Organisatie | Boekel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken Wet Sociale Werkvoorziening |
Citeertitel | Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken Wet sociale werkvoorziening Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant |
Vastgesteld door | gedelegeerde functionaris |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet sociale werkvoorziening, artikel 7 lid 10
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-08-2010 | 24-06-2008 | Nieuwe regeling | 24-06-2008 Weekblad Boekel & Venhorst, 03-08-2010 | Z/1159 / Ai22967 |
Het Algemeen Bestuur van het Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant;
gelezen het voorstel van het Dagelijks Bestuur van het Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant d.d. 24-06-2008;
gehoord de raden van de aan het Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant deelnemende gemeenten;
gelet op artikel 7, tiende lid, van de Wet sociale werkvoorziening;
overwegende dat het Algemeen Bestuur bij verordening nadere regels dient te stellen met betrekking tot het verstrekken van persoonsgebonden budgetten;
Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken Wet Sociale Werkvoorziening
Artikel 2 De hoogte van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten
Het Dagelijks Bestuur stelt elk jaar vóór 31 december de hoogte vast van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten per te verstrekken persoonsgebonden budget voor het daaropvolgende jaar.
Artikel 5 De voorwaarden om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget begeleid werken Wsw
De algemeen directeur verstrekt namens het Dagelijks Bestuur op aanvraag van de Wsw-geïndiceerde die recht heeft op plaatsing of een dienstverband in de zin van de Wsw heeft, een persoonsgebonden budget begeleid werken Wsw in de vorm van een subsidie aan de werkgever, een vergoeding voor de begeleiding en eventueel een eenmalige vergoeding voor de noodzakelijke aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht, indien de werkgever en de begeleidingsorganisatie aan de volgende voorwaarden voldoen:
De periodieke subsidie aan de werkgever kan niet meer bedragen dan de voor de aanvrager beschikbare rijkssubsidie minus de som van de vastgestelde uitvoeringskosten, de vastgestelde vergoeding voor de begeleidingsorganisatie (incl. BTW) en te verstrekken vergoedingen op grond van artikel 9 van deze verordening.
Artikel 7 Herziening van de periodieke subsidie
De periodieke subsidie kan ambtshalve worden herzien of op verzoek van de werkgever indien er gerede aanleiding is voor een herbeoordeling van de loonwaarde van de Wsw-geïndiceerde.
Artikel 9 Vergoeding voor eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht
De algemeen directeur kan op verzoek van de Wsw-geïndiceerde een vergoeding verstrekken voor de eenmalige kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht als uit een deskundigenrapport blijkt dat aanpassingen op de werkplek noodzakelijk zijn op grond van de beperkingen van de Wsw-geïndiceerde.
Artikel 10 Het besluit tot verlenen van de periodieke subsidie
De algemeen directeur stelt namens het Dagelijks Bestuur de periodieke subsidie vast, nadat de IBN-groep akkoord is met de inhoud van het begeleidingsplan. Zodra het begeleidingsplan en de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk getekend zijn en een kopie van beide aan de IBN-groep is verstrekt, zal worden overgegaan tot een maandelijkse betaling van de periodieke subsidie aan de werkgever mits hij voldoeet aan het gestelde in artikel 11.
Aldus besloten door het Algemeen Bestuur van het Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant in de openbare vergadering van 24-06-2008
Op 1 januari 2008 is de herziene Wet sociale werkvoorziening (Wsw) in werking getreden. Deze wet bevordert dat Wsw-geïndiceerden meer in een reguliere werkomgeving gaan werken. Om deze doelstelling te verwezenlijken zijn in de herziene wet enkele belangrijke wijzigingen doorgevoerd. Zo zijn regie en sturing op de Wsw nadrukkelijker in handen gelegd van gemeenten. Gemeenten worden hiermee gestimuleerd een visie te ontwikkelen op welke wijze zij het doel van de wet, het realiseren van aangepaste arbeid die aansluit bij de capaciteiten en mogelijkheden van de Wsw-geïndiceerde, het beste kunnen verwezenlijken.
Een tweede verandering heeft betrekking op het geven van meer rechten en keuzemogelijkheden aan Wsw-geïndiceerden, waaronder het recht op een persoonsgebonden budget (PGB) voor begeleid werken.
