Organisatie | Asten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Asten 2014 |
Citeertitel | Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Asten 2014 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Geen
Verordening maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Asten 2014
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2014 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 24-06-2014 | Onbekend |
Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het pgb
a.aan de aanvrager die recht heeft op een individuele voorziening;
b.indien de individuele voorziening ook in natura kan worden verstrekt; en
c.indien hiertegen geen overwegende bezwaren bestaan.
3.Van overwegende bezwaren, zoals genoemd in het tweede lid onder c, is
a.het ernstige vermoeden bestaat dat aanvrager een pgb niet besteedt aan datgene waarvoor het gegeven is. Dit vermoeden bestaat in ieder geval ten aanzien van de aanvrager van wie in het verleden misbruik of oneigenlijk gebruik van het pgb is vastgesteld;
de aanvrager naar het oordeel van het college niet in staat is om het pgb op een verantwoorde wijze te beheren. Een pgb wordt niet verstrekt aan de persoon:
1° die verkeert in staat van faillissement als bedoeld in de Faillissementswet;
2° die twee of meer schulden heeft waarvoor geen betalingsregeling is getroffen;
3° die wegens schuldenproblematiek wordt begeleid door de gemeente of een dienstverlenende instantie;
4° ten aanzien van wie door de rechter een schuldsanering is vastgesteld op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;
5° die onder curatele is gesteld, tenzij de curator zich bereid verklaart het pgb te beheren;
6° wiens goederen onder bewind zijn gesteld, tenzij de bewindvoerder zich bereid verklaart het pgb te beheren;
7° die naar het oordeel van het college, gelet op in de persoon gelegen factoren, naar verwachting niet in staat zal zijn het pgb op een verantwoorde wijze te beheren;
de verwachting bestaat dat binnen afzienbare tijd een vervanging van de voorziening nodig is dan wel de verwachting is dat de voorziening kortdurend wordt gebruikt. Wat heeft te gelden als “afzienbare tijd” of “kortdurend” hangt mede af van het type voorziening in relatie tot de gebruikelijke afschrijvingsduur; of
4.Indien een pgb wordt geweigerd ingevolge het derde lid van dit artikel, maar aan de overige criteria voor toekenning van een individuele voorziening wordt voldaan ingevolge artikel 5.2 eerste lid van de verordening, wordt een voorziening in natura verstrekt.
Het pgb wordt zo vastgesteld dat de aanvrager daarmee een voorziening kan
kopen of huren die gelijkwaardig is aan een voorziening in natura. In de regel is het pgb gelijk aan de werkelijke kosten van de door de aanvrager aan te schaffen voorziening. Maximumbedrag van het pgb is het bedrag dat het college aan haar leverancier betaalt voor de goedkoopst compenserende voorziening inclusief kosten van onderhoud, reparatie en eventuele kosten verbonden aan een verplichte WA-verzekering. Voor wat betreft de looptijd van het pgb dan wel de afschrijvingsduur wordt in beginsel aansluiting gezocht bij de afschrijvingstermijn zoals die wordt gehanteerd door de leveranciers met wie de gemeente een contract heeft.
Artikel 2:3 Uitbetaling pgb individuele voorziening en HbH
1.Uitbetaling van een pgb vindt, in geval van een incidentele verstrekking, plaats na overlegging van factuur waaruit realisatie van de gemaakte kosten blijkt door storting op de rekening van de aanvrager of degene die als diens wettelijke vertegenwoordiger optreedt.
2 uitbetaling pgb individuele voorziening Hbh vindt per kwartaal vooraf plaats.
Artikel 2:4 Verantwoording pgb voor HbH
3.In het kader van de verantwoording dient iedere budgethouder gedurende twee jaar na afloop van de looptijd van het pgb de bewijsstukken te bewaren en beschikbaar te houden voor het college.
Hoofdstuk 3 Bijzondere regels over de financiële tegemoetkoming
Artikel 3:2 Uitbetaling en verantwoording
1.Uitbetaling van de tegemoetkoming zoals genoemd in artikel 3:1 eerste lid sub a, b, c, e en sub g vindt plaats na overlegging van de bewijsstukken waaruit realisatie blijkt van de gemaakte kosten en uitvoering conform de gestelde eisen door de gemeente (middels een Programma van Eisen) (art. 3:1 eerste lid sub a, b en e) dan wel indien de situatie waarvoor de tegemoetkoming is verstrekt is gerealiseerd (art. 3:1 eerste lid sub c en d) door storting op de rekening van de aanvrager of degene die als diens wettelijke vertegenwoordiger optreedt.
