Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Helmond

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond 2014

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Helmond
Officiële naam regelingNadere regels maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond 2014
CiteertitelNadere regels maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond 2014
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 5
  2. Verordening maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond 2014, art. 1.2, lid 2

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-07-201429-12-2014nieuwe regeling

01-07-2014

Gemeenteblad, 2014, 37182

Collegebesluit, 2014, 439002

Tekst van de regeling

Intitulé

NADERE REGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING PEELGEMEENTE HELMOND 2014

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond;

gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 1.2 lid 2 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond 2014

 

besluit:

  • 1.

    In te trekken de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Helmond 2013;

  • 2.

    Vast te stellen de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond 2014.

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze regels wordt verstaan onder:

    • a.

      verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond 2014;

    • b.

      pgb: persoonsgebonden budget;

    • c.

      hbh: hulp bij het huishouden (Persoonlijke Ondersteuning);

    • d.

      budgethouder: persoon aan wie pgb is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het pgb verschuldigd is;

    • e.

      eigen bijdrage: een door het Centraal Administratie Kantoor vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond 2014 van toepassing zijn;

    • f.

      eigen aandeel: een door het Centraal Administratie Kantoor vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming betaald moet worden en waarop de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond 2014 van toepassing zijn;

    • g.

      bezoekbaar maken van een woning: aanpassen van een woonruimte opdat de woonkamer, één toilet en de buitenruimte behorende bij het hoofdverblijf bereikt kunnen worden.

    • h.

      Officiële thuiszorgaanbieder: een thuiszorgaanbieder die namens de opdrachtgever met de uitvoering van HbH (Persoonlijke Ondersteuning) wordt belast, en voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen van de Kwaliteitswet zorginstellingen, Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (WMCZ) en de Wet klachtenrecht cliënten zorgsector (WKCZ).

  • 2. Alle begrippen die in onderhavige Nadere regels worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven in het eerste lid hebben dezelfde betekenis als de begrippen in de verordening, de Wet maatschappelijke ondersteuning en /of de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 3. Alle bedragen die in onderhavige Nadere regels worden genoemd zijn netto bedragen inclusief BTW, tenzij anders vermeld.

Hoofdstuk 2

Bijzondere regels over het pgb

Artikel 2:1 Verstrekking

  • 1.

    Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een pgb vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2.

    Een pgb wordt alleen verstrekt:

    • a.

      aan de aanvrager die recht heeft op een individuele voorziening;

    • b.

      indien de individuele voorziening ook in natura kan worden verstrekt; en

    • c.

      indien hiertegen geen overwegende bezwaren bestaan.

  • 3.

    Van overwegende bezwaren, zoals genoemd in het tweede lid onder c, is sprake indien:

    • a.

      het ernstige vermoeden bestaat dat aanvrager een pgb niet besteedt aan datgene waarvoor het gegeven is. Dit vermoeden bestaat in ieder geval ten aanzien van de aanvrager van wie in het verleden misbruik of oneigenlijk gebruik van het pgb is vastgesteld;

    • b.

      de aanvrager naar het oordeel van het college niet in staat is om het pgb op een verantwoorde wijze te beheren. Een pgb wordt niet verstrekt aan de persoon:

1° die verkeert in staat van faillissement als bedoeld in de Faillissementswet;

2° die twee of meer schulden heeft waarvoor geen betalingsregeling is getroffen;

3° die wegens schuldenproblematiek wordt begeleid door de gemeente of een dienstverlenende instantie;

4° ten aanzien van wie door de rechter een schuldsanering is vastgesteld op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;

5° die onder curatele is gesteld, tenzij de curator zich bereid verklaart het pgb te beheren;

6° wiens goederen onder bewind zijn gesteld, tenzij de bewindvoerder zich bereid verklaart het pgb te beheren;

7° die naar het oordeel van het college, gelet op in de persoon gelegen factoren, naar verwachting niet in staat zal zijn het pgb op een verantwoorde wijze te beheren;

  • c.

    de verwachting bestaat dat binnen afzienbare tijd een vervanging van de voorziening nodig is dan wel de verwachting is dat de voorziening kortdurend wordt gebruikt. Wat heeft te gelden als “afzienbare tijd” of “kortdurend” hangt mede af van het type voorziening in relatie tot de gebruikelijke afschrijvingsduur; of

  • d.

    de toekenning van een pgb het voortbestaan van een collectieve voorziening (individueel verstrekt) in gevaar kan brengen.

