Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gelderland

Beleidsregels masterplannen bodemenergie Gelderland 2014

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGelderland
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingBeleidsregels masterplannen bodemenergie Gelderland 2014
CiteertitelBeleidsregels masterplannenbodemenergie Gelderland 2014
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpbodem, milieu, handhaving

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Red. De publicatie van de regeling Beleidsregels masterplannen bodemenergie Gelderland 2014 in Provinciaal Blad 2014-1364 van 18 juli 2014 bevat kennelijke fouten. Het besluit van 1 juli 2014 is echter correct. De kennelijke fouten zijn hersteld in een publicatie van de rectificatie Beleidsregels masterplannen bodemenergie Gelderland 2014 neergelegd in het Provinciaal Blad 2015-873 van 19 februari 2014. Deze rectificatie is via een tekstcorrectie meegenomen in de regelingenbank.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Waterwet, art. 6.4, eerste lid, onder b;
  2. Wet algemene bepalingen omgevingswet, art. 2.1, eerste lid, onder e en i

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-07-2014Nieuwe regeling

01-07-2014

Provinciaal Blad 2014, nr. 1364

zaaknr. 2013-018143

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels masterplannen bodemenergie Gelderland 2014

GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 6.4, eerste lid, onder b van de Waterwet en artikel 2.1, eerste lid, onder e en i, van de Wet algemene bepalingen omgevingswet;

BESLUITEN

Vast te stellen de volgende beleidsregels: Beleidsregels masterplannen bodemenergie Gelderland 2014 

 Artikel 1 Definiies

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a

    Activiteitenbesluit milieubeheer: Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.

  • b

    Gesloten bodemenergiesysteem: gesloten bodemenergiesysteem zoals bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Waterbesluit en artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit

     

    milieubeheer.

  • c

    Interferentiegebied: interferentiegebied dat is aangewezen krachtens artikel 2.2b van het Besluit omgevingsrecht of waarvan het voornemen bestaat het als zodanig aan te wijzen.

  • d

    Masterplan bodemenergie: een plan waarin voor een interferentiegebied een integrale gebiedsvisie wordt gegeven op het gebruik van bodemenergie.

  • e

    Omgevingsvergunning: vergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e of i, van de Wabo.

  • f

    Open bodemenergiesysteem: open bodemenergiesysteem zoals bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Waterbesluit en artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit

     

    milieubeheer.

  • g

    Ordeningsregels: regels over de ordening tussen verschillende bodemenergiesystemen.

  • h

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • i

    Watervergunning: vergunning zoals bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b, van de Waterwet.

  • j

    Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen: Besluit van 25 maart 2013 tot wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met regels inzake

     

    bodemenergiesystemen en enkele technische verbeteringen.

Artikel 2 Reikwijdte

Deze beleidsregels zijn van toepassing op beslissingen op aanvragen om een watervergunning en een omgevingsvergunning voor bodemenergiesystemen waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn en die zijn gelegen in een gebied dat is aangewezen als interferentiegebied of waarvoor het voornemen bestaat deze aan te wijzen als interferentiegebied.

Artikel 3 Masterplan bodemenergie, toetsingskader en weigeringsgronden vergunning

  • 1

    Gedeputeerde Staten kunnen voor een interferentiegebied een masterplan bodemenergievaststellen.

  • 2

    Het masterplan bodemenergie bevat ordeningsregels per type bodemenergiesysteem en geeft inzicht in:

    • a

      de verwachte vraag naar bodemenergie;

    • b

      de motivering van de gekozen ordening van de verschillende typen bodemenergiesystemen;

    • c

      de belangen die mogelijk invloed kunnen ondervinden van de installatie van bodemenergiesystemen in het plangebied;

    • d

      de mogelijke hydrologische en thermische effecten van de uitvoering van het Masterplan bodemenergie.

  • 3

    Bij de beslissing op een aanvraag om een watervergunning of een omgevingsvergunning wordt rekening gehouden met het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Masterplan

     

    bodemenergie.

