Organisatie | Breda |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Het rode licht uit de schemer |
Citeertitel | Het rode licht uit de schemer |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-09-2000 | Nieuwe regeling | 28-09-2000 Onbekend | Onbekend |
Op 1 oktober 2000 komt het bordeelverbod in het Wetboek van Strafrecht te vervallen. Hierdoor krijgen gemeenten ruimere mogelijkheden tot het voeren van een prostitutiebeleid.
Met het voorstel tot opheffing van het bordeelverbod wordt beoogd aansluiting te zoeken bij de maatschappelijke realiteit en het prostitutiebedrijf te erkennen als legale bedrijfstak.
Dit betekent dat het exploiteren van prostitutie in algemene zin niet langer strafbaar is gesteld en dat gemeenten bij verordening voorschriften kunnen stellen. Vormen van onvrijwillige prostitutie (door geweld, bedreiging met geweld, misbruik van overwicht, of misleiding) en prostitutie door minderjarigen blijven strafbaar.
In deze notitie wordt het gemeentelijk beleid ten aanzien van prostitutie- en andere seksinrichtingen geformuleerd.
Bij het ontwerpen van een nieuwe regeling is zoveel mogelijk aangesloten bij de bepalingen inzake seksinrichtingen, sekswinkels en arbeidsomstandigheden van prostituees uit de model Algemene Plaatselijke Verordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna te noemen: "model APV")
Omwille van een goede afstemming en uniformering van beleid binnen de politieregio Midden en West Brabant heeft een regionale werkgroep de regionale nota prostitutiebeleid opgesteld, waarin kaders en handreikingen voor een regionaal prostitutiebeleid zijn opgenomen. Deze nota is vastgesteld door het Regionaal College op 31 mei 2000. De regionale afspraken hebben onder meer betrekking op de doelstellingen van gemeentelijk prostitutiebeleid (paragraaf 4.2), het sluitingsuur voor seksinrichtingen (paragraaf 4.4), inrichtings- en brandveiligheidseisen voor prostitutiebedrijven (paragrafen 4.2.1) en het handhavingsbeleid (hoofdstuk 6).
De model VNG-verordening en de regionale nota vormen het kader voor het nieuwe prostitutiebeleid van de gemeente Breda.
In hoofdstuk 2 worden de verschillende verschijningsvormen van prostitutie- en seksinrichtingen gedefinieerd. Reeds geruime tijd wordt een actief gedoogbeleid gevoerd (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 worden de nieuwe beleidsuitgangspunten geformuleerd.
Een overgangsregeling voor bestaande seksinrichtingen is opgenomen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 zijn een aantal beleidsuitgangspunten m.b.t. handhaving opgenomen. Hoofdstuk 7 is de communicatieparagraaf.
Aan het slot van elk hoofdstuk (m.u.v. de hoofdstukken 1 en 4) worden een aantal voorstellen gedaan. Een overzicht van deze voorstellen is opgenomen in hoofdstuk 8.
Het conceptbesluit tot wijziging van hoofdstuk 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening Breda 1997 en de daarop gebaseerde beleidsregeling zijn opgenomen in de bijlagen.
Deze notitie is tot stand gekomen in de gemeentelijke werkgroep prostitutiebeleid waarin vertegenwoordigers van gemeente, politie, Openbaar Ministerie zitting hebben. (Zie bijlage 1).
Het centrale begrip in deze notitie is het begrip "seksinrichting". Hieronder wordt verstaan: de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf -waaronder begrepen een erotische massagesalon-, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar. Ook z.g. "sekscampers", die veelal op parkeer- en carpoolplaatsen tijdelijk worden geplaatst, worden als seksinrichtingen aangemerkt.
Binnen de definitie van "seksinrichting" wordt in deze notitie onderscheid gemaakt tussen
Aantal seksinrichtingen in Breda
In Breda bevinden zich thans 11 seksinrichtingen. Een lijst van seksinrichtingen is opgenomen in bijlage 2. Van deze 11 bedrijven kunnen er 7 worden aangemerkt als prostitutiebedrijven, waarvan enkele in combinatie met een parenclub en seksbioscoop. Bij de overige vier seksinrichtingen is er sprake van een seksbioscoop met seksautomaten (videocabines), in combinatie met de verkoop van seksartikelen.
Aantal prostituees in prostitutiebedrijven
Binnen de prostitutiebedrijven zijn thans (juni 2000) ongeveer 47 prostituees werkzaam. Van deze 47 prostituees zijn er 6 mannelijke, die allen binnen één bedrijf werkzaam zijn.
Er zijn 21 buitenlandse vrouwen, de helft daarvan is afkomstig uit Oost Europa, de andere helft uit Afrika.
In de model APV worden de sekswinkels en -videotheken, waar geen prostitutie plaatsvindt of andere "erotische vertoningen" plaatsvinden, niet als seksinrichting aangemerkt. Voor deze categorie van bedrijven geldt een afzonderlijk regime.
Breda heeft één sekswinkel annex videotheek, waarin hoofdzakelijk artikelen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd.
Prostitutie in Breda vindt niet uitsluitend plaats in seksinrichtingen. Bij de politie zijn 5 escort-bedrijven bekend. Een lijst is opgenomen in bijlage 2. Bovendien is er nog een onbekend aantal thuiswerk(st)ers.
Een escortbedrijf wordt gedefinieerd als "een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersonen die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend." Een escortbedrijf is geen seksinrichting. Het kan een kantoortje zijn (bemiddelingsbureau), maar ook een telefoonnummer of een website op internet.
Een thuiswerk(st)er werkt –al dan niet met meerdere personen- in de eigen woning. Voorwaarde hierbij is dat de thuiswerk(st)er op het betreffende adres feitelijk woonachtig is.
Definitie straat- of raamprostitutie
In zowel de huidige Algemene plaatselijke verordening als de model APV is de verbodsbepaling opgenomen om "door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken"
In Breda komt geen straat- of raamprostitutie voor.
In de volgende hoofdstukken zal bij de beschrijving van het huidige en het toekomstige beleid onderscheid worden gemaakt tussen
In artikel 66, eerste lid van de Algemene Plaatselijke Verordening Breda 1997 is het huidige bordelenverbod neergelegd.
Op grond van het tweede lid van dat artikel heeft de burgemeester de bevoegdheid prostitutiebedrijven in het belang van de openbare orde, de volksgezondheid, of ter voorkoming of beperking van overlast of aantasting van het woon- en leefklimaat te sluiten.
Reeds in de tachtiger jaren was er sprake van opheffing van het bordelenverbod ex artikel 250bis Wetboek van strafrecht. In verband hiermee heeft het college van burgemeester en wethouders op 5 december 1989 ingestemd met de notitie "Beleid met betrekking tot prostitutiebedrijven", waarin het kader van een nieuw vergunningenstelsel werd aangegeven. Ook werden daarin vestigingsvoorschriften geformuleerd.