    • 4.

      Indien een pgb wordt geweigerd ingevolge het derde lid van dit artikel, maar aan de overige criteria voor toekenning van een individuele voorziening wordt voldaan ingevolge artikel 5.2 eerste lid van de verordening, wordt een voorziening in natura verstrekt.

Artikel 2:2 Omvang pgb

  • 1. Het pgb wordt zo vastgesteld dat de aanvrager daarmee een voorziening kan kopen of huren die gelijkwaardig is aan een voorziening in natura. In de regel is het pgb gelijk aan de werkelijke kosten van de door de aanvrager aan te schaffen voorziening. Maximumbedrag van het pgb is het bedrag dat het college aan haar leverancier betaalt voor de goedkoopst compenserende voorziening inclusief kosten van onderhoud, reparatie en eventuele kosten verbonden aan een verplichte WA-verzekering. Voor wat betreft de looptijd van het pgb dan wel de afschrijvingsduur wordt in beginsel aansluiting gezocht bij de afschrijvingstermijn zoals die wordt gehanteerd door de leveranciers met wie de gemeente een contract heeft.

  • 2. De tarieven voor Hulp bij Huishouden (Persoonlijke Ondersteuning) in de vorm van een persoonsgebonden budget zijn als volgt vastgesteld:

    • a.

      Voor budgethouders die de zorg inkopen bij of vergelijkbaar met een officiële thuiszorgaanbieder bedraagt het tarief € 22,12 per klokuur. De budgethouders dienen hiervoor een zorgovereenkomst tussen de budgethouder en de officiële thuiszorgaanbieder te overleggen.

    • b.

      Alle overige budgethouders ontvangen een tarief van € 12,86 per klokuur. Hieronder vallen in ieder geval budgethouders die de HbH (Persoonlijke Ondersteuning) regelen via een particuliere hulp, een bekende, een uitwonend familielid of iemand uit de buurt.

Artikel 2:3 Uitbetaling pgb individuele voorziening en HbH

  • 1. Uitbetaling van een pgb vindt, in geval van een incidentele verstrekking, plaats na overlegging van factuur waaruit realisatie van de gemaakte kosten blijkt door storting op de rekening van de aanvrager of degene die als diens wettelijke vertegenwoordiger optreedt.

  • 2. Uitbetaling van een pgb vindt, in geval van HbH (Persoonlijke Ondersteuning) in alle gevallen plaats per periode van 4 weken.

  • 3. Het college regelt, in geval van HbH (Persoonlijke Ondersteuning) de mogelijkheid van ondersteuning van de budgethouder bij gebruik van een persoonsgebonden budget.

Artikel 2:4 Verantwoording pgb voor HbH

  • 1. De verantwoording van het persoonsgebonden budget voor HbH (Persoonlijke Ondersteuning) door de budgethouder aan het college vindt steekproefsgewijs plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar. De omvang van de steekproef wordt jaarlijks vastgesteld in overleg met de intern controleur van de afdeling SE/O&C.

    • a.

      Bij de verantwoording van het persoonsgebonden budget is een bedrag van € 500,-- vrijgesteld, indien een volledig jaar HbH (Persoonlijke Ondersteuning) wordt ingekocht.

    • b.

      De verantwoording als bedoeld in het eerste lid vindt plaats middels controle van de bescheiden waaruit een deugdelijk administratie van de budgethouder blijkt. Eventueel gebeurt dit middels een huisbezoek.

    • c.

      Na ontvangst van de onder b bedoelde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het recht op het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk in te trekken.

  • 2. Indien de budgethouder het beheer over het aan hem toegekende pgb overlaat aan een derde, komen de eventuele kosten van dit beheer voor rekening van de budgethouder.

  • 3. In het kader van de verantwoording dient iedere budgethouder gedurende twee jaar na afloop van de looptijd van het pgb de bewijsstukken te bewaren en beschikbaar te houden voor het college.

