Noot
1[Toelichting: Het waterschap is een zogenaamd all-inwaterschap. In zijn beheersgebied heeft het waterschap de zorg voor de taken waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterkeringenbeheer. De oppervlakte van het beheersgebied is circa 133.000 ha. Er wonen ongeveer 190.000 mensen. In dit reglement zijn naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet op de waterkering geen bepalingen opgenomen omtrent het beheer en onderhoud van primaire waterkeringen. Deze regels worden op grond van genoemde wet vastgelegd in de Verordening waterkering Noord Nederland. ]
Noot
2 [Toelichting: Het gebied van het waterschap wordt aangegeven op kaarten die deel uitmaken van het reglement. Bij het bepalen van het gebied van het waterschap is uitgegaan van het ook in de derde Nota waterhuishouding geformuleerde uitgangspunt voor de bestuurlijke organisatie van de waterstaatszorg dat bij de vorming van waterschappen zoveel mogelijk naar waterstaatkundige eenheden dient te worden gekeken.]
Noot
3[Toelichting: De taak van het waterschap omvat de zorg voor de waterkering, het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer, het oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer en het vaarwegenbeheer. De zorg voor de waterhuishouding omvat het kwantitatieve en het kwalitatieve beheer van het oppervlaktewater en de daarvoor van belang zijnde voorzieningen. In dit kader is onder andere het regelen van de grondwaterstanden via het peilbeheer van het oppervlaktewater een taak van het waterschap. Een grondwaterstandsmeetnet wordt daarvoor als hulpmiddel gebruikt. Het grondwaterbeheer is ingevolge de Grondwaterwet een provinciale taak, voorzover het betreft het reguleren van het infiltreren van water en het onttrekken van grondwater. Het waterschap behartigt in de eerste plaats waterstaatkundige belangen, maar kan op grond van artikel 4, derde lid, ook andere daarmee verbonden belangen meewegen. In 1991 is een vergelijkbare bepaling opgenomen in de Wet tot vaststelling van bepalingen betreffende 's Rijkswaterstaatswerken en de Rivierenwet. Bij het feitelijk en juridisch (vergunningverlening) beheer van waterstaatswerken kan er sprake zijn van activiteiten van derden die in bijzondere mate de behoefte doen gevoelen aan samenhangend beleid en beheer en aan integrale belangenafweging. Praktisch gezien zal het daarbij gaan om de belangen van natuur, landschap en milieu. De formulering in het reglement heeft duidelijk een aanvullend karakter en voorziet in leemtes die kunnen ontstaan als andere formele of materiële wetten niet in de belangenbehartiging voorzien. In het vierde lid van artikel 4 is een samenwerkingsbepaling opgenomen. Provinciale staten van de provincies Overijssel en Drenthe hebben in hun besluiten terzake van de hoofdlijnen voor de toekomstige bestuurlijke organisatie van de waterstaatszorg bepaald dat voor de uitvoering van een aantal grootschalige taakonderdelen van het waterkwaliteitsbeheer samenwerking noodzakelijk zal zijn. Samenwerking tussen all-inwaterschappen is, gegeven het spanningsveld tussen het vergroten van het draagvlak voor de uitoefening van een aantal grootschalige waterschapstaken en de beperking van de omvang van het beheersgebied om de wezenskenmerken van een waterschap te kunnen behouden, van essentieel belang. De door de waterschappen te treffen regeling waarborgt dat de samenwerking tussen waterschappen structureel is met een evenwichtige zeggenschap van de deelnemende partners. Het staat de waterschappen vrij te bepalen met wie zij willen samenwerken, met dien verstande, dat ieder waterschap binnen Groningen, Drenthe en Overijssel ten minste 1 samenwerkingspartner binnen dit gebied heeft. Deze bepaling laat onverlet de bevoegdheid van het waterschap om op dezelfde terreinen ook met andere waterschappen, dan wel op andere terreinen, met dezelfde of andere waterschappen, samenwerkingsregelingen aan te gaan. ]
Noot
4 [Toelichting: Hoofdstuk III geeft een aanvulling op de bepalingen in de Waterschapswet en het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen. De aanvulling is voor een deel ingegeven door vergelijkingen met de Gemeentewet en de Provinciewet. Achtereenvolgens komen in de Waterschapswet de inrichting van het algemeen bestuur (artikelen 31 tot en met 39), het dagelijks bestuur (artikelen 42 tot en met 45) en de voorzitter (artikelen 46 tot en met 51) aan de orde. De wet regelt onder meer de vereisten voor het lidmaatschap van het bestuur, nevenfuncties, onverenigbare betrekkingen en het afleggen van de eed, verklaring en belofte. Voorts bevat de wet bepalingen over de vergaderingen van algemeen en dagelijks bestuur. Het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen bevat regels over benoeming, schorsing, tijdelijk niet uitoefenen van zijn functie, ontslag, uitkering bij ontslag, aanspraken ingeval van ziekte en andere aangelegenheden aangaande de rechtspositie.]
Noot
5[Toelichting: Bij het bepalen van de omvang van het algemeen bestuur moet worden gekeken naar een redelijke en werkbare vertegenwoordiging en een beperkte omvang in verband met een doelmatig en slagvaardig optreden. Deze 2 uitgangspunten zijn allebei belangrijk. In verband hiermee is de omvang van het algemeen bestuur op 25 zetels bepaald. Provinciale staten dienen in het reglement vast te leggen hoe het waterschapsbestuur is samengesteld. Deze samenstelling moet zodanig zijn dat de besluitvorming over de uitvoering van de verschillende taken (waterkeringszorg, oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer en oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer) van een waterschap op een evenwichtige wijze kan plaatsvinden. De Waterschapswet noemt - limitatief - 5 belangencategorieën die voor vertegenwoordiging in het waterschapsbestuur in aanmerking kunnen komen. Dit zijn: - de eigenaren van ongebouwde eigendommen (ongebouwd); - de gebruikers van ongebouwde eigendommen (pachters); - de eigenaren van gebouwde eigendommen (gebouwd); - de ingezetenen; - de gebruikers bedrijfsgebouwd (bedrijfsgebouwd). Er is geen aanleiding de categorie gebruikers (pachters) van ongebouwde eigendommen in het bestuur op te nemen. In het bestuur van het waterschap Meppelerdiep was deze categorie niet vertegenwoordigd, terwijl in het bestuur van het waterschap Wold en Wieden 1 lid van deze categorie reeds op marginale basis was opgenomen. Het pachtersbelang bij het nieuwe waterschap is echter duidelijk lager dan dit bij het laatstgenoemd waterschap het geval was. Bij het bepalen van het aantal zetels per belangencategorie is een tweestappenmethode (methode Zuid-Holland) gevolgd. Bij deze methode wordt als eerste stap het totaalaantal zetels verdeeld over de verschillende taken van het waterschap. Deze verdeling vindt plaats op basis van het relatieve maatschappelijk belang van die taken. Het aantal zetels per taak wordt vervolgens over de bij die taak belanghebbende categorieën verdeeld naar rato van het kostenaandeel dat iedere categorie bijdraagt aan de totale kosten die aan die taak verbonden zijn. Stap 1: verdeling zetels over taken. In de eerste stap wordt het aantal zetels op basis van het relatieve maatschappelijke belang verdeeld over de taken waterkeringszorg, oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer en oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer. Het relatieve maatschappelijke belang is afhankelijk van de geografische situatie in een bepaald gebied en kan mede afgemeten worden aan de hand van de materiële en immateriële schade die ontstaat als deze taak niet wordt uitgeoefend. Het relatieve maatschappelijke belang van de taken kan als volgt uit de Waterschapswet worden afgeleid: a. aard van het maatschappelijk belang van de taken; b. omvang van het maatschappelijk belang van de taken. Ad a. Het geven van veiligheid (waterkeringszorg), een optimale waterbeheersing (oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer) en het beschermen en vergroten van de kwaliteit van het watersysteem (oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer), zijn