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten voor het toezicht op de waterkeringen die niet in het beheer zijn bij het Rijk (artikel 158, eerste lid, onder g, Provinciewet). Door de wijziging van artikel 29 van het reglement wordt het dijkversterkingsplan voor regionale waterkeringen onderhevig aan goedkeuring van Gedeputeerde Staten.