Hoofdstuk 3

Bijzondere regels over de financiële tegemoetkoming

Artikel 3:1 Verstrekking

  • 1. De individuele voorzieningen die verstrekt kunnen worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming zijn:

    • a.

      woningaanpassing;

    • b.

      woningsanering;

    • c.

      tijdelijke huisvesting;

    • d.

      verhuis- en inrichtingskosten;

    • e.

      bezoekbaar maken van een woning niet zijnde het hoofdverblijf;

    • f.

      vervoerskosten;

    • g.

      sportvoorziening.

  • 2. Een financiële tegemoetkoming bestaat uit een:

    • a.

      afgestemd bedrag (bedrag gebaseerd op werkelijke kosten) of

    • b.

      een forfaitair bedrag (vooraf vastgesteld bedrag).

Artikel 3:2 Uitbetaling en verantwoording

  • 1. Uitbetaling van de tegemoetkoming zoals genoemd in artikel 3:1 eerste lid sub a, b, c, e en sub g vindt plaats na overlegging van de bewijsstukken waaruit realisatie blijkt van de gemaakte kosten en uitvoering conform de gestelde eisen door de gemeente (middels een Programma van Eisen) (art. 3:1 eerste lid sub a, b en e) dan wel indien de situatie waarvoor de tegemoetkoming is verstrekt is gerealiseerd (art. 3:1 eerste lid sub c en d) door storting op de rekening van de aanvrager of degene die als diens wettelijke vertegenwoordiger optreedt.

  • 2. Bij de verstrekking van een tegemoetkoming zoals genoemd in artikel 3:1 eerste lid sub f, vindt, voor wat betreft de in artikel 7:2 genoemde forfaitaire bedragen, betaling plaats per jaar. De eerste betaling vindt plaats na verzending van de beschikking. Indien de verstrekking ingevolge artikel 7:2 meer bedraagt dan de in dat artikel genoemde forfaitaire bedragen, vindt betaling van het meerkosten (hoger dan het forfaitair bepaalde bedrag) plaats nadat de hogere kosten zijn aangetoond.

Hoofdstuk 4

Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 4:1 Omvang van eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1.

    De aanvrager aan wie een individuele voorziening in natura of in de vorm van een pgb is verleend, is een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    De aanvrager aan wie een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is verleend, is een eigen aandeel verschuldigd.

  • 3.

    Voor een voorziening is géén eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd indien het een vergoeding enkel voor instandhoudingkosten, zoals onderhoud, keuring en reparatie, betreft.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft buiten toepassing indien:

    • a.

      de voorziening bestaat uit een rolstoel (waaronder ook een sportrolstoel is begrepen);

    • b.

      de voorziening collectief vraagafhankelijk vervoer betreft;

    • c.

      de voorziening bedoeld is voor een belanghebbende jonger dan 18 jaar. Zodra de jongere evenwel 18 jaar wordt, is hij vanaf dat moment, met uitzondering van de situaties genoemd onder sub a en b, een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel verschuldigd.

  • 5.

    Voor de hoogte en duur van de eigen bijdrage en het eigen aandeel wordt aangesloten bij de systematiek en de bedragen van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning. Hierbij gelden betreffende de termijn van inning van de eigen bijdrage of eigen aandeel de volgende uitzonderingen:

    • a.

      negenendertig periodes van vier weken bij de verstrekking van een bouwkundige of woontechnische voorziening van een woning (zowel huurwoning als woning in eigendom);

    • b.

      negenendertig periodes van vier weken bij de verstrekking van een roerende voorziening in eigendom;

    • c.

      In de gevallen zoals niet genoemd onder sub a. en b. is de termijn van inning:

1° gelijk aan de gebruiksduur van een voorziening in natura;

2° gelijk aan de verstrekkingduur van een periodiek pgb; of

3° gelijk aan de looptijd die in de toekenningbeschikking van het pgb voor een voorziening

is vermeld.

