Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Midden-Delfland

Verordening subsidie aanpak dioxineproblematiek 2014-2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMidden-Delfland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening subsidie aanpak dioxineproblematiek 2014-2017
CiteertitelVerordening subsidie aanpak dioxineproblematiek 2014-2017
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Verordening (EU), nr. 1305/2013, artikel 32
  2. Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, artikel 88
  3. Verordening (EU), nr. 733/2013 van de Raad van Europa
  4. Verordening (EG), nr. 1857/2006 van de Europese Commissie
  5. Verordening (EU), nr. 702/2014 van 25 juni 2014 van de Europese commissie, artikelen 14,
  6. Algemene subsidieverordening Midden-Delfland 2013, artikel 3

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

11-08-201401-01-2018Nieuwe regeling

15-07-2014

Elektronisch Gemeenteblad

2014-21897

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening subsidie aanpak dioxineproblematiek 2014-2017

Burgemeester en wethouders van Midden-Delfland;

 

Overwegende dat in het gebied Midden-Delfland in de Aalkeet-Binnenpolder en de Aalkeet-Buitenpolder sprake is van historisch verhoogde concentraties dioxine en zich als dioxine gedragende PCB’s;

 

dat deze historische vervuiling zich vooral bevindt in de toplaag van de bodem;

 

dat inmiddels de bron van de vervuiling is gesaneerd, waardoor de mogelijkheid van kostenverhaal op de veroorzaker niet meer mogelijk is;

 

dat de mate van vervuiling onder de interventiewaarden voor bodemsanering blijft, waardoor geen saneringsplicht aanwezig is;

 

dat de aanwezige concentraties onder de wettelijk vastgestelde norm voor voedselproductie blijven;

 

dat door de historisch verklaarbare hoge concentraties een verhoogd risico bestaat op overschrijding van de voedselnormering;

 

dat door de permanente aanwezigheid van hoge concentraties onder de normering ondernemers niet altijd de door de ondernemers en markt gewenste hoge kwaliteit geleverd kan worden;

 

dat deze situatie zich in het bijzonder voordoet in de winterperiode en het vroege voorjaar doordat de dioxine zich dan in het gras ophoopt;

 

dat later in het voorjaar, nadat het gras is gaan groeien, de concentraties dioxine in het gras afnemen;

 

dat de aanwezige veehouderijen in het gebied genoodzaakt zijn gedurende een langere periode de koeien op stal te houden en bij te voederen;

 

dat hierdoor de economische waarden van deze bedrijven in dit gebied lager is dan vergelijkbare andere bedrijven;

 

dat op basis van wetenschappelijk onderzoek ter plekke de aanbeveling is gedaan om de grond te keren tot een diepte van maximaal 0,20 meter, waardoor de vervuilde toplaag wordt gemengd met de schonere ondergrond;

 

dat door deze maatregel een vergelijkbaar dioxinegehalte wordt bereikt met andere gronden in het gebied Midden-Delfland;

 

dat vanwege de natuurlijke bodemgesteldheid het keren van grond niet overal mogelijk is, waardoor ter plaatse de grond opgehoogd zou moeten worden;

 

dat het ophogen met schone grond geen oplossing voor deze problematiek is, daar in de aangevoerde officiële schone grond te hoge concentraties dioxine aanwezig zijn;

 

dat hiermee de specifieke problematiek van de dioxinevervuiling niet duurzaam wordt opgelost;

 

dat bij de opheffing van de Reconstructiecommissie Midden-Delfland een bedrag een saldo resteerde van ruim € 400.000,-;

 

dat dit bedrag via de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan de provincie Zuid-Holland beschikbaar is gesteld met als primaire doel het oplossen van de dioxineproblematiek in het deelgebied Lickebaert van de voormalige Reconstructiecommissie Midden-Delfland;

 

dat in 2013 door twee agrariërs op basis van de Verordening (EG), nr. 1857/2006 van de Europese Commissie gronden gekeerd zijn voor een totale oppervlakte van 12,5 hectare;

 

dat voor het oplossen van de dioxineproblematiek vanuit overheidsmiddelen een individuele bijdrage aan ondernemers moet worden gegeven, waardoor sprake is van staatssteun;

 

dat in de Aalkeet-Binnenpolder en Aalkeet-Buitenpolder landbouwbedrijven gevestigd zijn die vallen onder de Europese definitievorming van kmo’s (kleine, middelgrote en micro-ondernemingen) en hiermee kunnen vallen onder de werking van Verordening (EU), nr. 702/2014 van 25 juni 2014 van de Europese commissie, hierna: de verordening;

 

dat op basis van artikel 14 van de verordening steun mag worden verleend voor investeringen die tenminste zijn gericht op één van de volgende doelstellingen:

  • a)

    Verbetering van de algehele prestatie en duurzaamheid door verlaging productiekosten of verbetering en omschakeling van de productie;

  • b)

    Verbetering natuurlijk milieu, hygiëneomstandigheden of dierenwelzijn, voor zover die verder gaan dan de Unienormen

  • c

    Verbetering infrastructuur, inclusief toegankelijkheid landbouwgrond, ruilverkaveling en voorziening en besparing van energie en water;

  • d

    Verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen, waaronder in stand houden biodiversiteit, vergroten maatschappelijke belevingswaarde Natura 2000-gebied voor zover het om niet-productieve investeringen gaat;

  • e

    Herstel productiepotentieel dat schade heeft opgelopen door een natuurramp, ongunstige weersomstandigheden, dierziekten en plantenplagen.

