Organisatie | Overijssel |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Algemene voorschriften opslag dierlijke meststoffen in grondwaterbeschermingsgebieden |
Citeertitel | Algemene voorschriften opslag dierlijke meststoffen in grondwaterbeschermingsgebieden |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Inwerkingtredingsdatum is bij benadering.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 5-9-1995
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Provinciaal Blad nr . 1995-145
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-1995 | 01-04-2006 | nieuwe regeling | 05-09-1995 Provinciaal Blad nr . 1995-145 | - |
Bepaling 5.1 van onderdeel B van bijlage 10 van de Provinciale milieuverordening Overijssel 1995 (P.M.V.) biedt gedeputeerde staten de mogelijkheid om algemene voorschriften vast te stellen. In bepaling 3.1.4, derde lid, is bepaald dat voor bepaalde inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden gestelde verboden niet gelden voor zover wordt voldaan aan algemene voorschriften. Het gaat hier om niet-vergunningplichtige inrichtingen, die onder een Algemene maatregel van bestuur op basis van de Wet milieubeheer vallen. In bijlage 10.B.2 van de P.M.V. is een lijst van Amvb-inrichtingen opgenomen waarvoor een verbod geldt, mits wordt voldaan aan algemene voorschriften.
Ook voor vergunningplichtige inrichtingen in de grondwaterbeschermingsgebieden geldt dit besluit. Voor vergunningplichtige inrichtingen zijn in de P.M.V. instructieregels opgenomen gericht tot burgemeester en wethouders. Volgens deze instructies dienen burgemeester en wethouders de algemene voorschriften voor mestopslag in de milieuvergunning op te nemen.
Behalve nieuwbouw valt ook het vergroten van bestaande silo's, kelders, foliebassins, mestzakken en mestplaten onder dit besluit. Ook het wijzigen van silo's, kelders, foliebassins, mestzakken en mestplaten, die gebouwd of uitgebreid zijn na inwerkingtreding van dit besluit, kan via dit besluit geregeld worden. Bij wijzigen gaat het om wijzigingen die van belang zijn voor het bouwkundige deel. Voorbeelden zijn veranderingen aan de wanden, verplaatsen van doorvoeren of het plaatsen van een gebouw boven een kelder waardoor de wanden anders worden belast. Het afdekken van een silo om ammoniakemissie tegen te gaan, is een wijziging die kan gebeuren zonder dat een kennisgeving aan het bevoegd gezag behoeft te worden gedaan.
Voor de bouw van silo's, kelders, foliebassins en mestzakken moet een bouwput worden gegraven. Bij mestsilo's wordt meestal alleen de teelaarde verwijderd. Bij kelders, foliebassins en mestzakken is de bouwput soms dieper dan 2 m beneden het maaiveld. Om de bouwput droog te houden is dan meestal een bronbemaling nodig.
In het besluit zijn geen aparte bepalingen opgenomen in verband met de handhaving. Het niet nakomen van deze voorschriften is op basis van artikel 9.2, onder b van de P.M.V. strafbaar op grond van de Wet economische delicten. Burgemeester en wethouders moeten erop toezien dat mestopslagen aan de bij dit besluit gestelde eisen voldoen.
In dit besluit wordt verstaan onder:
geschiktheidsverklaring: een verklaring afgegeven door een door de Raad voor de Certificatie erkende instelling waaruit blijkt dat het ontwerp van de constructie en de daarbij te gebruiken materialen voldoen aan de RM en de HBRM en aan overige aan reservoirs voor mestopslag te stellen prestatie-eisen. NB. Geschiktheidsverklaringen worden tot nu toe afgegeven door het KIWA.
Degene die voornemens is een foliebassin of mestzak voor de opslag van dunne mest te bouwen, uit te breiden of te wijzigen, dient te voldoen aan de algemene voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 3 bij dit besluit, alsmede aan de krachtens die voorschriften door het bevoegd gezag gestelde nadere eisen.
De silo moet worden gebouwd overeenkomstig een ontwerp dat is voorzien van een geldige Geschiktheidsverklaring mestbassins. Het ontwerp, de berekening, de wijze van uitvoering en de specificaties van de toe te passen bouwmaterialen moeten voldoen aan het gestelde in de RM en de HBRM.
Als vloer-wandaansluiting van in het werk gestorte/geplaatste constructies moet één van de details van figuur 1 bij bijlage 2 worden aangehouden.
Indien het bevoegd gezag van oordeel is dat de kennisgeving onvoldoende gegevens bevat om te beoordelen of aan de voorschriften wordt voldaan kan hij eisen, dat aanvullende gegevens moeten worden verstrekt. Een daartoe strekkend verzoek doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand nadat hij de kennisgeving heeft ontvangen.