Hoofdstuk 5

Hulp bij het huishouden (Persoonlijke Ondersteuning)

Artikel 5:1 Vormen van hulp bij het huishouden

  • 1. De te verstrekken voorziening, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, omvat:

    • a.

      hulp bij het huishouden (Persoonlijke Ondersteuning) in natura of

    • b.

      een pgb te besteden aan hulp bij het huishouden (Persoonlijke Ondersteuning). Zie hiertoe hoofdstuk 2 van onderhavige Nadere regels.

  • 2. De voorziening die verstrekt kan worden voor de hulp bij huishouden bestaat uit twee onderdelen:

    • a.

      HbH: Huishoudelijke werkzaamheden

    • b.

      HbH: Organisatie van het huishouden

Hoofdstuk 6

Woonvoorzieningen

Artikel 6:1 Type woonvoorzieningen

  • 1. Een woonvoorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

    • a.

      woningaanpassing;

    • b.

      woningsanering;

    • c.

      tijdelijke huisvesting;

    • d.

      verhuis- en inrichtingskosten;

    • e.

      bezoekbaar maken van een woning niet zijnde het hoofdverblijf.

  • 2. Een woonvoorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of een pgb in geval van trapliften en roerende woonvoorzieningen.

Artikel 6:2 Beoordeling primaat verhuizing

  • 1.

    De beoordeling of aanvrager kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning zoals genoemd in artikel 3.3 derde lid van de verordening vindt in ieder geval plaats indien:

    • a.

      de woning waar naartoe kan worden verhuisd voor de aanvrager geschikter is of verhuizing goedkoper is dan aanpassing van zijn huidige woning;

    • b.

      er geen contra-indicatie tot verhuizen aanwezig is op grond van objectieve psychische of sociale redenen;

  • c.

    de kosten van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening van de door de belanghebbende bewoonde woning meer bedragen dan € 9.000,--, en

  • d.

    er binnen een tijdsbestek van een jaar of binnen een medisch aanvaardbare termijn een woning beschikbaar komt waar naartoe kan worden verhuisd.

    • 2.

      Indien het verhuisprimaat wordt toegepast en de aanvrager niet wenst te verhuizen, kan de aanvrager de mogelijkheid geboden worden van een vergoeding tot maximaal de grens van het verhuisprimaat van € 9.000,-- onder de voorwaarde dat de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening geheel conform het programma van eisen wordt uitgevoerd.

Artikel 6:3 Financiële tegemoetkoming en pgb woonvoorzieningen

  • 1. De financiële tegemoetkoming voor woningaanpassing wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, of gerelateerd aan de werkelijke kosten tot een maximum van het bedrag zoals genoemd op de lijst die als bijlage is toegevoegd aan dit besluit.

  • 2. Alleen de kosten van de navolgende bouwkundige- of woontechnische woningaanpassing komen voor vergoeding, als bedoeld in het eerste lid, in aanmerking:

    • a.

      de aanneemsom excl. BTW (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten vergoed;

    • b.

      de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten vergoed;

    • c.

      het architectenhonorarium tot ten hoogste € 1.500,- excl. BTW. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

    • d.

      de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien toezicht noodzakelijk is, tot een maximum van twee procent van de aanneemsom;

    • e.

      de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • f.

      de door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    • g.

      de kosten van noodzakelijk technisch onderzoek en voor advisering over de te treffen aanpassing;

    • h.

      de verschuldigde en niet verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelasting.

  • 3. a. De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor woningsanering, te weten het vervangen van zachte door harde vloerbedekking of vervanging van stoffering, is gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum van de bedragen zoals genoemd in Prijzengids Nibud.

    • c.

      Bij de vaststelling van de tegemoetkoming wordt rekening gehouden met de gangbare afschrijvingstermijn zoals die geldt voor het betreffende product.

  • 4. De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de Huurtoeslag. De maximale duur voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting bedraagt zes maanden.

  • 5. De financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten bedraagt maximaal € 3.500,-. Indien de aanvrager aantoonbaar hogere kosten heeft dan € 3.500,-, worden de werkelijke hogere noodzakelijke kosten vergoed.

  • 6. Een woonvoorziening kan worden getroffen voor het bezoekbaar maken van één woning indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling of in een woonvorm daarmee vergelijkbaar. De tegemoetkoming bedraagt maximaal € 5.000,-. Indien de aanvrager aantoonbaar hogere kosten heeft dan € 5.000,-, worden de werkelijke hogere noodzakelijke kosten vergoed.