     

dat het oplossen van de dioxineproblematiek valt onder de hierboven bij a, b en d geciteerde begripsomschrijving;

 

dat op basis van artikel 14, twaalfde lid, onder d, van de verordening de in aanmerking komende investering maximaal 40% mag zijn;

 

dat Aalkeet-Binnenpolder en de Aalkeet-Buitenpolder beide zijn aangewezen als probleemgebied als bedoeld in artikel 32 van Verordening (EU), nr. 1305/2013;

 

dat op basis van artikel 14, dertiende lid, onder c, van de verordening de steunintensiteit met 20% mag worden verhoogd;

 

dat door de investering het natuurlijk milieu wordt verbeterd en de hygiëneomstandigheden voor het dierenwelzijn worden verbeterd;

 

dat op basis van artikel 14, dertiende lid, onder e, van de verordening de steunintensiteit nogmaals met 20% mag worden verhoogd;

 

dat de maximale steunintensiteit op basis van artikel 14, dertiende lid, van de verordening maximaal 90% mag bedragen;

 

dat met de verhogingen op basis van artikel 14, dertiende lid, onder c en e, de steunintensiteit 80% bedraagt;

 

dat indien sprake is van een jonge landbouwer die zich de afgelopen 5 jaar gevestigd heeft op basis van artikel 14, dertiende lid, onder a, verhoging van het steunpercentage mogelijk is tot de maximale grens van 90% in overeenstemming met dit artikel;

 

dat na de uitvoering van de werkzaamheden de oorspronkelijk landschappelijke situatie wordt hersteld;

 

dat in het gebied de geldende dioxinenormen niet worden overschreden, maar dat door het plegen van de investering langer gebruik gemaakt kan worden van de landbouwgronden;

 

dat door de investering de productiecapaciteit niet stijgt;

 

gelet op de artikel 88 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap om met machtiging van de Raad van Europa bepaalde vorm van horizontale steunmaatregelen mogelijk te maken voor de toepassing van staatssteun aan kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en de Verordening (EU), nr. 733/2013 van de Raad van Europa;

 

mede gelet Verordening (EU) nr. 702/2014 van 25 juni 2014 van de Europese commissie;

 

mede op artikel 3, tweede lid, van de Algemene subsidieverordening Midden-Delfland 2013;

 

B E S L U I T:

 

Vast te stellen de Verordening subsidie aanpak dioxineproblematiek 2014-2017.

Paragraaf 1 Inleiding en algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a)

    Dioxine: gechloreerde tricyclische aromatische componenten aangeduid als PCDD (polycholoordibenzo-p-dioxines) en PCDF (polychloor-dibenzofuranen en dioxine-achtige PCB’s (polychlorobifenylen) die met dioxine vergelijkbare chemische, fysische en biologische eigenschappen bezitten;

  • b)

    Keren van grond: het op mechanische wijze bewerken van agrarische gronden tot een diepte van 0,20 meter;

  • c)

    Ondernemer: Een bedrijf of natuurlijk persoon die gronden gebruikt voor bedrijfsmatige voedselproductie;

  • d)

    Jonge landbouwer: persoon als bedoeld in artikel 2, onder 34, van de Verordening (EU), nr. 702/2014 van de Europese Commissie.

Paragraaf 2 Procedurele bepalingen

Artikel 2. Werkingsgebied verordening

Voor de toepassing van deze verordening geldt als begrenzing de poldergebieden Aalkeet Binnenpolder en de Aalkeet Buitenpolder.

Artikel 3. Budgetvaststelling

Het subsidieplafond tijdens de geldigheidsduur van deze regeling voor subsidie als bedoeld in artikel 7, tweede lid, bedraagt € 300.000,-.

Artikel 4. Indieningsvereisten

Het college stelt voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een subsidie op basis van deze verordening een formulier vast.

Artikel 5. Weigeringsgronden

Subsidie wordt niet toegekend wanneer:

a)het subsidieplafond als bedoeld in artikel 3 is bereikt;

b)met de werkzaamheden voor het keren van de grond is begonnen voordat de subsidie hiervoor door burgemeester en wethouders is verleend;

c)aanvrager geen bedrijfsmatige agrarische ondernemer is;

d)aanvrager in surseance van betaling of in staat van faillissement is;

e)op de aanvrager de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard of dat daartoe een verzoek bij de rechtbank is ingediend;

f)de aanvraag betrekking heeft op gronden die zijn gelegen op het vastgestelde voorkeurstracé voor de realisatie van de Nieuwe Westelijke Oeververbindingen (Blankenburgtracé).

