Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Overijssel

Algemene voorschriften opslag dierlijke meststoffen in grondwaterbeschermingsgebieden

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOverijssel
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingAlgemene voorschriften opslag dierlijke meststoffen in grondwaterbeschermingsgebieden
CiteertitelAlgemene voorschriften opslag dierlijke meststoffen in grondwaterbeschermingsgebieden
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Inwerkingtredingsdatum is bij benadering.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 5-9-1995

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Provinciaal Blad nr . 1995-145

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet milieubeheer,

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-199501-04-2006nieuwe regeling

05-09-1995

Provinciaal Blad nr . 1995-145

-

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene voorschriften opslag dierlijke meststoffen in grondwaterbeschermingsgebieden

 

 

Algemene toelichting

Algemeen

  • Bepaling 5.1 van onderdeel B van bijlage 10 van de Provinciale milieuverordening Overijssel 1995 (P.M.V.) biedt gedeputeerde staten de mogelijkheid om algemene voorschriften vast te stellen. In bepaling 3.1.4, derde lid, is bepaald dat voor bepaalde inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden gestelde verboden niet gelden voor zover wordt voldaan aan algemene voorschriften. Het gaat hier om niet-vergunningplichtige inrichtingen, die onder een Algemene maatregel van bestuur op basis van de Wet milieubeheer vallen. In bijlage 10.B.2 van de P.M.V. is een lijst van Amvb-inrichtingen opgenomen waarvoor een verbod geldt, mits wordt voldaan aan algemene voorschriften.

  • De algemene regels in de Amvb's hebben gedeputeerde staten aangevuld met extra voorschriften om het risico van aantasting van de grondwaterkwaliteit te beperken.

  • In aanvulling op de algemene regels voor mestopslag in een drietal Amvb's hebben gedeputeerde staten de algemene voorschriften opslag dierlijke meststoffen in grondwaterbeschermingsgebieden van toepassing verklaard in de volgende besluiten:

  • -

    Besluit algemene voorschriften mestbassins in grondwaterbeschermingsgebieden;

  • -

    Besluit algemene voorschriften akkerbouwbedrijven in grondwaterbeschermingsgebieden;

  • -

    Besluit algemene voorschriften melkrundveehouderijen in grondwaterbeschermingsgebieden.

  • Een melding op grond van een Amvb moet worden gedaan aan het bevoegd gezag, meestal burgemeester en wethouders van de gemeente.

  • Wanneer sprake is van de bouw van een mestopslag stellen burgemeester en wethouders u op de hoogte van de in dit besluit opgenomen algemene voorschriften voor mestopslag in grondwaterbeschermingsgebieden. Burgemeester en wethouders beoordelen of aan de bij dit besluit gestelde eisen wordt voldaan.

  • Ook voor vergunningplichtige inrichtingen in de grondwaterbeschermingsgebieden geldt dit besluit. Voor vergunningplichtige inrichtingen zijn in de P.M.V. instructieregels opgenomen gericht tot burgemeester en wethouders. Volgens deze instructies dienen burgemeester en wethouders de algemene voorschriften voor mestopslag in de milieuvergunning op te nemen.

  • Voor de bouw van mestopslag is veelal een bouwvergunning nodig die bij burgemeester en wethouders moet worden aangevraagd.

Besluit

  • Het besluit is van toepassing op de opslag van dunne mest in silo's, kelders, foliebassins of mestzakken en vaste mest op mestplaten. Op deze algemene regel zijn drie uitzonderingen waar de vergunningenprocedure noodzakelijk blijft:

  • a.

    wanneer de silo, kelder, foliebassin, mestzak of mestplaat onderdeel is van een nieuwe vestiging van een intensieve  veehouderij. Nieuwvesiging van varkensmesterijen, kalvermesterijen en stiermesterijen is op basis van de P.M.V. verboden.

  • b.

    mestopslag bij loonwerkers, akkerbouwbedrijven en andere bedrijven, die zelf geen mest produceren;

  • c.

    wanneer de inhoud van een silo, kelder, foliebassin, mestzak groter is dan 2.500 m3. Dergelijke opslagen kunnen een zo grote invloed hebben op bodem en grondwater, dat een zelfstandige beoordeling nodig is.

  • Behalve nieuwbouw valt ook het vergroten van bestaande silo's, kelders, foliebassins, mestzakken en mestplaten onder dit besluit. Ook het wijzigen van silo's, kelders, foliebassins, mestzakken en mestplaten, die gebouwd of uitgebreid zijn na inwerkingtreding van dit besluit, kan via dit besluit geregeld worden. Bij wijzigen gaat het om wijzigingen die van belang zijn voor het bouwkundige deel. Voorbeelden zijn veranderingen aan de wanden, verplaatsen van doorvoeren of het plaatsen van een gebouw boven een kelder waardoor de wanden anders worden belast. Het afdekken van een silo om ammoniakemissie tegen te gaan, is een wijziging die kan gebeuren zonder dat een kennisgeving aan het bevoegd gezag behoeft te worden gedaan.

  • Voor de bouw van silo's, kelders, foliebassins en mestzakken moet een bouwput worden gegraven. Bij mestsilo's wordt meestal alleen de teelaarde verwijderd. Bij kelders, foliebassins en mestzakken is de bouwput soms dieper dan 2 m beneden het maaiveld. Om de bouwput droog te houden is dan meestal een bronbemaling nodig.