alledrie van een groot maatschappelijk belang. Alledrie bepalen de leefbaarheid van een gebied. Wanneer een taak wegvalt kan een van de beide andere taken of kunnen beide andere taken niet goed uitgeoefend worden. Ad b. De omvang van het maatschappelijk belang van een taak heeft wel een onderscheidend vermogen om te bepalen hoe groot het relatieve maatschappelijke belang van een taak is. Dit hangt sterk samen met de geografische situatie oftewel gebiedskenmerken van het waterschap. Wat betreft de taak waterkeringen, gelet op het feit dat niet het gehele gebied van het waterschap wordt beschermd door de waterkeringen en het in verhouding geringe budget van de taak waterkeringen is het redelijk, dat de waterkeringszorg minder zetels krijgt dan de taken oppervlaktewaterkwantiteit en oppervlaktewaterkwaliteit. Dit leidt dan tot de verhouding: - waterkering: 20% - waterkwantiteit: 40% - waterkwaliteit: 40% Uitgaande van 25 zetels betekent dit voor de taak waterkeringen 5 zetels en de taken waterkwantiteit en waterkwaliteit elk 10 zetels. Stap 2: verdeling zetels per taak naar rato van het kostenaandeel. In stap 2 worden per taak de zetels die aan de taak zijn toegekend naar rato van het kostenaandeel verdeeld over de belangencategorieën bij deze taak. Ten behoeve van de bestuurssamenstelling is op basis van de kostentoedelingen van de op te heffen waterschappen een inschatting gemaakt van de kostentoedeling voor de taken waterkeringszorg en oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer. Voor de taak oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer worden de kosten verdeeld tussen de categorieën ingezetenen (als huishoudelijke vervuilers) en gebruikers bedrijfsgebouwd op basis van het aandeel dat deze beide categorieën betalen aan heffingen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Dit levert rechtlijnig gerekend de volgende zetelverdeling over de taken op, waarbij de kolommen A1 tot en met A3 betrekking hebben op de zetelverdeling per taak en de overige kolommen 1A tot en met 4B betrekking hebben op de zetelverdeling per belangencategorie per taak en totaal. Tabel Taken A1 ; Waterkering ; Waterkwantiteit ; Waterkwali-teit ; Tota-len ; Zetels ; Procent A2; 20; 40; 40; 100; ; Zetels A3; 5; 10; 10; 25; ; Procent 1A; 35; 22; 70; ; ; Ingezeten zetel 1B; 1,75; 2,2; 7 ; 10,95; 11; Procent 2A; 18; 62; ; ; ; Ongebouwd zetel 2B; 0,9; 6,2; ; 7,1; 7; Procent 3A; 47; 16; ; ; ; Gebouwd zetel 3B; 2,35; 1,6; ; 3,95; 4; Procent 4A; ; ; 30; ; ; Bedrijfsgebouwd 4B; ; ; 2,7; 2,7; 3; Omdat er nu sprake is van een groter waterschap met een bredere taak, een bredere samenstelling van het bestuur met een beperkt aantal leden, is het nodig de vertegenwoordiging van de categorie ongebouwd bij te stellen. Deze categorie heeft een andersoortig belang bij de taakuitoefening door het waterschap dan de andere categorieën, omdat deze categorie voor een goede bedrijfsvoering direct afhankelijk is van de werken van het waterschap. 1 zetel meer dan op basis van vorenstaand rekenkundig model wordt redelijk geacht, omdat de meeste zetels in vorengenoemd model als basis hebben de vervuiler betaalt en niet het oppervlaktewaterbeheer van het waterschap. Rekening houdend hiermee is het het bestuur als volgt samengesteld: - categorie ingezetenen: 10 leden - categorie ongebouwd: 8 leden - categorie gebouwd: 4 leden - categorie bedrijfsgebouwd: 3 leden ]
Noot
6 [Toelichting: Dit reglement bepaalt niets over de zittingsduur van de bestuursleden, wat tot gevolg heeft dat deze overeenkomstig de wet 4 jaren bedraagt. Deze keuze is ingegeven door de behoefte aan uniformiteit en het feit dat een zittingsduur van 4 jaar voor een democratisch gekozen college als normaal is te beschouwen. Artikel 14 van de Waterschapswet bepaalt dat de leden van het algemeen bestuur in beginsel worden verkozen voor de duur van 4 jaren en dat zij tegelijk aftreden en dadelijk herkiesbaar zijn.]
Noot
7[Toelichting: Om een evenwichtige spreiding van bestuursleden over het waterschapsgebied te bewerkstelligen, is het waterschapsgebied opgedeeld in 3 kiesdistricten. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd. 1. De kiesdistricten gelden voor alle categorieën behalve het bedrijfsgebouwd. 2. De gemeentegrenzen worden niet doorsneden.Verdeling in kiesdistricten 1 ; 2 ; 3 ; Totaal ; Oppervlakte; 46.070 ha; 54.468 ha; 38.878 ha; 132.816 ha; Inwoners; 74.394; 43.306; 70.778; 188.478; Economische waarden gebouwd in ¦ miljoenen; 5.474,3; 3.164,1; 4.575,8; 13.215,2; De verdeling in kiesdistricten is op de bij dit reglement behorende overzichtskaart nader aangegeven. ]
Noot
8[Toelichting: Om een evenwichtige spreiding van bestuursleden over het waterschapsgebied te bewerkstelligen, is het waterschapsgebied opgedeeld in 3 kiesdistricten. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd. 1. De kiesdistricten gelden voor alle categorieën behalve het bedrijfsgebouwd. 2. De gemeentegrenzen worden niet doorsneden. Verdeling in kiesdistricten 1 ; 2 ; 3 ; Totaal ; Oppervlakte; 46.070 ha; 54.468 ha; 38.878 ha; 132.816 ha; Inwoners; 74.394; 43.306; 70.778; 188.478; Economische waarden gebouwd in ¦ miljoenen; 5.474,3; 3.164,1; 4.575,8; 13.215,2; De verdeling in kiesdistricten is op de bij dit reglement behorende overzichtskaart nader aangegeven. ]
Noot
9[Toelichting: De Waterschapswet geeft in de artikelen 35 tot en met 39 en 42 tot en met 45 een aantal bepalingen over openbare en besloten vergaderingen en over geheimhouding. Het algemeen bestuur stelt een Reglement van orde voor zijn vergaderingen vast. Voor de invulling van dat reglement verdient het aanbeveling waar mogelijk aan te sluiten bij de regelingen die de Gemeentewet en de Provinciewet kennen omtrent onderwerpen van vergaderorde. Met name wordt hierbij gedacht aan de bepaling van het vergaderquorum, de wijze van uitschrijven van een nieuwe vergadering en het opstellen van de agenda (artikelen 19 en 20 van de Gemeentewet en de Provinciewet), stemrecht van de leden (artikel 28 van de Gemeentewet en de Provinciewet), voorwaarden voor geldige besluitvorming (artikel 29 van de Gemeentewet en de Provinciewet), stemprocedures waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen stemmen over zaken en stemmen over personen en het bepalen van de stemuitslag (artikelen 30 tot en met 32 van de Gemeentewet en de Provinciewet). Voor het algemeen bestuur geldt bovendien dat wanneer er commissies worden ingesteld tevens voor commissiewerkzaamheden regels opgenomen dienen te worden in het Reglement van orde. ]
Noot
10[Toelichting: Het is belangrijk de overgangsperiode tussen aftredend en nieuw algemeen en dagelijks bestuur zo kort mogelijk te houden. Daarom vergadert na een verkiezing het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling binnen 2 weken nadat het oude bestuur is afgetreden. Voor de leden van het algemeen bestuur is de ontslagprocedure opgenomen in het Kiesreglement. ]
Noot
11 [Toelichting: Artikel 12 regelt de geldelijke vergoeding van de leden van het algemeen bestuur die geen lid zijn van het dagelijks bestuur. Het tweede lid is opgenomen om, wanneer de besluitvorming van het waterschap daartoe aanleiding geeft, gedeputeerde staten de mogelijkheid te bieden nadere regels te stellen.]
Noot
12[Toelichting: Het dagelijks bestuur dient zoveel mogelijk een afspiegelingscollege te zijn. Daarnaast is doelmatigheid en slagvaardigheid met name voor een dagelijks bestuur van groot belang. Gelet hierop is het aantal leden van het dagelijks bestuur bepaald op minimaal 4 en maximaal 6 (exclusief de voorzitter) met minimaal de volgende vertegenwoordiging: - categorie ingezetenen: 1 zetel - categorie ongebouwd: 1 zetel - categorie gebouwd: 1 zetel - categorie bedrijfsgebouwd: 1 zetel.]
Noot
13 [Toelichting: In de eerste vergadering van het algemeen bestuur vindt ook de benoeming van de leden van het dagelijks bestuur plaats. De leden van het oude dagelijks bestuur treden af tegelijk met het aantreden van de leden van het nieuwe algemeen bestuur (artikel 41, vierde lid, van de Waterschapswet).]