Hoofdstuk 7

Vervoersvoorziening

Artikel 7:1 Type Vervoersvoorziening

Een vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een individuele collectieve vervoersvoorziening (Collectief Vraagafhankelijk Vervoer);

  • b.

    een individuele vervoersvoorzieningen in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget;

  • c.

    een individuele voorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Artikel 7:2 Financiële tegemoetkoming vervoerskosten

  • 1. Indien er een contra-indicatie bestaat voor gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer dan kan een financiële tegemoetkoming verstrekt worden als individuele vervoersvoorziening.

  • 2. De financiële tegemoetkoming zoals genoemd in het eerste lid, bedraagt voor vervoer per personenauto dan wel per reguliere taxi, maximaal € 600,- per jaar. Indien de aanvrager aantoonbaar hogere kosten heeft dan € 600,- per jaar, worden de werkelijke hogere noodzakelijke kosten vergoed.

  • 3. Indien de aanvrager aangewezen is op vervoer uitsluitend per rolstoeltaxi, wordt, indien sprake is van een contra-indicatie voor gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer, een financiële tegemoetkoming verstrekt van maximaal € 2.000,- per jaar. Indien de aanvrager aantoonbaar hogere kosten heeft dan € 2.000,- per jaar, worden de werkelijke hogere noodzakelijke kosten vergoed.

  • 4. Indien de aanvrager voor de korte en middenlange afstanden gebruik kan maken van een scootmobiel of daar waar het echtelieden betreft die beiden een financiële tegemoetkoming ontvangen, wordt de financiële tegemoetkoming in beginsel vastgesteld op 50% van de in dit artikel genoemde bedragen. Indien de aanvrager aantoonbaar hogere kosten heeft dan 50% van de in dit artikel genoemde bedragen, worden de werkelijke hogere noodzakelijke kosten vergoed.

  • 5. De aanvrager, woonachtig in een AWBZ-instelling of in een woonvorm daarmee vergelijkbaar, kan in beginsel aanspraak maken op een vergoeding welke 50% bedraagt van de in dit artikel genoemde bedragen. Indien de aanvrager aantoonbaar hogere kosten heeft dan 50% van de in dit artikel genoemde bedragen, worden de werkelijke hogere noodzakelijke kosten vergoed.

Hoofdstuk 8

Sportvoorziening

Artikel 8:1 Sportvoorziening

  • 1. De financiële tegemoetkoming bedraagt voor een sportvoorziening maximaal € 3.000,-. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening. Indien de aanvrager aantoonbaar hogere kosten heeft dan € 3.000,-, worden de werkelijke hogere noodzakelijke kosten vergoed.

  • 2. Voor een sportrolstoel is geen eigen bijdrage verschuldigd.

  • 3. Voor wat betreft de looptijd van de voorziening dan wel de afschrijvingsduur wordt aansluiting gezocht bij de afschrijvingstermijn die gangbaar is voor de voorziening. Indien de sportvoorziening na verstrijken van de gestelde afschrijvingsduur nog adequaat is, kan een tegemoetkoming voor onderhoud van de voorziening verstrekt worden in plaats van verstrekking van een nieuwe voorziening.

Hoofdstuk 9

Slotbepalingen

Artikel 9:1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze regels, indien toepassing van het besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9:2 Inwerkingtreding en overgangsbepaling

  • 1. Onderhavige regels treden, na bekendmaking, in werking, op een nader door het college te bepalen moment.

  • 2. Op de dag van inwerkingtreding, als vermeld in het eerste lid, worden de Nadere regels maatschappelijk ondersteuning gemeente Helmond 2013, ingetrokken.

  • 3. Besluiten, genomen krachtens de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Helmond 2013 en die golden op het moment van inwerkingtreding van deze regels blijven van kracht tot aan het moment zij van rechtswege vervallen, worden ingetrokken of beëindigd.

  • 4. Op aanvragen ingediend voor het moment van inwerkingtreding van deze Nadere regels en waar op dat moment nog geen besluitvorming over heeft plaatsgevonden, wordt beslist met inachtneming van de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Helmond 2013.