De wet verplicht om bij verordening nadere regels vast te stellen over de wijze waarop vorm wordt gegeven aan het PGB (artikel 7, tiende lid, Wsw). Binnen zes maanden na inwerkingtreding van de wet moet deze verordening zijn vastgesteld. Pas nadat de verordening is vastgesteld, kunnen de Wsw-geïndiceerden aanspraak maken op begeleid werken met een PGB.
Twee vormen van begeleid werken
Sinds 1998 kent de Wsw de mogelijkheid van begeleid werken door Wsw-geïndiceerden bij een reguliere werkgever. Het begeleid werken was onder de oude wet geregeld in het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken. Bij deze vorm van begeleid werken ligt het initiatief om begeleid werkenplekken tot stand te brengen bij de IBN-groep in opdracht van het schap. Het instrument begeleid werken blijft ook onder de nieuwe wet bestaan (artikel 7, eerste lid).
Naast het begeleid werken introduceert de nieuwe Wsw het begeleid werken via de figuur van het persoonsgebonden budget (PBG). Tussen beide vormen van begeleid werken bestaat een aantal verschillen. Zo is begeleid werken met een PGB als een recht voor elke Wsw-geïndiceerde geformuleerd. Elke Wsw-geïndiceerde heeft recht op begeleid werken met een PGB als de aanvraag aan de wettelijke eisen en gemeentelijke voorwaarden voldoet. Bovendien ligt bij begeleid werken met ene PGB het initiatief bij de Wsw-geïndiceerde zelf.
De Wsw-geïndiceerde, of iemand namens hem, zal een PGB bij het Werkvoorzieningschap/IBN-groep moeten aanvragen en om dit te kunnen doen zal hij zelf een werkgever en een begeleidingsorganisatie moeten aandragen en de werkplekaanpassing moeten regelen.
Als een Wsw-geïndiceerde (of een door hem ingeschakelde begeleidingsorganisatie) een werkgever vindt die hem een adequate werkplek aanbiedt, de begeleiding op de werkplek adequaat wordt geregeld én de kosten van begeleid werken binnen het beschikbare budget vallen, dan is de IBN-groep, namens het Werkvoorzieningschap en binnen de kaders van de verordening (na de aanvraag te hebben beoordeeld) verplicht de wens van deze Wsw-geïndiceerde te honoreren. Iedere Wsw-geïndiceerde komt in beginsel in aanmerking voor begeleid werken met een PGB. Hij of zij hoeft daarvoor niet een positief advies begeleid werken te hebben gekregen. Wél is het hebben van een sw-indicatie een vereiste en kan iemand die op de wachtlijst staat pas een beroep doen op het PGB als hij of zij aan de beurt is voor plaatsing naar werk. Ook een sw-werknemer met een bestaand dienstverband kan een beroep doen op een PGB.
Het verschil tussen begeleid werken dat door de IBN-groep wordt georganiseerd en begeleid werken met een PGB is uitsluitend gelegen in de procedurele wijze waarop een begeleid werkenplek tot stand wordt gebracht. Als de begeleid werkenplek eenmaal is gerealiseerd zijn er in beginsel geen verschillen. Dit betekent dat gemeenten bij het stellen van regels voor het begeleid werken met een PGB in beginsel zoveel mogelijk kunnen aansluiten bij de wijze waarop in het algemeen het begeleid werken op dit moment is georganiseerd. Dit geldt met name voor de eisen die aan werkgevers en aan begeleidingsorganisaties worden gesteld.
De regeling van begeleid werken met een PGB
Het begeleid werken met een PGB wordt geregeld in artikel 7, tweede tot en met vierde lid van de wet. Artikel 7, tweede lid, Wsw regelt de voorwaarden om voor een PGB voor begeleid werken in aanmerking te komen.
Het Werkvoorzieningschap kan een verzoek van een Wsw-geïndiceerde om voor een PGB in aanmerking te komen niet weigeren, als:
Het PGB bestaat uit drie bestanddelen:
Een periodieke subsidie die wordt verstrekt aan de werkgever waar de Wsw-geïndiceerde in dienst is.