Artikel 6. Terugvorderen toegekende bijdrage

Subsidies verleend op grond van deze verordening worden teruggevorderd indien niet is voldaan aan de voorwaarden van deze verordening of de Europese wetgeving.

Artikel 7. Beslistermijnen

1.Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na indiening van een volledige aanvraag.

2.Burgemeester en wethouders kunnen de in het eerste lid genoemde termijn met vier weken verlengen.

Paragraaf 3 Subsidie werkzaamheden keren agrarische gronden

Artikel 8. Subsidie keren agrarische gronden

1.Aan een ondernemer kan door burgemeester en wethouders een bijdrage worden verleend als tegemoetkoming in de kosten voor het keren van gronden voor bedrijfsmatige voedselproductie, met als doel een verlaging van het dioxinegehalte.

2.De bijdrage, als bedoeld in het eerste lid, bedraagt 80% van de kosten voor het keren van grond. De kosten voor het keren van de grond zijn als volgt vastgesteld:

a.2014 vastgesteld op € 0,42 per m2, waardoor de subsidie € 0,336 per m2 is;

b.2015 vastgesteld op € 0,43 per m2, waardoor de subsidie € 0,344 per m2 is;

c.2016 vastgesteld op € 0,44 per m2, waardoor de subsidie € 0,352 per m2 is;

d.2017 vastgesteld op € 0,45 per m2, waardoor de subsidie € 0,360 per m2 is.

3.Iedere aanvrager kan een eenmalige subsidie van 80% aanvragen voor directievoering en gereed maken percelen voor het mechanisch keren. Deze kosten zijn berekend op € 1.000,= per bedrijf, waardoor de subsidie € 800,= per bedrijf is.

4.Indien sprake is van een jonge landbouwer worden de percentages in het tweede en derde lid van 80% verhoogd tot 90%.

5.De aanvragen worden afgehandeld in de volgorde van binnenkomst.

6.De aanvraag om subsidie kan tot uiterlijk 1 september 2017 worden ingediend, waarbij de aanvrager er zorg voor moet dragen dat de werkzaamheden uiterlijk 11 december 2017 zijn afgerond en de aanvraag tot subsidievaststelling is ingediend.

Artikel 9. Overige bepalingen

1.Uiterlijk 2 werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden informeert de ondernemer het college van burgemeester en wethouders over de start en geplande uitvoeringstijd van de werkzaamheden.

2.Na afronding van de werkzaamheden informeert de ondernemer de gemeente hierover.

3.Bij de gereedmelding verstrekt de ondernemer beeldmateriaal waaruit blijkt dat de werkzaamheden zijn afgerond en de gronden weer geschikt zijn voor gebruik in overeenstemming met de oorspronkelijke bestemming.

 

Paragraaf 4 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 10. Afwijkingen Algemene subsidieverordening Midden-Delfland 2013

In afwijking van artikel 4, eerste lid, van de Algemene subsidieverordening Midden-Delfland 2013 kan de subsidie worden verstrekt aan een natuurlijke of rechtspersoon met als primair doel het verrichten van commerciële activiteiten.

Artikel 11. Voorschot subsidie

1.Op verzoek van de ondernemer wordt een voorschot toegekend van 90% van de subsidie.

2.Het restant van de subsidie wordt uitbetaald binnen 10 weken na aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 12. Inwerkingtreding en vervallen regeling

  • 1.

    Deze verordening treedt op 11 augustus 2014 in werking.

  • 2.

    Deze verordening vervalt op 1 januari 2018.

Artikel 13. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen het bepaalde in deze verordening ten gunste van belanghebbenden buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang van de activiteiten, leidt tot onbillijkheid van zwaarwegende aard.

Artikel 14. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening subsidie aanpak dioxineproblematiek 2014-2017”.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van 15 juli 2014

 

Burgemeester en wethouders voornoemd,

Peter Veenman Arnoud Rodenburg

gemeentesecretaris burgemeester

 

 

Algemene toelichting op de Verordening subsidie aanpak dioxineproblematiek 2014-2017

 

Dioxine problematiek

Gedurende een groot aantal jaren is voor agrariërs in de polders Aalkeet-Binnenpolder en Aalkeet-Buitenpolder sprake van een belemmering in hun bedrijfsvoering veroorzaakt door aanwezige dioxines en aan dioxine verwante PCB’s (polychlorobifenylen). Deze belemmering uit zich in een grondwaardedaling en extra kosten die gemaakt worden doordat zij in de bedrijfsvoering rekening moeten houden met de dioxinebelasting. Voorbeelden zijn dat in het voorjaar de koeien op een later tijdstip vanuit de stal naar het weiland kunnen en een verminderde grasopbrengst.