  • 5. Op een aanhangig bezwaar- of beroepschrift tegen een besluit dat is genomen voor de inwerkingtreding van deze regels, wordt beslist met inachtneming van het bepaalde in de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Helmond 2013.

Artikel 9:3 Intrekking oude regeling

Op de dag van inwerkingtreding, zoals vermeld in artikel 9:2 eerste lid, worden de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Helmond 2013 ingetrokken.

Ondertekening

Besloten in de vergadering van 1 juli 2014.

Burgemeester en wethouders van Helmond

De burgemeester

Mevr. P.J.M.G. Blanksma-van den Heuvel

De secretaris

Dhr. A.A.M. Marneffe RA

Bekend gemaakt op:

27 juni 2014

De gemeentesecretaris,

Dhr. A.A.M. Marneffe RA

Toelichting op Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond 2014

Inleiding

Op 7 januari 2014 heeft de gemeenteraad de Verordening maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond 2014 vastgesteld. De gemeenteraden van de andere 5 Peelgemeenten hebben deze verordening eveneens vastgesteld waarmee een eerste belangrijke aanzet werd gegeven om – in Peelverband – te komen tot geüniformeerde regelgeving (zoveel als mogelijk) op het terrein van Wmo prestatieveld 6 (verstrekking individuele voorzieningen).

De Nadere regels maatschappelijke ondersteuning liggen in het verlengde van de verordening. Daar waar de verordening een aantal thema’s beschrijft op hoofdlijnen, wordt in deze regels – conform daartoe gestelde delegatiebepalingen in de verordening -, een aantal zaken concreter uitgewerkt.

De regels zullen gelden tot 1 januari 2015. Op dat moment treedt de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in werking en dienen verordening en regels aangepast te worden op de nieuwe wetgeving waaronder de transitie van een aantal functies van de AWBZ naar de Wmo.

Hierna wordt per artikel een toelichting gegeven.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

Dit artikel spreekt van a tot en met g voor zich en behoeft op deze onderdelen geen nadere toelichting.

Het begrip officiële thuiszorgaanbieder onder sub h is toegevoegd. Er worden twee tarieven gehanteerd indien de burger de HbH (Persoonlijke Ondersteuning) in de vorm van een persoonsgebonden budget ontvangt.

Om te kunnen vaststellen of de budgethouder de zorg inkoopt bij een officiële thuiszorgaanbieder zijn kwaliteitseisen vastgesteld. De thuiszorgaanbieder dient hiervoor aantoonbaar te voldoen aan de volgende eisen:

  • -

    voldoet aan en past de Kwaliteitswet zorginstellingen toe;

  • -

    past bij de uitvoering van de dienstverlening de Wet klachtrecht cliënten zorgsector toe;

  • -

    borgt bij de uitvoering van de dienstverlening de medezeggenschap van cliënten conform de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen;

  • -

    sluit bij aanvang van de dienstverlening met zorgvrager een zorgovereenkomst. Deze zorgovereenkomst wordt in tweevoud opgemaakt en ondertekend door zowel de thuiszorgaanbieder als de zorgvrager.

  • -

    garandeert de deskundigheid van medewerkers.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het pgb

Artikel 2:1 Verstrekking

In plaats van zorg in natura (zin) kan een burger, op verzoek daartoe, een voorziening toegekend krijgen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). In de leden 2 en 3 wordt een aantal restricties aangebracht.

Lid 2 sub a spreekt voor zich.

Lid 2 sub b houdt verband met een onderscheid zoals de Wmo die maakt tussen zorg in natura enerzijds en een financiële tegemoetkoming anderzijds. Daar waar een voorziening in zin geleverd wordt kan een pgb aan de orde zijn. Indien aanspraak bestaat op een financiële tegemoetkoming is een pgb (als tegenhanger van eventueel te leveren zin) niet aan de orde. Dit onderscheid zal met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 niet langer zal bestaan. Op dat moment vervalt de financiële tegemoetkoming en blijven zin en pgb bestaan.

