Organisatie | Drechterland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels standplaatsen Drechterland |
Citeertitel | Beleidsregels standplaatsen Drechterland |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | openbare orde en veiligheid |
nieuwe regeling
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-07-2014 | nieuwe regeling | 15-07-2014 elektronisch gemeenteblad gemeente Drechterland 24-07-2014 | Onbekend |
Inwerkingtreding: Dit beleid treedt een dag na publicatie in werking
Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.
Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd
dat ingevolge artikel 5:18 van de APV 2012 zonder vergunning van het college geen standplaats mag worden ingenomen;
dat een standplaatsvergunning kan worden geweigerd op de gronden genoemd in artikel 5:18 lid 2 en lid 3 van de APV;
dat met inachtneming van deze weigeringsgronden beleid dient te worden vastgesteld omtrent het maximum aantal standplaatsen, het aantal standplaatsen per branche en de toegestane locaties en tijdstippen;
dat het vaststellen van de beleidsregels tevens de rechtszekerheid van aanvragers bevordert.
De regels die in de gemeente Drechterland gelden voor standplaatsen zijn opgenomen in dit beleid. Het opstellen van beleid heeft door het verhelderen en uniformeren van de regels een positief effect op de deregulering. Het beleid heeft tot doel ondernemers duidelijkheid te bieden over hun mogelijkheden en positie en het gemeentelijk apparaat helderheid te verschaffen over vergunningverlening en handhaving.
Tot 2014 waren er vier locaties in gebruik ten behoeve van vaste standplaatsen. Deze locaties zijn opnieuw bekeken en beoordeeld. De beoordeling is gebaseerd op de gronden die zijn geformuleerd in de artikelen 1:8 en 5:18, lid 2 en 3 van de APV en de hernieuwde bestemmingsplannen. De actualisatie van de bestemmingsplannen is aanleiding geweest voor het vaststellen van de beleidsregels standplaatsen Drechterland.
Dit beleid is in hoofdzaak gericht op een rechtvaardige verdeling van de standplaatsvergunningen met inachtneming van de weigeringsgronden die geformuleerd zijn in de artikelen 1:8 en 5:18, leden 2 en 3 van de APV.
2.1 Toetsingscriteria standplaatsen
De gemeentelijke vrijheid om te beschikken over verzoeken voor standplaatsvergunningen is begrensd door wetgeving en jurisprudentie. De volgende aspecten worden gewogen:
Overlast: Bij het hanteren van de weigeringsgrond overlast kan een verdeling worden gerealiseerd van het aantal standplaatsen, waarbij de af te geven vergunningen zodanig over de week verspreid worden, dat een concentratie van de in te nemen standplaatsen wordt tegengegaan. Deze weigeringsgrond kan ook gebruikt worden wanneer veel belangstelling voor dezelfde locatie ontstaat. Een ruim aantal standplaatsen op een plek doet feitelijke marktvorming ontstaan.
Verkeersvrijheid en –veiligheid (openbare orde): Er gaat een verkeersaantrekkende werking uit van standplaatsen waardoor mogelijk ongewenste oversteekbewegingen door voetgangers en ontoelaatbaar rijwielverkeer in voetgangersgebied ontstaan. Ook parkerende en geparkeerde auto’s kunnen overlast in de omgeving veroorzaken.
Aantasting van het primaire voorzieningniveau: Standplaatsen kunnen ertoe leiden dat het bestaande voorzieningenniveau in gevaar komt. Bijvoorbeeld omdat de omzet van een detaillist in een kleine kern zo ver daalt door de komst van één of meer standplaatsen dat zijn winkel niet langer rendabel te exploiteren is en hij deze moet sluiten. Wat niet mag worden meegewogen zijn de normale concurrentieverhoudingen. In een kern van enige omvang zal niet of nauwelijks sprake zijn van een aantasting van het basisvoorzieningenniveau.