Deze subsidie is primair bedoeld als een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met geringere arbeidsproductiviteit. Ook kan deze subsidie worden gebruikt als een vergoeding voor structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een Wsw-geïndiceerde. Daarbij kan worden gedacht aan opleidingskosten, reiskosten of kosten voor intermediaire activiteiten ten behoeve van mensen met een visuele of auditieve handicap (zoals een voorleeshulp of een doventolk).
Een vergoeding voor de eenmalige op grond van de beperkingen van de geïndiceerde noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht (artikel 7, derde lid, Wsw). Hieronder worden bijvoorbeeld kosten verstaan die gemaakt worden voor technische aanpassingen in de werkplek. Het Werkvoorzieningschap kan deze vergoeding verstrekken, ze is daartoe niet verplicht.
Het PGB is dus geen rugzakje: de Wsw-geïndiceerde krijgt geen zak met geld mee. In feite moet het PGB als hier bedoeld ook eerder worden gezien als een persoonsvolgend budget. Het PGB wordt aangevraagd door de Wsw-geïndiceerde, maar de subsidie en vergoeding worden verstrekt aan de werkgever respectievelijk de begeleidingsorganisatie. De Wsw-geïndiceerde heeft geen recht op een bepaald budget. Het uitganspunt van de wet is dat een Wsw-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Het Dagelijks Bestuur heeft de bevoegdheid te toetsen of het bedrag van de aangevraagde periodieke subsidie en de periodieke vergoeding nodig is om de bereffende Wsw-geïndiceerde op een adequate wijze begeleid te laten werken of dat kan worden volstaan met een lager bedrag.
De onderwerpen in de verordening
In artikel 7, tiende lid, Wsw staan de onderwerpen genoemd die in ieder geval in de verordening moeten worden geregeld:
Naast deze vier verplichte onderwerpen kan nog een aantal andere zaken bij of krachtens de verordening worden geregeld. Het gaat dan om voorwarden die gesteld kunnen worden aan de werkgever en de werkplek van de Wsw-geïndiceerde.
Het Dagelijks Bestuur zal bij elke aanvraag van een PGB moeten beoordelen of de voorgestelde werkplek adequaat is. In verband hiermee kunnen eisen worden gesteld aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek. Omdat begeleid werken met een PGB een recht is voor alle Wsw-geïndiceerden, zullen eventuele beperkingen van dit recht in de vorm van eisen aan de werkgever of aan de werkplek bij verordening worden geregeld.
Daarnaast kunnen ook procedurele bepalingen in de verordening worden opgenomen die verband houden met het feit dat een PGB moet worden aangevraagd. Het gaat dat om aangelegenheden als gegevens en documenten die bij de aanvraag voor een PGB moeten worden overlegd, de beslistermijn en de bevoegdheid van het Dagelijks Bestuur om een subsidie te wijzigen (te verlagen of in te trekken).
De Wsw maakt een onderscheid tussen subsidies en vergoedingen. De periodieke betalingen aan een werkgever worden als een subsidie aangemerkt en de periodieke betalingen aan de begeleidingsorganisatie als een vergoeding.
Om vast te stellen of een bepaalde geldverstrekking een subsidie is (die op basis van een beschikking wordt verstrekt) of een commerciële transactie (waarvoor een overeenkomst wordt gesloten) doet de naamgeving van de geldverstrekking niet ter zake. Als tegenover de betaling een reële economische tegenprestatie staat (in de vorm van een concrete dienst of concreet product), is er sprake van een commerciële transactie. Staat tegenover de betaling geen duidelijke economische tegenprestatie, dan is er sprake van een subsidie. Dit betekent dat de periodieke subsidie aan de werkgever en de vergoeding voor de eenmalige kostne van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht, moeten worden aangemerkt als een subsidie. Tegenover deze betalingen staan geen economische tegenprestaties van de werkgevers.
De periodieke vergoeding aan een begeleidingsorganisatie moet worden opgevat als een commerciële transactie. De IBN-groep koopt namens het Werkvoorzieningschap een dienst in bij de begeleidingsorganisatie en betaaltdaarvoor in principe de marktplaats.
Het verstrekken van subsidies is een publiekrechtelijke rechtshandeling: het vindt plaats op basis van een beschikking. De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn in beginsel van toepassing op de subsidies die in het kader van het PGB worden verstrekt.
