Organisatie | Apeldoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene subsidieverordening gemeente Apeldoorn 2014 |
Citeertitel | Algemene subsidieverordening gemeente Apeldoorn 2014 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-03-2014 | 01-01-2021 | Onbekend | 30-01-2014 officiele bekendmakingen 26 mei 2014 (Apeldoorns Stadsblad 5 maart 2014) | 9-2014 |
Artikel 2. Reikwijdte / bevoegdheid college
Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college ten behoeve van activiteiten op de beleidsterreinen die vallen onder de door de raad vastgestelde en in de gemeentebegroting opgenomen programma’s, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen.
Het college kan in een uitvoeringsregeling bepalen welke activiteiten per beleidsterrein, zoals bedoeld in artikel 2, in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, worden hierin tevens bepalingen opgenomen met betrekking tot de doelgroep, het subsidieplafond, de verdeelcriteria en de uitbetaling.
Artikel 7 Aanvraag tot subsidieverlening
Bij de aanvraag legt de aanvrager de volgende gegevens over:
a.een activiteitenplan met daarin een beschrijving van de activiteiten, de doelen en resultaten die worden nagestreefd;
b.een begroting voor het jaar of voor de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd, bestaande uit een overzicht van de geraamde inkomsten en uitgaven, voorzover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
c.een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.
Onverminderd het bepaalde in artikel 4:30, 4:31 en 4:32 van de Awb, bevat het besluit tot subsidieverlening in ieder geval:
a.de wijze en momenten waarop tussentijds informatie moet worden verstrekt over de stand van zaken van de uitvoering van de activiteiten.
b.de hoogte, termijnen en betaaldata van de bevoorschotting van het subsidiebedrag;
c.de wijze waarop de besteding van de subsidie verantwoord moet worden.
Artikel 11 Doelgebonden en niet doelgebonden verplichtingen
1.Het college kan aan een beschikking tot subsidieverlening verplichtingen als bedoeld in de artikelen 4:38 en 4:39 van de Awb verbinden. Deze verplichtingen kunnen betrekking hebben op:
a.de toepasselijkheid van de voor die betreffende sector van toepassing zijnde Governance Code op de subsidieontvanger;
b.de waardering van kapitaalgoederen;
c.het afsluiten van een verzekering;
d.het beheer en gebruik van hetgeen met de subsidie tot stand is gebracht.
e.het meewerken aan een onderzoek van de raad of de rekenkamercommissie naar de besteding van subsidiegelden of de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen door de ontvanger.
f.de overdracht van de subsidie aan derden, anders dan als betaling voor goederen of diensten;
g.emancipatie, non-discriminatie en democratisch functioneren;
h.het bezoldigingsmaximum zoals gesteld in de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.
Artikel 12 Meldings- en informatieplicht
De subsidieontvanger informeert het college onverwijld schriftelijk over:
a.beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;
b.relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;
c.ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen;
d.wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon.
Artikel 14. Vergoeding voor vermogensvorming
1.In de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht,is de subsidieontvanger aan het college een vergoeding voor vermogensvorming verschuldigd.
2.Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen.
3.De vergoeding bedraagt maximaal het bedrag waarmee subsidiëring door de gemeente heeft bijgedragen aan de vermogensvorming in verhouding tot de andere middelen die daaraan hebben bijgedragen.
4.Indien het onroerende zaken betreft, wijst het college een onafhankelijke deskundige aan die de waarde bepaald.
5.Indien de activiteiten van de subsidieontvanger met toestemming van het college door een andere rechtspersoon worden voortgezet en de activa en passiva tegen boekwaarde aan die ander in eigendom worden overgedragen, is de subsidieontvanger ter zake in afwijking van het vierde lid geen vergoeding verschuldigd.
6.Het college kan afwijken van het bepaalde in het eerste lid en besluiten dat geen vergoeding verschuldigd is dan wel dat het gevormde vermogen mag worden besteed aan bepaalde activiteiten.
Het college stelt een controleprotocol vast ten behoeve van de inrichting en uitvoering van de controle van de financiële verantwoording door de accountant van de subsidieontvanger.