Noot
14[Toelichting: Als keerzijde van de benoemingsprocedure is de ontslag- en opzegprocedure van belang. De artikelen 16 en 17 vormen een aanvulling op artikel 41 van de Waterschapswet, waarin het ontslag van de leden van het dagelijks bestuur - met uitzondering van de voorzitter - summier wordt geregeld. De leden van het dagelijks bestuur die hun ontslag nemen, geven hiervan om bewijsrechtelijke redenen schriftelijk kennis aan het algemeen bestuur. Deze bepaling komt overeen met artikel 43 van de Gemeentewet en de Provinciewet. De Waterschapswet bevat terzake geen bepalingen. Het vloeit uit de aard van de rechtshandeling voort dat opzegging niet met terugwerkende kracht mogelijk is (vergelijk artikel 43 van de Gemeentewet en de Provinciewet). ]
Noot
15[Toelichting: Als keerzijde van de benoemingsprocedure is de ontslag- en opzegprocedure van belang. De artikelen 16 en 17 vormen een aanvulling op artikel 41 van de Waterschapswet, waarin het ontslag van de leden van het dagelijks bestuur - met uitzondering van de voorzitter - summier wordt geregeld. De leden van het dagelijks bestuur die hun ontslag nemen, geven hiervan om bewijsrechtelijke redenen schriftelijk kennis aan het algemeen bestuur. Deze bepaling komt overeen met artikel 43 van de Gemeentewet en de Provinciewet. De Waterschapswet bevat terzake geen bepalingen. Het vloeit uit de aard van de rechtshandeling voort dat opzegging niet met terugwerkende kracht mogelijk is (vergelijk artikel 43 van de Gemeentewet en de Provinciewet).]
Noot
16[Toelichting: Leden van het dagelijks bestuur worden in de regel vervangen door leden van het algemeen bestuur, door laatstgenoemd bestuur aan te wijzen. De vervanging kan door het algemeen bestuur worden geregeld op verzoek van het dagelijks bestuur, het desbetreffende dagelijks bestuurslid, of uit eigen beweging. Bepalend is of de vervanging nodig is voor een goede taakvervulling van het betrokken bestuursorgaan. Algemene regels kunnen hiervoor niet worden gegeven. Artikel 44 van de Waterschapswet bepaalt dat de leden van het dagelijks bestuur een bezoldiging genieten volgens bij provinciale verordening na overleg met de desbetreffende waterschapsbesturen te stellen regels. Artikel 18 regelt de vergoeding bij vervanging wegens langdurige afwezigheid of ontslag van een lid van het dagelijks bestuur.]
Noot
17 [Toelichting: Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen eveneens een Reglement van orde vast. Een verschil tussen de vergaderingen van het algemeen en het dagelijks bestuur is, dat de vergaderingen van het dagelijks bestuur met gesloten deuren worden gehouden, tenzij het dagelijks bestuur anders heeft bepaald (artkel 42 van de Waterschapswet). Het Reglement van orde voor de vergaderingen kan regels geven omtrent de openbaarheid van de vergaderingen van het dagelijks bestuur.]
Noot
18 [Toelichting: Artikel 44 van de Waterschapswet bepaalt dat de leden van het dagelijks bestuur ten laste van het waterschap een bezoldiging en een pensioen genieten volgens bij provinciale verordening na overleg met de desbetreffende waterschapsbesturen te stellen regels. Om doelmatigheidsredenen is ervoor gekozen de bevoegdheid tot het regelen van de bezoldiging en de pensioenen van het dagelijks bestuur aan gedeputeerde staten te delegeren.]
Noot
19 [Toelichting: De voorzitter van een waterschap wordt bij Koninklijk besluit benoemd en op dezelfde wijze kan hij worden geschorst en ontslagen (artikel 46 van de Waterschapswet). De benoeming geschiedt voor een periode van 6 jaren. De vereisten voor het bekleden van het ambt van voorzitter zijn, behalve het Nederlanderschap, dat hij geen lid mag zijn van het algemeen bestuur van het waterschap waarvan hij voorzitter is. Voorts mag hij noch burgemeester, noch wethouder zijn van een in het gebied van het waterschap gelegen gemeente, tenzij hij daarvoor bij Koninklijk besluit ontheffing heeft gekregen.]
Noot
20 [Toelichting: Het is redelijk, gelet ook op de bepalingen voor burgemeesters, dat de voorzitter - in beginsel - binnen de grenzen van het waterschapsgebied dient te wonen. Met het begrip "werkelijke woonplaats" wordt aangegeven dat de voorzitter zijn feitelijke hoofdverblijf in het waterschap moet hebben. Het tweede lid van het genoemde artikel regelt dat ontheffing kan worden verleend indien het belang van het waterschap zich daartegen niet verzet. Deze formulering heeft het voordeel dat bij de beslissing omtrent ontheffing rekening kan worden gehouden met het belang van de voorzitter bij het hebben van zijn feitelijk hoofdverblijf buiten het waterschap.]
Noot
21[Toelichting: In dit artikel wordt de vervanging van de voorzitter geregeld. De vervanging is op normale wijze geregeld, namelijk door een ander lid van het dagelijks bestuur of, als er niet zo'n lid beschikbaar is, door een lid van het algemeen bestuur met de meeste zittingsjaren. Deze regeling komt overeen met de regeling in de Gemeentewet (artikel 77) en de Provinciewet (artikel 75). De Waterschapswet bevat terzake geen bepalingen. De voorzitter van het waterschap behoort, gelet op artikel 40 van de Waterschapswet, ook tot het dagelijks bestuur. Zijn bezoldiging wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 44 van de Waterschapswet geregeld bij provinciale verordening. De vergoeding bij waarneming van het ambt van voorzitter gedurende meer dan 30 dagen is geregeld in het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen.]
Noot
22 [Toelichting: Het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen bepaalt onder meer dat aan de voorzitter die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, eervol ontslag wordt verleend. In bijzondere omstandigheden kan hiervan, op advies van gedeputeerde staten en het algemeen bestuur van het waterschap gehoord, worden afgeweken. Ook de ongevraagde ontslagverlening is in dit besluit geregeld. Niet geregeld is de situatie waarin betrokkene zelf om ontslag verzoekt. Artikel 24 regelt dit.]
Noot
23 [Toelichting: De vervanging van de secretaris wordt geregeld door het algemeen bestuur. De secretaris zelf is geen bestuursorgaan. Hij is eerste adviseur van de bestuursorganen. Hij heeft door deze taak derhalve wel een bestuurlijke positie. Met die bestuurlijke positie is in deze artikelen rekening gehouden. Zo is het verbod tot het verrichten van bepaalde handelingen, dat geldt voor leden van het algemeen bestuur, ook van toepassing op de secretaris. Het algemeen bestuur stelt nadere regels vast omtrent de taak en de bevoegdheid van de secretaris. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Gemeentewet (artikel 104, tweede lid) en de Provinciewet (artikel 101, tweede lid).]
Noot
24 [Toelichting: Ingevolge artikel 83 van de Waterschapswet kan het algemeen bestuur bevoegdheden aan het dagelijks bestuur overdragen, voorzover dat bij reglement is bepaald. De mogelijkheid is uit een oogpunt van bestuurlijke efficiency geboden. De genoemde uitzonderingen op de algemene delegatiebevoegdheid worden zo wezenlijk geacht voor de taakuitoefening door het waterschap dat overdracht van die bevoegdheden is uitgesloten.]
Noot
25[Toelichting: Voor alle duidelijkheid geeft dit artikel een opsomming van bevoegdheden die in elk geval tot de dagelijkse aangelegenheden van het waterschap worden gerekend en derhalve tot de bevoegdheid van het dagelijks bestuur behoren. ]
Noot
26[Toelichting: In dit artikel wordt uitvoering gegeven aan de in artikel 6, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren neergelegde bevoegdheid van provinciale staten tot delegatie van de vergunningverlening op grond van die wet. Het algemeen bestuur kan op grond van artikel 6 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren bij verordening nadere regels stellen met betrekking tot de bevoegdheid tot vergunningverlening. Deze verordening wordt door tussenkomst van gedeputeerde staten toegezonden aan de minister van verkeer en waterstaat. Op grond van artikel 24 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren heeft het bestuursorgaan dat bevoegd is tot vergunningverlening ook tot taak om zorg te dragen voor de bestuurlijke handhaving van het bij of krachtens de wet bepaalde.]
Noot
27[Toelichting: Het eerste lid regelt de toezending van onderzoeksgegevens van oppervlaktewateren met de kwaliteitsdoelstelling zwemwater. Het tweede lid regelt, dat de onderzoekgegevens van oppervlaktewateren, met de kwaliteitsdoelstellingen voor de bereiding van drinkwater, zwemwater, water voor zalmachtigen en karperachtigen en schelpdierwater, die na een kalenderjaar worden toegezonden aan de ministers van volkhuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer en van verkeer en waterstaat, ook aan gedeputeerde staten worden toegezonden.]