Deze nota werd door de commissies Algemene zaken, Ruimtelijke Ordening en Grondbedrijf en Sociale zaken, Maatschappelijke Dienstverlening en Samenlevingsopbouw voor kennisgeving aangenomen.
De commissie Algemene zaken sprak daarbij uit dat de reeds bestaande bedrijven aan bouwkundige- en brandveiligheidseisen moeten voldoen.
Aangezien de wetswijziging op zich liet wachten, werd besloten te onderzoeken, in hoeverre de bestaande prostitutiebedrijven niet voldoen aan de geldende bouwkundige-, brandveiligheids- en hygiënische voorschriften of anderszins niet voldoen aan bestaande wetgeving. Tenslotte zou worden onderzocht in hoeverre de vestiging van een bestaand bedrijf in overeenstemming was met de locatie- en vestigingsvoorschriften, zoals deze in de algemene notitie stonden geformuleerd.
De inventarisatiebezoeken, het overleg met de prostitutiebedrijven en -in enkele gevallen- de daarop volgende aanschrijvingen hebben er uiteindelijk toe geleid, dat alle prostitutiebedrijven voldoen aan de wettelijke inrichtingseisen.
De exploitanten hebben in 1993 een brief ontvangen waarin hen werd medegedeeld of de ligging van het bedrijf in overeenstemming is met de lokatie- en vestigingsvoorschriften.
Nadat het wetsvoorstel tot opheffing van het bordeelverbod door de minister van justitie wegens onvoldoende steun in de Eerste Kamer in 1993 werd ingetrokken, is het hierboven omschreven prostitutiebeleid voortgezet.
De hoofdkenmerken van dit beleid zijn:
De locatie- en vestigingsvoorschriften inzake prostitutiebedrijven werden door de burgemeester in 1996 opnieuw vastgesteld en aan de exploitanten van prostitutiebedrijven bekend gemaakt.
In de hiervoor genoemde locatie- en vestigingsvoorschriften inzake prostitutiebedrijven is het volgende bepaald:
prostitutiebedrijven zullen niet worden toegestaan in of aan woonstraten. Onder het begrip "woonstraten" wordt in dit verband verstaan: alle voet en rijstraten, wegen, lanen, kaden, hofjes, woonerven en pleinen, waaraan bebouwing is gelegen, die uitsluitend of in belangrijke mate dient ter bewoning.
In het Bestemmingsplan Binnenstad is opgenomen, dat er geen bordelen in de binnenstad mogen worden gevestigd op één uitzondering na, waarvan het college de exploitant heeft medegedeeld, dat de ligging van het bedrijf akkoord was.
Indien er toch een verzoek voor de binnenstad wordt ingediend, dan zal eerst worden bezien of er geen strijd is met bovengenoemde vestigingscriteria. Indien dit het geval is, dan kan een partiële planherzieningsprocedure in werking worden gesteld. De exploitant mag niet eerder openen dan op het moment dat de herzieningsprocedure voor de exploitant positief is afgerond.
In de andere bestemmingsplannen is geen expliciet verbod op de aanwezigheid van seksinrichtingen opgenomen.
Toch heeft het college op basis van de vigerende bestemmingsplannen prostitutiebedrijven in het buitengebied en op bedrijventerreinen geweerd. Het college is van mening dat vestiging van een prostitutiebedrijf vanwege uitstraling en verkeersaantrekkende werking vergelijkbaar is met een horeca-bedrijf, hetgeen het landschappelijke karakter van het buitengebied aantast. Het horecabeleidsplan staat vestiging van horeca in het buitengebied niet toe.
Voor de bedrijventerreinen geldt dat één horecabedrijf per bedrijventerrein is toegestaan, mits dit ondersteunend is voor het betreffende terrein. Dit is bij prostitutie niet het geval. Overigens worden enkele bestaande prostitutiebedrijven aan de rand van oudere bedrijventerreintjes gedoogd.
Het huidige instrumentarium bood het gemeentebestuur voldoende mogelijkheden de "seksbranche" actief te reguleren. Het oorspronkelijke aantal van meer dan 20 prostitutiebedrijven eind jaren '80 werd teruggebracht naar 10. Het gemeentelijk prostitutiebeleid werd in diverse rechterlijke uitspraken gesanctioneerd. De prostitutiebedrijven werden regelmatig door politie en gemeente gecontroleerd. Omtrent de uitvoering van het prostitutiebeleid worden in de lokale werkgroep prostitutiebeleid, waarin gemeente, politie en GGD vertegenwoordigd zijn, afspraken gemaakt.
Thans voldoen 4 van de 7 prostitutiebedrijven aan genoemde locatievoorschriften. De overige bedrijven vallen onder de overgangsregeling, hetgeen wil zeggen dat zij op hun huidige locatie worden gedoogd, totdat een andere exploitant de zaak overneemt.
Een overzicht van de huidige prostitutiebedrijven met de vermelding of aan de locatie- of vestigingseisen wordt voldaan is opgenomen in de toelichting op de beleidsregeling (bijlage 4).
De locatie- en vestigingsvoorschriften zijn in een aantal recente uitspraken van de bestuursrechter getoetst en akkoord bevonden.
Indien in een seksinrichting alcoholhoudende drank wordt geschonken, is een Drank- en Horecavergunning vereist. in dat geval wordt getoetst aan het besluit inrichtingseisen en wordt geëist dat de bedrijfsleider en beheerder niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mogen zijn; daarbij wordt tevens getoetst aan de Amvb eisen zedelijk gedrag.
De huidige seksinrichtingen vallen binnen de werkingssfeer van het Besluit horeca-, sport- en recreatieinrichtingen milieubeheer. Dit besluit geeft o.a. voorschriften ter beperking van geluidhinder. Op basis hiervan is voor genoemde inrichtingen geen aparte milieuvergunning nodig, maar zijn zij verplicht een melding ingevolge het Besluit in te dienen bij de gemeente. De bedrijven moeten voldoen aan de milieuvoorschriften van het Besluit. Op dit moment worden seksinrichtingen gecontroleerd als er structurele klachten van omwonenden zijn over (het in het Besluit genoemde) milieuaspecten, op verzoek van andere toezichthoudende (overheids-)instanties of als er anderszins aanwijzingen zijn dat het milieu in het gedrang komt.
Thans is er geen regeling ten aanzien van de escortservice, aangezien de gemeente op basis van de autonome verordeningsbevoegdheid hiertoe geen mogelijkheden had. Een formeel wettelijke grondslag ontbreekt. Die is thans wel geschapen met het nieuwe artikel 151a Gemeentewet (zie paragraaf 4.2.2)
Een escort-bemiddelingsbureau is geen prostitutiebedrijf, aangezien de handelingen zich niet daadwerkelijk binnen een seksinrichting plaatsvinden.
Ten aanzien van thuiswerk(st)ers heeft zich in de loop der jaren een vaste gedragslijn ontwikkeld. Thuiswerk werd in principe ongemoeid gelaten, onder de voorwaarde dat er niet meer dan één prostituee aanwezig was.