Artikel 16. Inrichting administratie
Door het college aangewezen ambtenaren of derden deskundigen hebben desgevraagd inzage in de boeken en bescheiden van de subsidieontvanger, daaronder begrepen adviezen van externe deskundigen. Zij ontvangen alle inlichtingen die voor een juiste uitoefening van hun functie in het algemeen en voor de beoordeling van de producten en de uitvoering van de activiteiten, alsmede de besteding van financiële middelen van de subsidieontvanger in het bijzonder nodig zijn.
Artikel 17. Eindverantwoording subsidies tot en met € 10.000
1.Subsidies tot en met € 10.000 worden door het college:
b.ambtshalve vastgesteld binnen twaalf weken nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.
2.Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het eerste lid kan de subsidieontvanger worden verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In dat geval vindt de vaststelling plaats binnen twaalf weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.
Artikel 18. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 10.000 tot en met € 200.000
1.Bij subsidies van meer dan € 10.000 tot en met € 200.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:
a.in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 1 mei van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;
b.in andere gevallen uiterlijk twaalf weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.
2.De aanvraag tot vaststelling bevat:
a.een schriftelijke aanvraag tot vaststelling van de subsidie;
b.een verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;
c.een financieel verslag of een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk wetboek bij subsidies van € 50.000,- en meer, die bestaat uit een staat van baten en lasten, een balans en toelichtingen daarop. Het jaarverslag of de jaarrekening moet op dezelfde wijze zijn ingericht als de bij de aanvraag tot subsidie ingediende begroting;
d.het college kan in het besluit tot subsidieverlening bepalen dat het financieel verslag c.q. de jaarrekening, als bedoeld in sub c, vergezeld moet gaan van een van een accountantsverklaring, opgesteld overeenkomstig het controleprotocol als bedoeld in artikel 15.
3.In de uitvoeringsregeling of het besluit tot subsidieverlening kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd.
Artikel 19. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 200.000
1.Bij subsidies van meer dan € 200.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:
a.in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 1 mei van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;
b.in andere gevallen uiterlijk twaalf weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.
2.De aanvraag tot vaststelling bevat:
a.een schriftelijke aanvraag tot vaststelling van de subsidie.
b.een verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.
c.een financieel verslag of een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk wetboek die bestaat uit een staat van baten en lasten, een balans en toelichtingen daarop. Het financieel verslag en de jaarrekening moet op dezelfde wijze zijn ingericht als de bij de aanvraag tot subsidie ingediende begroting.
d.Een accountantsverklaring, opgesteld overeenkomstig het controleprotocol als bedoeld in artikel 15.
3.In de uitvoeringsregeling of in het besluit tot subsidieverlening kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd.
Artikel 20. Subsidievaststelling
1.Het college stelt de subsidie vast binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling, tenzij in de uitvoeringsregeling anders is bepaald.
2.De termijn, als bedoeld in het eerste lid, kan eenmaal voor ten hoogste acht weken worden verdaagd.
3.De vaststelling, als bedoeld in het eerste lid, vindt plaats aan de hand van de door de subsidieontvanger aangeleverde rapportages en bescheiden, alsmede de waarnemingen van daartoe aangewezen ambtenaren. De activiteiten dienen zowel naar aard, omvang als kwaliteit tot stand zijn gebracht zoals deze zijn vastgelegd in de verleningsbeschikking.
4.In de uitvoeringsregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct, zonder voorafgaande subsidieverlening, wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.
5.Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder a of b en artikel 19 eerste lid, onder a of b is ingediend, kan het college de subsidieontvanger maximaal twee maal een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen de gestelde termijn ingediend dan gaat het college over tot ambtshalve vaststelling.
Artikel 21. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
1.Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, kunnen deze door de subsidieaanvrager berekend worden met gebruikmaking van de in de uitvoeringsregeling of bij de subsidieverlening voorgeschreven berekeningswijze en voorgeschreven definities.
2.Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
Artikel 22. Onvoorziene gevallen
Het college treft in alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet de nodige voorzieningen.
1.Het college kan deze verordening in individuele gevallen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover de toepassing van die bepalingen voor de subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de betrokken bepalingen te dienen doelen.
2.Toepassing van het eerste lid wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.
1.Bij het in werking treden van deze verordening vervalt de Algemene subsidieverordening, vastgesteld op 27 maart 2008 en gewijzigd op 22 april 2010.