Noot
28[Toelichting: De financiën ten aanzien van de waterkeringszorg en de waterkwantiteitsbeheer (artikelen 31 tot en met 35) Algemeen De financiën van het waterschap kunnen worden onderscheiden in: 1. financieel beheer: begroting, rekening, boekhouding en controle; 2. inkomsten: belastingen, kostentoedeling en omslagklassen. De meeste van deze onderwerpen vinden regeling in de hoofdstukken XIII tot en met XVIII van de Waterschapswet en in de comptabiliteitsvoorschriften voor waterschappen. Bepalingen over financieel beheer zijn, door de uitputtende regeling in de Waterschapswet, in het reglement niet opgenomen. Het reglement bevat slechts enkele aanvullende bepalingen over belastingen. Het financieel beheer In de Waterschapswet (artikelen 99 tot en met 107) zijn met betrekking tot de begroting en de rekening inhoudelijke en procedurele regels opgenomen die een zodanig algemeen karakter dragen dat regeling bij wet veruit de voorkeur verdient boven regeling in het reglement. Als voorbeelden kunnen daarbij genoemd worden de regeling betreffende het doen van verplichte uitgaven en de wettelijke aansprakelijkheid van de individuele leden van het dagelijks bestuur in enkele met name genoemde gevallen (Memorie van toelichting, pagina 72). Daarbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de overeenkomstige bepalingen in de Gemeentewet (artikelen 191 tot en met 213) en, zij het in mindere mate, de Provinciewet (artikelen 195 tot en met 217). De inkomsten van het waterschap Bij de waterschapsfinanciën komt de trits belang-betaling-zeggenschap tot uitdrukking in het feit dat de taakuitoefening voor het grootste deel wordt bekostigd uit eigen belastingheffing. De bevoegdheid tot belastingheffing vloeit rechtstreeks voort uit de artikelen 110 en 116 van de Waterschapswet. Het waterschap heft een omslag ter bekostiging van de waterkeringszorg en de waterkwantiteitszorg. De omslag wordt geheven van degenen die een rechtstreeks en continu belang hebben bij deze taken. De uitwerking hiervan is neergelegd in de artikelen 116 tot en met 122 van de Waterschapswet. De Waterschapswet onderscheidt de volgende verordeningen betreffende belastingen: de Belastingverordening (artikelen 110 tot en met 112 van de Waterschapswet), de Kostentoedelingsverordening (artikel 119 van de Waterschapswet) en de Omslagklassenverordening (artikel 120, zevende lid, van de Waterschapswet). De Belastingverordening Het waterschap is verplicht een belastingverordening vast te stellen. De Belastingverordening handelt over de wijze waarop belastingen worden geheven en ingevorderd. Ook bevat de verordening de tarieven van de omslagheffing voor de verschillende categorieën. Wijziging van de tarieven betekent dus dat de Belastingverordening moet worden aangepast. ]
Noot
29[Toelichting: De Waterschapswet laat een zekere keuzevrijheid welke categorieën worden betrokken bij het bestuur en dus ook bij de omslagheffing. In artikel 31 wordt daarom geregeld van welke categorieën het waterschap omslagen kan heffen. Uiteraard correspondeert dit artikel met artikel 6, waarin de bestuurssamenstelling wordt geregeld. De Kostentoedelingsverordening Eveneens verplicht voor het waterschap is het vaststellen van een kostentoedelingsverordening. In deze verordening dienen de kosten van de taakuitoefening van het waterschap per afzonderlijke taak toegedeeld te worden aan de categorieën belanghebbenden die in het waterschapsbestuur vertegenwoordigd zijn. De grondslag voor de kostentoedeling is dezelfde als de grondslag voor de zetelverdeling, namelijk de aard en de omvang van het belang bij de behartiging van de taken waarmee het waterschap is belast (artikel 119, zesde lid, van de Waterschapswet). De kostentoedeling heeft een relatie met de bestuurssamenstelling, in die zin dat alleen kosten toegedeeld kunnen worden aan categorieën van belanghebbenden die in het waterschapsbestuur vertegenwoordigd zijn.]
Noot
30[Toelichting: Bij reglement kan worden omschreven welke uitgangspunten bij de toedeling van kosten in elk geval genomen dienen te worden (artikel 119, derde lid, van de Waterschapswet). In de artikelen 32 tot en met 34 zijn de uitgangspunten voor de toedeling van de kosten van de waterkeringszorg, de kwantiteitszorg en de vaarwegenzorg opgenomen. De uitgangspunten in dit reglement zijn gebaseerd op het rapport van de Werkgroep Vervolgstudie Waterschapsfinanciën (Havelaar) van juni 1989. De kostentoedeling is opgebouwd uit twee stappen. In de eerste stap worden de kosten toegedeeld aan de representanten van de algemene taakbelangen (ingezetenen) enerzijds en aan de representanten van de specifieke taakbelangen (gebouwd en ongebouwd) anderzijds. In de tweede stap worden de aan de representanten van de specifieke taakbelangen toegedeelde kosten nader toegedeeld aan ongebouwd en gebouwd. De Werkgroep Havelaar heeft dit proces als volgt nader uitgewerkt voor de waterkeringszorg, het waterkwantiteitsbeheer en de overige waterschapstaken. Waterkeringszorg Ingezetenen hebben belang bij de waterkeringszorg voorzover de bewoonbaarheid van het waterschapsgebied mede afhankelijk is van de uitoefening van deze taak door het waterschap. Hiervan is sprake indien het waterschap primaire waterkeringen in beheer heeft, omdat deze gericht zijn op bescherming tegen overstroming van het gebied tegen buitenwater. Daarom worden de kosten van waterkeringszorg slechts dan aan ingezetenen toegedeeld indien het waterschap primaire waterkeringen in de zin van de Wet op de waterkering in beheer heeft. Het kostenaandeel van de ingezetenen kan nader verfijnd worden aan de hand van de bevolkingsdichtheid van het gebied, maar bedraagt nooit meer dan de helft van de totale kosten. De Werkgroep Havelaar doet het volgende voorstel. Bevolkingsdichtheid Kostenaandeel ingezetenen - laag (0 tot 350 inwoners per km2) 35 à 40% - gemiddeld (350 tot 700 inwoners per km2) 40 à 45% - hoog (meer dan 700 inwoners per km2) 45 à 50% De resterende kosten, dat wil zeggen na aftrek van de aan ingezetenen toegedeelde kosten, dienen aan de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken toegedeeld te worden. Het belang van gebouwd en ongebouwd bij de waterkeringszorg is gelegen in de bescherming van deze onroerende zaken tegen overstroming. Het ligt derhalve in de rede om het belang van gebouwd en ongebouwd af te meten aan de totale waarde die tegen overstroming beschermd wordt. Hierbij wordt uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer (artikel 120 van de Waterschapswet). Voor de begrenzing van het belanghebbend gebied bij de waterkeringszorg wordt als uitgangspunt genomen een hoge grondenlijn (2 m +N.A.P.). Deze lijn wordt ook gehanteerd als begrenzing van de zogenaamde dijkringgebieden als bedoeld in de Wet op de waterkering en staat aangegeven op de in artikel 2, eerste lid, bedoelde kaart. Waterkwantiteitsbeheer Het belang van de ingezetenen bij het waterkwantiteitsbeheer houdt verband met de mate waarin deze voor hun functioneren (werken, wonen en recreëren) in het gebied mede afhankelijk zijn van de waterstaatkundige verzorging door het waterschap. Deze afhankelijkheid is met name aanwezig in de laaggelegen gebieden van Nederland, die geheel of gedeeltelijk bemalen worden, maar ook in hooggelegen gebieden kan de bewoonbaarheid op gezette tijden in het geding komen, indien het waterschap voorzieningen met betrekking tot de (versnelde) afvoer van overtollig water achterwege zou laten. Als zodanig kunnen de kosten worden toegerekend aan de ingezetenen. De Werkgroep Havelaar doet het volgende voorstel. Mate van afhankelijkheid Kostenaandeel ingezetenen - gering 15 à 20% - aanmerkelijk 20 à 25% - sterk 25 à 30% Binnen deze marges kan het kostenaandeel van de ingezetenen per waterschap nader geconcretiseerd worden aan de hand van de bevolkingsdichtheid, in die zin dat hoe hoger de bevolkingsdichtheid is, hoe groter het kostenaandeel. Na aftrek van het kostenaandeel van de ingezetenen dient het resterende kostenaandeel toegedeeld te worden aan gebouwd en ongebouwd. Hiervoor kan de methode Oldambt worden gebruikt. In deze methode wordt aan de hand van het grondgebruik bepaald welk voorzieningenniveau het waterschap voor de betrokken categorieën van onroerende zaken heeft gerealiseerd en instandhoudt. Vervolgens wordt berekend welke kosten deze voorzieningen voor het waterschap veroorzaken. Deze kosten worden tenslotte volgens een bepaalde verdeelsleutel aan de daarvoor in aanmerking komende categorieën van belanghebbenden toegedeeld. Belang en kostentoedeling zijn in de methode Oldambt dus gerelateerd aan kostenveroorzaking. Met behulp van de methode Oldambt is het tevens mogelijk om binnen de categorie ongebouwd een nadere onderverdeling te maken. Hierbij kan gedacht worden aan een onderverdeling naar grondsoort, grondgebruik, hoogteligging en dergelijke. De Omslagklassenverordening Het algemeen bestuur van het waterschap kan voor de categorieën ongebouwd en gebouwd een omslagklassenverordening vaststellen (artikel 120, zevende lid van de Waterschapswet), waarin omslagklassen voor onroerende zaken worden ingesteld om te voorkomen dat verschillen in hoedanigheid of ligging leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen. Aangezien de Waterschapswet regelt, dat de waterschappen een omslagklassenverordening kunnen vaststellen, is dit niet opgenomen in het reglement. Indien het waterschap een omslagklassenverordening vaststelt, moet daarin in ieder geval worden geregeld: a. het aantal klassen waarin de ongebouwde en/of gebouwde onroerende zaken zijn ingedeeld; b. de verhouding waarin die klassen in de lasten zullen bijdragen; c. de omschrijving van die klassen; d. de wijze waarop de indeling van de onroerende zaken in klassen plaatsvindt.]