Een sluitingsbevel van de burgemeester op basis van artikel 66 van de APV Breda 1997 tegen een “thuiswerkster”, die in haar woning meerdere meisjes als prostituee liet werken, werd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 juni 2000 vernietigd omdat deze sluitingsbevoegdheid zich niet verdraagt met het in artikel 10 van de Grondwet neergelegde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Volgens de afdeling kan dit recht uitsluitend worden beperkt door een wet in formele zin.
Een mogelijkheid biedt artikel 174a Gemeentewet, echter in dat geval dient er sprake te zijn van een verstoring van de openbare orde en dient door middel van politierapportages overlast te worden aangetoond. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel174a Gemeentewet blijkt dat er sprake moet zijn van overlast, die in ernstige mate de veiligheid en de gezondheid van mensen in de omgeving moet raken. Wat precies verstaan moet worden onder ernstige overlast is uiteindelijk ter toetsing aan de rechter, hierover is nog geen vaste jurisprudentie ontwikkeld.
Thuiswerk(st)ers worden dus in principe ongemoeid gelaten, indien er geen overlast wordt veroorzaakt. Indien uit politierapportages blijkt dat er sprake is van overlast kan er overigens civielrechtelijk (bijvoorbeeld op basis van een huurovereenkomst) of op grond van gemeentelijke regelgeving (overlastbepalingen APV die betrekking hebben op de overlast van bezoekers op straat) tegen de thuiswerk(st)er en/of diens klanten worden opgetreden.
Er zijn overigens nog (beperkte) mogelijkheden om bedrijfsmatige prostitutie in de woning op basis van het bestemmingsplan aan te pakken, indien als gevolg van die activiteiten er geen sprake meer is van een overwegende woonfunctie. In dat geval bestaat de mogelijkheid tot het opleggen van een dwangsom.
3.1.4 Straat- en raamprostitutie
Straat- en raamprostitutie is op basis van artikel 69 (uitlokken ontucht) van de APV Breda 1997 verboden. Deze vormen van prostitutie kunnen strafrechtelijk worden aangepakt.
Op grond van artikel 68 van de APV Breda is er sprake van een verbod op seksbioscopen, seksclubs of seksautomatenhallen, behoudens ontheffing van de burgemeester.
Deze seksinrichtingen dienen te worden onderscheiden van de sekswinkels. Op grond van artikel 67 van de APV Breda 1997 is het verboden seksartikelen openlijk ten toon te stellen of openlijk aan te bieden:
Voor een seksinrichting (niet zijnde een prostitutiebedrijf) is dus een ontheffing op grond van de APV nodig, voor een sekswinkel niet.
Vestiging van genoemde seksinrichtingen en sekswinkels wordt geregeld door het bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan Binnenstad worden als seks- en/of pornobedrijf aangemerkt: de seksbioscopen,
-clubs, -automatenhallen en -winkels. Deze bedrijven zijn niet toegestaan.
In de "lijst van afwijkende functies" worden 4 seksshops genoemd. Vermelding op deze lijst betekent dat zij mogen worden gehandhaafd.
Op genoemde adressen is behalve een sekswinkel ook een bioscoop of seksautomaten/-cabines aanwezig.
Omdat deze inrichtingen steeds als sekswinkels zijn aangemerkt, is er geen ontheffing op grond van artikel 68 APV verleend.
De betreffende inrichtingen zijn reeds enige tijd op genoemde adressen gevestigd. Er zijn geen meldingen van overlast.
Er is één sekswinkel annex -videotheek. Deze heeft de bestemming gemengde doeleinden.
Door de wetswijziging wordt de gemeente in staat gesteld om door middel van een vergunningenstelsel op basis van de APV een actief beleid te voeren met betrekking tot de seks- en prostitutiebranche. Naar verwachting biedt een regeling in de APV voldoende mogelijkheden om tot beheersing van de seks- en prostitutiebedrijven te komen. Naast de regeling in de APV zijn er andere mogelijkheden om regulerend op te treden, bijvoorbeeld door middel van het positief bestemmen van bepaalde percelen voor prostitutiedoeleinden.
Voorts zullen seksinrichtingen gebonden blijven aan bijzondere wetgeving, zoals de Drank- en Horecawet, de milieuwetgeving en regelingen, die eisen stellen aan de inrichting en de veiligheid van het gebouw.
Overeenkomstig de regionale nota worden de volgende drie doelstellingen voor gemeentelijk prostitutiebeleid geformuleerd:
Instemmen met deze doelstellingen van gemeentelijk prostitutiebeleid.
In Breda zijn thans 8 bedrijven, die als prostitutiebedrijf aangemerkt worden. De laatste 15 jaar is er sprake van een geleidelijke afname van het aantal prostitutiebedrijven (zie paragraaf 3.1). Hiervoor kunnen de volgende oorzaken worden genoemd:
Door de wetswijziging zijn gemeenten genoodzaakt een prostitutiebeleid te voeren. Uit de toelichting op het wetsvoorstel en de behandeling in de Tweede Kamer blijkt dat de Minister van mening is, dat een gemeentelijk nulbeleid voor prostitutiebedrijven niet tot de mogelijkheden behoort. Dit zou in strijd zijn met het recht op vrije arbeidskeuze voor de prostituee. Onduidelijk is nog of dit in de regio zal leiden tot een feitelijke toename van het aantal bordelen in omliggende gemeenten, waar thans nog geen bordelen gevestigd zijn (Oosterhout, Gilze-Rijen, Etten-Leur).
Voor een overzicht van het aantal seksinrichtingen in de regio Midden en West Brabant wordt verwezen naar bijlage 6.
In verband met deze ontwikkelingen wordt er vooralsnog van uitgegaan dat de huidige tendens tot afname van het aantal bordelen in Breda zich de komende jaren voortzet.
Van de 7 bedrijven zijn er thans nog 3 op "gevoelige" locaties gevestigd (zie toelichting beleidsregels, bijlage 4). Voor deze 3 geldt thans dat zij op hun huidige locatie worden gedoogd, totdat een andere exploitant de zaak overneemt.
Indien het aantal bordelen verder wordt teruggebracht van 7 naar 4 bestaat het gevaar van meer illegale vestigingen. Het is van belang de ontwikkelingen in de vraag naar specifieke vormen van prostitutie te volgen en het locatiebeleid hierop af te stemmen. Voorgesteld wordt in verband hiermee het huidige aantal van 7 vooralsnog terug te brengen naar een maximumaantal van 6 prostitutiebedrijven. Indien dit aantal van 6 is bereikt kan worden bezien of verdere aanpassing van dit maximumaantal noodzakelijk is.
de vier prostitutiebedrijven, waarvan is geconstateerd dat de ligging akkoord is worden ook als zodanig bestemd in de betrokken bestemmingsplannen. Hiervoor wordt niet een aparte herziening van de desbetreffende plannen gemaakt; de nieuwe bestemming zal worden meegenomen bij de eerstvolgende herziening;
de drie prostitutiebedrijven, waarvan de ligging niet akkoord is, vallen onder het overgangsrecht hetgeen betekent dat het bedrijf op de betreffende locatie mag blijven totdat een ander de zaak overneemt. Dit betekent dat aan een nieuwe eigenaar een vergunning wordt geweigerd.