Naar aanleiding van een incident in 2004 met één van de filters van de draaitrommelovens van de AVR (Afvalverwerking Rijnmond) heeft de voormalige VWA (voedsel- en warenautoriteit) in 2004 en 2005 melk en gras in de regio bemonsterd. Hieruit bleek dat de dioxinegehalten in gras gedurende de winter en het voorjaar langer verhoogd waren dan verwacht. Deze waarden daalden aanzienlijk in de zomerperiode. Gelet op de weersomstandigheden, grasgroei en bedrijfsvoering ontstond het vermoeden dat naast de incidentele depositie van dioxines er ook sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd ‘wintereffect’. Vervolgens is door het RIVM en RIKILT in 2006 nader onderzoek gedaan naar de dioxinegehalten in grond, gras en melk.

Dit onderzoek is november 2006 door het RIKILT gerapporteerd in onderzoeksrapport 2006.015. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de waarden van bodem, gras en melk in het gebied voldoen aan de norm. Wel zijn de waarden verhoogd ten opzichte van andere referentiegebieden. Vermoedelijk bevat, door de te hoge dioxineneerslag in het verleden en de slechte afbreekbaarheid daarvan, de grond een historische dioxinevervuiling. De industriële activiteiten aan de rand van het gebied kunnen voor een extra dioxinebelasting zorgen.

Hierdoor bestaat het risico dat een combinatie van factoren op bepaalde tijdstippen kan resulteren in het tijdelijk overschrijden van de norm. Diverse deskundigheidsadviezen zijn uitgebracht om deze normoverschrijding te voorkomen. In de praktijk passen de agrariërs deze toe. De adviezen zijn onder andere het later in het voorjaar beweiden van de agrarische gronden en iets gewijzigde perioden voor het gebruik van gemaaid gras als voeder voor de koeien.

 

Historische vervuiling en normering

Bij de dioxineproblematiek is sprake van een historisch verklaarbare vervuiling. Uit het wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de vervuiling niet toeneemt. Dit is ook verklaarbaar vanuit de diverse Europese en nationale overheidsmaatregelen om uitstoot van dioxines en PCB’s te verminderen. Aangenomen kan worden dat de vervuiling niet toeneemt.

Dioxines komen vooral vrij bij verbrandingsprocessen uit bijvoorbeeld industrie en verkeer. Eenmaal neergeslagen in de bodem binden dioxines sterk aan bodemdeeltjes en hopen daardoor op in de bovenste bodemlagen. Doordat dioxines nauwelijks afbreken, kan een vervuiling die in het verleden is veroorzaakt nu nog steeds grote gevolgen hebben. Gelet op de lange afbreekperiode is het verantwoord om te investeren in het keren van grond, waardoor de dioxine niet meer wordt opgenomen in flora en fauna.

De in de landbouwproducten aangetroffen percentages blijven binnen de gestelde wettelijke normering. Voor de verbetering van de kwaliteit van het voedsel is het wenselijk de percentages dioxines verder te verminderen. Ook is dit wenselijk voor de in de landbouwgebieden levende flora en fauna daar de dioxine via opname in bijvoorbeeld insecten ook elders in de kringloop terecht komt en daarmee direct van invloed is op de weidevogelstand.

 

Doestelling subsidieverordening

De doelstelling van de subsidie is om de belemmeringen in de bedrijfsvoering op te heffen, waardoor de agrariërs in de beide polders binnen gelijkwaardige bedrijfsomstandigheden als agrariërs in andere polders hun werkzaamheden kunnen uitvoeren. De gemeente Midden-Delfland acht dit tot haar kerntaak behoren, daar de agrariërs de hoeders van het landschap van Midden-Delfland zijn. Door te zorgen voor de juiste economische omstandigheden worden de agrariërs in het gebied in staat gesteld om deze functie op een duurzame wijze in te vullen.

De Aalkeet-Binnenpolder en de Aalkeet-Buitenpolder zijn gelegen binnen de gemeenten Midden-Delfland, Maassluis en Vlaardingen. De dioxineproblematiek doet zich alleen voor in deze polders en beperkt zich niet tot de gemeentegrenzen. De subsidie staat dan ook open voor agrarische ondernemers uit deze 3 gemeenten waarvan de gronden zijn gelegen binnen de beide polders. Aan deze gemeenten is toegezegd dat de gemeente Midden-Delfland binnen de Europese regelgeving en met gebruik making van externe middelen de dioxineproblematiek aanpakt. Deze subsidieverordening is voor het grootste gedeelte van de problematiek daarvoor de oplossing.

 

Dekking uitgaven

De kosten voor de aanpak van de subsidieproblematiek zijn aanzienlijk. Daar sprake is van een historische vervuiling is het niet meer mogelijk de schade op de veroorzakers te verhalen. Wel is uit wetenschappelijk onderzoek gebleken dat geen sprake meer is van een toename van de vervuiling. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om met een eenmalige subsidie een oplossing van het probleem te creëren.

Langere tijd is het probleem geweest om hiervoor de benodigde financiële middelen beschikbaar te krijgen. Deze gevonden als gevolg van de opheffing van de Reconstructiecommissie Midden-Delfland. Bij de opheffing van deze commissie resteerde een niet meer bestemd budget van ruim € 400.000,-. Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waar de Reconstructiecommissie Midden-Delfland toe behoorde, heeft dit budget via de provincie Zuid-Holland beschikbaar gesteld. Voorwaarde is dat het besteed wordt aan de oplossing van de problematiek in het deelgebied Lickebaert. Dit deelgebied bestaat uit de Aalkeet-Binnenpolder en Aalkeet-Buitenpolder.