In Drechterland wordt een maximumstelsel gehanteerd. Het is in het belang van de openbare orde dat niet een onbeperkt aantal standplaatsen op willekeurige locaties wordt ingenomen. In het belang van de verkeersveiligheid worden locaties aangewezen waarop een standplaats kan worden ingenomen. Het aantal standplaatsen per locaties is gemaximeerd.
Voor de vaststelling is gekeken naar de locaties waar nu één of meerdere standplaatsen worden ingenomen. Verder is gekeken naar mogelijke andere locaties in de openbare ruimte van de gemeente. Wij komen tot de conclusie, dat gelet op de toetsingsgronden, binnen het door ons voorgestane beleid op voorhand geen andere locaties geschikt zijn dan vermeld in bijlage 1.
Op de ambulante handel kan andere regelgeving van toepassing zijn, zoals de Grondwet, de Wet milieubeheer, de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de Vestigingswet bedrijven, de Warenwet en de Winkeltijdenwet. Deze wetten stellen, ieder vanuit verschillende motieven, grenzen aan het drijven van handel. Indien van toepassing zal ook aan deze wettelijke voorschriften voldaan moeten zijn bij (ambulante) handel van goederen en diensten.
In deze beleidsregels worden de volgende begrippen gehanteerd:
Standplaatsen: Onder ‘standplaats’ wordt volgens artikel 5:17 APV verstaan: Het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen, dan wel diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen zoals een kraam, een wagen of een tafel.
Onder standplaats wordt niet verstaan:
Het college wijst plaatsen aan waarop standplaatsen ingenomen mogen worden. Voor standplaatsen is het wenselijk, behoudens bijzondere omstandigheden, geen vergunning af te geven op andere dan de in bijlage 1 genoemde locaties en dagen. Vaste standplaatsen moeten aan het eind van elke dag worden ontruimd. Voor standplaatsen waar seizoensgebonden producten worden verkocht wordt hierop een uitzondering gemaakt.
Het is altijd mogelijk dat zich een bijzonder geval voordoet. Omdat het onmogelijk is om alle uitzonderingen in een beleid te verwoorden, behoudt het college zich het recht voor aanvragen op haar merites te beoordelen en per keer te bepalen of het maken van een uitzondering wenselijk is met inachtneming van de toetsingscriteria.
Artikel 2: Toewijzing van standplaatsen
De vergunning wordt automatisch verlengd, tenzij een maand voor het verlopen van de vergunning schriftelijk tot beëindiging is verzocht of wanneer de gegevens op grond waarvan de vergunning is verleend, zijn gewijzigd. Dit lid is niet van toepassing indien het gestelde in artikel 5 lid 4 en/of lid 5 in het voorgaande jaar van toepassing is geweest.
Een vergunninghouder met een vaste standplaatsvergunning neemt ten minste eenmaal per twee weken en ten minste tienmaal per dertien weken zijn standplaats in. Indien de vergunninghouder wegens ziekte, vakantie of andere aannemelijke omstandigheden niet in staat is zijn standplaats met bovengenoemde frequentie in te nemen, deelt hij dit schriftelijk mee aan het college. De vergunninghouder kan zich uitsluitend laten vervangen door: de echtgeno(o)t(e) of relatiepartner, een bloed- of aanverwant in de eerste graad of een persoon die bij de vergunninghouder in dienst is. Bij afwezigheid van de vergunninghouder kan de plaats niet door een andere ondernemer worden ingevuld.
Artikel 3: Gebruik van de standplaats
Artikel 4: Het aanzien, de hygiëne en de reiniging van de standplaats
Artikel 5: beëindiging standplaats/intrekking standplaatsvergunning
Tevens wordt de vergunning ingetrokken wanneer gedurende drie maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning, de vergunninghouder zijn/haar bedrijf beëindigt, de vergunninghouder op een andere dag of locatie een standplaats gaat innemen, de vergunninghouder met een ander product een standplaats wil innemen of de vergunninghouder overlijdt. Indien dit laatste het geval is, krijgt een echtgeno(o)t(e) of relatiepartner of een bloed- of aanverwant in de eerste graad, een voorrangspositie bij nieuwe aanvragen.