Deze bedrijven zullen in bestemmingsplantechnische zin worden wegbestemd. De vraag is of op basis van het bestemmingsplan een nieuw bedrijf kan worden tegengehouden. Immers, het gebruik van het perceel als prostitutiebedrijf is reeds jarenlang gedoogd, het bedrijf kan een beroep doen op de beschermende werking van het overgangsrecht, zoals dat in het bestemmingsplan is vastgelegd.
Vestiging van een nieuw bedrijf kan alleen worden tegengehouden door weigering van een vergunning op basis van de APV.
Dit uitsterfbeleid ten aanzien van deze 3 locaties wordt opnieuw bezien, indien het totaal aantal prostitutiebedrijven in Breda niet meer is dan 6. Bij deze discussie wordt de problematiek van de illegale vestigingen in relatie tot de ontwikkelingen in de prostitutiebranche betrokken.
In de (model-)APV is de bepaling opgenomen dat een vergunning kan worden geweigerd onder meer in het belang van de openbare orde, in het belang van het voorkomen of beperken van overlast en/of aantasting van het woon- en leefklimaat of in het belang van de verkeersvrijheid of –veiligheid.
Deze belangen vormen de grondslag voor de uitoefening van bevoegdheden van de burgemeester c.q. het college van burgemeester en wethouders. Het beleid dat het gemeentebestuur voert wordt neergelegd in een beleidsregels, zoals bedoeld in artikel 4.81 van de Algemene wet bestuursrecht.
De beleidsregels omvatten dus de hierboven omschreven maximumstelsel voor seksinrichtingen en de huidige locatie- en vestigingsvoorschriften voor prostitutiebedrijven.
Eén locatievoorschrift is komen te vervallen, n.l. het voorschrift, dat maximaal 5 bedrijven zich binnen de singels mogen vestigen. Dit voorschrift heeft geen praktische betekenis, aangezien in het bestemmingsplan Binnenstad is bepaald, dat -behoudens één bedrijf- geen prostitutiebedrijven in de binnenstad gevestigd mogen zijn. Bovendien sluit toepassing van de andere voorschriften vestiging van prostitutiebedrijven in de binnenstad nagenoeg uit.
De beleidsregeling is opgenomen in bijlage 4.
Hiervoor is reeds opgemerkt, dat de bestemmingsplannen aangepast moeten worden, waarbij 4 locaties positief worden bestemd.
Het huidige vestigingsbeleid voor prostitutiebedrijven voort te zetten, met dien verstande dat het maximumaantal vooralsnog wordt vastgesteld op 6 en indien dit aantal wordt bereikt, bezien zal worden of aanpassing van dit aantal wenselijk is. Locaties die in overeenstemming zijn met het vestigingsbeleid zullen positief worden bestemd, voor de overige geldt een uitsterfbeleid. Dit vestigingsbeleid wordt vastgelegd in een beleidsregeling.
B. Verbetering positie van de prostituee.
Wanneer de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing is -en daarvan is sprake indien er een gezagsrelatie tussen exploitant en prostituee bestaat-, zal de Arbo-dienst in het belang van de werknemers aandacht besteden aan factoren die van invloed zijn op de lichamelijke en geestelijke belasting van prostituees. Werkgevers hebben bijvoorbeeld ook de verplichting om werknemers in de gelegenheid te stellen jaarlijks een zogenaamd Periodiek Arbeid Gezondheidskundig Onderzoek te laten ondergaan. De gemeente heeft geen bevoegdheden om een regeling te treffen tot de Arbeidstijden (Arbeidstijdenwet) en de arbeidsvoorwaarden (in strijd met artikel 148 Gemeentewet).
Momenteel is er een wet in voorbereiding die de Arbeidsomstandighedenwet ook van toepassing verklaard op die situaties, waarin er geen sprake is van een gezagsrelatie tussen exploitant en prostituee, bijvoorbeeld indien de prostituee zelfstandig binnen een seksinrichting werkt.
De aard van het werk en de arbeidsomstandigheden binnen de prostitutie brengen voorts gezondheidsrisico's met zich mee, onder andere het gevaar om seksueel overdraagbare aandoeningen, waaronder hiv-infecties, op te lopen en te verspreiden. Het is in het belang van zowel de prostituees zelf als de volksgezondheid, dat de prostituees zich goed hiertegen (leren) beschermen en daartoe ook in staat gesteld worden door de exploitanten.
In de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) is geregeld dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor onder andere het bevorderen van de (psycho-)hygiëne en het bewaken en bevorderen van de volksgezondheid in relatie tot infectieziekten, waaronder seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) en aids. de GGD is hierbij de uitvoerende en adviserende instantie.
Taken met betrekking tot soa en aids zijn onder meer: passieve en actieve opsporing, de controle van specifieke groepen, voorlichting en preventie en de coördinatie van activiteiten van regionale samenwerkingsverbanden die betrokken zijn bij de aidsbestrijding.
Op basis van de bepalingen van de WCPV kunnen in het gemeentelijke vergunningensysteem voorschriften op het terrein van de volksgezondheid opgenomen en uitgewerkt worden. Gemeenten kunnen in hun verordening specifieke, gezondheidsbevorderende eisen stellen aan vergunninghouders op het gebied van de soa- en aidspreventie en -bestrijding en de (psycho)-hygiënische begeleiding. Hiermee wordt bijgedragen aan verbetering van de positie van de prostituee.
De GGD West Brabant adviseert, naar voorbeeld van de Model-APV in de verordening op te nemen dat een vergunning voor een prostitutiebedrijf geweigerd kan worden in het belang van de gezondheid of zedelijkheid. Op grond hiervan kunnen beleidsregels worden geformuleerd op het terrein van de bedrijfsvoering door exploitanten op het gebied van soa- en aidspreventie en -onderzoek en hyginebegeleiding, te weten:
Voorgesteld wordt deze beleidsregels als voorschriften aan een vergunning voor een prostitutiebedrijf te verbinden. (Zie bijlage 4).
Tot het basistakenpakket van de GGD behoort reeds de SOA en AIDS-preventie/bestrijding.
Voor extra inzet ten aanzien van de technische hygiënezorg wordt voorgesteld de acht prostitutiebedrijven, waarvan twee in combinatie met parenclub 1x per jaar in het kader van de behandeling van de aanvraag om vergunning te bezoeken. Om in het bezit te komen van een vergunning dient de exploitant een verklaring van de GGD te overleggen, dat de inrichting voldoet aan de hygiëne-eisen, opgenomen in de beleidsregeling (zie bijlage 4). De kosten per prostitutiebedrijf en/of parenclub bedragen ongeveer f 650,= per jaar (exacte opgave van de GGD West-Brabant volgt). Indien blijkt, dat de voorschriften niet worden nageleefd, zal de GGD de gemeente hierover informeren. De gemeente kan vervolgens de exploitant waarschuwen cq een sanctie toepassen.