2.Op aanvragen tot vaststelling van subsidie die op basis van de onder het eerste lid genoemde verordening is verleend, blijft die verordening van toepassing.
3.Op aanvragen tot verlening van een jaarlijkse subsidie voor kalenderjaar 2015 is deze verordening van toepassing.
4.Op aanvragen tot het verlenen van een incidentele subsidie die op basis van de onder het eerste lid genoemde verordening zijn ingediend en waarover bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, blijft die verordening van toepassing.
5.Verwijzingen in de uitvoeringsregelingen naar de artikelen van de Algemene subsidieverordening 2008 worden geacht te verwijzen naar artikelen in deze verordening waarin hetzelfde onderwerp wordt geregeld.
6.Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op aanvraag op basis van de Algemene subsidieverordening 2008 wordt beslist met toepassing van die verordening.
7.Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening gemeente Apeldoorn 2014 en treedt in werking op 1 maart 2014.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 30 januari 2014
Gepubliceerd in het Apeldoorns Stadsblad d.d. 5 maart 2014
Inwerking getreden d.d. 1 maart 2014
TOELICHTING ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING
ALGEMEENDe afgelopen vijf jaar zijn er diverse verbetermogelijkheden geconstateerd ten aanzien van de Algemene Subsidieverordening (Asv) 2008. Deze verbetermogelijkheden betreffen de opbouw en inhoud van de Asv en de daaraan gekoppelde uitvoeringsregelingen en leiden tot een eenvoudiger, efficiënter en logischer subsidiekader. Bovendien is aansluiting gezocht bij de model Asv van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) die recent is verschenen.De Asv is gebaseerd op Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en bevat bevoegdheden van het college ten aanzien van het verlenen en vaststellen van subsidies en de voorwaarden en verplichtingen die daarmee samenhangen. Op grond van de Asv stelt het college een uitvoeringsregeling vast waarin hoofdstuksgewijs de activiteiten per in de gemeentebegroting opgenomen programma (beleidsterrein) genoemd staan die voor subsidie in aanmerking komen.
In de begripsbepalingen zijn alleen de noodzakelijke begrippen en de gebruikte afkortingen opgenomen. Begrippen zoals subsidie of subsidieplafond zijn gedefinieerd in de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2. Reikwijdte verordening / bevoegdheid college
De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verplicht de gemeente bij wettelijk voorschrift aan te geven voor welke activiteiten een subsidie kan worden verkregen (artikel 4:23, eerste lid). De Algemene subsidieverordening (hierna: Asv) geeft op grond van dit artikel aan dat subsidie kan worden verstrekt voor onderwerpen van de programma’s die de gemeenteraad jaarlijks vaststelt en die zijn opgenomen in de gemeentebegroting. In feite zijn dit de beleidsterreinen waarop subsidies kunnen worden verstrekt. De Asv is niet van toepassing op subsidies waarvoor in een afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen, waaronder in ieder de Verordening op de fractieassistentie.
Ook krijgt in het eerste lid het college op grond van artikel 156, eerste lid van de Gemeentewet de bevoegdheid van de gemeenteraad gedelegeerd om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Asv van toepassing is. Met besluiten over het ‘verstrekken’ van subsidies in plaats van ‘verlenen’ van subsidies wordt beoogd de bevoegdheid te delegeren om te besluiten over het gehele subsidieproces, dus ook het bevoorschotten, lager vaststellen, terugvorderen, overeenkomsten sluiten als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb en dergelijke. Het college neemt daarbij de gemeentebegroting en subsidieplafonds (artikel 4:25, tweede lid, van de Awb) in acht.
Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld incidentele subsidies en begrotingssubsidies) is de Asv ook van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid geheel of gedeeltelijk van de Asv af te wijken als daartoe aanleiding bestaat.
Artikel 3. Subsidieontvanger Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 4. Uitvoeringsregeling
In dit artikel delegeert de raad op grond van artikel 156, eerste lid van de Gemeentewet de bevoegdheid om ter uitvoering van de Asv een uitvoeringsregeling vast te stellen waarin in ieder geval de concrete subsidiabele activiteiten per beleidsterrein worden opgenomen.