In de verordening kunnen nadere regels worden gesteld over de subsidieverstrekking in het kader van het PGB. De verstrekking van periodieke vergoedingen aan een begeleidingsorganisatie is privaatrechtelijk van aard. Hierover hoeven in de verordenig geen regels te worden gesteld.
De bevoegdheid om de verordening vast te stellen
De Wsw geeft de gemeenteraad de opdracht om bij verordening nadere regels te stellen ten aanzien van de wijze waarop vorm wordt gegeven aan het PGB (artikel 7, tiende lid, Wsw).
De raden kunnen deze verordenende bevoegdheid overdragen aan het bestuur van een gemeenschappelijke regeling. Het moet dan wel gaan om een gemeenschappelijke regeling waarbij een openbaar lichaam is ingesteld. Het Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant is een voorbeeld van een gemeenschappelijke regeling met een openbaar lichaam. In dat geval is het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling bevoegd om de verordening vast te stellen.
In de praktijk, zoals ook in Brabant Noordoost, blijken veel van de bestaande gemeenschappelijke regelingen op het terrein van de sociale werkvoorziening een of meer bepalingen te bevatten die er op neerkomen dat alle raads- en Dagelijks Bestuurbevoegdheden als genoemd in de Wsw automatisch worden overgedragen aan de gemeenschappelijke regeling. Indien na de inwerkingtreding van de nieuwe Wsw de tekst van zo'n gemeenschappelijke regeling niet wordt aangepast, heeft dat tot gevolg dat de bevoegdheid van de raad om de verordening vast te stellen overgaat naar het algemeen bestuur van het schap.
Het Algemeen Bestuur van het Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant is dan ook bevoegd om deze verordening vast te stellen.
Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in de Wet sociale werkvoorziening ook van toepassing zijn op deze verordening.
Artikel 7, tiende lid, Wsw bepaalt dat de gemeenteraad, in deze het Algemeen Bestuur van het Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant, bij verordening regels stelt over de hoogte van de aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis. Artikel 2 van deze verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt bepaald dat het Dagelijks Bestuur elk jaar de hoogte van de eigen uitvoeringskosten van begeleid werken met een PGB vaststelt.
Het Dagelijks Bestuur doet dit op voorstel van de IBN-groep.
De uitvoeringskosten woren afgetrokken van de rijkssubsidie die voor de Wsw-geïndiceerde beschikbaar is. Het bedrag dat dan resteert, minus de som van de vastgestelde vergoeding voor de begeleidingsorganisatie en te verstrekken vergoedingen op grond van artikel 7 van deze verordening, levert het bedrag op dat maximaal beschikbaar is voor een loonkostensubsidie. Als een Wsw-geïndiceerde een loonkostensubsidie aanvraagt welke hoger is dan dat bedrag, kán het Dagelijk Bestuur deze aanvraag weigeren (artikel 7, tweede lid, onderdeel b, Wsw). Het Dagelijks Bestuur mag wel een hoger bedrag aan loonkostensubsidie verstrekken, maar is daartoe niet verplicht.
Het Dagelijks Bestuur hoeft niet elke aanvraag om een PGB die gelijk is aan of lager is dan het beschikbare bedrag zonder meer te honoreren. Het uitganspunt van de wet is dat een Wsw-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Er bestaat geen recht op een bepaald budget. Het Dagelijks Bestuur heeft de bevoegdheid te toetsen of het bedrag van de aangevraagde periodieke subsidie en de periodieke vergoeding nodig is om de betreffende Wsw-geïndiceerde op een adequate wijze begeleid te laten werken of dat kan worden volstaan met een lager bedrag.
De Wsw-geïndiceerde zal het PGB moeten aanvragen. Omdat begeleid werken met een PGB leidt tot een subsidierelatie met de werkgever (in verband met het verstekken van een periodieke subsidie) en een contractrelatie met de begeleidingsorganisatie (in verband met het verstrekken van een periodieke vergoeding), zullen ook de werkgever en de begeleidingsorganisatie van de Wsw-geïndiceerde het begeleidingsplan moeten ondertekenen. In dit begeleidingsplan wordt aangegeven op welke wijze het begeleid werken door de Wsw-geïndiceerde zal gaan plaatsvinden.