Door deze werkwijze komen de kosten van het GGD-onderzoek rechtstreeks ten laste van de exploitant.
Door de vergunning steeds voor de duur van 1 jaar te verlenen houdt de gemeente de vinger aan de pols waar het gaat om het toezicht op de seksinrichtingen.
Instemmen met de beleidsregeling in bijlage 4 waarin zijn opgenomen eisen op het gebied van gezondheid en zedelijkheid en de arbeidsomstandigheden van de prostituee. Als vergunningvoorwaarde in de APV opnemen, dat de exploitant een verklaring van de GGD dient te overleggen, waaruit blijkt dat de seksinrichting aan de gestelde eisen voldoet.
De bouwverordening geeft regels voor hygiëne en brandveiligheid. Ten aanzien van de inrichting en constructie van bouwwerken kunnen voorschriften worden opgelegd. Het gaat hierbij om voorschriften betreffende de toetreding van daglicht, ventilatie, geluidswering, sanitair, brandveiligheidseisen en dergelijke. De inrichting zal over een geldige gebruiksvergunning op basis van de bouwverordening moeten beschikken.
Indien een bouwwerk een zodanig gebruik kent dat daaruit gevaar voortvloeit voor de veiligheid of nadeel voor de gezondheid voor de gebruiker of anderen, tengevolge van een van de oorzaken genoemd in het Bouwbesluit, dan kunnen burgemeester en wethouders een aanschrijving tot het treffen van voorzieningen en tot het aanbrengen van verbeteringen op grond van artikel 14 en 17 Woningwet uit laten gaan.
In de regionale nota prostitutiebeleid zijn de volgende voorschriften ten behoeve van de prostitutiebedrijven opgenomen:
Deze voorschriften staan niet in het Bouwbesluit, maar dienen als voorschrift aan de te verlenen vergunning op basis van de APV te worden verbonden waardoor toezicht en handhaving van deze eisen mogelijk wordt.
Naast deze voorschriften kunnen voorschriften met betrekking tot de brandveiligheid worden opgesteld.
De regionale nota adviseert om voor panden, waarin prostitutie plaatsvindt, waarin vijf of meer personen tegelijk aanwezig zullen zijn een gebruiksvergunning te vereisen. Concreet betekent dit, dat aan artikel 6.1.1 van de Bouwverordening wordt toegevoegd, dat voor dergelijke bouwwerken een gebruiksvergunning vereist is. Aan deze vergunning kunnen door de brandweer nadere eisen verbonden worden.
Voor panden waarin minder dan vijf personen aanwezig zullen zijn wordt het niet noodzakelijk geacht een gebruiksvergunning te vereisen. Deze panden dienen overigens op grond van het bepaalde in artikel 6.2.1 Bouwverordening wel te voldoen aan de algemene brandveiligheidseisen zoals opgenomen in de bijlagen 3 en 4 van die verordening.
De inrichtingseisen, genoemd onder B3 als voorschrift te verbinden aan een vergunning op basis van de APV Breda 1997 en in verband hiermee deze voorschriften op te nemen in de beleidsregeling (bijlage 4) en het huidige beleid ten aanzien van de brandveiligheid van prostitutiebedrijven continueren en de bedrijven hierop controleren.
C.Het voorkomen van strafbare feiten, eisen te stellen aan de bedrijfsvoering
Aangezien het exploiteren van een prostitutie- of escortbedrijf een verantwoordelijkheid met zich kan meebrengen ten aanzien van aspecten, die een uitstraling hebben op de openbare orde en/of consequenties kunnen hebben voor de positie van de prostituee, dienen omtrent de persoon van de exploitant bijzondere eisen te worden gesteld.
Daarbij wordt aansluiting gezocht bij de eisen, die aan beheerders en bedrijfsleiders in artikelen 1 t/m 5 van de Drank- en Horecawet en in het besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet zijn neergelegd. Dit heeft als voordeel dat voor seksinrichtingen, waarvoor tevens een vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet is vereist één antecedentenonderzoek kan worden verricht.
Ter bescherming van de prostituee en ter voorkoming van mensenhandel zijn veroordelingen inzake zedendelicten, mishandeling en overtredingen van de vreemdelingenwet en de Wet arbeid Vreemdelingen opgenomen.
De exploitant is verplicht erop toe te zien, dat er in het prostitutiebedrijf geen strafbare feiten, zoals heling, mishandeling en wapenhandel plaatsvinden. De exploitant heeft een toezichthoudende plicht. Om bestuursrechtelijk te kunnen optreden is niet vereist dat daaraan strafrechtelijke vervolging of veroordeling is voorafgegaan: vaststaan moet slechts dat geen of onvoldoende toezicht is uitgeoefend.
Om te voorkomen, dat de prostitutiebedrijven dienen als afzetmogelijkheid voor slachtoffers van mensenhandel kan in de verordening worden opgenomen dat de exploitant zich ervan moet vergewissen dat in zijn inrichting geen vrouwen werken die tot prostitutie worden gedwongen.
Vooral buitenlandse vrouwen verkeren in een kwetsbare positie. Zij worden veelal onder valse voorwendsels naar Nederland gelokt en kunnen op verschillende manieren worden gemanipuleerd. In de prostitutie verkeren zij in een volledige afhankelijke positie van de exploitant.
In dat kader kan in een gemeentelijke regeling de bepaling worden opgenomen dat er geen illegale buitenlandse prostituees in het prostitutiebedrijf werkzaam mogen zijn. De exploitant is hiervoor verantwoordelijk.
In verband hiermee kan aan een vergunning het volgende voorschrift worden verbonden:
de exploitant en beheerder van een seksinrichting of escortbedrijf zijn verplicht om alle medewerking te verlenen aan de toezichthouder(s), als bedoeld in artikel 103a van de APV Breda 1997, waaronder in ieder geval het verlenen van de onmiddellijke en onbelemmerde toegang aan deze toezichthouder(s).
Instemmen met de gedragseisen voor exploitanten en beheerders, zoals opgenomen in de model-APV alsmede de verplichtingen voor de exploitant ten aanzien van de bedrijfsvoering, opgenomen in paragraaf 4.2.1, sub C en deze voorschriften aan een vergunning te verbinden. Deze voorschriften zijn opgenomen in de beleidsregeling (bijlage 4).
Aan de Gemeentewet is artikel 151a toegevoegd, dat luidt: "de raad kan een verordening vaststellen waarin voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling.
Door dit artikel kan ook niet-plaatsgebonden prostitutie, zoals escortbureaus, aan gemeentelijke regels worden onderworpen.