1.3. Aanvang bouwwerkzaamheden
Met de bouwwerkzaamheden mag pas worden begonnen nadat het bevoegd gezag heeft vastgesteld dat het ontwerp overeenkomt met de Geschiktheidsverklaring mestbassins en de overige eisen met betrekking tot de grondslag en de constructie.
Een daartoe strekkende mededeling doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een maand nadat hij de kennisgeving heeft ontvangen. Wanneer nadere gegevens zijn gevraagd doet het bevoegd gezag deze mededeling binnen één maand nadat hij de aanvullende gegevens heeft ontvangen.
Wanneer de bouwwerkzaamheden later dan 3 jaar na het ontvangen van bovengenoemde mededeling van het bevoegd gezag aanvangen vervalt deze mededeling en dient de betrokken ondernemer opnieuw een kennisgeving te doen.
1.4.1. Overeenkomstig kennisgeving
De bouw van de silo moet gebeuren overeenkomstig het ontwerp dat in voorschrift 1.3. is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
1.4.2. Verwerkingsvoorschriften
De materialen dienen te worden verwerkt volgens de voorschriften van de leverancier(s).
De silo mag niet op een verontreinigde bodem worden geïnstalleerd. Ter controle dient hiervoor een visueel bodemonderzoek uitgevoerd te worden.
De instantie die het onderzoek verricht, behoeft de goedkeuring van het bevoegd gezag.
De uitvoering van ter plaatse gestorte betonconstructies moeten voldoen aan NEN 5950 (Voorschriften beton technologie 1986) en NEN 6722 (Voorschriften beton uitvoering 1988).
Tengevolge van het vullen of ledigen van een silo of anderszins mag geen verontreiniging van de bodem plaatsvinden. De bewaring van dunne mest in een afgedekte silo moet geschieden op ten minste 0,10 m onder de rand van de silo.
Bij het aan- en afvoeren van de dunne mest mag de omgeving niet worden verontreinigd. Transport dient te geschieden in gesloten tankwagens of een gesloten mestdichte leiding.
De silo moet voor het verstrijken van de referentieperiode van 20 jaar worden verwijderd of vervangen tenzij een beoordeling door of namens een door de Raad voor certificatie erkend instituut, het bevoegd gezag, of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige, uitwijst dat er een volgend tijdsbestek van gebruik kan zijn.
Een door of namens een door de Raad voor certificatie erkend instituut of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige afgegeven bewijs van deze beoordeling moet aan het bevoegd gezag worden overlegd. In dit bewijs wordt voor de silo (behalve de afdekking) een nieuwe referentieperiode aangegeven.
De gebruiker van de silo is verantwoordelijk voor de beoordeling van de silo.
2.1.1. Ontwerp, berekening, uitvoering
Het ontwerp, de berekening, de wijze van uitvoering en de specificaties van de toe te passen bouwmaterialen moeten voldoen aan het gestelde in de RM en de HBRM.
Als vloer-wandaansluiting van in het werk gestorte of gemetselde constructies moet één van de details van figuur 1 worden aangehouden.
Indien het bevoegd gezag van oordeel is dat de kennisgeving onvoldoende gegevens bevat om te beoordelen of aan de voorschriften wordt voldaan, kan hij eisen dat aanvullende gegevens worden verstrekt. Een daartoe strekkend verzoek doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand nadat hij de kennisgeving heeft ontvangen. De gegevens van de kennisgeving dienen in tweevoud te worden verstrekt.
2.3. Aanvang bouwwerkzaamheden
Met de bouwwerkzaamheden mag pas worden begonnen als het bevoegd gezag heeft vastgesteld dat het ontwerp voldoet aan het gestelde in de RM en de HBRM en de overige eisen met betrekking tot de grondslag en de constructie.
Een daartoe strekkende mededeling doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen een maand nadat hij de kennisgeving heeft ontvangen. Wanneer nadere gegevens zijn gevraagd doet het bevoegd gezag deze mededeling zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand nadat hij de aanvullende gegevens heeft ontvangen.
Wanneer de bouwwerkzaamheden later dan 3 jaar na het ontvangen van bovengenoemde mededeling van het bevoegd gezag aanvangen, dient de betrokken ondernemer opnieuw een kennisgeving te doen.
2.4.1. Overeenkomstig kennisgeving
De bouw van de kelder moet gebeuren overeenkomstig het ontwerp dat in voorschrift 2.3. is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
De kelder mag niet op een verontreinigde bodem worden geïnstalleerd. Ter controle dient hiervoor een visueel bodemonderzoek uitgevoerd te worden.
De instantie die het onderzoek verricht, behoeft de goedkeuring van het bevoegd gezag.