Sub c van lid 2 wordt nader uitgewerkt in lid 3. In lid 3 wordt aangegeven op welke momenten de verstrekking van een pgb (financieel en maatschappelijk) niet verantwoord c.q. niet opportuun wordt geacht. Met dit lid wordt uitdrukking gegeven aan artikel 6 lid 1 van de Wmo: de keuzevrijheid van de belanghebbende tussen de voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget, lijdt uitzondering indien er overwegende bezwaren bestaan tegen deze keuzevrijheid.

Lid 3 sub c

Op het moment dat de verwachting reëel is dat een voorziening binnen afzienbare tijd aan vervanging toe is of slechts kortdurend wordt gebruikt, mag de gemeente, mede uit oogpunt van efficiency en het kostenaspect, besluiten dat een voorziening in natura heeft te prevaleren boven een pgb. Denk hierbij bijvoorbeeld aan (kortdurende) hbh na een ziekenhuisopname. Indien niet vaststaat dat de hbh ook op de lange termijn nodig zal zijn, mag de gemeente een pgb weigeren en volstaan met zin.

Sub d:

Een duidelijk voorbeeld hierbij is het collectief vraagafhankelijk vervoer (cvv).

Zodra een collectieve voorziening niet meer in stand te houden zou zijn vanwege het feit dat men daarvoor massaal een persoonsgebonden budget aanvraagt, kan dat een overwegend bezwaar zijn en hoeft er geen persoonsgebonden budget voor worden toegekend. Het persoonsgebonden budget mag niet leiden tot het ondergraven van het systeem.

Dat het niet opportuun wordt geacht om een voorziening in de vorm van een pgb te verstrekken, betekent niet dat de burger geen aanspraak kan maken op een voorziening. Zie daarvoor lid 4.

Artikel 2.2 Omvang pgb

In lid 1 is beschreven dat de hoogte van de pgb zodanig dient te zijn dat de burger ook daadwerkelijk in staat is om de voorziening (gelijkwaardig aan een voorziening in natura) aan te schaffen (artikel 6 lid 1 Wmo). Daarbij heeft als leidraad te dienen hetgeen de gemeente betaald zou hebben aan de leverancier van zin.

Ingevolge lid 1 omvat het pgb, indien van toepassing, mede de kosten van onderhoud, reparatie en kosten voor verzekering. Dit uit oogpunt van efficiency: op deze manier wordt voorkomen dat de gemeente voor de verstrekking van één voorziening meerdere pgb’s dient af te geven.

Voor wat betreft het bepalen van de afschrijvingsduur van een voorziening wordt in beginsel aansluiting gezocht bij de afschrijvingstermijn zoals die wordt gehanteerd door de leveranciers met wie de gemeente een contract heeft. Van deze afschrijvingstermijn kan in individuele gevallen worden afgeweken en kan de afschrijvingsduur anders worden gesteld (maatwerk). Denk hierbij bijvoorbeeld aan de aanschaf van een (goedkopere) tweedehandsvoorziening door de burger.

Lid 2 ziet toe aan de hoogte van pgb’s voor hulp bij het huishouden. Een bewuste keuze is gemaakt om voor wat betreft deze pgb’s nog niet tot Peeluniformering over te gaan. Dit houdt verband met het gegeven dat de 6 Peelgemeenten per 1 januari 2015 komen tot uniformering van zin hbh. Op dat moment zal – in het verlengde daarvan – eveneens gekomen worden tot uniformering van pgb’s voor hbh (aangepast aan de systeem van resultaatgerichte financiering voor zin per 1 januari 2015). Thans uniformeren zou betekenen dat het systeem van pgb’s voor hbh binnen een tijdsbestek van een half jaar voor veel Peelburgers twee maal grondig wordt gewijzigd (per 1 juli 2014 én per 1 januari 2015). Dat laatste wordt, mede uit oogpunt van de burger, niet opportuun geacht.

Op grond van de Wmo (artikel 6) kan een differentie van het tarief worden toegepast. Gezien het gegeven dat er twee manieren zijn om een persoonsgebonden budget voor hbh (Persoonlijke Ondersteuning) in te zetten, is besloten in aansluiting hierop twee tarieven in te voeren.

Bij de vaststelling van het tarief zijn de volgende aspecten overwogen:

  • -

    De tarieven moeten minimaal het minimumloon bedragen.