Een dergelijke regeling werd onder meer wenselijk geacht om niet-toelaatbare vormen van prostitutie (onder dwang, door minderjarigen of illegalen) niet uit te laten wijken naar escortbedrijven.
Overigens zijn de mogelijkheden om voorschriften te stellen beperkt omdat het hier niet-plaatsgebonden prostitutie betreft. Locatie- en inrichtingseisen spelen niet. Door middel van de invoering van een vergunningplicht voor dergelijke bedrijven kan er een antecedentenonderzoek plaatsvinden met betrekking tot de exploitant. Ook kan in geval van criminele handelingen van de exploitant de vergunning worden ingetrokken.
Voorts kunnen een aantal voorschriften op het terrein van gezondheid en hygiëne worden gesteld.
Omdat escortbedrijven vaak onder een 06-nummer adverteren, is vaak niet duidelijk waar het bedrijf gevestigd is. Een bedrijf wordt geacht in Breda gevestigd te zijn indien
Een vergunningplicht in te stellen voor escortbedrijven. De exploitant dient aan dezelfde gedrags- en bedrijfsvoeringseisen als exploitanten van prostitutiebedrijven te voldoen, alsmede de voorschriften op het gebied van de gezondheid, genoemd in paragraaf 4.2.1 ad B2, onder 1d t/m 1h, en de overige verplichtingen van de exploitant, genoemd in paragraaf 4.2.1, ad B2, onder 3. (zie tekst beleidsregeling, bijlage 4)
Prostitutie in de eigen woning is niet vergunningplichtig, aangezien dit strijdig is met artikel 10 van de Grondwet. Tegen thuiswerk wordt opgetreden, indien er sprake is van (ernstige) overlast of indien de woonfunctie van het betreffende perceel als gevolg van de bedrijfsmatige activiteiten in belangrijke mate wordt aangetast. Zie paragraaf 3.1.3.
Tegen thuiswerk wordt alleen opgetreden, indien er sprake is van overlast of indien de woonfunctie in belangrijke mate wordt aangetast.
4.2.4 Raam- en straatprostitutie
Met betrekking tot de raam- en straatprostitutie kan reeds worden opgemerkt dat vanuit een oogpunt van voorkoming van overlast en de bescherming van het woon- en leefklimaat de aanwezigheid van deze vormen van prostitutie niet zullen worden toegestaan. In Breda doen zich deze verschijningsvormen van prostitutie niet voor.
Het huidige verbod op raam- en straatprostitutie te handhaven.
De doelstellingen van het beleid met betrekking tot andere seksinrichtingen (seksbioscopen, -clubs en -automatenhallen) is naast het voorkomen van overlast en de bescherming van het woon- en leefklimaat, het voorkomen van ongewenste confrontatie met erotisch-pornografische afbeeldingen.
Er zijn vier van deze inrichtingen. Er is geen sprake van overlast. Het huidige aantal is al jaren constant. Er worden nauwelijks nieuwe aanvragen gedaan. Het huidige aantal voorziet kennelijk in de behoefte. Voorgesteld wordt het huidige beleid te continueren.
In het betreffende bestemmingsplan zijn deze inrichtingen als "seksshops" opgenomen in de lijst met afwijkende functies. Gelet op het gebruik is deze vermelding niet geheel dekkend. In de eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan zullen deze inrichtingen conform het huidige gebruik worden bestemd. Prostitutie is dan in ieder geval niet toegestaan.
Voorts is voor deze inrichtingen een vergunning vereist. In de nadere regels voor seksinrichtingen wordt ook voorgesteld aan deze categorie een maximumstelsel te verbinden, waarbij er niet meer vergunningen worden verleend dan vijf. Aan de exploitant worden dezelfde gedragseisen als aan exploitanten van prostitutiebedrijven gesteld.
Voor wat betreft de sekswinkels wordt geadviseerd de huidige bepaling te handhaven. Vestigingsregulering van deze winkels vindt plaats via het bestemmingsplan. Het huidige artikel 67 van de APV 1997 (zie paragraaf 2.2)- blijft gehandhaafd. Voor de enige sekswinkel in Breda wordt geadviseerd de bestemming "gemengde doeleinden", waaronder ook detailhandel valt, te handhaven.
In de regionale nota prostitutiebeleid is opgenomen dat bij de vaststelling van het sluitingsuur ten aanzien van prostitutiebedrijven wordt aangesloten bij de regeling in de lokale APV.
In Breda is het sluitingsuur geregeld in de Drank- en Horecaverordening. De reguliere sluitingstijd voor horeca-inrichtingen is daarin bepaald op 2.00 uur.
Voor wat betreft het sluitingsuur voor prostitutiebedrijven aan te sluiten bij de reguliere sluitingstijden voor horeca-inrichtingen. De burgemeester heeft de bevoegdheid om voor afzonderlijke seksinrichtingen andere sluitingsuren vast te stellen.
Voor alle andere vormen van seksinrichtingen en/of sekswinkels gelden de sluitingsuren zoals vermeld in de Winkeltijdenwet (van 06.00 uur tot 22.00 uur).
De exploitanten worden ieder afzonderlijk schriftelijk geïnformeerd over de beleidswijzigingen en over de procedure voor aanvraag van een vergunning.
Hen moet een redelijke termijn worden gegeven een vergunning aan te vragen. Een termijn van 12 weken wordt redelijk geacht.
Een vergunning op grond van de APV Breda 1997 wordt niet eerder verleend dan nadat is komen vast te staan dat er een gebruiksvergunning op grond van de bouwverordening is verleend. Voor bestaande bedrijven is die gebruiksvergunning verleend.
In paragraaf 4.2.1C is vermeld dat de exploitanten moeten voldoen aan een aantal gedragseisen. Indien een huidige exploitant of een beheerder hieraan niet voldoet zou hem/haar een vergunning geweigerd moeten worden. Het feit, dat dit lange tijd is gedoogd doet hieraan niets af.
Voor bestaande seksinrichtingen en escortbedrijven een overgangstermijn van 12 weken te hanteren, waarbinnen de vergunning moet worden aangevraagd.
Voor de handhaving van het beleid t.a.v. de seksbranche zijn de belangrijkste handhavers: de gemeente, het openbaar ministerie en de politie. De GGD heeft een adviserende taak.
In de regionale nota prostitutiebeleid zijn afspraken gemaakt over het handhavingsbeleid. Daarbij is gebruik gemaakt van het "Handboek lokaal prostitutiebeleid" van het Ministerie van Justitie en voorbeelden van handhavingsarrangementen in Limburg Zuid en Twente.
Er zijn afspraken gemaakt over
Ad a. regionale contactpersonen.
Binnen elke instantie, belast met toezicht en opsporing worden contactpersonen opgesteld. Deze voeren ten minste 2x per jaar overleg.
In Breda vindt dit overleg reeds plaats in de werkgroep prostitutiebeleid. Daarin worden ook de handhavingsacties op elkaar afgestemd.