Artikel 5. Subsidieplafond, begrotingsvoorbehoud en indexering In de Awb zijn in de artikelen 4:25 tot en met 4:28 de belangrijkste bepalingen rondom het werken met een ‘subsidieplafond’ gegeven. De raad is in beginsel bevoegd om bij de vaststelling van de begroting subsidieplafonds vast te stellen. Omdat het in veel gevallen om algemene financiële kaders gaat die niet zijn uitgesplitst per subsidiabele activiteit, kan het nodig zijn dat er na de vaststelling van de begroting nadere besluitvorming noodzakelijk is ten aanzien van de subsidieplafonds. Ingevolge het eerste lid stelt het college deze subsidieplafonds vast. Vanzelfsprekend dient het college de plafonds vast te stellen binnen de financiële kaders die de raad voor een bepaald programma op de begroting beschikbaar heeft gesteld.
Het tweede en derde lid zijn opgenomen om te voldoen aan het bepaalde in artikel 4:28 van de Awb. Als het subsidieplafond moet worden vastgesteld of de aanvragen moeten worden ingediend voordat de begroting is vastgesteld, moet bij de bekendmaking van dat plafond gewezen worden op de mogelijkheid van verlaging. Alleen dan kan dat subsidieplafond worden ingeroepen tegen aanvragen die zijn ingediend voordat de verlaging is bekendgemaakt, althans als die verlaging het gevolg was van de vaststelling van de begroting. Dit is geregeld in het derde lid. Het college, dat op grond van artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, wordt hier verplicht (in de lijn van de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb) in bepaalde gevallen een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid).
Artikel 6. Subsidietijdvak Subsidieverstrekking vindt plaats voor een tijdvak van ten hoogste een kalenderjaar. Indien door de raad een beleidskaders is vastgesteld voor een periode van twee tot maximaal vier jaar vindt subsidieverstrekking nog steeds jaarlijks plaats. Deze beleidskaders bevatten de beleidsdoelen en de prestaties die geleverd moeten worden op een bepaald beleidsterrein.
Artikel 7. Aanvraag tot subsidieverlening In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Een aanvraag kan ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken bij de aanvraag overlegd dienen te worden. Het vierde en vijfde lid zijn opgenomen om ervoor te zorgen dat alleen de voor de aanvraag noodzakelijke gegevens worden opgevraagd.
Artikel 8. Termijnen met betrekking tot de aanvraag De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er is onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar worden verstrekt en andersoortige subsidies die worden versterkt voor bepaalde concreet omschreven en vaak in de tijd nauwkeurig afgebakende activiteiten. In het derde en vierde lid worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar en andersoortige subsidies. Daarnaast gaat het ook hier om een hoofdregel, waarvan -als dat nodig wordt geacht- in de uitvoeringsregeling van afgeweken kan worden (vijfde lid).
Artikel 9. Weigerings- en intrekkingsgronden
In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid en 4:35 van de Awb, met nadere facultatieve gronden aangevuld. Onderdelen a t/m d en g spreken voor zich. Onderdeel e geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt. Onderdeel f betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) niet kan doorstaan. Bij deze weigeringsgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd of zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij alleen om de integriteit van de persoon dan wel de rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. Naast het weigeren van de subsidie, kan het college in dergelijke gevallen ook een reeds verleende of vastgestelde subsidie intrekken (tweede lid). Onderdeel h geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als door subsidieverstrekking de Europese staatssteunregels zouden worden geschonden. Onderheel i geeft het college de bevoegdheid om in de uitvoeringsregeling, als bedoeld in artikel 4, nog aanvullende weigeringsgronden op te nemen die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.
Dit artikel schrijft voor welke onderwerpen tenminste in het besluit tot subsidieverlening moeten worden geregeld. Onderdeel b maakt duidelijk dat het besluit tot bevoorschotting gelijktijdig en ambtshalve (collegebesluit zonder voorafgaande aanvraag) plaatsvindt met de beschikking tot subsidieverlening. De subsidieontvanger hoeft geen specifieke aanvraag tot bevoorschotting in te dienen.