2.Bij de verstrekking van een tegemoetkoming zoals genoemd in artikel 3:1 eerste lid sub f, vindt, voor wat betreft de in artikel 7:2 genoemde forfaitaire bedragen, betaling plaats per jaar. De eerste betaling vindt plaats na verzending van de beschikking. Indien de verstrekking ingevolge artikel 7:2 meer bedraagt dan de in dat artikel genoemde forfaitaire bedragen, vindt betaling van het meerkosten (hoger dan het forfaitair bepaalde bedrag) plaats nadat de hogere kosten zijn aangetoond.
Artikel 6:1 Type woonvoorzieningen
2.Een woonvoorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of een pgb in geval van trapliften en roerende woonvoorzieningen.
Artikel 6:2 Beoordeling primaat verhuizing
Indien het verhuisprimaat wordt toegepast en de aanvrager niet wenst te verhuizen, kan de aanvrager de mogelijkheid geboden worden van een vergoeding tot maximaal de € 3.500,-- onder de voorwaarde dat de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening geheel conform het programma van eisen wordt uitgevoerd.
Artikel 6:3 Financiële tegemoetkoming en pgb woonvoorzieningen
3.a. De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming
voor woningsanering, te weten het vervangen van zachte door harde vloerbedekking of vervanging van stoffering, is gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum van de bedragen zoals genoemd in Prijzengids Nibud.
De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de Huurtoeslag. De maximale duur voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting bedraagt zes maanden.
Een woonvoorziening kan worden getroffen voor het bezoekbaar maken van één woning indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling of in een woonvorm daarmee vergelijkbaar. De tegemoetkoming bedraagt maximaal € 5.000,-. Indien de aanvrager aantoonbaar hogere kosten heeft dan € 5.000,00, worden de werkelijke hogere noodzakelijke kosten vergoed.
Hoofdstuk 7 Vervoersvoorziening
Artikel 7:2 Financiële tegemoetkoming vervoerskosten
Indien de aanvrager aangewezen is op vervoer uitsluitend per rolstoeltaxi, wordt, indien sprake is van een contra-indicatie voor gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer, een financiële tegemoetkoming verstrekt van maximaal € 2.000,- per jaar. Indien de aanvrager aantoonbaar hogere kosten heeft dan € 2000,- per jaar, worden de werkelijke hogere noodzakelijke kosten vergoed.
Indien de aanvrager voor de korte en middenlange afstanden gebruik kan maken van een scootmobiel of daar waar het echtelieden betreft die beiden een financiële tegemoetkoming ontvangen, wordt de financiële tegemoetkoming in beginsel vastgesteld op 50% van de in dit artikel genoemde bedragen. Indien de aanvrager aantoonbaar hogere kosten heeft dan 50% van de in dit artikel genoemde bedragen, worden de werkelijke hogere noodzakelijke kosten vergoed.
De aanvrager, woonachtig in een AWBZ-instelling of in een woonvorm daarmee vergelijkbaar, kan in beginsel aanspraak maken op een vergoeding welke 50% bedraagt van de in dit artikel genoemde bedragen. Indien de aanvrager aantoonbaar hogere kosten heeft dan 50% van de in dit artikel genoemde bedragen, worden de werkelijke hogere noodzakelijke kosten vergoed.
1.De financiële tegemoetkoming bedraagt voor een sportvoorziening maximaal € 3.000,-. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening. Indien de aanvrager aantoonbaar hogere kosten heeft dan € 3.000,-, worden de werkelijke hogere noodzakelijke kosten vergoed.
2.Voor een sportrolstoel is geen eigen bijdrage verschuldigd.
3.Voor wat betreft de looptijd van de voorziening dan wel de afschrijvingsduur wordt aansluiting gezocht bij de afschrijvingstermijn die gangbaar is voor de voorziening. Indien de sportvoorziening na verstrijken van de gestelde afschrijvingsduur nog adequaat is, kan een tegemoetkoming voor onderhoud van de voorziening verstrekt worden in plaats van verstrekking van een nieuwe voorziening.