Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Schouwen-Duiveland

Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren gemeente Schouwen-Duiveland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSchouwen-Duiveland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren gemeente Schouwen-Duiveland
CiteertitelVerordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren gemeente Schouwen-Duiveland
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet investeren in jongeren, art. 12, lid 1, onderdeel e
  2. Wet investeren in jongeren, art. 35, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-201001-01-2015nieuwe regeling

27-05-2010

Ons Eiland, 24-06-2010

27-05-2010/11

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren gemeente Schouwen-Duiveland

De raad van de Gemeente Schouwen-Duiveland;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 april 2010;

gelet op de artikelen 12, eerste lid, onderdeel e en 35 eerste lid van de Wet investeren in jongeren;

overwegende dat het noodzakelijk is om het verstrekken van toeslagen en verlagen van uitkeringen aan jongeren van 18 jaar of ouder, maar jonger dan 27 jaar bij verordening te regelen;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet investeren in jongeren;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 28, eerste lid onderdeel d, van de wet;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland

    • d.

      woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Wet werk en bijstand;

    • e.

      woonkosten:

      • 1.

        indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;

      • 2.

        Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

Artikel 2 Toepassing en bereik

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar en ouder doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

HOOFDSTUK 2 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE NORM

Artikel 3 Toeslagen

  • 1.

    De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de jongere in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2.

    De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 5 procent van de gehuwdennorm voor de jongere die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

HOOFDSTUK 3 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM OF TOESLAG

Artikel 4 Verlaging gehuwden

De verlaging bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 15 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één of meer anderen ander hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

De verlaging bedoeld in artikel 32 van de wet bedraagt:

  • a.

    20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de jongere geen woonkosten verbonden zijn;

  • b.

    10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt.

Artikel 6 Verlaging Schoolverlaters

De verlaging bedoeld in artikel 33 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 7 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1.

    De verlaging bedoeld in artikel 34 van de wet bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien het een jongere van 21 jaar betreft;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien het een jongere van 22 jaar betreft.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van lid 1 zou leiden.

  • 3.

    De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van een jongere op wie artikel 6 van toepassing is.

Artikel 8 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 geschiedt zodanig, dat de gecumuleerde verlaging nooit meer bedraagt dan 20% van de gehuwdennorm.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 9 Hardheidsclausule

  • 1.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

  • 2.

    In gevallen waarin deze verordening niet voldoet, beslist het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 10 Uitvoering beleid

Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van deze verordening.

Artikel 11 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als de “Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren gemeente Schouwen-Duiveland”.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

Vastgesteld door de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland in zijn openbare vergadering van 27 mei 2010

De griffier, De voorzitter,

Nota-toelichting

ALGEMEEN

De Wet investeren in jongeren en de inkomensvoorziening

Op 1 oktober 2009 treedt de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het werkleerrecht berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.

De relatie tussen werken/leren en een uitkering is fundamenteel anders dan de WWB, waarbij het recht op bijstand vooropstaat met als afgeleide de plicht tot arbeidsparticipatie. Met de WIJ wordt een ‘paradigmawisseling’ beoogd: is het uitgangspunt in de WWB ‘een uitkering, mits’ in de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangpunt ‘geen uitkering, tenzij’. Deze uitkering, de zogenaamde inkomensvoorziening, volgt in grote lijnen de WWB voor wat betreft de voorwaarden die aan het recht zijn verbonden en de normering die geldt voor de hoogte van deze voorziening.

Evenals in de WWB bestaat de inkomensvoorziening uit een rijksgeregeld deel (de norm) die binnen bepaalde grenzen verhoogd of verlaagd kan worden op grond van gemeentelijk beleid (toeslag en verlaging). Dit gemeentelijk beleid moet door de gemeenteraad in een verordening worden vastgelegd.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

In deze verordening is het begrip ‘gehuwdennorm’ omschreven, omdat het uitkeringsgebouw in de WIJ, inclusief toeslagen en verlagingen, voor 21- tot 27-jarigen daaraan is gerelateerd. Volstaan is met een verwijzing naar artikel 28, tweede lid, sub d, WIJ. De daar genoemde gehuwdennorm is gelijk aan de gehuwdennorm genoemd in artikel 21, sub a, WWB. Evenmin als in de WWB wordt het begrip ‘woning’ in de WIJ omschreven. Gelet op de analogie met de WWB mag aangenomen worden dat daarmee hetzelfde begrip is bedoeld als in de WWB, te weten het begrip ‘woning’, bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden”. Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 (verlaging woonsituatie). Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WIJ.

Artikel 2

Behoeft geen nadere toelichting

Artikel 3

Op grond van artikel 35, tweede lid, sub a, WIJ is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in lid 1.

Artikel 4

Dit artikel regelt de verlaging bij gehuwden. Te denken valt aan gehuwden met een derde inwonende persoon of een alleenstaande die inwoont of een kamer huurt.

Artikel 5

In artikel 5 sub a is bepaald dat een jongere die in het geheel geen woonkosten heeft een verlaging van 20% van de gehuwdennorm krijgt. Te denken valt aan een jongere die inwoont en geen bijdrage hoeft te betalen. In artikel 5 sub b In het tweede lid is bepaald dat als de jongere geen woning bewoont, de norm of toeslag met 10% wordt verlaagd. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen, omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan jongeren die een woning bewonen.

Artikel 6

In artikel 6 is de verlaging voor schoolverlaters opgenomen. Een schoolverlater kan niet langer dan zes maanden als zodanig worden aangemerkt. Indien er bij gehuwden één schoolverlater is en de andere niet, wordt deze verlaging niet toegepast.

Artikel 7

In artikel 7 is de verlaging voor alleenstaande jongeren van 21 en 22 jaar geregeld. Hiermee wordt voorkomen dat hun uitkering hoger zou zijn dan het wettelijk minimumloon waarmee de prikkel om te gaan werken wordt verminderd. In het tweede lid is bepaald dat het totaal van verlagingen nooit meer kan bedragen dan 20% van de gehuwdennorm. In het derde lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 35, tweede lid, sub b, WIJ om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21- en 22-jarigen. Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlatersverlaging is gekozen, omdat een 21- of 22-jarige schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolverlater op grond van artikel 6 van de Toeslagenverordening.

Artikel 8

De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij de jongere en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat het college de inkomensvoorziening vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van een toereikende uitkering. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 35, vierde lid, WIJ de inkomensvoorziening hoger moeten vaststellen. In de verordening is om die reden een anti-cumulatiebepaling opgenomen.

Artikel 9.

Waar de toepassing van de verordening zou leiden tot vanuit maatschappelijk oogpunt ongewenste situaties kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het in de verordening bepaalde. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als er wordt ingewoond bij een zorgbehoevende persoon en er op grond van het inwonen een verlaging moet worden toegepast.

De artikelen 10 t/m 13 spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.