Organisatie | Neder-Betuwe |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe houdende regels betreffende wet Bibob Beleidsregels Wet Bibob gemeente Neder-Betuwe 2005 |
Citeertitel | Beleidsregels Wet Bibob gemeente Neder-Betuwe 2005 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-08-2016 | artikel 3, toelichting | 18-07-2016 | Z/16/40602-INT/60949 | ||
01-09-2005 | 09-08-2016 | nieuwe regeling | 05-07-2005 Rhenense Betuwse Courant, 01-08-2005 | Onbekend. |
Het college van de gemeente Neder-Betuwe;
gelet op gelet op de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 3 van de Drank- en Horecawet en de artikelen 2:28 en 3:3 van de Algemene Plaatselijke Verordening
Artikel 10. Opschorten beslistermijn
Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt, wordt op grond van artikel 31 van de wet de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies is aangevraagd en eindigt met de dag waarop dat advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan vier weken nadat het bestuursorgaan een advies heeft aangevraagd.
Artikel 11. Weigering en aanvullende voorwaarden
Het bestuursorgaan kan de aanvraag weigeren, de beschikking intrekken, indien sprake is van een mindere mate van gevaar die niet kan worden geweerd door het stellen van aanvullende voorwaarden en bovendien de gevolgen van deze weigering niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Deze beleidsregels zijn van toepassing op na de datum van inwerkingtreding ontvangen aanvragen en op de datum van inwerkingtreding afgegeven beschikkingen als bedoeld in artikel 3 en 4 van deze beleidsregels .
Besloten in de collegevergadering van 5 juli 2005, de secretaris
N.A. de Groot de voorzitter
ir. A.P. Heidema
Beleidsregels Wet Bibob Neder-Betuwe
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In de beleidsregels wordt een aantal definities beperkter gedefinieerd dan in de wet Bibob. Het gaat om de definities ‘beschikkingen’ en ‘betrokkene’. De genoemde begrippen worden in de beleidsregels
beperkt uitgelegd, vanwege de in de beleidsregels gemaakte keuze de wet niet van meet af aan in zijn geheel toe te passen. De beleidsregels zijn bijvoorbeeld niet op subsidies van toepassing.
In de beleidsregels wordt verder gebruik gemaakt van een aantal nieuwe definities. Het gaat om de definities ‘aanvraag’, ‘bestuursorgaan’ en ‘Bibobtoets’.
Gemeenten zijn niet verplicht gebruik te maken van de wet Bibob.
Aangezien het een nieuw instrument betreft en er nog de nodige ervaring mee moet worden opgedaan, wordt het voorstel gedaan de wet vooralsnog niet in de volle breedte toe te passen. Dit is nader uitgewerkt in de artikelen 3 en 4 van de beleidsregels. In artikel 3 wordt voorgesteld de wet toe te passen bij vergunningen ten behoeve van horeca-inrichtingen en seksinrichtingen.
a. Vergunningen ten behoeve van horeca-inrichtingen
De horecasector omvat alle inrichtingen vallend onder het bereik van de Drank- en Horecawet, de Opiumwet en hoofdstuk 2, afdeling 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening. De horecasector valt uiteen in alcoholverstrekkende en niet-alcoholverstrekkende horeca. Met alcoholverstrekkende horeca worden horecainrichtingen bedoeld, waarin bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse: café's en restaurants. Ten behoeve van deze inrichtingen is een vergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet vereist. Niet-alcoholverstrekkende horeca omvat de horeca-inrichtingen, waarin geen alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse: cafetaria’s, afhaalzaken.
Voor deze inrichtingen is een exploitatievergunning op grond van artikel 2:28 van de Algemene Plaatselijke Verordening vereist.
Voorgesteld wordt de wet Bibob toe te passen op cafés en restaurants (de natte horeca), cafetaria's en afhaalzaken (de droge horeca), indien sprake is van vestiging van een nieuw bedrijf, overname van een bestaand bedrijf of wijziging van de ondernemingsvorm, op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, sub i en ii van de beleidsregels. De toevoeging "indien sprake is van…" zorgt ervoor dat de wet vooralsnog niet in de volle breedte wordt toegepast. De Drank- en Horecawet en de APV schrijven namelijk voor dat in veel meer, dan in de genoemde, gevallen nieuwe vergunningen moeten worden aangevraagd (dit is bijvoorbeeld al zo wanneer een café van beheerder verandert). Aangezien het te ver voert om de wet op al deze vergunningaanvragen toe te passen, is de laatste zinsnede toegevoegd. Dit betekent echter niet dat in een concrete situatie, waarbij om een andere dan de bovengenoemde reden een vergunning wordt aangevraagd, er geen Bibobtoets zou kunnen plaatsvinden terwijl dit wel gewenst is. Indien aanleiding bestaat voor het vermoeden dat de beschikking of opdracht zou kunnen worden gebruikt ter facilitering van criminele activiteiten, mag er immers altijd getoetst worden op grond van artikel 4 van de beleidsregels. Bestaande inrichtingen worden tussentijds getoetst indien de vergunninghouder een wijzigingsvergunning aanvraagt of indien zich een intrekkingsgrond (tweede lid) of een bijzondere situatie als bedoeld in artikel 4 van de beleidsregels voordoet.