  • Voor deze ingreep zijn geen voorschriften opgenomen, omdat deze zo kleinschalig is dat er vrijwel geen risico is voor aantasting van de grondwaterkwaliteit.

  • In het besluit zijn geen aparte bepalingen opgenomen in verband met de handhaving. Het niet nakomen van deze voorschriften is op basis van artikel 9.2, onder b van de P.M.V. strafbaar op grond van de Wet economische delicten. Burgemeester en wethouders moeten erop toezien dat mestopslagen aan de bij dit besluit gestelde eisen voldoen.

Inhoud

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • dunne mest: dierlijke mest die verpompbaar is en bestaat uit faeces en urine of uitsluitend urine al dan niet vermengd met mors-, spoel-, reinigings- of regenwater;

  • vaste mest: dierlijke mest die niet verpompbaar is;

  • folie: folie of doek dat is vervaardigd van al dan niet versterkte kunststof, rubber of versterkte bitumen;

  • silo: een reservoir van beton, staal, hout of metselwerk voor de opslag van dunne mest dat geheel of grotendeels boven het maaiveld ligt;

  • kelder: een reservoir van beton of metselwerk voor de opslag van dunne mest dat beneden het maaiveld ligt;

  • foliebassin: een reservoir voor opslag van dunne mest uitgevoerd als een met folie beklede grondput met of zonder omdijking;

  • mestzak: een reservoir voor de opslag van dunne mest, geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein, voornamelijk opgebouwd uit kunststoffolies waarvan de bodemafdichting en afdekking één geheel vormen;

  • mestplaat: opslagplaats van vaste mest buiten de stal;

  • bevoegd gezag: het gezag dat overeenkomstig artikel 8.2 van de Wet milieubeheer bevoegd is of zou zijn een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het bouwen, uitbreiden of wijzigen van een silo, kelder, foliebassin, mestzak of mestplaat te verlenen;

  • RM: Richtlijnen Mestbassins, laatste publikatie van het ministerie van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer en het ministerie van landbouw en visserij;

  • HBRM: De laatste versie van de Handleiding bij Bouwtechnische Richtlijnen Mestbassins, publikatie van het Instituut voor mechanisatie, arbeid en gebouwen en de Stichting civieltechnisch centrum uitvoering research en regelgeving;

  • KIWA: Keuringsinstituut voor waterleidingartikelen;

  • NEN: een door het Nederlands normalisatie instituut uitgegeven norm;

  • referentieperiode: referentieperiode zoals gedefinieerd in de RM voor betonnen, stalen, houten of gemetselde constructies en voor folies;

  • P.M.V.:Provinciale milieuverordening Overijssel 1995;

  • grondwaterbeschermingsgebied: een als grondwaterbeschermingsgebied nader aangeduid milieubeschermingsgebied als bedoeld in bijlage 6 van de P.M.V.;

  • bouwen of uitbreiden van silo: het bouwen of uitbreiden van een silo, kelder, foliebassin, mestzak of mestplaat, die gebouwd of uitgebreid is na inwerkingtreding van dit besluit;

  • kelder, foliebassin, mestzak, mestplaat: het wijzigen van silo, kelder, foliebassin, mestzak of mestplaat, die gebouwd of uitgebreid is na inwerkingtreding van dit besluit;

  • wijzigen van silo, kelder, foliebassin, mestzak, mestplaat: het wijzigen van silo, kelder, foliebassin, mestzak of mestplaat, die gebouwd of uitgebreid is na inwerkingtreding van dit besluit;

  • nieuwe vestiging intensieve veehouderij: het oprichten van een rundvee-, varkens, pluimvee-, kalkoenen-, schapen-, geiten-, konijnen-, eenden- of pelsdierenhouderij na 1 januari 1989;

  • betrokken ondernemer leverancier: de ondernemer, of diens vertegenwoordiger, die het voornemen heeft tot het bouwen, uitbreiden of wijzigen en in gebruik nemen van een mestsilo, mestkelder, foliebassin, mestzak of mestplaat;

  • leverancier: de bouwer/aanlegger van de mestsilo, het foliebassin of de mestzak en die tevens houder van een geschiktheidsverklaring is;

  • geschiktheidsverklaring: een verklaring afgegeven door een door de Raad voor de Certificatie erkende instelling waaruit blijkt dat het ontwerp van de constructie en de daarbij te gebruiken materialen voldoen aan de RM en de HBRM en aan overige aan reservoirs voor mestopslag te stellen prestatie-eisen. NB. Geschiktheidsverklaringen worden tot nu toe afgegeven door het KIWA.

Artikel 2

  • 1.

    Degene die voornemens is een silo voor de opslag van dunne mest te bouwen, uit te breiden of te wijzigen, dient te voldoen aan de algemene voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit, alsmede aan de krachtens die voorschriften door het bevoegd gezag gestelde nadere eisen.

  • 2.

    Voordat met de bouw wordt begonnen geeft betrokken ondernemer hiervan kennis aan het bevoegd gezag.

  • 3.