Noot
31[Toelichting: Bij reglement kan worden omschreven welke uitgangspunten bij de toedeling van kosten in elk geval genomen dienen te worden (artikel 119, derde lid, van de Waterschapswet). In de artikelen 32 tot en met 34 zijn de uitgangspunten voor de toedeling van de kosten van de waterkeringszorg, de kwantiteitszorg en de vaarwegenzorg opgenomen. De uitgangspunten in dit reglement zijn gebaseerd op het rapport van de Werkgroep Vervolgstudie Waterschapsfinanciën (Havelaar) van juni 1989. De kostentoedeling is opgebouwd uit twee stappen. In de eerste stap worden de kosten toegedeeld aan de representanten van de algemene taakbelangen (ingezetenen) enerzijds en aan de representanten van de specifieke taakbelangen (gebouwd en ongebouwd) anderzijds. In de tweede stap worden de aan de representanten van de specifieke taakbelangen toegedeelde kosten nader toegedeeld aan ongebouwd en gebouwd. De Werkgroep Havelaar heeft dit proces als volgt nader uitgewerkt voor de waterkeringszorg, het waterkwantiteitsbeheer en de overige waterschapstaken. Waterkeringszorg Ingezetenen hebben belang bij de waterkeringszorg voorzover de bewoonbaarheid van het waterschapsgebied mede afhankelijk is van de uitoefening van deze taak door het waterschap. Hiervan is sprake indien het waterschap primaire waterkeringen in beheer heeft, omdat deze gericht zijn op bescherming tegen overstroming van het gebied tegen buitenwater. Daarom worden de kosten van waterkeringszorg slechts dan aan ingezetenen toegedeeld indien het waterschap primaire waterkeringen in de zin van de Wet op de waterkering in beheer heeft. Het kostenaandeel van de ingezetenen kan nader verfijnd worden aan de hand van de bevolkingsdichtheid van het gebied, maar bedraagt nooit meer dan de helft van de totale kosten. De Werkgroep Havelaar doet het volgende voorstel. Bevolkingsdichtheid Kostenaandeel ingezetenen - laag (0 tot 350 inwoners per km2) 35 à 40% - gemiddeld (350 tot 700 inwoners per km2) 40 à 45% - hoog (meer dan 700 inwoners per km2) 45 à 50% De resterende kosten, dat wil zeggen na aftrek van de aan ingezetenen toegedeelde kosten, dienen aan de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken toegedeeld te worden. Het belang van gebouwd en ongebouwd bij de waterkeringszorg is gelegen in de bescherming van deze onroerende zaken tegen overstroming. Het ligt derhalve in de rede om het belang van gebouwd en ongebouwd af te meten aan de totale waarde die tegen overstroming beschermd wordt. Hierbij wordt uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer (artikel 120 van de Waterschapswet). Voor de begrenzing van het belanghebbend gebied bij de waterkeringszorg wordt als uitgangspunt genomen een hoge grondenlijn (2 m +N.A.P.). Deze lijn wordt ook gehanteerd als begrenzing van de zogenaamde dijkringgebieden als bedoeld in de Wet op de waterkering en staat aangegeven op de in artikel 2, eerste lid, bedoelde kaart. Waterkwantiteitsbeheer Het belang van de ingezetenen bij het waterkwantiteitsbeheer houdt verband met de mate waarin deze voor hun functioneren (werken, wonen en recreëren) in het gebied mede afhankelijk zijn van de waterstaatkundige verzorging door het waterschap. Deze afhankelijkheid is met name aanwezig in de laaggelegen gebieden van Nederland, die geheel of gedeeltelijk bemalen worden, maar ook in hooggelegen gebieden kan de bewoonbaarheid op gezette tijden in het geding komen, indien het waterschap voorzieningen met betrekking tot de (versnelde) afvoer van overtollig water achterwege zou laten. Als zodanig kunnen de kosten worden toegerekend aan de ingezetenen. De Werkgroep Havelaar doet het volgende voorstel. Mate van afhankelijkheid Kostenaandeel ingezetenen - gering 15 à 20% - aanmerkelijk 20 à 25% - sterk 25 à 30% Binnen deze marges kan het kostenaandeel van de ingezetenen per waterschap nader geconcretiseerd worden aan de hand van de bevolkingsdichtheid, in die zin dat hoe hoger de bevolkingsdichtheid is, hoe groter het kostenaandeel. Na aftrek van het kostenaandeel van de ingezetenen dient het resterende kostenaandeel toegedeeld te worden aan gebouwd en ongebouwd. Hiervoor kan de methode Oldambt worden gebruikt. In deze methode wordt aan de hand van het grondgebruik bepaald welk voorzieningenniveau het waterschap voor de betrokken categorieën van onroerende zaken heeft gerealiseerd en instandhoudt. Vervolgens wordt berekend welke kosten deze voorzieningen voor het waterschap veroorzaken. Deze kosten worden tenslotte volgens een bepaalde verdeelsleutel aan de daarvoor in aanmerking komende categorieën van belanghebbenden toegedeeld. Belang en kostentoedeling zijn in de methode Oldambt dus gerelateerd aan kostenveroorzaking. Met behulp van de methode Oldambt is het tevens mogelijk om binnen de categorie ongebouwd een nadere onderverdeling te maken. Hierbij kan gedacht worden aan een onderverdeling naar grondsoort, grondgebruik, hoogteligging en dergelijke. De Omslagklassenverordening Het algemeen bestuur van het waterschap kan voor de categorieën ongebouwd en gebouwd een omslagklassenverordening vaststellen (artikel 120, zevende lid van de Waterschapswet), waarin omslagklassen voor onroerende zaken worden ingesteld om te voorkomen dat verschillen in hoedanigheid of ligging leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen. Aangezien de Waterschapswet regelt, dat de waterschappen een omslagklassenverordening kunnen vaststellen, is dit niet opgenomen in het reglement. Indien het waterschap een omslagklassenverordening vaststelt, moet daarin in ieder geval worden geregeld: a. het aantal klassen waarin de ongebouwde en/of gebouwde onroerende zaken zijn ingedeeld; b. de verhouding waarin die klassen in de lasten zullen bijdragen; c. de omschrijving van die klassen; d. de wijze waarop de indeling van de onroerende zaken in klassen plaatsvindt.]
Noot
32[Toelichting: Indien de waterstaatszorg voor één bepaald gebied is opgedragen aan twee of meer waterschappen, dan kunnen de dagelijkse besturen gezamenlijk besluiten dat een van hen voor de ander(en) in de plaats treedt bij de heffing en de invordering van waterschapsbelastingen. Dat is de strekking van artikel 124, tweede lid, van de Waterschapswet. Ook kunnen de waterschappen gezamenlijk besluiten een ambtenaar van een van de waterschappen aan te wijzen voor de invordering van de belastingen voor de gezamenlijke waterschappen. Ook fiscale samenwerking tussen waterschappen die in afzonderlijke gebieden opereren is mogelijk, maar de bevoegdheid daartoe moet wel expliciet in het reglement worden opgenomen (artikel 124, derde lid, van de Waterschapswet). Artikel 35 is hiervoor bedoeld.]