 

Maatregelen 2013

In 2013 is het instrument van subsidie voor agrariërs voor de eerste maal toegepast. Van deze mogelijkheid hebben twee agrariërs gebruik gemaakt. Met toepassing van de Verordening (EG), nr. 1857/2006 van de Europese Commissie is het keren van gronden gesubsidieerd. In totaal is een oppervlakte van 12,5 hectare gekeerd. Hierdoor is de aanwezige dioxine verdund over een grote hoeveelheid grond, waardoor de uitstoot naar de natuurlijke omgeving is verminderd.

 

Staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen

Het verstrekken van subsidie aan ondernemingen kan de concurrentieverhoudingen op de vrije markt verstoren. Anderzijds is het regelmatig nodig om subsidie te verstrekken om overheidstaken te realiseren, waarbij de subsidie als stimulans voor ondernemers kan worden ingezet. Het verstrekken van subsidie is dan mogelijk, mits aan de Europese regelgeving op dit vlak wordt voldaan. Het verstrekken van subsidie op basis van deze verordening aan de agrarische ondernemingen heeft als specifieke overheidsdoelstelling het open agrarische cultuurlandschap van Midden-Delfland te behouden en te versterken.

Artikel 88 van het EG-verdrag bepaalt dat lidstaten vooraf aan het verstrekken van steunmaatregelen dit moeten melden bij de Europese Commissie. Verordening (EG) 994/98 van de Raad van Europa machtigt de Europese Commissie om categorieën van steun vast te stellen die verenigbaar zijn met de interne markt en niet onderworpen zijn aan de aanmeldingsverplichting. Deze aangewezen categorieën worden opgenomen in een vrijstellingsverordening. De Raad van Europa heeft op 22 juli 2013 bij Verordening (EU), nr. 733/2013 de Europese Commissie gemachtigd om de groepsvrijstellingen uit te breiden. Voor landbouwbedrijven zijn deze vrijstellingen opgenomen in de Verordening (EU), nr. 702/2014 van 25 juni 2014 van de Europese Commissie.

Landbouwbedrijven vallen onder de Europese definitievorming van midden- en kleinbedrijf kunnen hiermee vallen binnen de werking van die verordening. In artikel 14, derde lid, van de Verordening (EU), nr. 702/2014 is aangegeven bij welke doelstellingen voor investeringen een vrijstelling en voorafgaande meldingsplicht voor staatssteun geldt. Voor de aanpak van de dioxineproblematiek zijn de leden a, b en d relevant.

Hert gaat hier om investeringen met als doelstelling het verlagen van de productiekosten, verbetering en omschakeling van de productie, verhoging van de kwaliteit en instandhouding en verbetering van het natuurlijk milieu en instandhouding van biodiversiteit van soorten en habitats. Door het keren van de gronden worden de productiekosten verlaagd, is sprake van een verhoging van de kwaliteit van de productie doordat het percentage dioxine in het voedsel verlaagd en wordt het natuurlijk milieu verbeterd. Dit zowel voor het landschap, als de aanwezige flora en fauna. Hiermee is subsidie op basis van de Verordening (EU), nr. 702/2014 mogelijk.

 

Percentage staatssteun

De toekenning van een subsidie dient transparant te zijn, wat inhoudt dat vooraf nauwkeurige percentages zijn vastgesteld. De verordening biedt de mogelijkheid subsidie tot 80% van de door een externe deskundige vastgestelde kosten. Een uitzondering hierop is de ‘jonge landbouwer’; hiervoor geldt een maximum percentage van 90%.

Uitgangspunt van de Europese commissie is dat l 40% steun wordt verleend, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Die bijzondere omstandigheden zijn:

a)Het gebied is aan te merken als probleemgebied (Less Favoured Area

b)De investeringen aanleiding geven tot extra kosten in verband met de bescherming en verbetering van het milieu, de verbetering van de hygiëne op veehouderijbedrijven of de verbetering van het welzijn van landbouwhuisdieren;

c)De investeringen verder gaan dan wat volgends de geldende communautaire minimumeisen nodig is, of voor met het oog op de naleving van pas ingevoerde minimumnormen gedane investeringen noodzakelijk is;

d)De verhoging beperkt blijft tot de noodzakelijke extra in aanmerking komende kosten en mag niet worden toegepast voor investeringen die een stijging van de productiecapaciteit tot gevolg hebben.