De uitvoering van ter plaatse gestorte betonconstructies moeten voldoen aan NEN 5950 (Voorschriften beton technologie 1986) en NEN 6722 (Voorschriften beton uitvoering 1988).
Tengevolge van het vullen of ledigen van een kelder of anderszins mag geen verontreiniging van de bodem plaatsvinden. De bewaring van dunne mest in een kelder moet geschieden op ten minste 10 cm onder de rand van de kelder.
Bij het aan- en afvoeren van de dunne mest mag de omgeving niet worden verontreinigd. Transport dient te geschieden in gesloten tankwagens of een gesloten mestdichte leiding.
De kelder moet voor het verstrijken van de referentieperiode van 20 jaar worden verwijderd of vervangen, tenzij een beoordeling door of namens een door de Raad voor certificatie erkend instituut, het bevoegd gezag, of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige uitwijst, dat er een volgend tijdsbestek van gebruik kan zijn.
Een door of namens een door de Raad voor certificatie erkend instituut of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige afgegeven bewijs van deze beoordeling moet aan het bevoegd gezag worden overlegd. In dit bewijs wordt voor de kelder een nieuwe referentieperiode aangegeven.
De gebruiker van de kelder is verantwoordelijk voor de beoordeling van de kelder.
onder de bodem van het foliebassin of de mestzak zelf moet een drainage zijn aangebracht die aansluit op een controleput t.b.v. de ontgassing van de ondergrond en als controle mogelijkheid op optredende lekkage;
Onder de (bovenste) drainleiding met de controleput moet een (tweede) waterdichte (afscherm)folie aangebracht worden met daaronder eventueel een extra ontgassingsdrain. Deze extra ontgassingsdraining is nodig indien de bodemsamenstelling daartoe aanleiding geeft (zie tekening 1).
Voor de tweede folie kan gebruik worden gemaakt van een "zwarte" kunststof folie (p.v.c.) van 0,5 mm dik die zorgvuldig en waterdicht moet worden gelegd;
ten behoeve van het vullen of aftappen van de mest mogen alleen vaste in de ondergrond opgenomen vul- of aftapleidingen worden toegepast aansluitend op een pompput met morsput. De doorvoering door de folie moeten worden voorzien van een mestdichte aansluiting en moeten plaatsvast in de ondergrond zijn aangebracht. In bodems met een geringe draagkracht (slappe veen of slappe jonge klei) kan het gebruik van vaste vul- of aftapleidingen in de bodem tot problemen leiden. In dat geval zullen in overleg met het bevoegd gezag andere voorzieningen moeten worden aangebracht;
ten behoeve van het mengen van de mest mogen alleen plaatsvaste spuitkoppen worden toegepast (of gelijkwaardige oplossingen) die op overeenkomstige wijze als vul- en aftapleidingen door de folie worden gevoerd (zie tekening 2 en tekening 3). Het gestelde in voorschrift 3.1.2, onder c, laatste alinea, is op overeenkomstige wijze van toepassing op voorzieningen voor het mengen.
Indien het bevoegd gezag van oordeel is dat de kennisgeving onvoldoende gegevens bevat om te beoordelen of aan de voorschriften wordt voldaan kan hij eisen, dat aanvullende gegevens moeten worden verstrekt. Een daartoe strekkend verzoek doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand nadat hij de kennisgeving heeft ontvangen.
3.3. Aanvang bouwwerkzaamheden
Met de bouwwerkzaamheden mag pas worden begonnen nadat het bevoegd gezag heeft vastgesteld dat het ontwerp overeenkomt met de Geschiktheidsverklaring mestbassins de overige eisen met betrekking tot de grondslag en de constructie.
Een daartoe strekkende mededeling doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een maand nadat hij de kennisgeving heeft ontvangen. Wanneer nadere gegevens zijn gevraagd doet het bevoegd gezag deze mededeling binnen één maand nadat hij de aanvullende gegevens heeft ontvangen.
Wanneer de bouwwerkzaamheden later dan 3 jaar na het ontvangen van bovengenoemde mededeling van het bevoegd gezag aanvangen vervalt deze mededeling en dient de betrokken ondernemer opnieuw een kennisgeving te doen.
3.4.1. Overeenkomstig kennisgeving
De bouw of aanleg van het foliebassin of de mestzak moet gebeuren overeenkomstig het ontwerp dat in voorschrift 3.3. is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
3.4.2. Verwerkingsvoorschriften
De materialen dienen te worden verwerkt volgens de voorschriften van de leverancier(s).