Artikel 11. Doelgebonden en niet doelgebonden verplichtingen
De Awb onderscheid drie soorten verplichtingen: de standaardverplichtingen (artikel 4:37), de overige doelgebonden verplichtingen (artikel 4:38) en de niet-doelgebonden verplichtingen (artikel 4:39). Ingevolge artikel 4:38 kunnen ook andere verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie worden opgelegd. Dit kan alleen bij of krachtens wettelijk voorschrift. Wat betreft de niet-doelgebonden verplichtingen (artikel 4:39) eist de Awb dat deze bij wettelijk voorschrift worden geregeld. Het zijn verplichtingen die erop gericht zijn een ander beleidsdoel te realiseren dan het doel dat het bestuursorgaan met de subsidie voor ogen heeft. De grondslag voor zowel de doelgebonden als de niet-doelgebonden verplichtingen is in artikel 11 gegeven.
Artikel 12. Meldings- en informatieplicht
Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt.
Artikel 13. Voorzieningen en reserves Dit artikel bepaalt dat het college regels vast stelt waarin voor de verschillende categorieën subsidieontvangers een maximum aan de hoogte van de voorzieningen en reserves wordt gesteld.
Artikel 14. Vergoeding voor vermogensvorming Sommige instellingen bouwen uit de jarenlang ontvangen subsidies voorzieningen en reserves op. Het is wenselijk dat dit vermogen terugvloeit naar de gemeente, wanneer daartoe aanleiding bestaat zoals bij het beëindigen van de activiteiten. Artikel 4:41 van de Awb bepaalt dat een subsidieontvanger kan worden verplicht het met de subsidie opgebouwd vermogen te vergoeden in bepaalde situaties. Het opleggen van deze plicht is alleen mogelijk wanneer dit in wettelijk voorschrift is bepaald en daarbij aangeeft hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald. Hiertoe is artikel 14 opgenomen.
. ControleprotocolDit artikel bepaalt dat het college een controleprotocol vast stelt. Het protocol bevat de handleiding voor de accountant van de subsidieontvanger met betrekking tot de inrichting van de financiële verantwoording en de wijze van uitvoering van de controle.
Artikel 16. Inrichting administratie Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 17. Eindverantwoording subsidies tot en met € 10.000
Kenmerkend voor subsidies tot en met € 10.000 is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend; er wordt niet meer standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 12). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger. De subsidieontvanger hoeft geen verzoek tot vaststelling in te dienen. In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling (eerste lid onder b), wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen twaalf weken nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin specifieke rapportageverplichtingen worden opgelegd.
Artikel 18. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 10.000 tot en met € 200.000
Dit artikel regelt wanneer een aanvraag tot vaststelling moet worden ingediend en welke gegevens en bescheiden daarbij worden overgelegd. Ook hier geldt dat wanneer een aanvraagformulier door het college is vastgesteld, daarvan gebruik moet worden gemaakt. Ingevolge artikel 10 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. De eisen die aan de aanvraag worden gesteld, worden groter naarmate het subsidiebedrag hoger is. Zo is een financieel verslag of jaarrekening, als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 Burgerlijk wetboek, vereist bij subsidiebedragen van € 50.000,- en meer. Het college kan in het besluit tot verlening van de subsidie bepalen dat het financieel verslag c.q. de jaarrekening vergezeld moet gaan van een accountants-verklaring (omtrent de getrouwheid van de jaarrekening (sub d), opgesteld overeenkomstig het controleprotocol als bedoeld in artikel 15. Het derde lid biedt de basis om in uitvoeringsregeling of in het besluit tot subsidieverlening te bepalen dat er ook andere (andere, meerdere of mindere) gegevens gevraagd worden.
Artikel 19. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 200.000
Dit artikel regelt wanneer een aanvraag tot vaststelling moet worden ingediend en welke gegevens en bescheiden daarbij worden overgelegd. Ook hier geldt dat wanneer een aanvraagformulier door het college is vastgesteld, daarvan gebruik moet worden gemaakt.
Ingevolge artikel 10 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten.
Het derde lid biedt de basis om in uitvoeringsregeling of in het besluit tot subsidieverlening te bepalen dat er ook andere (andere, meerdere of mindere) gegevens gevraagd worden.
Artikel 20. Subsidievaststelling
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 21. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in de uitvoeringsregeling of bij de subsidieverlening vastgelegd dienen te worden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
Artikel 22. Onvoorziene gevallen
Dit artikel spreekt voor zich.
De Asv bevat een algemene hardheidsclausule die het college de mogelijkheid biedt af te wijken van het bepaalde in de verordening wanneer toepassing van de bepalingen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.