Vergunningen ten behoeve van seksinrichtingen
Met het begrip seksinrichtingen worden bedoeld de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimten waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, seksuele diensten worden aangeboden of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Binnen het begrip seksinrichtingen wordt nog onderscheid gemaakt tussen open en besloten prostitutie. Onder ‘open’ prostitutie verstaat men de raam- en straatprostitutie; onder ‘besloten’ prostitutie vallen de prostitutiebedrijven (de bordelen), de clubs, de privé-huizen en de escortservices. Om een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren is in Neder-Betuwe, net als in de meeste gemeenten, een exploitatievergunning (artikel 3:3 van de Algemeen Plaatselijke Verordening) nodig. Op deze exploitatievergunning zijn artikel 3 en artikel 7 van de wet van toepassing.
Voorgesteld wordt de wet Bibob toe te passen op seksinrichtingen, indien sprake is van vestiging van een nieuw bedrijf, overname van een bestaand bedrijf of wijziging van de ondernemingsvorm, op grond van
artikel 3, lid 1 onder a sub iii van de beleidsregels. Voor wat betreft de toevoegende zinsnede "indien sprake is van…", geldt hetzelfde als hetgeen is gesteld bij de horecavergunningen.
Artikel 4. Bijzondere situaties
De aanwijzing van categorieën in artikel 3 betekent niet dat de gemeente zich hiermee verplicht de toepassing van het Bibobinstrumentarium te beperken tot deze aangewezen categorieën. Het bestuursorgaan kan op grond van de in artikel 4 genoemde situaties namelijk ook besluiten tot de inzet van het Bibobinstrumentarium:
Artikel 4 maakt het bijvoorbeeld mogelijk om een aanvraag om een milieuvergunning aan een Bibobtoets te onderwerpen. De toepassing van de wet op subsidies is ingevolge artikel 6 van de Wet Bibob alleen toegestaan, indien dit in de desbetreffende subsidieregeling is bepaald.
Om bij betrokkene een Bibobtoets uit te kunnen voeren, wordt betrokkene verplicht gesteld om Bibobvragen te beantwoorden. In dit kader zijn door het bestuursorgaan, met inachtneming van artikel 30 van de wet, twee soorten Bibobvragenlijsten opgesteld: één gericht op natuurlijke personen en één gericht op rechtspersonen. Alle vragenlijsten worden door het bestuursorgaan bij openbaar bekend te maken
De vragen in deze vragenlijsten hebben onder andere betrekking op de financiering van de inrichting, het
eigendom van het pand waar een inrichting in is gevestigd, het eigendom van de inventaris en eventuele andere schulden die een aanvrager kan hebben. Met de informatie die naar aanleiding van deze vragen wordt aangeleverd kan het bestuursorgaan o.a. proberen meer zicht te krijgen op de zakelijke relaties van de aanvrager.
Het bestuursorgaan zal – pas nadat is gebleken dat weigering van de aanvraag niet mogelijk is met behulp van de reguliere weigeringsgronden – moeten beoordelen of er redenen aanwezig zijn de aanvraag te weigeren op grond van de wet of dat er redenen aanwezig zijn om een advies aan te vragen.
Dat toepassing van de wet Bibob slechts mogelijk is, indien alle het bestuursorgaan beschikbare mogelijkheden zijn benut, is opgenomen in het eerste lid van artikel 7. Ingevolge het tweede lid van artikel 7 bestaan er twee aanleidingen die in een concreet geval kunnen leiden tot een verzoek om advies aan het bureau Bibob:
Indien het bestuursorgaan van oordeel is dat een verzoek om advisering aan het bureau Bibob gerechtvaardigd is, dient het de aanvrager van dit voornemen op de hoogte te stellen. Deze informatieplicht is in het eerste lid van artikel 9 opgenomen en voorzien van de plicht om betrokkene te informeren over de opschorting van de beslistermijn die het gevolg is van een adviesaanvraag. Indien daadwerkelijk wordt overgegaan tot het aanvragen vaneen advies, dient deze aanvraag te worden voorzien van een afschrift van de mededelingsbrief aan betrokkene.
Het bureau Bibob neemt een verzoek om advies namelijk niet in behandeling indien betrokkene daarover niet vooraf is geïnformeerd.
Uitvoering van deze beleidsregels wordt één maal per 4 jaar geëvalueerd door het centrale coördinatiepunt. Onderwerpen voor de evaluatie kunnen zijn: knelpunten, benodigde capaciteit en budget,
juridische ontwikkelingen, samenwerking tussen partners, samenwerking met bureau Bibob, ervaringen binnen de branches en de beoordeling van de vraag of de wet Bibob nog op andere deelterreinen moet worden toegepast.
In dit artikel staat opgenomen dat lopende aanvragen volgens het ‘oude regime’ afgehandeld dienen te worden. In de gevallen dat dit niet wenselijk is, dient direct na de toewijzing van de aanvraag bekeken te worden of dit teruggedraaid kan worden middels intrekking van de beschikking.