    De algemene voorschriften zijn niet van toepassing op het bouwen, uitbreiden of wijzigen van een silo:

    • -

      die onderdeel is van een nieuwe vestiging van een intensieve veehouderij;

    • -

      waarin dunne mest wordt opgeslagen, die niet op het bedrijf geproduceerd wordt;

    • -

      waarvan de inhoud meer bedraagt dan 2.500 m3.

Artikel 3

  • 1.

    Degene die voornemens is een kelder voor de opslag van dunne mest te bouwen, uit te breiden of te wijzigen, dient te voldoen aan de algemene voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit, alsmede aan de krachtens die voorschriften door het bevoegd gezag gestelde nadere eisen.

  • 2.

    Voordat met de bouw wordt begonnen geeft betrokken ondernemer hiervan kennis aan het bevoegd gezag.

  • 3.

    De algemene voorschriften zijn niet van toepassing op het bouwen, uitbreiden of wijzigen van een kelder:

    • -

      die onderdeel is van een nieuwe vestiging van een intensieve veehouderij;

    • -

      waarin dunne mest wordt opgeslagen, die niet op het bedrijf geproduceerd wordt

    • -

      waarvan de inhoud meer bedraagt dan 2.500 m3.

Artikel 4

  • 1.

    Degene die voornemens is een foliebassin of mestzak voor de opslag van dunne mest te bouwen, uit te breiden of te wijzigen, dient te voldoen aan de algemene voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 3 bij dit besluit, alsmede aan de krachtens die voorschriften door het bevoegd gezag gestelde nadere eisen.

  • 2.

    Voordat met de bouw wordt begonnen geeft betrokken ondernemer hiervan kennis aan het bevoegd gezag.

  • 3.

    De algemene voorschriften zijn niet van toepassing op het bouwen, uitbreiden of wijzigen van een foliebassin of mestzak:

    • -

      die onderdeel is van een nieuwe vestiging van een intensieve veehouderij;

    • -

      waarin dunne mest wordt opgeslagen, die niet op het bedrijf geproduceerd wordt;

    • -

      waarvan de inhoud meer bedraagt dan 2.500 m3.

Artikel 5

  • 1.

    Degene die voornemens is een mestplaat voor de opslag van vaste mest te bouwen, uit te breiden of te wijzigen, dient te voldoen aan de algemene voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 4 bij dit besluit, alsmede aan de krachtens die voorschriften door het bevoegd gezag gestelde nadere eisen.

  • 2.

    Voordat met de bouw wordt begonnen geeft betrokken ondernemer hiervan kennis aan het bevoegd gezag.

  • 3.

    De algemene voorschriften zijn niet van toepassing op het bouwen, uitbreiden of wijzigen van een mestplaat voor de opslag van vaste mest:

    • -

      die onderdeel is van een nieuwe vestiging van een intensieve veehouderij;

    • -

      waarop vaste mest wordt opgeslagen, die niet op het bedrijf geproduceerd wordt.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking met ingang van een week na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 7

Dit besluit kan worden aangehaald als "Besluit algemene voorschriften opslag van dierlijke meststoffen in grondwaterbeschermingsgebieden".

Bijlage 1

VOORSCHRIFTEN VOOR DE OPSLAG VAN DUNNE MEST IN SILO'S

 

 

1.1. Eisen waaraan de constructie moet voldoen

 

 

1.1.1. Ontwerp

De silo moet worden gebouwd overeenkomstig een ontwerp dat is voorzien van een geldige Geschiktheidsverklaring mestbassins. Het ontwerp, de berekening, de wijze van uitvoering en de specificaties van de toe te passen bouwmaterialen moeten voldoen aan het gestelde in de RM en de HBRM.

1.1.2. Fundering

  • De uitvoering van het grondonderzoek en het ontwerp van de funderingsconstructie moeten voldoen aan het gestelde in de RM (artikelen 1.2.1. t/m 1.2.3. en artikelen 1.3.1. tot en met 1.3.6.) en de HBRM (artikelen C.1.1. t/m C.1.3.2. en artikelen C.2.1. t/m C.2.8.2.).

  • Onverminderd het hiervoor gestelde moet de fundering aan de volgende eisen voldoen:

  • -

    onder de silovloer moet een werkvloer van stampbeton worden aangebracht met een dikte van minimaal 50 mm en met ten minste 200 kg cement per m3 beton;

  • -

    de silovloer moet ten minste 150 mm dik zijn en minimaal zijn voorzien van een kruisnet f 8 150 aan de onder- en bovenzijde (maten in mm);

  • -

    de staalsoort van de wapening moet zijn: FEB 500.

1.1.5. Aansluiting vloer-wand

Als vloer-wandaansluiting van in het werk gestorte/geplaatste constructies moet één van de details van figuur 1 bij bijlage 2 worden aangehouden.