Noot
33[Toelichting: In artikel 113, tweede lid, van de Waterschapswet is geregeld dat bijdragen die op grond van het reglement in de plaats treden van de verplichting tot onderhoud in natura, onder het begrip belasting worden gebracht. Onderhoudsverplichtingen kunnen door betrokkenen worden afgekocht door ze tegen betaling van een bedrag aan het waterschap over te laten. Als deze bijdragen worden beschouwd als omslagen, kunnen ze makkelijker worden ingevorderd. Van toepassing zijn immers de mogelijkheden van de Invorderingswet. Daarom is in artikel 36 deze afkoop mogelijk gemaakt. De financiën ten aanzien van de waterkwaliteitszorg De bevoegdheid tot het instellen van heffingen (en bijdragen) is geregeld in artikel 17 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Zij is toegekend aan het openbaar lichaam waarvan aan het bestuur de bevoegdheid tot het verlenen van vergunningen geheel is opgedragen of waarvan het bestuur de beheerder is van een zuiveringstechnisch werk. De heffingen en bijdragen worden onder meer gebruikt voor het treffen van maatregelen tot het tegengaan en het voorkomen van oppervlaktewaterverontreiniging. Artikel 23 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren bevat een regeling voor de besteding van de opbrengst van de heffingen. Het waterschap dient ook voor deze belastingheffing een verordening vast te stellen. Aangezien de Wet verontreiniging oppervlaktewateren deze heffing regelt behoeft het reglement geen bepalingen te bevatten.]
Noot
34[Toelichting: In verband met het interprovinciaal karakter van het waterschap dient een bepaling te worden opgenomen over de regeling van bevoegdheden van beide provinciale besturen. De bevoegdheden die krachtens de Waterschapswet aan het provinciaal gezag zijn toegekend, kunnen zowel door organen in de provincie Drenthe als in de provincie Overijssel worden uitgeoefend, voorzover in het reglement niet anders is bepaald.]
Noot
35 [Toelichting: In verband met het interprovinciaal karakter van het waterschap moet, ingevolge artikel 164 van de Waterschapswet, in het reglement een regeling over het toezicht worden opgenomen. Aangezien in dit reglement is gekozen voor gemeenschappelijke uitoefening van het toezicht, bevat het reglement tevens een regeling omtrent de gemeenschappelijke voorbereiding van de ter uitoefening van dat toezicht te nemen besluiten.]
Noot
36[Toelichting: Preventief toezicht. De Waterschapswet geeft limitatief aan in welke gevallen vooraf toezicht kan worden uitgeoefend. Wel blijft het voor gedeputeerde staten mogelijk om alle waterschapsbesluiten die met het recht of met het algemeen belang in strijd zijn, achteraf te vernietigen (artikel 156 van de Waterschapswet). Toezicht kan worden onderscheiden in preventief toezicht (bijvoorbeeld goedkeuring en ontheffing) en repressief toezicht (administratief beroep en vernietiging). De Waterschapswet beperkt het aantal besluiten dat aan goedkeuring is onderworpen tot: 1. Kostentoedelingsverordeningen (artikel 119 van de Waterschapswet); 2. Omslagklassenverordeningen (artikel 120 van de Waterschapswet); 3. overige besluiten door de wet aangewezen (artikel 148 van de Waterschapswet). Hiertoe behoren onder meer beheersplannen op grond van de Wet op de waterhuishouding. De uitvoering van het toezicht op deze besluiten is onder meer geregeld in de Verordeningen waterhuishouding van de provincies Drenthe en Overijssel. Daarnaast laat de wet vrij om bij reglement goedkeuring te eisen voor: 4. besluiten die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing (onder andere peilbesluiten); 5. besluiten tot de aanleg en verbetering van waterstaatswerken. Beleidsafstemming (tussen functioneel en algemeen belang) is voor deze beide laatstgenoemde soorten besluiten belangrijk. In het kader van de provinciale goedkeuring kan aan dit aspect de nodige aandacht worden besteed. Het is evenwel niet nodig álle besluiten uit deze categorieën aan goedkeuring te onderwerpen. Alleen voor belangrijke werken of maatregelen, die van wezenlijke betekenis zijn voor handhaving of wijziging in de waterstaatkundige situatie in het waterschapsgebied, moet dan ook het vereiste van een afzonderlijke goedkeuring gelden. Voor de overige besluiten kan worden volstaan met een meldingsplicht (artikel 42, sub d). Repressief toezicht. Voor besluiten die niet aan preventief toezicht zijn onderworpen geeft de Waterschapswet in artikel 156 de mogelijkheid van schorsing, eventueel gevolgd door vernietiging. Gedeputeerde staten kunnen hiertoe spontaan overgaan, danwel een ingediend verzoekschrift honoreren. Het spontane vernietigingsrecht strekt zich uit over alle waterschapsbesluiten. De wet noemt in artikel 153 - limitatief - de besluiten waartegen belanghebbenden beroep kunnen instellen bij gedeputeerde staten. Dit zijn: 1. besluiten omtrent de regeling van de waterbeheersing of tot de aanleg of verbetering van waterstaatswerken die niet aan goedkeuring zijn onderworpen; 2. besluiten betreffende de legger; 3. besluiten betreffende de wijziging en vaststelling van de keur. De regels die gelden voor de uitoefening van het schorsings- en vernietigingsrecht zijn uitgebreid in de Waterschapswet beschreven. De criteria voor vernietiging zijn in strijd met het recht of het algemeen belang. Om spontaan repressief toezicht mogelijk te maken ten aanzien van in ieder geval de wezenlijke besluiten is een meldingsplicht vastgesteld. Meldingsplicht Volgens de Waterschapswet moeten in ieder geval aan gedeputeerde staten worden toegezonden: 1. besluiten tot vaststelling of wijziging van de keur (artikel 80 van de Waterschapswet); 2. de begroting en begrotingswijzigingen (artikel 101 van de Waterschapswet); 3. de rekening (artikel 107 van de Waterschapswet); 4. de verordening met betrekking tot de organisatie van de administratie en van het beheer van de vermogenswaarden (artikel 108 van de Waterschapswet). Ook op grond van andere wetten bestaan voor de waterschappen verplichtingen tot toezending van besluiten aan gedeputeerde staten. Het reglement vult de wettelijke opsomming aan met enkele categorieën die van wezenlijk belang zijn en waarvan derhalve op provinciaal niveau kennis dient te bestaan (artikel 42).]
Noot
37[Toelichting: Preventief toezicht. De Waterschapswet geeft limitatief aan in welke gevallen vooraf toezicht kan worden uitgeoefend. Wel blijft het voor gedeputeerde staten mogelijk om alle waterschapsbesluiten die met het recht of met het algemeen belang in strijd zijn, achteraf te vernietigen (artikel 156 van de Waterschapswet). Toezicht kan worden onderscheiden in preventief toezicht (bijvoorbeeld goedkeuring en ontheffing) en repressief toezicht (administratief beroep en vernietiging). De Waterschapswet beperkt het aantal besluiten dat aan goedkeuring is onderworpen tot: 1. Kostentoedelingsverordeningen (artikel 119 van de Waterschapswet); 2. Omslagklassenverordeningen (artikel 120 van de Waterschapswet); 3. overige besluiten door de wet aangewezen (artikel 148 van de Waterschapswet). Hiertoe behoren onder meer beheersplannen op grond van de Wet op de waterhuishouding. De uitvoering van het toezicht op deze besluiten is onder meer geregeld in de Verordeningen waterhuishouding van de provincies Drenthe en Overijssel. Daarnaast laat de wet vrij om bij reglement goedkeuring te eisen voor: 4. besluiten die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing (onder andere peilbesluiten); 5. besluiten tot de aanleg en verbetering van waterstaatswerken. Beleidsafstemming (tussen functioneel en algemeen belang) is voor deze beide laatstgenoemde soorten besluiten belangrijk. In het kader van de provinciale goedkeuring kan aan dit aspect de nodige aandacht worden besteed. Het is evenwel niet nodig álle besluiten uit deze categorieën aan goedkeuring te onderwerpen. Alleen voor belangrijke werken of maatregelen, die van wezenlijke betekenis zijn voor handhaving of wijziging in de waterstaatkundige situatie in het waterschapsgebied, moet dan ook het vereiste van een afzonderlijke goedkeuring gelden. Voor de overige besluiten kan worden volstaan met een meldingsplicht (artikel 42, sub d). Repressief toezicht. Voor besluiten die niet aan preventief toezicht zijn onderworpen geeft de Waterschapswet in artikel 156 de mogelijkheid van schorsing, eventueel gevolgd door vernietiging. Gedeputeerde staten kunnen hiertoe spontaan overgaan, danwel een ingediend verzoekschrift honoreren. Het spontane vernietigingsrecht strekt zich uit over alle waterschapsbesluiten. De wet noemt in artikel 153 - limitatief - de besluiten waartegen belanghebbenden beroep kunnen instellen bij gedeputeerde staten. Dit zijn: 1. besluiten omtrent de regeling van de waterbeheersing of tot de aanleg of verbetering van waterstaatswerken die niet aan goedkeuring zijn onderworpen; 2. besluiten betreffende de legger; 3. besluiten betreffende de wijziging en vaststelling van de keur. De regels die gelden voor de uitoefening van het schorsings- en vernietigingsrecht zijn uitgebreid in de Waterschapswet beschreven. De criteria voor vernietiging zijn in strijd met het recht of het algemeen belang. Om spontaan repressief toezicht mogelijk te maken ten aanzien van in ieder geval de wezenlijke besluiten is een meldingsplicht vastgesteld. Meldingsplicht Volgens de Waterschapswet moeten in ieder geval aan gedeputeerde staten worden toegezonden: 1. besluiten tot vaststelling of wijziging van de keur (artikel 80 van de Waterschapswet); 2. de begroting en begrotingswijzigingen (artikel 101 van de Waterschapswet); 3. de rekening (artikel 107 van de Waterschapswet); 4. de verordening met betrekking tot de organisatie van de administratie en van het beheer van de vermogenswaarden (artikel 108 van de Waterschapswet). Ook op grond van andere wetten bestaan voor de waterschappen verplichtingen tot toezending van besluiten aan gedeputeerde staten. Het reglement vult de wettelijke opsomming aan met enkele categorieën die van wezenlijk belang zijn en waarvan derhalve op provinciaal niveau kennis dient te bestaan (artikel 42).]