De toegangsbevoegdheid van opsporingsambtenaren is geregeld in hoofdstuk 6 van de APV Breda 1997 en de Gemeentewet en de Algemene wet op het binnentreden. De toegangsbevoegdheid van toezichthouders is geregeld in de Algemene wet op het binnentreden en de artikelen 5.11 t/m 5.20 van de Algemene wet bestuursrecht. De toegangsbevoegdheid van functionarissen van de GGD worden afzonderlijk middels een uitvoeringsbesluit van burgemeester en wethouders geregeld. Zie bijlage 4.
Ad c. handhaving door politie en Openbaar Ministerie
Mensenhandel is door het Openbaar Ministerie als beleidsprioriteit benoemd en is als expliciet beleidsthema genoemd in het Beleidsplan Nederlandse Politie 1999-2002.
De doelstellingen van de wetswijziging kunnen onder andere bereikt worden door de inrichtingen regelmatig te controleren op strafbare feiten. Controles vinden plaats op de navolgende gronden:
De politie zal op grond van landelijk vastgestelde regels die vertaald zijn in regionaal beleid, tenminste zes keer per jaar een controle uitvoeren op de prostitutiebedrijven. De politie heeft in elk district een prostitutieteam geformeerd dat vanuit de politie multidisciplinair is samengesteld uit zeden- en vreemdelingenrechercheurs die de controles zullen uitvoeren.
De politie is voornemens om de opsporing van mensenhandel en de controle op prostitutiebedrijven structureel in de korpsformatie in te bedden.
In verband met integriteit en veiligheid hanteert de politie een gedragscode voor het bezoeken van de seksbedrijven.
In de regionale nota prostitutiebeleid is een handhavingsarrangement opgenomen. Voordeel hiervan is dat binnen de politieregio een eenduidig handhavingsbeleid gevoerd wordt en dat wordt voorkomen dat er verschuivingseffecten optreden. Dit arrangement is opgenomen in bijlage 5.
HOOFDSTUK 7 OVERLEG EN EVALUATIE
De conceptnota wordt voor inspraak vrijgegeven en voor consultatie voorgelegd aan betrokken exploitanten.
De inspraakreacties worden meegenomen in het definitief voorstel aan de gemeenteraad om in te stemmen met de nota en de wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Breda 1997, inclusief de daarop gebaseerde beleidsregeling.
Na twee jaar wordt het beleid geëvalueerd.
Na twee jaar het beleid, zoals vervat in deze nota te evalueren in de commissies algemene zaken en ruimtelijke ordening.
Het huidige vestigingsbeleid voor prostitutiebedrijven voort te zetten, met dien verstande dat het maximumaantal vooralsnog wordt vastgesteld op 6 en indien dit aantal wordt bereikt, bezien zal worden of aanpassing van dit aantal wenselijk is. Locaties die in overeenstemming zijn met het vestigingsbeleid zullen positief worden bestemd, voor de overigen geldt een uitsterfbeleid. Dit vestigingsbeleid wordt vastgelegd in de beleidsregeling (bijlage 4).
Instemmen met de beleidsregeling in bijlage 4 waarin zijn opgenomen eisen op het gebied van gezondheid en zedelijkheid en de arbeidsomstandigheden van prostituees; als vergunning-voorwaarde in de APV opnemen, dat de exploitant een verklaring van de GGD dient te overleggen, waaruit blijkt dat de seksinrichting aan de eisen voldoet.
De inrichtingseisen, genoemd onder B3 als voorschrift te verbinden aan een vergunning voor prostitutiebedrijven op basis van de APV Breda 1997 en in verband hiermee deze voorschriften op te nemen in de beleidsregeling (bijlage 4) en het huidige beleid ten aanzien van de brandveiligheid continueren en de bedrijven hierop controleren.
Een vergunningplicht in te stellen voor escortbedrijven. De exploitant dient aan dezelfde gedrags- en bedrijfsvoeringseisen als exploitanten van prostitutiebedrijven te voldoen, alsmede de voorschriften op het gebied van de gezondheid, genoemd in paragraaf 4.2.1, ad B2, onder 1d t/m 1h, en de overige verplichtingen van de exploitant, genoemd in paragraag 4.2.1, ad B2, onder 3.
Voor overige seksinrichtingen (parenclubs, seksbioscopen etc.) wordt een maximumaantal vast te stellen van 5, de huidige locaties positief te bestemmen; een vergunningplicht op basis van de APV in te voeren, waarbij dezelfde gedragseisen als voor exploitanten van prostitutiebedrijven worden gehanteerd.
Bijlage 1 Samenstelling werkgroep prostitutiebeleid
* Drs. F.J.P. Ewals, Concernstaf/afdeling Kabinet (voorzitter en secretariaat)
* C.E. Meyer, Brandweer, afdeling Preventie
* C. Verkade, Dienst Ruimtelijke Ordening, Milieu en Economische Zaken (RME), afdeling Bouw- en woningtoezicht
Namens de Politie Midden en West Brabant, district Breda:
* A.A.I. Geerards, coördinator zorgsector
* H.J.M. Oprins, coördinator bestuurlijke zaken
Ten behoeve van dit onderwerp zijn aan de werkgroep toegevoegd:
* N. van Kampen, Dienst RME, afd. JZ
* P.C. Pijnenburg, Dienst RME, afdeling Milieuzorg Bedrijven
* H. Vollaard, Dienst RME, afdeling ruimtelijke Ordening
Namens het Openbaar Ministerie Breda:
* Mr. J.A.A. Bijvoet, officier van justitie
Namens de Mr. de Graafstichting, Instituut voor prostitutievraagstukken:
Bijlage 2 Lijst seksinrichtingen, sekswinkels en escort-bedrijven gemeente Breda.
Exploitant: de heer Leijdekkers
2. Erotisch Centrum, Haagweg 199
Exploitant: de heer H.H. Dufour
3. Cabine Showclub, Mauritsstraat 16
Exploitant: de heer R.J.A.R. Schepers
4. Club Pompidou, Ulvenhoutselaan 92
Exploitant: de heer J.I.Z. Syanamural
Exploitant: mevrouw J.D.C.M. Neelen
6. Picobello, Mauritssingel 15
Exploitant: de heer M. Lluchvilla
7. Huize Sandra, Speelhuislaan 60
Exploitant: de heer A.J. Harnas
Exploitant: Christine le Duc BV, Morseweg 67, 1131 PH Volendam
Exploitant: Gezusters van Bree BV
Mevrouw M.C.A. Hoogmoed-Verschuren
Bijlage 3 Wijziging APV Breda 1997.
De Algemene Plaatselijke Verordening wordt als volgt gewijzigd:
A. Hoofdstuk 3 wordt vervangen door:
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Paragraaf 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie en dergelijke
In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:
een verklaring en het rapport van de GGD dat de seksinrichting, zijnde een prostitutiebedrijf of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar, dan wel met een seksbioscoop, seksautomatenhal of sekstheater, voldoet aan de vereisten zoals gesteld in de door het bevoegd bestuursorgaan vastgestelde beleidsregeling in verband met het bepaalde in artikel 69E, tweede lid onder f genoemde belangen.