1.2. Kennisgeving

  • Voordat met de bouw wordt begonnen geeft de betrokken ondernemer hiervan kennis aan het bevoegd gezag. Deze kennisgeving dient de volgende gegevens te omvatten:

  • a.

    een situatietekening op een schaal van ten minste 1 : 1.000, waaruit de ligging van de te bouwen silo blijkt;

  • b.

    de inhoud van de silo;

  • c.

    een werktekening van de silo met plattegronden en doorsnedes;

  • d.

    de resultaten van het grondonderzoek met het ontwerp van de funderingsconstructie en eventueel een zettingsberekening en een advies waaruit blijkt dat de grondslag geschikt is voor de aanleg en het gebruik van de silo;

  • e.

    de statische berekening van de vloer (i.v.m. afdekkingen van de silo zal de vloer vaak plaatselijk dikker dan 15 cm moeten zijn);

  • f.

    de constructietekeningen van de silovloer, waarop aangegeven de toe te passen wapening. De wapeningstekeningen van de vloer moeten bestaan uit een overzicht met doorsnedes;

  • g.

    een afschrift van de gehele Geschiktheidsverklaring met bijbehorende tekeningen.

  • Indien het bevoegd gezag van oordeel is dat de kennisgeving onvoldoende gegevens bevat om te beoordelen of aan de voorschriften wordt voldaan kan hij eisen, dat aanvullende gegevens moeten worden verstrekt. Een daartoe strekkend verzoek doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand nadat hij de kennisgeving heeft ontvangen.

  • De gegevens van de kennisgeving dienen in tweevoud te worden verstrekt; voor de Geschiktheidsverklaring is enkelvoud voldoende.

1.3. Aanvang bouwwerkzaamheden

Met de bouwwerkzaamheden mag pas worden begonnen nadat het bevoegd gezag heeft vastgesteld dat het ontwerp overeenkomt met de Geschiktheidsverklaring mestbassins en de overige eisen met betrekking tot de grondslag en de constructie.

Een daartoe strekkende mededeling doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een maand nadat hij de kennisgeving heeft ontvangen. Wanneer nadere gegevens zijn gevraagd doet het bevoegd gezag deze mededeling binnen één maand nadat hij de aanvullende gegevens heeft ontvangen.

Wanneer de bouwwerkzaamheden later dan 3 jaar na het ontvangen van bovengenoemde mededeling van het bevoegd gezag aanvangen vervalt deze mededeling en dient de betrokken ondernemer opnieuw een kennisgeving te doen.

1.4. Uitvoering bouwwerkzaamheden

 

 

1.4.1. Overeenkomstig kennisgeving

De bouw van de silo moet gebeuren overeenkomstig het ontwerp dat in voorschrift 1.3. is goedgekeurd door het bevoegd gezag.

1.4.2. Verwerkingsvoorschriften

De materialen dienen te worden verwerkt volgens de voorschriften van de leverancier(s).

1.4.3. Bouwen op schone grond

De silo mag niet op een verontreinigde bodem worden geïnstalleerd. Ter controle dient hiervoor een visueel bodemonderzoek uitgevoerd te worden.

De instantie die het onderzoek verricht, behoeft de goedkeuring van het bevoegd gezag.

1.4.4. Betonconstructie

De uitvoering van ter plaatse gestorte betonconstructies moeten voldoen aan NEN 5950 (Voorschriften beton technologie 1986) en NEN 6722 (Voorschriften beton uitvoering 1988).

1.4.5. Controle

  • Ten behoeve van de controle dient de betrokken ondernemer de volgende onderdelen te melden aan het bevoegd gezag.

  • a.

    Datum en tijdstip van het gereed zijn van de vloerwapening, de wapening (betonnen wanden) en datum en tijdstip van het storten van het beton.

  • b.

    Datum en tijdstip van de montage van de geprefabriceerde onderdelen.

  • c.

    De datum van het gereedkomen van de silo, voordat deze rondom met grond is aangevuld en in gebruik wordt genomen. De meldingen dienen ten minste 3 dagen voor bedoelde datum plaats te vinden.

1.5. Gebruiksvoorschriften

Tengevolge van het vullen of ledigen van een silo of anderszins mag geen verontreiniging van de bodem plaatsvinden. De bewaring van dunne mest in een afgedekte silo moet geschieden op ten minste 0,10 m onder de rand van de silo.

Bij het aan- en afvoeren van de dunne mest mag de omgeving niet worden verontreinigd. Transport dient te geschieden in gesloten tankwagens of een gesloten mestdichte leiding.

1.6. Vervanging/keuring

De silo moet voor het verstrijken van de referentieperiode van 20 jaar worden verwijderd of vervangen tenzij een beoordeling door of namens een door de Raad voor certificatie erkend instituut, het bevoegd gezag, of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige, uitwijst dat er een volgend tijdsbestek van gebruik kan zijn.

Een door of namens een door de Raad voor certificatie erkend instituut of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige afgegeven bewijs van deze beoordeling moet aan het bevoegd gezag worden overlegd. In dit bewijs wordt voor de silo (behalve de afdekking) een nieuwe referentieperiode aangegeven.

De gebruiker van de silo is verantwoordelijk voor de beoordeling van de silo.

Bijlage 2

VOORSCHRIFTEN VOOR DE OPSLAG VAN DUNNE MEST IN KELDERS

 

 

2.1. Eisen waaraan de constructie moet voldoen

 

 

2.1.1. Ontwerp, berekening, uitvoering

Het ontwerp, de berekening, de wijze van uitvoering en de specificaties van de toe te passen bouwmaterialen moeten voldoen aan het gestelde in de RM en de HBRM.