Noot
38[Toelichting: Preventief toezicht. De Waterschapswet geeft limitatief aan in welke gevallen vooraf toezicht kan worden uitgeoefend. Wel blijft het voor gedeputeerde staten mogelijk om alle waterschapsbesluiten die met het recht of met het algemeen belang in strijd zijn, achteraf te vernietigen (artikel 156 van de Waterschapswet). Toezicht kan worden onderscheiden in preventief toezicht (bijvoorbeeld goedkeuring en ontheffing) en repressief toezicht (administratief beroep en vernietiging). De Waterschapswet beperkt het aantal besluiten dat aan goedkeuring is onderworpen tot: 1. Kostentoedelingsverordeningen (artikel 119 van de Waterschapswet); 2. Omslagklassenverordeningen (artikel 120 van de Waterschapswet); 3. overige besluiten door de wet aangewezen (artikel 148 van de Waterschapswet). Hiertoe behoren onder meer beheersplannen op grond van de Wet op de waterhuishouding. De uitvoering van het toezicht op deze besluiten is onder meer geregeld in de Verordeningen waterhuishouding van de provincies Drenthe en Overijssel. Daarnaast laat de wet vrij om bij reglement goedkeuring te eisen voor: 4. besluiten die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing (onder andere peilbesluiten); 5. besluiten tot de aanleg en verbetering van waterstaatswerken. Beleidsafstemming (tussen functioneel en algemeen belang) is voor deze beide laatstgenoemde soorten besluiten belangrijk. In het kader van de provinciale goedkeuring kan aan dit aspect de nodige aandacht worden besteed. Het is evenwel niet nodig álle besluiten uit deze categorieën aan goedkeuring te onderwerpen. Alleen voor belangrijke werken of maatregelen, die van wezenlijke betekenis zijn voor handhaving of wijziging in de waterstaatkundige situatie in het waterschapsgebied, moet dan ook het vereiste van een afzonderlijke goedkeuring gelden. Voor de overige besluiten kan worden volstaan met een meldingsplicht (artikel 42, sub d). Repressief toezicht. Voor besluiten die niet aan preventief toezicht zijn onderworpen geeft de Waterschapswet in artikel 156 de mogelijkheid van schorsing, eventueel gevolgd door vernietiging. Gedeputeerde staten kunnen hiertoe spontaan overgaan, danwel een ingediend verzoekschrift honoreren. Het spontane vernietigingsrecht strekt zich uit over alle waterschapsbesluiten. De wet noemt in artikel 153 - limitatief - de besluiten waartegen belanghebbenden beroep kunnen instellen bij gedeputeerde staten. Dit zijn: 1. besluiten omtrent de regeling van de waterbeheersing of tot de aanleg of verbetering van waterstaatswerken die niet aan goedkeuring zijn onderworpen; 2. besluiten betreffende de legger; 3. besluiten betreffende de wijziging en vaststelling van de keur. De regels die gelden voor de uitoefening van het schorsings- en vernietigingsrecht zijn uitgebreid in de Waterschapswet beschreven. De criteria voor vernietiging zijn in strijd met het recht of het algemeen belang. Om spontaan repressief toezicht mogelijk te maken ten aanzien van in ieder geval de wezenlijke besluiten is een meldingsplicht vastgesteld. Meldingsplicht Volgens de Waterschapswet moeten in ieder geval aan gedeputeerde staten worden toegezonden: 1. besluiten tot vaststelling of wijziging van de keur (artikel 80 van de Waterschapswet); 2. de begroting en begrotingswijzigingen (artikel 101 van de Waterschapswet); 3. de rekening (artikel 107 van de Waterschapswet); 4. de verordening met betrekking tot de organisatie van de administratie en van het beheer van de vermogenswaarden (artikel 108 van de Waterschapswet). Ook op grond van andere wetten bestaan voor de waterschappen verplichtingen tot toezending van besluiten aan gedeputeerde staten. Het reglement vult de wettelijke opsomming aan met enkele categorieën die van wezenlijk belang zijn en waarvan derhalve op provinciaal niveau kennis dient te bestaan (artikel 42).]
Noot
39[Toelichting: Preventief toezicht. De Waterschapswet geeft limitatief aan in welke gevallen vooraf toezicht kan worden uitgeoefend. Wel blijft het voor gedeputeerde staten mogelijk om alle waterschapsbesluiten die met het recht of met het algemeen belang in strijd zijn, achteraf te vernietigen (artikel 156 van de Waterschapswet). Toezicht kan worden onderscheiden in preventief toezicht (bijvoorbeeld goedkeuring en ontheffing) en repressief toezicht (administratief beroep en vernietiging). De Waterschapswet beperkt het aantal besluiten dat aan goedkeuring is onderworpen tot: 1. Kostentoedelingsverordeningen (artikel 119 van de Waterschapswet); 2. Omslagklassenverordeningen (artikel 120 van de Waterschapswet); 3. overige besluiten door de wet aangewezen (artikel 148 van de Waterschapswet). Hiertoe behoren onder meer beheersplannen op grond van de Wet op de waterhuishouding. De uitvoering van het toezicht op deze besluiten is onder meer geregeld in de Verordeningen waterhuishouding van de provincies Drenthe en Overijssel. Daarnaast laat de wet vrij om bij reglement goedkeuring te eisen voor: 4. besluiten die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing (onder andere peilbesluiten); 5. besluiten tot de aanleg en verbetering van waterstaatswerken. Beleidsafstemming (tussen functioneel en algemeen belang) is voor deze beide laatstgenoemde soorten besluiten belangrijk. In het kader van de provinciale goedkeuring kan aan dit aspect de nodige aandacht worden besteed. Het is evenwel niet nodig álle besluiten uit deze categorieën aan goedkeuring te onderwerpen. Alleen voor belangrijke werken of maatregelen, die van wezenlijke betekenis zijn voor handhaving of wijziging in de waterstaatkundige situatie in het waterschapsgebied, moet dan ook het vereiste van een afzonderlijke goedkeuring gelden. Voor de overige besluiten kan worden volstaan met een meldingsplicht (artikel 42, sub d). Repressief toezicht. Voor besluiten die niet aan preventief toezicht zijn onderworpen geeft de Waterschapswet in artikel 156 de mogelijkheid van schorsing, eventueel gevolgd door vernietiging. Gedeputeerde staten kunnen hiertoe spontaan overgaan, danwel een ingediend verzoekschrift honoreren. Het spontane vernietigingsrecht strekt zich uit over alle waterschapsbesluiten. De wet noemt in artikel 153 - limitatief - de besluiten waartegen belanghebbenden beroep kunnen instellen bij gedeputeerde staten. Dit zijn: 1. besluiten omtrent de regeling van de waterbeheersing of tot de aanleg of verbetering van waterstaatswerken die niet aan goedkeuring zijn onderworpen; 2. besluiten betreffende de legger; 3. besluiten betreffende de wijziging en vaststelling van de keur. De regels die gelden voor de uitoefening van het schorsings- en vernietigingsrecht zijn uitgebreid in de Waterschapswet beschreven. De criteria voor vernietiging zijn in strijd met het recht of het algemeen belang. Om spontaan repressief toezicht mogelijk te maken ten aanzien van in ieder geval de wezenlijke besluiten is een meldingsplicht vastgesteld. Meldingsplicht Volgens de Waterschapswet moeten in ieder geval aan gedeputeerde staten worden toegezonden: 1. besluiten tot vaststelling of wijziging van de keur (artikel 80 van de Waterschapswet); 2. de begroting en begrotingswijzigingen (artikel 101 van de Waterschapswet); 3. de rekening (artikel 107 van de Waterschapswet); 4. de verordening met betrekking tot de organisatie van de administratie en van het beheer van de vermogenswaarden (artikel 108 van de Waterschapswet). Ook op grond van andere wetten bestaan voor de waterschappen verplichtingen tot toezending van besluiten aan gedeputeerde staten. Het reglement vult de wettelijke opsomming aan met enkele categorieën die van wezenlijk belang zijn en waarvan derhalve op provinciaal niveau kennis dient te bestaan (artikel 42).]