  • 4

    Een water- of omgevingsvergunning voor een bodemenergiesysteem wordt geweigerd indien het aangevraagde bodemenergiesysteem in strijd is met de ordeningsregels uit het

     

    Masterplan bodemenergie.

Artikel 4 Procedure

  • 1

    In afwijking van artikel 6.1c van het Waterbesluit wordt afdeling 3.4 van de Algemene wetbestuursrecht toegepast op de voorbereiding van een beschikking tot verlening van een

     

    vergunning voor een open bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b, van de Waterwet binnen een interferentiebied waarvoor Gedeputeerde Staten

     

    geen Masterplan bodemenergie hebben vastgesteld.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten besluiten afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet toe te passen indien de belangen van (toekomstige)

     

    gebruikers van bodemenergie in het gebied reeds in een ander kader worden afgewogen.

Artikel 5 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels masterplannen bodemenergie Gelderland 2014.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na de dag van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij worden geplaatst. 

Gedeputeerde Staten van Gelderland

Toelichting

Algemeen Een bodemenergiesysteem slaat warmte en koude op in het grondwater. In de winter wordt het warme water gebruikt om bijvoorbeeld gebouwen te verwarmen en in de zomer wordt het koude water gebruikt om te koelen. Daarmee dragen zij bij aan beperking van het gebruik van aardgas en elektriciteit en de uitstoot van CO2. Bodemenergiesystemen hebben thermische invloedsgebieden. Dit zijn relatief koude en/of warme zones in de bodem (inclusief grondwater) omdat het water in een buizenstelsel of het water dat in de grond wordt gebracht een andere temperatuur heeft dan de natuurlijke bodemtemperatuur. Bij bodemenergiesystemen in elkaars nabijheid bestaat het risico dat thermische invloedsgebieden elkaar overlappen (interferentie). Interferentie kan ongewenst zijn wanneer dit het energierendement van de betrokken bodemenergiesystemen vermindert (negatieve interferentie). Daarnaast kan negatieve interferentie die een nieuw (groot) systeem met een bestaand (klein) systeem heeft er voor zorgen dat het nieuwe systeem niet kan worden vergund. In dat geval kan het kleine systeem de ontwikkeling van bodemenergie in een gebied tegenhouden en het gebied als het ware 'op slot' zetten (het zogenaamde beginsel van "wie het eerste komt, het eerst pompt").

Het risico op interferentie neemt toe als een groot aantal bodemenergiesystemen in een beperkt gebied wordt gerealiseerd. In gebieden waar dergelijke druk op de (energieopslag)capaciteit van de bodem voorzien wordt, is het wenselijk dat regie wordt gevoerd om vraag naar en beschikbaarheid van ruimte voor bodemenergie op elkaar af te stemmen. Dit kan door het aanwijzen van interferentiegebieden en het opstellen van beleidsregels ten behoeve van vergunningverlening.

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd gezag voor vergunningverlening op grond van artikel 6.4, eerste lid, onder b, van de Waterwet (Wtw) voor open bodemenergiesystemen. Daarnaast zijn zij bevoegd te beslissen op aanvragen om omgevingsvergunningen op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e en i, van de Wet algemene bepalingen omgevingswet (Wabo) voor bodemenergiesystemen binnen een provinciale inrichting. Deze beleidsregels hebben als doel inzichtelijk te maken hoe Gedeputeerde Staten vergunningaanvragen voor bodemenergiesystemen beoordelen voor zover deze zijn gelegen in een interferentiegebied. Zij dragen er aan bij dat het potentieel aan bodemenergie in gebieden met een grote bodemenergievraag zo veel mogelijk wordt benut met zo min mogelijk effecten op andere belangen.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Artikel 1 geeft definities van enkele in de beleidsregels voorkomende begrippen. Er wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de begrippen uit geldende wet- en regelgeving.

Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. Bij gesloten bodemenergiesystemen wordt water, vaak gemengd met een antivriesmiddel, door een buizenstelsel in de bodem geleid. Terwijl het water door het buizenstelsel gaat, wordt warmte of koude uitgewisseld met (het water in) de bodem. Gesloten bodemenergiesystemen worden veelal toegepast bij individuele woningen en kleinschalige kantoorgebouwen.

Een open bodemenergiesysteem pompt grondwater heen en weer tussen twee bronnen. 's Zomers wordt relatief koud grondwater uit de koude bron onttrokken om daarmee gebouwen te koelen. Na opwarming door de warme omgeving bovengronds wordt het water terug in de bodem gebracht in de warme bron. 's Winters wordt relatief warm gebleven grondwater uit de warme bron onttrokken om daarmee gebouwen te verwarmen. Na afkoeling door de koude omgeving bovengronds wordt het water in de bodem teruggebracht in de koude bron.

Waar in deze beleidsregel wordt gesproken over een omgevingsvergunning wordt in de regel een omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo (de zogenaamde omgevingsvergunning beperkte milieutoets) bedoeld. Een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo is alleen benodigd indien sprake is van een inrichting waarin zich een IPPC-installatie in de zin van de Wabo aanwezig is.

Zowel gemeenten als provincies kunnen interferentiegebieden aanwijzen in hun verordening (artikel 2.2b van het Besluit omgevingsrecht). In beginsel worden interferentiegebieden aangewezen door de gemeente. Het rechtsgevolg van deze aanwijzing is dat voor installatie van een klein gesloten bodemenergiesysteem een vergunning in plaats van een melding nodig is.

In een Masterplan bodemenergie wordt vooraf nagedacht over de ordening tussen de verschillende bodemenergiesystemen. Dit Masterplan bodemenergie heeft niet alleen betrekking op bodemenergiesystemen waarvoor burgemeester en wethouders het bevoegd gezag zijn, maar ook op systemen waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd zijn de vergunningen te verlenen.

Artikel 2 Deze beleidsregels worden als toetsingskader gehanteerd voor het verlenen van waterwetvergunningen en omgevingsvergunningen voor bodemenergiesystemen waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn. De werkingssfeer van deze beleidsregels beperkt zich tot gebieden die de gemeente of provincie heeft aangewezen of voornemens is aan te wijzen als interferentiegebied. Voor gesloten bodemenergiesystemen met een vermogen van minder dan 70 kW geldt een meldingsplicht op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor het plaatsen van gesloten bodemenergiesystemen met een vermogen van meer dan 70 kW is een omgevingsvergunning nodig. In interferentiegebieden geldt een vergunningplicht voor gesloten systemen, ongeacht het vermogen. In de regel is het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag voor omgevingsvergunningen voor gesloten bodemenergiesystemen.

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd gezag voor gesloten systemen die worden geïnstalleerd binnen inrichting waarvoor Gedeputeerde Staten zijn aangewezen als bevoegd gezag. Voor open bodemenergiesystemen is een vergunning vereist op grond van de Waterwet, omdat in een dergelijk systeem grondwater wordt onttrokken aan de bodem. Hiervoor zijn Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag.

Artikel 3 Om het beginsel "Wie het eerst komt, het eerst pompt" te doorbreken kan een gemeente voor een interferentiegebied een Masterplan bodemenergie opstellen. waarin vooraf wordt nagedacht over de ordening tussen de verschillende systemen. Omdat het gemeentelijk Masterplan bodemenergie ook betrekking heeft op systemen waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd zijn de vergunningen te verlenen, is het van belang dat ook de provincie deze ordeningsregels hanteert als toetsingskader bij vergunningverlening. Omdat elke omgeving en elke bodem uniek is, is het niet mogelijk om de ordeningsregels in algemene provinciale beleidsregels te vervatten. Daarom moet elk masterplan afzonderlijk worden vastgesteld.

Een Masterplan bodemenergie wordt in beginsel opgesteld door de gemeente en is vormvrij. Omdat dit plan betrekking heeft op bodemenergiesystemen waarvoor zowel burgemeester en wethouders als Gedeputeerde Staten bevoegd gezag voor vergunningverlening zijn, is een goede en vroegtijdige afstemming tussen gemeente en provincie belangrijk.