2.1.2. Fundering

  • Onverminderd hetgeen in voorschrift 2.1.1. is gesteld moet de fundering minstens aan de volgende eisen voldoen:

  • -

    onder de keldervloer moet een werkvloer van stampbeton worden aangebracht met een dikte van minimaal 50 mm en met ten minste 200 kg cement per m3 beton;

  • -

    de vloer moet ten minste 180 mm dik zijn en minimaal zijn voorzien van een kruisnet f 8-150 aan de onder- en bovenzijde (maten in mm);

  • -

    de staalsoort van de wapening moet zijn: FEB 500.

2.1.3. Aansluiting vloer-wand

Als vloer-wandaansluiting van in het werk gestorte of gemetselde constructies moet één van de details van figuur 1 worden aangehouden.

2.2. Kennisgeving

  • Voordat met de bouw wordt begonnen geeft de betrokken ondernemer hiervan kennis aan het bevoegd gezag. Deze kennisgeving dient de volgende gegevens te omvatten:

  • a.

    een situatietekening op ten minste schaal 1 : 1.000, waaruit de ligging van de te bouwen kelder blijkt;

  • b.

    de bouwkundige tekeningen van de kelder met bijbehorende doorsnedes, plattegronden en de toe te passen materialen en de hoeveelheid mest die wordt opgeslagen;

  • c.

    de constructietekeningen van de kelder waarop aangegeven de toe te passen wapening van de vloer en de wanden (indien beton). De wapeningstekening van de vloer moet bestaan uit een overzicht met doorsnedes. De wapeningstekening van de wanden moet bestaan uit wandaanzichten en doorsnedes;

  • d.

    de statische berekening van de keldervloer en de wanden;

  • e.

    de constructie-opzet van de bovenbouw en het kelderdek met een overzicht van de belastingen die deze delen op de kelder uitoefenen en eventueel de wijze van

    bevestiging;

  • f.

    de resultaten van het grondonderzoek met het funderingsadvies en eventueel een zettingsberekening en een advies waaruit blijkt dat de grondslag geschikt is voor de aanleg en het gebruik van de kelder.

  • Indien het bevoegd gezag van oordeel is dat de kennisgeving onvoldoende gegevens bevat om te beoordelen of aan de voorschriften wordt voldaan, kan hij eisen dat aanvullende gegevens worden verstrekt. Een daartoe strekkend verzoek doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand nadat hij de kennisgeving heeft ontvangen. De gegevens van de kennisgeving dienen in tweevoud te worden verstrekt.

2.3. Aanvang bouwwerkzaamheden

Met de bouwwerkzaamheden mag pas worden begonnen als het bevoegd gezag heeft vastgesteld dat het ontwerp voldoet aan het gestelde in de RM en de HBRM en de overige eisen met betrekking tot de grondslag en de constructie.

Een daartoe strekkende mededeling doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen een maand nadat hij de kennisgeving heeft ontvangen. Wanneer nadere gegevens zijn gevraagd doet het bevoegd gezag deze mededeling zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand nadat hij de aanvullende gegevens heeft ontvangen.

Wanneer de bouwwerkzaamheden later dan 3 jaar na het ontvangen van bovengenoemde mededeling van het bevoegd gezag aanvangen, dient de betrokken ondernemer opnieuw een kennisgeving te doen.

2.4. Uitvoering bouwwerkzaamheden

 

 

2.4.1. Overeenkomstig kennisgeving

De bouw van de kelder moet gebeuren overeenkomstig het ontwerp dat in voorschrift 2.3. is goedgekeurd door het bevoegd gezag.

2.4.2. Bouwen op schone grond

De kelder mag niet op een verontreinigde bodem worden geïnstalleerd. Ter controle dient hiervoor een visueel bodemonderzoek uitgevoerd te worden.

De instantie die het onderzoek verricht, behoeft de goedkeuring van het bevoegd gezag.

2.4.3. Betonconstructie

De uitvoering van ter plaatse gestorte betonconstructies moeten voldoen aan NEN 5950 (Voorschriften beton technologie 1986) en NEN 6722 (Voorschriften beton uitvoering 1988).

2.4.4. Controle

  • Ten behoeve van de controle dient de betrokken ondernemer de volgende onderdelen te melden aan het bevoegd gezag.

  • a.

    Datum en tijdstip van het gereed zijn van de vloerwapening en de wandwapening (betonnen wanden).

  • b.

    Data en tijdstippen van het storten van het beton val vloeren en wanden en het gereed zijn van het metselwerk van de wanden.

  • c.

    De datum van het gereedkomen van de kelder voordat deze rondom met grond is aangevuld en in gebruik wordt genomen. De meldingen dienen ten minste 3 dagen voor bedoelde datum plaats te vinden.

2.5. Gebruiksvoorschriften

Tengevolge van het vullen of ledigen van een kelder of anderszins mag geen verontreiniging van de bodem plaatsvinden. De bewaring van dunne mest in een kelder moet geschieden op ten minste 10 cm onder de rand van de kelder.

Bij het aan- en afvoeren van de dunne mest mag de omgeving niet worden verontreinigd. Transport dient te geschieden in gesloten tankwagens of een gesloten mestdichte leiding.