Gedragseisen exploitant en beheerder
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het wetboek van strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van duizend gulden of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder a van het wetboek van strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 67, eerste lid is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting
Met het oog op de in artikel 69E, tweede lid genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:
Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
Artikel 69C Straat- en raamprostitutie
Artikel 69D Tenstoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.
Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 69E eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Deze regeling treedt in werking op de eerste dag volgend op de dag van haar bekendmaking.
De burgemeester van Breda en het college van burgemeester en wethouders van Breda, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft,
Gelet op het bepaalde in artikel 162 en 174 van de Gemeentewet,
Overwegende dat het gewenst is beleidsregels als bedoeld in artikel 4.81 van de Algemene wet bestuursrecht vast te stellen ter bescherming van de in artikel 69E genoemde belangen en beleidsregels vast te stellen in verband met de uitoefening van de bevoegdheid ex artikel 69, tweede lid van de APV.
In de gemeente Breda zijn maximaal 10 seksinrichtingen gevestigd, waarvan maximaal 6 prostitutiebedrijven (al dan niet in combinatie met een andere seksinrichting) en 5 overige seksinrichtingen (niet in combinatie met een prostitutiebedrijf) worden gevestigd.
Bedrijven, waar prostitutie plaatsvindt mogen niet worden gevestigd in:
Aan een vergunning voor seksinrichtingen, waar prostitutie plaatsvindt worden de volgende voorschriften verbonden:
Aan een vergunning voor een escortbedrijf worden de voorschriften, genoemd in artikel 3 onder 1d t/m g en 4 verbonden.
Aan een vergunning voor seksinrichtingen, waar prostitutie plaatsvindt en escort-bedrijven worden de volgende voorschriften verbonden:
Bij de toepassing van zijn bevoegdheid ex artikel 69, tweede lid van de APV Breda 1997 kan de burgemeester voor de prostitutiebedrijven, waarvan de politie heeft geconstateerd, dat deze vóór de vaststelling van deze beleidsregeling regelmatig voor bezoekers geopend waren en daarin bezoekers werden toegelaten tussen 2.00 en 7.00 uur, besluiten het sluitingstijdstip te stellen op 4.00 uur (in plaats van 2.00 uur). De burgemeester maakt van deze bevoegdheid geen gebruik indien er sprake is van:
Burgemeester en wethouders van Breda
Toelichting op beleidsregeling:
Deze artikelen worden gesteld in verband met de in artikel 69E, tweede lid onder a, b , c en e genoemde belangen.
Toetsing van de huidige seksinrichtingen aan deze locatie- en vestigingsvoorschriften levert het volgende beeld op:
Lijst van seksinrichtingen, zijnde prostitutiebedrijven, waarvan de locatie akkoord is:
Lijst van seksinrichtingen, zijnde prostitutiebedrijven waarvan de locatie niet akkoord is wegens vestiging in een woonstraat (artikel 2, sub A) en –in geval van de hieronder genoemde locatie sub 2 - vestiging binnen een afstand van 300 meter vanaf een ander prostitutiebedrijf (artikel 2, sub D)
Lijst overige seksinrichtingen
De in artikel 1 genoemde maximumaantallen gelden niet ten aanzien van de in lijst A en C genoemde locaties. Dit betekent dat indien een nieuwe exploitant zich op één van deze locaties wil vestigen, de in artikel 1 genoemde maxima geen weigeringsgrond voor verlening van een vergunning kunnen zijn.
In woonstraten zal door de overwegende woonfunctie aldaar vestiging van seksinrichtingen de openbare orde en de beleving van het woon- en leefklimaat ernstig kunnen aantasten. Hinder van slaan met autodeuren, claxonneren en dergelijke, waarvan gelet op het karakter van dergelijke straten snel sprake zal zijn, doch ook gevoelens van onbehagen, angst voor ongewenste confrontatie, waardevermindering van de woning kunnen aanleiding geven tot conflictsituaties, waarmee zowel buurtbewoners als exploitanten van seksinrichtingen niet gebaat zijn.
De gedachte hierachter is, dat een seksinrichting erbij voor de bewoners nog eens extra overlast betekent vanwege de extra druk op één centraal punt.
De bewoners boven of naast winkels hebben op zich door de situering van hun woning al last van een winkel naast de deur, bijvoorbeeld door het laden en lossen, af- en aanloop klanten, parkeerproblemen overdag. Een seksinrichting erbij betekent vaak nog eens extra overlast, te meer daar de openingstijden van sommige categorieën van seksinrichtingen (o.a. prostitutiebedrijven) afwijken van de openingstijden van winkels. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat de vestiging van een seksinrichting leidt tot leegstand en daardoor de aantasting van het winkelbestand in de buurt.
Concentratie van prostitutiebedrijven en een verdere concentratie van overige seksinrichtingen wordt niet voorgestaan en wel om de volgende redenen:
Deze artikelen worden gesteld in verband met de in artikel 69E , tweede lid, onder d, f en g genoemde belangen.
Dit artikel wordt, gelet op het bepaalde in artikel 69E, eerste lid, sub c, gesteld in verband met het in artikel 69E, tweede lid, onder a genoemde belang.
Ter uitvoering hiervan kan de burgemeester op basis van artikel 69, tweede lid van de APV het sluitingstijdstip van 4.00 uur in een vergunningvoorschrift opnemen.
Een vergunning voor een prostitutiebedrijf heeft een geldigheidsduur van 1 jaar. Na afloop van dat jaar moet opnieuw een vergunningaanvraag worden ingediend. Indien in het voorgaande jaar regelmatig sprake is van overlast als gevolg van de exploitatie van het prostitutiebedrijf in de periode tussen 2.00 en 4.00 uur, kan de burgemeester besluiten de exploitant geen toestemming meer te geven het bedrijf tot 4.00 uur geopend te houden. Dit betekent dat het betreffende voorschrift niet meer aan de nieuwe vergunning wordt verbonden en het bedrijf gehouden is de normale sluitingstijd van 2.00 uur na te leven.
Dit laat onverlet de bevoegdheid die de burgemeester heeft om lopende het jaar de vergunning in te trekken indien de openbare orde wordt verstoord. Bovendien kan de burgemeester op basis van artikel 69A, eerste lid tijdelijk andere sluitingsuren vaststellen indien bijvoorbeeld de openbare orde wordt verstoord, overlast wordt veroorzaakt of het woon- en leefklimaat wordt aangetast.
Bijlage 5 Handhavingsarrangement
I.EXPLOITATIE ZONDER VERGUNNING
II.EXPLOITATIE IN STRIJD MET VERGUNNING
III. EXPLOITATIE IN STRIJD MET ARTIKEL 250A WETBOEK VAN STRAFRECHT