Op basis van dit plan beslist de algemeen directeur namens het Dagelijks Bestuur of een periodieke subsidie aan de werkgever en een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie worden verstrekt en voor welke bedragen. Vervolgens vindt de verstrekking van de periodieke subsidie aan de werkgever plaats op basis van een beschikking en de verstrekking van een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie op basis van een overeenkomst.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Het Dagelijks Bestuur zal bij elke aanvraag van een PGB beoordelen of de inpasssing in de arbeid van betrokkene, met inbegrip van begeleiding op zijn werkplek adequaat wordt verzorgd (artikel 7, eerste lid, Wsw). In verband hiermee worden eisen gesteld aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek. Met betrekking tot lid 2 sub c wordt opgemerkt dat het minimum aantal van 4 uur per week overeenkomstig de huidige regelgeving is. Wijziging van regelgeving op dit punt zal gevolgd worden. Ingevolge artikel 7, tiende lid, Wsw dienen bij verordening de voorwaarden te worden geregeld waaronder het Dagelijks Bestuur een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de Wsw-geïndiceerde zelf is aangewezen.
Bij verordening dienen nadere regels te worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld (artikel 7, tiende lid, onderdeel a, Wsw). De periodieke subsidie bestaat uit een loonkostensubsidie en eventueel ook uit een vergoeding voor structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een Wsw-geïndiceerde (bijvoorbeeld reiskosten of kosten voor intermediaire activiteiten).
Het doel van de loonkostensubsidie is het verstrekken van een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit van de Wsw-geïndiceerde. Om te kunnen bepalen wat de hogte van de loonkostensubsidie moet zijn, zal inzicht moeten bestaan in de verdiencapaciteit (loonwaarde) van de betrokken Wsw-geïndiceerde. Daarbij gaat het niet alleen om de (veronderstelde) loonwaarde van de betrokken Wsw-geïndiceerde, maar ook om het functieprofiel van de te vervullen functie en het daarbij behordende (CAO-)loon.
In dit artikel is geregeld dat het Dagelijks Bestuur de loonwaarde kán vaststellen op basis van een loonwaardeonderzoek. Het Dagelijks Bestuur hoeft dus niet in alle gevallen de loonkostensubsidie op zo'n onderzoek te baseren. In de gevallen waarin de loonwaarde wordt bepaald op minder dan 40% ten opzichte van een ongesubsidieerde werknemer, zal er steeds een loonwaardeonderzoek plaatsvinden.
De productiviteit (en daarmee de loonwaarde) van een Wsw-geïndiceerde kan toenemen als deze persoon langer op een begeleid werkenplek werkzaam is. Als dat het geval is, kan de loonkostensubsidie (als onderdeel van de periodieke subsidie) worden verminderd. Dit artikel geeft de mogelijkheid voor het Dagelijks Bestuur om de subsidie te verlagen als de loonwaarde van de betrokken Wsw-geïndiceerde toeneemt. Het is ook denkbaar dat de loonwaarde van een Wsw-geïndiceerde minder is dan werd verondersteld toen het PGB werd toegekend. In dat geval kan de werkgever het Dagelijks Bestuur verzoeken de subsidie te verhogen. De werkgever en de algemeen directeur namens het Dagelijks Bestuur moeten hun verzoek om herziening van de periodieke subsidie met redenen omkleden.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
De verordening dient regels te bevatten die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder het Dagelijks Bestuur aan de werkgever een vergoeding verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht (artikel 7, tiende lid, Wsw). Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting.
Het eerste lid bepaalt dat een eenmalige vergoeding alleen wordt verstrekt op basis van een deskundigenrapport. Dit rapport moet zijn opgesteld door een daartoe gekwalificeerde instantie. In het derde lid wordt een maximum gesteld aan de hoogte van de vergoeding. De gedachte hierachter is dat als de kosten boven dit bedrag uitgaan de aangeboden arbeidsplaats als niet passend moet worden beschouwd.
Het vijfde lid bepaalt dat het Dagelijks Bestuur de wijze van uitbetaling van de vergoeding regelt. Daarbij kan worden gedacht aan de termijnen van betaling. Het ligt voor de hand dat de grotere bedragen in termijnen worden uitbetaald. Het voordeel van betalingen in termijnen is dat de betaling kan worden stopgezet op het moment dat de dienstbetrekking wordt beëindigd.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.