Noot
40[Toelichting: Het eerste lid van dit artikel beoogt een overgang mogelijk te maken van de oude naar de nieuwe situatie door de besluiten van de op te heffen waterschappen en het Zuiveringsschap van kracht te laten blijven. Het tweede lid beoogt te voorzien dat provinciale verordeningen en algemeen verbindende provinciale voorschriften voor de nieuwe situatie van kracht blijven. Hieronder vallen bijvoorbeeld ook de uitkerings- en pensioenverordeningen voor waterschapsbestuurders. ]
Noot
41 [Toelichting: Het is wenselijk dat de bestuursorganen van het nieuwe waterschap, vanaf de oprichtingsdatum, naar behoren kunnen functioneren. Met het oog daarop is in het eerste lid een tijdelijke voorziening getroffen betreffende de Reglementen van orde voor de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. In het tweede lid is een soortgelijke regeling opgenomen betreffende de administratie en het beheer van vermogenswaarden.]
Noot
42[Toelichting: Bij de opheffing van de waterschappen en het Zuiveringsschap dient de rechtsopvolging te worden geregeld. Immers het spreekt voor zich dat het waterschap Reest en Wieden alle taken overneemt respectievelijk volledig in alle rechten en verplichtingen treedt. Ook het beheer en onderhoud van werken in het gebied van het waterschap, alsmede van werken in beheer en onderhoud van het Zuiveringsschap vallen onder dit artikel en gaan derhalve met ingang van 1 januari 2000 over naar het waterschap. Het vierde lid van artikel 4 regelt de overgang van burgelijke rechten en verplichtingen en de daarmee samenhangende verplichte registratie van eigendommen die overgaan. Door de zinsnede in het tweede lid van artikel 4 "zonder dat daarvoor een nader besluit wordt gevorderd" wordt benadrukt dat deze bepaling de titel voor de rechtsovergang geeft. Artikel 4 regelt dus niet uitdrukkelijk dat beheer en onderhoud van de waterstaatkundige infrastructuur, die in beheer en onderhoud bij de op te heffen waterschappen en het Zuiveringsschap was, overgaan naar het nieuwe waterschap. Dit wordt niet uitdrukkelijk geregeld, gezien het feit dat dit vanwege de gebiedsgebondenheid van de waterstaatkundige infrastructuur voor de hand ligt. Dit geldt ook voor waterstaatswerken die aan het gebied van het waterschap worden toegevoegd. ]
Noot
43 [Toelichting: Dit artikel sluit aan bij een soortgelijke regeling voor gemeenten in de Wet algemene regels herindeling.]
Noot
44 [Toelichting: Om de noodzakelijke voortgang te waarborgen voorziet dit artikel erin dat het dagelijks bestuur de nodige uitgaven kan doen zolang nog geen begroting is vastgesteld door het algemeen bestuur van het waterschap Reest en Wieden.]
Noot
45[Toelichting: Het ligt voor de hand dat de archieven bij de opheffing van de waterschappen en het Zuiveringsschap overgaan naar de rechtsopvolger. Daarbij geldt het principe dat de archieven de taken volgen. Het archief van het waterschap Zuiveringsschap Drenthe wordt toegewezen aan het waterschap Reest en Wieden. De dossiers en andere stukken die uitsluitend betrekking hebben op gebieden die in een ander waterschap dan deze voornaamste rechtsopvolger liggen, gaan in de vorm van bruikleen over op dat andere waterschap. Dossiers betreffende nog lopende zaken worden door de rechtsopvolger voortgezet. ]
Noot
46 [Toelichting: Met ingang van de datum van opheffing van ieder waterschap zijn de voorzitters en de leden van de algemene besturen en dus ook van de dagelijkse besturen eervol van hun functie ontheven. Echter voor de voorzitters geldt dat zij door de Kroon zijn benoemd en dus verleent de Kroon ontslag. Derhalve moeten de voorzitters bij de Kroon worden voorgedragen voor ontslag. Het algemeen bestuur van ieder schap dient de betrokkene voor eervol ontslag voor te dragen.]
Noot
47[Toelichting: Dit artikel regelt de vorming, de samenstelling en de zitttingsduur van het voorlopig algemeen bestuur. Het eerste lid van het artikel regelt het aantal leden van de verschillende categorieën. In het tweede lid van dit artikel wordt het aantal leden per categorie aangegeven dat het algemeen bestuur van ieder op te heffen waterschap en het waterschap Groot Salland vanuit hun midden moet aanwijzen om zitting te nemen in het algemeen bestuur. Op deze wijze zijn de waterschappen op redelijke wijze in het overgangsbestuur vertegenwoordigd. De eerste taak van het algemeen bestuur is de voorbereiding van de benoeming van een voorzitter van het waterschap per 1 januari 2000. In artikel 12 is dat nader uitgewerkt. Het algemeen bestuur vergadert daartoe voor de eerste maal in de eerste volle week van juni 1999. ]
Noot
48 [Toelichting: Dit artikel regelt de samenstelling van het dagelijks bestuur. In de eerste vergadering van het algemeen bestuur wordt het dagelijks bestuur gekozen.]
Noot
49 [Toelichting: Dit artikel regelt de aanstelling van een voorzitter tot aan het tijdstip waarop de benoeming van de voorzitter van het waterschap, bedoeld in artikel 46 van de Waterschapswet heeft plaatsgevonden.]
Noot
50 [Toelichting: Dit artikel regelt de taak van het algemeen bestuur tot 1 januari 2000 en de wijze van voorbereiding van de benoeming van de voorzitter van het waterschap per 1 januari 2000, bedoeld in artikel 46 van de Waterschapswet.]
Noot
51 [Toelichting: Dit artikel regelt de ambtelijke ondersteuning van het algemeen en het dagelijks bestuur.]
Noot
52 [Toelichting: Dit artikel regelt de vergoeding van de voorzitter en de leden van het algemeen en het dagelijks bestuur.]
Noot
53 [Toelichting: Dit artikel regelt dat de kosten voortvloeiende uit de taak van het algemeen bestuur ten laste komen van het nieuwe waterschap.]
Noot
54 [Toelichting: De verkiezing van de leden voor het algemeen bestuur als bedoeld in het reglement voor het waterschap vindt plaats voor 1 januari 2001. In het reglement voor het waterschap is geregeld dat het algemeen bestuur voor de eerste maal in zijn nieuwe samenstelling vergadert binnen 2 weken na aanvang van zijn zittingsperiode.]
Noot
55 [Toelichting: In de eerste vergadering van het algemeen bestuur na 1 januari 2000 is het om redenen van continuïteit noodzakelijk dat de secretaris wordt benoemd.]
Noot
56 [Toelichting: Alle besluiten ter voorbereiding van de opheffing en samenvoeging van de betrokken waterschappen worden genomen door de Stuurgroep Waterschap Reest en Wieden. In deze stuurgroep zijn de dagelijkse besturen van ieder waterschap vertegenwoordigd. Uit een oogpunt van rechtszekerheid worden de handelingen van de dagelijkse besturen van de op te heffen waterschappen aangemerkt als handelingen van het dagelijks bestuur van het waterschap.]
Noot
57 [Toelichting: Het is noodzakelijk dat sommige artikelen eerder in werking treden om de start van het nieuwe waterschap per 1 januari 2000 goed te kunnen voorbereiden.]