2.6. Vervanging/keuring

De kelder moet voor het verstrijken van de referentieperiode van 20 jaar worden verwijderd of vervangen, tenzij een beoordeling door of namens een door de Raad voor certificatie erkend instituut, het bevoegd gezag, of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige uitwijst, dat er een volgend tijdsbestek van gebruik kan zijn.

Een door of namens een door de Raad voor certificatie erkend instituut of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige afgegeven bewijs van deze beoordeling moet aan het bevoegd gezag worden overlegd. In dit bewijs wordt voor de kelder een nieuwe referentieperiode aangegeven.

De gebruiker van de kelder is verantwoordelijk voor de beoordeling van de kelder.

Bijlage 3

VOORSCHRIFTEN VOOR DE OPSLAG VAN DUNNE MEST IN FOLIEBASSINS EN MESTZAKKEN

 

 

3.1. Eisen waaraan de constructie moet voldoen

 

 

3.1.1. Ontwerp

  • a.

    Het foliebassin of de mestzak moet worden gebouwd overeenkomstig een ontwerp dat is voorzien van een geldige Geschiktheidsverklaring mestbassins.

  • b.

    Onverminderd het integraal van toepassing zijn van de RM en de HBRM zijn gemakshalve in de toelichting op de voorschriften van deze bijlage de belangrijkste artikelen overgenomen uit de RM en de HBRM die meer specifiek betrekking hebben op mestzakken en/of foliebassins en afdekkingen.

3.1.2. Fundering; grondslag

  • De uitvoering van het grondonderzoek en het ontwerp van de funderingsconstructie moeten voldoen aan het gestelde in de RM (artikelen II 3.2.1. tot en met 3.2.9.) en de HBRM (artikelen deel C 1.1.1. tot en met 1.1.3.).

  • Onverminderd het hiervoor gestelde moet de grondslag en de constructie aan de volgende eisen voldoen:

  • a.

    onder de bodem van het foliebassin of de mestzak zelf moet een drainage zijn aangebracht die aansluit op een controleput t.b.v. de ontgassing van de ondergrond en als controle mogelijkheid op optredende lekkage;

    Onder de (bovenste) drainleiding met de controleput moet een (tweede) waterdichte (afscherm)folie aangebracht worden met daaronder eventueel een extra ontgassingsdrain. Deze extra ontgassingsdraining is nodig indien de bodemsamenstelling daartoe aanleiding geeft (zie tekening 1).

    Voor de tweede folie kan gebruik worden gemaakt van een "zwarte" kunststof folie (p.v.c.) van 0,5 mm dik die zorgvuldig en waterdicht moet worden gelegd;

  • b.

    de drains moeten t.b.v. de ontgassing uitmonden tot boven de grondslag rond het foliebassin of de mestzak;

  • c.

    ten behoeve van het vullen of aftappen van de mest mogen alleen vaste in de ondergrond opgenomen vul- of aftapleidingen worden toegepast aansluitend op een pompput met morsput. De doorvoering door de folie moeten worden voorzien van een mestdichte aansluiting en moeten plaatsvast in de ondergrond zijn aangebracht. In bodems met een geringe draagkracht (slappe veen of slappe jonge klei) kan het gebruik van vaste vul- of aftapleidingen in de bodem tot problemen leiden. In dat geval zullen in overleg met het bevoegd gezag andere voorzieningen moeten worden aangebracht;

  • d.

    ten behoeve van het mengen van de mest mogen alleen plaatsvaste spuitkoppen worden toegepast (of gelijkwaardige oplossingen) die op overeenkomstige wijze als vul- en aftapleidingen door de folie worden gevoerd (zie tekening 2 en tekening 3). Het gestelde in voorschrift 3.1.2, onder c, laatste alinea, is op overeenkomstige wijze van toepassing op voorzieningen voor het mengen.

3.2. Kennisgeving

  • Voordat met de bouw wordt begonnen geeft de betrokken ondernemer hiervan kennis aan het bevoegd gezag. Deze kennisgeving dient de volgende gegevens te omvatten:

  • a.

    een situatietekening op een schaal van ten minste 1 : 1.000, waaruit de ligging van het/de te bouwen of aan te leggen foliebassin of mestzak blijkt;

  • b.

    de grootte (inhoud) van het foliebassin of de mestzak;

  • c.

    een werktekening van het foliebassin of de mestzak met plattegronden en doorsneden met de aan te brengen voorzieningen;

  • d.

    de resultaten van het grondonderzoek met een eventuele zettingsberekening en een advies waaruit blijkt dat de grondslag geschikt is voor de aanleg en het gebruik van het foliebassin of de mestzak;

  • e.

    de naam van de leverancier van het foliebassin of de mestzak;

  • f.

    een afschrift van de gehele Geschiktheidsverklaring met bijbehorende tekeningen.

  • Indien het bevoegd gezag van oordeel is dat de kennisgeving onvoldoende gegevens bevat om te beoordelen of aan de voorschriften wordt voldaan kan hij eisen, dat aanvullende gegevens moeten worden verstrekt. Een daartoe strekkend verzoek doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand nadat hij de kennisgeving heeft ontvangen.

  • De gegevens van de kennisgeving dienen in tweevoud te worden verstrekt; voor de Geschiktheidsverklaring is enkelvoud voldoende.