 

Ad a

In het maatregelenpakket POP-2 heeft de lidstaat Nederland het gebied Midden-Delfland aangewezen als probleemgebied (LFA, Less Favoured Areas). Deze aanwijzing is gebaseerd op de Verordening (EG), nr. 1698/2005 en daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten. De provincie Zuid-Holland heeft deze gebiedsaanwijzing bestendigd in haar uitvoeringsbesluit voor landbouw en natuurbeheer (SAN). In de toekomst is de nieuwe aanwijzing van gebieden gebaseerd op artikel 32 Verordening (EU), nr. 1305/2013. Deze aanwijzing moet plaatsvinden in POP3, waarvan de verwachting is dat deze in het najaar 2014 wordt goedgekeurd door de Europese Commissie. Voor de aanwijzing van de probleemgebieden in Zuid-Holland is door provinciale staten in het Natuurbeheerplan 2013 al opgenomen dat de bestaande begrenzing van probleemgebieden ongewijzigd blijft. Reële verwachting is dan ook dat die begrenzing definitief wordt vastgesteld en ook na 1 januari 2015 de Aalkeet-Binnenpolder en Aalkeet-Buitenpolder aangewezen blijven als probleemgebied.

Ook in het rapport van Alterra, nr. 2478 (oktober 2013), met als titel Nationale invulling vergroening GLB vanuit het perspectief van biodiversiteit is het advies om beide polders te betrekken bij de aanwijzing als probleemgebied.

Op basis hiervan is een verhoging van het subsidiepercentage met 20% toegestaan.

Ad b

Zie hiervoor de eerdere toelichting. Op basis hiervan is een extra verhoging van het subsidiepercentage met 20% toegestaan.

Ad c

Op dit moment is geen sprake van overschrijding van de gestelde dioxinormen. Dit komt door de aangepaste belemmerende bedrijfsvoering. De investeringen die worden gepleegd zijn dan ook daadwerkelijk bestemd voor verbetering van het milieu.

Ad d

De investering is beperkt tot de noodzakelijk objectief vast te stellen en kosten en biedt geen mogelijkheid tot stijging van de productiecapaciteit.

Conclusie is dat aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, waardoor in zijn totaliteit een subsidie van 80% binnen de normen van staatssteun is toegestaan binnen Verordening (EU), 702/2014 genoemde criteria. Subsidiering is mogelijk, waarbij de gemeente een kennisgevingsplicht heeft.

 

Subsidieverordening Midden-Delfland 2013

Op de toekenning van subsidie zijn de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Algemene subsidieverordening Midden-Delfland 2013 van toepassing. Laatstgenoemde verordening biedt het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om nadere regels in te stellen. Hiervan is gebruik gemaakt door vaststelling van de Verordening subsidie aanpak dioxineproblematiek. Op deze subsidieverordening zijn de in de Awb en de algemene subsidieverordening opgenomen voorschriften van overeenkomstige toepassing en worden in de nadere regels niet meer apart genoemd. In verband met een heldere communicatie is er voor gekozen om de naamgeving van het document aan te passen in ‘verordening’, in plaats van ‘nadere regels’.

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Onder a is de wetenschappelijke omschrijving van de vervuilende stoffen opgenomen. Dit zijn twee soorten dioxines en PCB’s, stoffen die dezelfde vergelijkbare eigenschappen bezitten.

Onder b is aangegeven dat voor het keren van de grond tot een maximale diepte van 0,20 meter moet worden gegaan. Deze diepte is effectief gebleken om de hoeveelheid afgifte van dioxine te verminderen. Anders blijft het risico bestaan dat dioxine via de wortels alsnog in het voedsel terecht komt.

Onder c is de begripsomschrijving ondernemer opgenomen. Het gaat hierbij om ondernemers die zorgen voor voedselproductie. Deze omschrijving past binnen de Europese criteria en de doelstelling van deze verordening.

Onder d wordt verwezen naar het begrip ‘jonge landbouwer’. Op basis van de Verordening (EU), nr. 702/2014, is het mogelijk jonge landbouwers extra te ondersteunen. Hiervan is gebruik gemaakt in artikel 8, vierde lid.

Artikel 2. Werkingsgebied verordening

De vervuiling met dioxines doet zich alleen voor de in de Aalkeet-Binnenpolder en de Aalkeet-Buitenpolder. In verband hiermee beperkt het werkingsgebied van deze verordening zich alleen tot deze twee polders. Opgemerkt wordt dat deze polders zijn gelegen binnen het grondgebied van de gemeenten Maassluis, Midden-Delfland en Vlaardingen.

Artikel 3. Budgetvaststelling

Voor de uitvoering van de subsidieregels is een beperkt budget beschikbaar. In verband hiermee is van de wettelijke mogelijkheid tot het vaststellen van een subsidieplafond gebruik gemaakt. Het subsidieplafond is vastgesteld op € 300.000,=. Hiermee blijft het college bij maximale toekenning binnen het budget dat voor deze problematiek is ontvangen van het Rijk.

Artikel 4. Indieningsvereisten

Om de administratieve lasten te beperken is voor de agrarische ondernemers een aanvraagformulier vastgesteld. In de verordening en wetgeving zijn de noodzakelijke vereisten opgenomen. Een aanvraag dat niet op het vastgestelde formulier is ingediend, maar wel aan al die eisen voldoet, wordt ook in behandeling genomen.