Het foliebassin of de mestzak mag niet op een verontreinigde bodem worden geïnstalleerd. Ter controle dient hiervoor een visueel bodemonderzoek uitgevoerd te worden. De instantie die het onderzoek verricht, behoeft de goedkeuring van het bevoegd gezag.
Tengevolge van het vullen of ledigen van een foliebassin of mestzak of anderszins mag geen verontreiniging van de bodem plaatsvinden. Het is niet toegestaan voor het mengen van de mest andere dan de vast opgestelde (en goedgekeurde) voorzieningen te gebruiken. De toegestane voorzieningen zijn in tekening 2 en 3 weergegeven. Toepassing van losse mechanische mengvoorzieningen is verboden.
Bij het aan- en afvoeren van de dunne mest mag de omgeving niet worden verontreinigd. Transport dient te geschieden in gesloten tankwagens of een gesloten mestdichte leiding.
Een foliebassin moet op mestdichtheid worden gecontroleerd door of namens de Raad voor certificatie erkend instituut of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige, zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld bij een redelijk vermoeden dat de folie beschadigd is. Controle op mestdichtheid moet in ieder geval plaatsvinden binnen 5 jaar nadat de folie is aangebracht.
Na het verstrijken van de referentieperiode van 10 jaar moet het foliebassin of mestzak worden verwijderd of vervangen, tenzij een beoordeling door of namens een door de Raad voor certificatie erkend instituut, het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige, uitwijst dat er een volgend tijdsbestek van gebruik kan zijn.
Een door of namens een door de Raad voor certificatie erkend instituut of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige afgegeven bewijs van deze beoordeling moet aan het bevoegd gezag worden overlegd. In dit bewijs wordt voor het foliebassin of de mestzak een nieuwe referentieperiode aangegeven.
De gebruiker van het foliebassin of de mestzak is verantwoordelijk voor de beoordeling van het foliebassin of de mestzak.
VOORSCHRIFTEN VOOR DE OPSLAG VAN VASTE MEST OP EEN MESTPLAAT
4.1. Eisen waaraan de constructie moet voldoen
de mestplaat moet aan minstens drie zijden voorzien zijn van een opstaande rand van beton of metselwerk die vloeistofdicht op de plaat moet aansluiten. Als vloer-wandaansluiting voor in het werk gestorte betonnen wanden of gemetselde wanden moet een van de details van figuur 1 van bijlage 2 van dit besluit worden aangehouden. De hoogte van de rand moet minimaal 0,50 m zijn;
4.3. Aanvang bouwwerkzaamheden
Met de bouwwerkzaamheden mag pas worden begonnen nadat het bevoegd gezag heeft vastgesteld dat het ontwerp voldoet aan de gestelde eisen. Een daartoe strekkende mededeling doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand nadat hij de kennisgeving heeft ontvangen. Wanneer nadere gegevens zijn gevraagd doet het bevoegd gezag deze mededeling zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk één maand nadat hij de aanvullende gegevens heeft ontvangen.
Wanneer de bouwwerkzaamheden later dan 3 jaar na het ontvangen van bovengenoemde mededeling van het bevoegd gezag aanvangen, dient de betrokken ondernemer opnieuw een kennisgeving te doen.
4.4.1. Overeenkomstig kennisgeving
De bouw van de mestplaat moet gebeuren overeenkomstig het ontwerp zoals dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
De mestplaat mag niet op een verontreinigde bodem worden geïnstalleerd. Ter controle dient hiervoor een visueel bodemonderzoek uitgevoerd te worden.
De instantie die het onderzoek verricht, behoeft de goedkeuring van het bevoegd gezag.
De uitvoering van ter plaatse gestorte betonconstructies moeten voldoen aan NEN 5950 (Voorschriften beton technologie 1986) en NEN 6722) Voorschriften beton uitvoering 1988).
De stapeling van de mest moet zodanig gebeuren, dat uitzakkend mestvocht niet van de mestplaat kan vloeien, met uitzondering van de afvoer via de onder voorschrift 4.1. bedoelde goot en riolering. Bij het aan- en afvoeren van de mest mag geen verontreiniging van de bodem plaatsvinden.
De mestplaat moet voor het verstrijken van de referentieperiode van 20 jaar worden verwijderd of vervangen tenzij een beoordeling door of namens een door de Raad voor certificatie erkend instituut, het bevoegd gezag, of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige, uitwijst dat er een volgend tijdsbestek van gebruik kan zijn.
Een door of namens een door de Raad voor certificatie erkend instituut of een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige afgegeven bewijs van deze beoordeling moet aan het bevoegd gezag worden overgelegd. In dit bewijs wordt voor de mestplaat een nieuwe referentieperiode aangegeven.
De gebruiker van de mestplaat is verantwoordelijk voor de beoordeling van de mestplaat.