3.3. Aanvang bouwwerkzaamheden

Met de bouwwerkzaamheden mag pas worden begonnen nadat het bevoegd gezag heeft vastgesteld dat het ontwerp overeenkomt met de Geschiktheidsverklaring mestbassins de overige eisen met betrekking tot de grondslag en de constructie.

Een daartoe strekkende mededeling doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een maand nadat hij de kennisgeving heeft ontvangen. Wanneer nadere gegevens zijn gevraagd doet het bevoegd gezag deze mededeling binnen één maand nadat hij de aanvullende gegevens heeft ontvangen.

Wanneer de bouwwerkzaamheden later dan 3 jaar na het ontvangen van bovengenoemde mededeling van het bevoegd gezag aanvangen vervalt deze mededeling en dient de betrokken ondernemer opnieuw een kennisgeving te doen.

3.4. Uitvoering bouwwerkzaamheden

 

 

3.4.1. Overeenkomstig kennisgeving

De bouw of aanleg van het foliebassin of de mestzak moet gebeuren overeenkomstig het ontwerp dat in voorschrift 3.3. is goedgekeurd door het bevoegd gezag.

3.4.2. Verwerkingsvoorschriften

De materialen dienen te worden verwerkt volgens de voorschriften van de leverancier(s).

3.4.3. Bouwen op schone grond

Het foliebassin of de mestzak mag niet op een verontreinigde bodem worden geïnstalleerd. Ter controle dient hiervoor een visueel bodemonderzoek uitgevoerd te worden. De instantie die het onderzoek verricht, behoeft de goedkeuring van het bevoegd gezag.

3.4.4. Controle

  • Ten behoeve van de controle dient de betrokken ondernemer de volgende onderdelen te melden aan het bevoegd gezag:

  • a.

    datum en tijdstip van het gereed zijn van de ontgraving van de grondslag voordat de drainleidingen of afschermfolies worden gelegd;

  • b.

    datum en tijdstip van de aanleg van de tweede folie en de (bovenste) drainleidingen;

  • c.

    datum en tijdstip van de aanleg van de bodemfolie van het foliebassin of het tijdstip van het plaatsen van de mestzak;

  • d.

    de datum van het gereedkomen van het foliebassin of de mestzak vóór de ingebruikneming. De meldingen dienen ten minste 3 dagen voor bedoelde datum plaats te vinden.

3.5. Gebruiksvoorschriften

Tengevolge van het vullen of ledigen van een foliebassin of mestzak of anderszins mag geen verontreiniging van de bodem plaatsvinden. Het is niet toegestaan voor het mengen van de mest andere dan de vast opgestelde (en goedgekeurde) voorzieningen te gebruiken. De toegestane voorzieningen zijn in tekening 2 en 3 weergegeven. Toepassing van losse mechanische mengvoorzieningen is verboden.

Bij het aan- en afvoeren van de dunne mest mag de omgeving niet worden verontreinigd. Transport dient te geschieden in gesloten tankwagens of een gesloten mestdichte leiding.

3.6. Vervanging/keuring

Een foliebassin moet op mestdichtheid worden gecontroleerd door of namens de Raad voor certificatie erkend instituut of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige, zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld bij een redelijk vermoeden dat de folie beschadigd is. Controle op mestdichtheid moet in ieder geval plaatsvinden binnen 5 jaar nadat de folie is aangebracht.

Na het verstrijken van de referentieperiode van 10 jaar moet het foliebassin of mestzak worden verwijderd of vervangen, tenzij een beoordeling door of namens een door de Raad voor certificatie erkend instituut, het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige, uitwijst dat er een volgend tijdsbestek van gebruik kan zijn.

Een door of namens een door de Raad voor certificatie erkend instituut of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige afgegeven bewijs van deze beoordeling moet aan het bevoegd gezag worden overlegd. In dit bewijs wordt voor het foliebassin of de mestzak een nieuwe referentieperiode aangegeven.

De gebruiker van het foliebassin of de mestzak is verantwoordelijk voor de beoordeling van het foliebassin of de mestzak.

Bijlage 4

VOORSCHRIFTEN VOOR DE OPSLAG VAN VASTE MEST OP EEN MESTPLAAT

4.1. Eisen waaraan de constructie moet voldoen

  • De mestplaat moet zodanig zijn geconstrueerd dat geen verlies van mestvocht door lekkages, scheuren of anderszins optreedt. De constructie moet minstens aan de volgende eisen voldoen:

  • a.

    voordat de mestplaat wordt aangelegd, dient de teelaarde te worden verwijderd. Aanvulling moet gebeuren met zand. Het aanvulzand moet op een daartoe geschikte wijze worden verdicht;

  • b.

    onder de mestplaat moet een werkvloer van stampbeton worden aangebracht met een dikte van minimaal 50 mm en met ten minste 200 kg cement per m3 beton;

  • c.

    de mestplaat moet tenminste 150 mm dik zijn en minimaal zijn voorzien van een kruisnet f 8-150 aan de onder- en bovenzijde (maten in mm). De staalsoort van de wapening moet zijn: FEB 500;

  • d.