Artikel 5. Weigeringsgronden

Onder a

Als het subsidieplafond (zie artikel 3) is bereikt, kan geen subsidie meer worden toegekend. In dit lid is dat vastgelegd om vooraf duidelijk te maken dat geen budget overschrijding mogelijk is.

Onder b

Het college moet vast kunnen stellen of de maatregelen die met de subsidie beoogd worden, ook uitgevoerd gaan worden. Daarom kan geen subsidie worden toegekend, indien al opdracht gegeven is om met de werkzaamheden te beginnen. Een dergelijke bepaling is ook noodzakelijk om aan de Europese regelgeving te voldoen. Een subsidie is bestemd om ondernemers te stimuleren. Indien zij zonder die stimulans al begonnen zijn, kan geconcludeerd worden dat zij een subsidie niet nodig hebben.

Onder c

De subsidie beperkt zich tot economische activiteiten. Doelstelling is immers de agrariërs in een vergelijkbare economische situatie te brengen. Aan de wettelijke normering wordt immers al voldaan. Door de agrariërs in een vergelijkbare economische situatie met anderen te brengen, kunnen zij de door de overheid gewenste positie als beheerder van het landschap ook duurzaam blijven invullen.

Onder d en e

Op basis van Europese regelgeving mag geen subsidie toegekend worden aan ondernemingen die in moeilijkheden verkeren. Daarom wordt in het aanvraagformulier vereist dat aanvragers verklaren niet in surseance van betaling of in staat van faillissement te zijn of dat niet de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op hem/haar van toepassing is verklaard of dat daartoe een verzoek bij de rechtbank is ingediend.

Onder f

Een zeer beperkt gedeelte van de Aalkeet-Binnenpolder en Aalkeet-Buitenpolder is opgenomen in het voorkeurstracé van het kabinet voor de aanleg van de Blankenburgtunnel. Het is een verspilling van overheidsgeld om grond te saneren voor voedselproductie en biodiversiteit, als diezelfde grond binnen een afzienbare tijd een geheel andere bestemming krijgt. Daarom is in dit lid opgenomen dat een eventuele aanvraag om subsidie geweigerd wordt indien de gronden in het tracé van de Blankenburgtunnel zijn opgenomen.

Artikel 6. Terugvordering toegekende bijdrage

Indien niet aan de vereisten van de verordening of de Europese wetgeving wordt voldaan, moet de subsidie worden terug gevorderd.

Artikel 7. Beslistermijnen

Deze termijnen zijn opgenomen om duidelijkheid in de richting van de aanvrager te verstrekken.

Artikel 8. Subsidie keren agrarische gronden

Eerste lid

In dit artikel zijn het doel en het middel van de subsidie opgenomen. Dit om duidelijk te stellen dat alleen het keren van gronden, volgens de definitie uit het eerste lid, voor subsidie in aanmerking komt. Aanvullend is gesteld dat het gaat om keren van gronden voor bedrijfsmatige voedselproductie. Artikel 14 van de Verordening (EU) 702/2014 maakt het mogelijk om investeringen in materiële en immateriële activa op van agrarische MKB bedrijven te subsidiëren. In dit artikel zijn de te subsidiëren activiteiten opgenomen.

 

Tweede lid

De kostprijs van het keren van gronden is door een extern ingenieursbureau vastgesteld. Dit is een bedrag van € 0,41 per m2 exclusief BTW op het prijspeil 2013. Daar de subsidie binnen de regels van staatssteun is bedoeld als stimulering, is uitgegaan van een maximaal percentage per m2.Dit percentage is vastgesteld op 80% van. De bedragen voor 2014 tot en met 2017 zijn gebaseerd op een jaarlijks inflatiepercentage van 1,5%. Hierdoor stijgen de kosten gemiddeld € 0,01 per jaar. Op basis hiervan zijn de subsidiebedragen respectievelijk € 0,336, € 0,344, € 0,352 en € 0,360 per m2.

Derde lid

Het uitvoeren van de werkzaamheden, directievoering van het project, vraagt begeleiding van de agrariër. Daarnaast moet rekening gehouden worden dat de landerijen langs smalle wegen zijn gelegen en niet makkelijk toegankelijk zijn voor zwaar materiaal. De kosten hiervan zijn op basis van ervaringen uit 2013 geraamd op € 1.0500,- per deelfase. Ook hier geldt weer een subsidiepercentage van 80%, waardoor per bedrijf een bedrag van € 800,- aan subsidie kan worden aangevraagd.

Vierde lid

Jonge landbouwers verkeren ten opzichte van langer gevestigde ondernemers in moeilijkere omstandigheden hun bedrijf te exploiteren. Deze groep heeft een extra stimulans nodig om tot het keren van de gronden over te gaan. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de Europese mogelijkheden het subsidiepercentage tot maximaal 90% te verhogen.

Op basis van het tweede lid van Verordening (EU), nr. 702/2014, is een jonge landbouwer een persoon die op datum van indiening van de steunaanvraag niet ouders is dan 40 jaar, over adequate vakbekwaamheid en deskundigheid beschikt en zich voor het eerst op een landbouwbedrijf vestigt als bedrijfshoofd van dat bedrijf.