In artikel 3 wordt een aantal onderwerpen genoemd waarvan Gedeputeerde Staten het belangrijk vinden dat daaraan in het Masterplan bodemenergie voldoende aandacht is besteed. Bij de besluitvorming tot vaststelling van een Masterplan bodemenergie zullen Gedeputeerde Staten beoordelen deze onderwerpen te betrekken.

De uitwerking en het detailniveau van een masterplan hangen af van de fase van gebiedsontwikkeling waarin een bodemenergieplan wordt opgesteld. In een vroege fase is nog niet bekend welke energievragers zich binnen het plangebied gaan vestigen en is het dus nog niet mogelijk om het bodemenergieplan in detail uit te werken. De hydrologische en thermische effecten op de aanwezige belangen dienen wel zo concreet mogelijk te worden uitgewerkt.

Het doel van een Masterplan bodemenergie is om de bodem zo doelmatig mogelijk voor bodemenergie te gebruiken. Bij de keuze voor de ordening van bodemenergiesystemen wordt daarom de onderbouwing waarom met deze ordening voor de bodem het meest doelmatig wordt gebruikt van belang geacht. Bij vaststelling van het Masterplan bodemenergie wordt beoordeeld of de voorgestelde ordening in het bodemenergieplan de capaciteit van de bodem maximaal benut en de bodem zo min mogelijk belast.

Het is van belang om de ordening van bodemenergiesystemen zowel op kaart als in ordeningsregels vast te leggen. Waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen doubletsystemen, monobronnen, recirculatiesystemen, gesloten systemen waarvoor gemeente bevoegd gezag is en gesloten systemen waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn.

De ordeningsregels zorgen er voor dat de ondergrond zo veel mogelijk bodemenergie kan leveren, maar kunnen wel een beperking opleveren voor het gebruik van het perceel. Een onderbouwing van de ordeningsregels met een duidelijke motivering is daarom belangrijk zodat zij voor belanghebbenden goed uitlegbaar zijn. In situaties dat het niet mogelijk is om de ordening op een kaart aan te geven of wanneer dit geen toegevoegde waarde heeft, is een aanduiding op de kaart niet nodig.

Bij de vaststelling van het Masterplan bodemenergie wordt gekeken of het masterplan niet strijdig is met het provinciaal beleid.

De weigeringsgronden voor een watervergunning zijn opgenomen in artikel 6.21 van de Waterwet. Voor omgevingsvergunningen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo voor bodemenergiesystemen staan ze vermeld in artikel 5.13b, negende lid, van het Besluit omgevingsrecht. In artikel 3, vierde lid, van deze beleidsregels wordt een nadere invulling gegeven van deze weigeringsgronden.

Indien weigering wegens strijdigheid met de ordeningsregels in een bijzonder geval gevolgen heeft die voor een of meer belanghebbenden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, bestaat in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht de mogelijk om af te wijken van de beleidsregel.

Artikel 4 Procedure Met de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen is de duur van de voorbereidingsprocedure van vergunningverlening verkort van zes maanden naar acht weken. In interferentiegebieden wordt een grote vraag naar bodemenergie verwacht waardoor bij vergunningverlening veel belangen moeten worden meegewogen. Een deel van deze belangenafweging wordt in het Masterplan bodemenergie gemaakt. Indien voor een interferentiegebied nog geen Masterplan bodemenergie is vastgesteld, wordt bij vergunningaanvragen in een dergelijk gebied de uniforme voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Indien de belangen al in een ander kader zijn afgewogen, bijvoorbeeld wanneer de ordeningsregels zijn vastgelegd in een bestemmingsplan of door overeenkomsten tussen perceelseigenaren, kan volstaan worden met de verkorte procedure. In dergelijk geval kunnen Gedeputeerde Staten besluiten de uitgebreide voorbereidingsprocedure niet toe te passen.