    de mestplaat moet aan minstens drie zijden voorzien zijn van een opstaande rand van beton of metselwerk die vloeistofdicht op de plaat moet aansluiten. Als vloer-wandaansluiting voor in het werk gestorte betonnen wanden of gemetselde wanden moet een van de details van figuur 1 van bijlage 2 van dit besluit worden aangehouden. De hoogte van de rand moet minimaal 0,50 m zijn;

  • e.

    aan één zijde mag de opstaande rand worden weggelaten en worden vervangen door een goot van minimaal 0,30 m breed en 0,10 m diep voor het opvangen van het mestvocht. De goot moet worden aangesloten op de riolering onder punt f;

  • f.

    uitzakkend mestvocht moet worden afgevoerd door middel van een gesloten vloeistofdichte riolering naar een vloeistofdichte opslagruimte;

  • g.

    de vloeistofdichte opslagruimte moet van voldoende inhoud zijn om ook het hemelwater dat binnen de mestplaat valt, te kunnen bergen. Te bouwen opslagruimtes moeten voldoen aan de voorschriften voor de opslag van dunne mest in kelders, silo's, foliebassins of mestzakken (zie bijlagen 1, 2 en 3);

  • h.

    de toe te passen bouwmaterialen dienen te voldoen aan de specificaties van de RM en de HBRM.

4.2. Kennisgeving

  • Voordat met de bouw wordt begonnen geeft de betrokken ondernemer hiervan kennis aan het bevoegd gezag.

  • De kennisgeving dient de volgende gegevens te bevatten:

  • a.

    een situatietekening op ten minste schaal 1:1.000, waaruit de ligging van de mestplaat blijkt;

  • b.

    de bouwkundige tekening van de mestplaat met bijbehorende doorsnedes en toe te passen materialen;

  • c.

    de constructietekeningen van de mestplaat, waarop aangegeven de toe te passen wapening.

  • Indien het bevoegd gezag van oordeel is dat de kennisgeving onvoldoende gegevens bevat om te beoordelen of aan de voorschriften wordt voldaan kan hij eisen dat aanvullende gegevens worden verstrekt.

  • Een daartoe strekkend verzoek doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand nadat hij de kennisgeving heeft ontvangen.

  • De gegevens van de kennisgeving dienen in tweevoud te worden verstrekt.

4.3. Aanvang bouwwerkzaamheden

Met de bouwwerkzaamheden mag pas worden begonnen nadat het bevoegd gezag heeft vastgesteld dat het ontwerp voldoet aan de gestelde eisen. Een daartoe strekkende mededeling doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand nadat hij de kennisgeving heeft ontvangen. Wanneer nadere gegevens zijn gevraagd doet het bevoegd gezag deze mededeling zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk één maand nadat hij de aanvullende gegevens heeft ontvangen.

Wanneer de bouwwerkzaamheden later dan 3 jaar na het ontvangen van bovengenoemde mededeling van het bevoegd gezag aanvangen, dient de betrokken ondernemer opnieuw een kennisgeving te doen.

4.4. Uitvoering bouwwerkzaamheden

 

 

4.4.1. Overeenkomstig kennisgeving

De bouw van de mestplaat moet gebeuren overeenkomstig het ontwerp zoals dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.

4.4.2. Bouwen op schone grond

De mestplaat mag niet op een verontreinigde bodem worden geïnstalleerd. Ter controle dient hiervoor een visueel bodemonderzoek uitgevoerd te worden.

De instantie die het onderzoek verricht, behoeft de goedkeuring van het bevoegd gezag.

4.4.3. Betonconstructies

De uitvoering van ter plaatse gestorte betonconstructies moeten voldoen aan NEN 5950 (Voorschriften beton technologie 1986) en NEN 6722) Voorschriften beton uitvoering 1988).

4.4.4. Controle

  • Ten behoeve van de controle dient de betrokken ondernemer de volgende onderdelen te melden aan het bevoegd gezag.

  • a.

    Datum en tijdstip van het gereed zijn van de wapening.

  • b.

    Datum en tijdstip van het storten van het beton en het gereed zijn van het metselwerk van de wanden.

  • c.

    De datum van het gereedkomen van de mestplaat voordat deze in gebruik wordt genomen. De meldingen dienen ten minste 3 dagen voor bedoelde datum plaats te vinden.

4.5. Gebruiksvoorschriften

De stapeling van de mest moet zodanig gebeuren, dat uitzakkend mestvocht niet van de mestplaat kan vloeien, met uitzondering van de afvoer via de onder voorschrift 4.1. bedoelde goot en riolering. Bij het aan- en afvoeren van de mest mag geen verontreiniging van de bodem plaatsvinden.

4.6. Vervanging/keuring

De mestplaat moet voor het verstrijken van de referentieperiode van 20 jaar worden verwijderd of vervangen tenzij een beoordeling door of namens een door de Raad voor certificatie erkend instituut, het bevoegd gezag, of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige, uitwijst dat er een volgend tijdsbestek van gebruik kan zijn.

Een door of namens een door de Raad voor certificatie erkend instituut of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige afgegeven bewijs van deze beoordeling moet aan het bevoegd gezag worden overgelegd. In dit bewijs wordt voor de mestplaat een nieuwe referentieperiode aangegeven.

De gebruiker van de mestplaat is verantwoordelijk voor de beoordeling van de mestplaat.