Organisatie | Zwartewaterland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2014 |
Citeertitel | Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2014 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-07-2014 | 01-01-2015 | Onbekend | 15-05-2014 | Onbekend |
De raad van de gemeente Zwartewaterland;
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders, d.d. 11 maart 2014
Gelet op het bepaalde in artikel 147, eerste lid, Gemeentewet, en artikel 8 eerste lid 1 sub c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Zwartewaterland van 15 mei 2014
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder
hulpbehoevende: degene die, indien hij niet tezamen met een andere, niet tot het gezin behorende persoon de woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp zoals verzorging in een verzorgingstehuis of een andere inrichting ter verpleging of verzorging. Onder hulpbehoevende wordt ook verstaan een bloedverwant in de tweede graad die zorgbehoeftig is.
Deze verordening is uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening uitsluitend indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder zijn, doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.
Hoofdstuk 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm
De bijstandsverlening wordt eveneens vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 lid 1 van de verordening ten aanzien van:
Artikel 8 Anticumulatiebepaling
De toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 van deze verordening geschiedt zodanig dat de toepasselijke bijstandsnorm ten minste bedraagt:
Algemene toelichting Toeslagenverordening WWB 2013 gemeente Zwartewaterland.
De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 3.2 WWB. Paragraaf 3.3 WWB voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd die niet in een inrichting verblijven.
De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden,
alleenstaande ouders en gehuwden. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, welke wordt aangegeven in de toeslagenverordening, bedraagt maximaal 20 procent van het netto minimumloon en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar kan de toeslag afwijkend worden vastgesteld.
Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen. Het college is bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten) in afwijking van deze regel hoger of lager vast te stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.
De rijksnormen zijn gebaseerd op de leefvorm van de belanghebbende. Dat wil zeggen dat daarin geen verdere differentiatie wordt aangebracht dan die tussen gehuwden, alleenstaande ouders en alleenstaanden.
De rijksnormen voor personen van 21 tot de pensioengerechtigde leeftijd zijn:
a) voor gehuwden 100 % van het netto minimumloon;
b) voor alleenstaande ouders 70 % van het netto minimumloon;
c) voor alleenstaanden 50 % van het netto minimumloon.
Het uitkeringsniveau voor een alleenstaande en een alleenstaande ouder berust op de veronderstelling, dat deze de kosten van het bestaan geheel met een ander kan delen. Als dat niet het geval is, kan de gemeente deze rijksnorm verhogen met een gemeentelijke toeslag, die maximaal 20% van het netto minimumloon bedraagt.
Middels een gemeentelijke verordening wordt de bevoegdheid tot het maken van keuzes over de verlening van algemene bijstand versterkt.
Artikel 1 Begripsomschrijving.
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.
Lid 2 onderdeel d: gehuwdennorm
Voor het begrip ‘gehuwdennorm” wordt verwezen naar de norm voor gehuwden voor personen van 21 tot de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 21 lid c WWB.
Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkominggeschiedenis van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom is in deze verordening bepaalt dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB.
De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot de pensioengerechtigde leeftijd. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar.
De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB.
Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.
Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagen- en verlagingenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één of meer anderen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf hebben.
In het derde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben.
Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de WSF 2000 en de Wtos aan thuiswonende studenten reeds een lager bedrag wordt verstrekt. Aangezien de betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de alleenstaande ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toepassing zijn.
In onderdeel d van het derde lid wordt geregeld dat zorgbehoevenden eveneens niet worden meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag.
Artikel 4 Toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar
Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om een lagere toeslag toe te passen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21 jarige lager is dan dat voor een 22 jarige ligt het voor de hand om voor een 21 jarige een lagere toeslag toe te passen dan voor een 22 jarige.
In lid 2 is opgenomen dat een thuisinwonende geen recht heeft op een toeslag. De reden hiervoor is de verlaging zoals genoemd in artikel 6.
In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.
Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Evenals bij alleenstaanden wordt vanaf de vierde persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft geen noemenswaardige vermindering van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aanwezig geacht. Daarbij moet ook bedacht worden dat in de praktijk bij meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat, zodat de feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.
In het tweede lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de WSF 2000 en de Wtos aan thuiswonende studenten reeds een lager bedrag wordt verstrekt.
Hulpbehoevenden worden eveneens niet meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbenden vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een verlaging van de norm.
Artikel 6 Verlaging woonsituatie
Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie.
In dit artikel is onder a een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen.
In de verordening wordt overigens niet het begrip ‘woonkosten’ gehanteerd, maar ‘kosten van huur of hypotheeklasten’.
Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van krachtens dit artikel te voorkomen.
Een belanghebbende die geen woning bewoont, wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten.
De gemeente onderkent het belang van mantelzorg. Mantelzorg is de hulp- of zorgverlening aan zelfstandig wonende ouderen, zieken of gehandicapten door ‘naasten’ (familieleden en/of kennissen). De gemeente heeft aangegeven mantelzorg te willen ondersteunen. Wanneer inwoning noodzakelijk (dringende of onvermijdbare omstandigheid en waarbij de professionele hulpverlening op dat moment geen oplossing kan bieden) is vanwege de hulpbehoevendheid van de inwonende of de hoofdbewoner, dan kan toch een toeslag van 20 procent worden verstrekt c.q. er vindt geen verlaging van de gehuwdennorm plaats. De normale toeslag of geen verlaging geldt voor beiden. Dit betekent dat zowel voor de verzorger als voor degene die hulpbehoevend is de toeslag, of de gehuwdennorm, niet wordt gewijzigd.
Artikel 8 cumulatie van verlagingen.
De verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder een anti-cumulatiebepaling zou dat echter kunnen betekenen dat het college de bijstandsnorm (vanwege de samenloop van verlagingen) dermate laag moet vaststellen, dat feitelijk geen sprake meer is van een toereikende uitkering. Het college zou de bijstand vervolgens op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB hoger moeten vaststellen. Er is voor gekozen reeds in de Toeslagenverordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen waarop het college de bijstandsnorm (norm inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.
Het individualiseringsbeginsel kan echter met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende bijstandsnorm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, toch aanleiding bestaat om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende.
Op grond van artikel 18, lid 1, van de Wet werk en bijstand wordt de bijstand afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Door het opnemen van dit artikel wordt het individualiseringsprincipe ook in het toeslagen- en verlagingenbeleid tot uitdrukking gebracht.
Dit artikel spreekt voor zich.
In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.