Vijfde lid

Gelet op het vastgestelde subsidieplafond is een criterium nodig op basis waarvan de toewijzing kan plaatsvinden. Meest logische is om te kiezen voor volgorde van binnenkomst, daar de agrariërs en de percelen agrarische gronden onderling vergelijkbaar zijn voor het doel van deze verordening.

Achtste lid

Voor de meeste agrarische bedrijven is het niet mogelijk om alle werkzaamheden in één keer tegelijk uit te voeren. De verordening kent daarom een looptijd van vier jaar. Na afloop van die periode vervalt de verordening en komt er naar alle waarschijnlijkheid geen nieuwe verordening om het keren van de gronden te subsidiëren.

Tot 1 april 2017 bestaat de mogelijkheid een subsidie aan te vragen. Dit onder de voorwaarde dat het subsidieplafond niet is overschreden. De datum van 1 september is gekozen omdat na 15 september op basis van Nederlandse regelgeving het scheuren van gronden niet meer is toegestaan. De agrariër die subsidie ontvangt is bij een aanvraag na 1 september 2017 praktisch niet meer in staat de werkzaamheden binnen de wettelijke criteria uit te voeren.

De datum van 11 december 2017 is gekozen om het college in staat te stellen de gereedmelding van de subsidie te beoordelen. Hierdoor ontstaat het recht op de subsidie in 2017 en kan deze via de jaarverantwoording 2017 nog meegenomen worden in de Nederlandse verantwoording bij de Europese commissie.

Artikel 9. Overige bepalingen

Eerste lid

Het college van burgemeester en wethouders moet in staat zijn om de werkzaamheden te kunnen controleren. Hiervoor is een melding noodzakelijk. Om de administratieve lasten te verminderen, wordt hiervoor een e-mailadres in de beschikking opgenomen. De agrariër kan dan met een simpele mail de datum van aanvang en de planning melden.

Tweede lid

Hetzelfde principe als in het eerste lid, geldt ook de afronding van de werkzaamheden. Hiervoor kan hetzelfde e-mailadres gebruikt worden.

Derde lid

Onder gereedmelding wordt verstaan de afronding van de subsidie. Bij de aanvang kan een percentage van 90% van de berekende subsidie als voorschot worden uitbetaald (artikel 11). Het restant volgt dan na gereedmelding, waarbij de totale subsidie definitie wordt vastgesteld. Eventuele over- of onderschrijdingen worden dan bij de gereedmelding met elkaar verrekend.

Bij de gereedmelding moet duidelijk blijken dat de werkzaamheden zijn afgerond en het oorspronkelijke inrichtings- en verkavelingspatroon is hersteld. Dit kan gebeuren met foto’s die digitaal beschikbaar worden gesteld. Hieraan gekoppeld kan het college ter plaatse een controle uitvoeren.

Artikel 10. Afwijkingen algemene subsidieverordening Midden-Delfland 2013

In de algemene subsidieverordening is bepaald dat geen subsidie voor commerciële activiteiten verstrekt wordt. Op basis van dit artikel wordt van de Algemene subsidieverordening Midden-Delfland 2013 afgeweken. De stimuleringssubsidie voor het keren van grond is per definitie bestemd voor economische activiteiten.

Artikel 11. Voorschot subsidie

Eerste lid

Indien agrarisch ondernemers dit wensen kan bij de beschikking op de aanvraag om subsidie een voorschot van 90% van de subsidie uitbetaald worden. Op het aanvraagformulier is dit opgenomen.

Tweede lid

Na afronding van de werkzaamheden moet een verzoek tot vaststelling van de subsidie ingediend worden. Na positieve beschikking op dit verzoek, wordt het restant van de subsidie uitbetaald. Bij de toekenning van de subsidie wordt een formulier voor de aanvraag tot vaststelling van de subsidie toegevoegd. Hiermee blijven de administratieve lasten voor de ondernemer beperkt.

Artikel 12. Inwerkingtreding en vervallen regeling

Eerste lid

Deze subsidieverordening moet gemeld worden bij de Europese commissie. Voor deze procedure geldt een minimale termijn van 10 dagen. Daarom is de in werking treding voorzien op maandag 11 augustus 2014. De Europese commissie en de Nederlandse staat hebben dan een redelijke termijn de verordening te beoordelen. De agrariër heeft hierdoor een redelijke termijn om de werkzaamheden te plannen en het scheuren van grasland voor 15 september af te ronden.

Tweede lid

De verordening vervalt per 2018.

Artikel 13. Hardheidsclausule

Met dit artikel heeft het college de mogelijkheid om in het belang van de doelstellingen van deze nadere regels hiervan af te wijken. Dit kan zijn in situaties waarbij strikte toepassing van deze verordening onbillijk zou zijn ten opzichte van de doelstellingen. Toepassing van de hardheidsclausule kan niet leiden tot een uitbreiding van de werkingssfeer van deze verordening.

Artikel 14. Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zichzelf.