  • -

    Invoering van de differentie in het tarief maakt het mogelijk om desgewenst zorg in te kopen bij een officiële thuiszorgaanbieder met het hoog tarief.

  • -

    Met de tarief differentie ontstaan zelfstandige tarieven die beter aansluiten bij de gewenste zorginkoop.

  • -

    Voor de bijkomende kosten kan door alle budgethouders gebruik gemaakt worden van de service van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De gemeente betaald deze kosten boven op het tarief.

Indien de budgethouder zorg inkoopt bij een officiële thuiszorgaanbieder geldt het hoge tarief van € 22,12 Uitgaande van ervaringsgegevens van zorginkoop met een persoonsgebonden budget via officiële thuiszorgaanbieders in de afgelopen periode is dit tarief toereikend gebleken. De gemeente controleert of de aanbieder waarmee de budgethouder een contract heeft afgesloten voldoet aan de in deze nadere regels gestelde eisen alvorens over te gaan tot toekenning van het hoge tarief.

Voor budgethouders die de zorg niet regelen via een officiële thuiszorgaanbieder maarbijvoorbeeld via een particuliere hulp, een bekende, een uitwonend familielid of iemand uit de buurt wordt een laag tarief (€ 12,86) ingevoerd. Het uurtarief voor genoemde groep wordt toereikend geacht, uitgaande van criteria als het minimumloon en de functieschalen voor alfahulpen die in loondienst zijn genomen.

Artikel 2:3 Uitbetaling pgb individuele voorziening en HbH

In dit artikel worden regels gegeven voor de feitelijke uitbetaling van het pgb.

In lid 1 wordt de feitelijke uitbetaling van het pgb gekoppeld aan het overleggen van de factuur. Dit betekent overigens niet dat de burger eerst zelf het bedrag dient voor te schieten waarna betaling door de gemeente plaatsvindt. De uitvoeringspraktijk laat zien dat – gelet op de gestelde betalingstermijnen door de leverancier – de burger in staat is om tot tijdige betaling over te gaan aan de leverancier na betaling door de gemeente.

Daar waar de gestelde betalingstermijn dusdanig kort is dat een tijdige betaling in het gedrang kan komen (en de burger dus feitelijk wel verplicht wordt tot voorschieten), wordt in de praktijk voor een praktische oplossing gekozen, bijvoorbeeld rechtstreekse betaling van de factuur aan de leverancier door de gemeente.

Lid 2 geeft specifiek de regels aan voor betaling van het pgb in geval van hbh. Een bewuste keuze is gemaakt om voor wat betreft de betaling van pgb’s nog niet tot Peeluniformering over te gaan. Dit houdt verband met het gegeven dat de 6 Peelgemeenten per 1 januari 2015 komen tot uniformering van betaling via het zogenaamde trekkingsrecht (vastgelegd in de Wmo 2015). Thans uniformeren zou betekenen dat het systeem van betaling pgb’s binnen een tijdsbestek van een half jaar voor veel Peelburgers twee maal grondig wordt gewijzigd. Dat laatste wordt, mede uit oogpunt van de burger, niet opportuun geacht.

In lid 3 wordt het mogelijk gemaakt dat de gemeente ondersteuning kan bieden aan de budgethouder bij gebruik van een persoonsgebonden budget. Deze ondersteuning is geregeld middels een contract met de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

Indien een persoonsgebonden budget verstrekt wordt moet de burger een overeenkomst tekenen met de gemeente. Hierin is onder andere vastgelegd dat de budgethouder een deugdelijke administratie voert en een zorgovereenkomst tekent met de zorgverlener. De budgethouder kan hiervoor gebruik maken van de service van de SVB. Deze service bestaat onder meer uit het op verzoek van de budgethouder verzorgen van de

salarisadministratie. Bij ziekte van de werknemer draagt de SVB zorg voor de wettelijk verplichte loondoorbetaling. En tevens verzorgt de SVB modelovereenkomsten en kan men er terecht met allerlei vragen op het terrein van bijvoorbeeld arbeidsrecht. Al deze service is gratis voor de budgethouder en wordt betaald door de gemeente Helmond.

Artikel 2:4 Verantwoording pgb HbH

Zoals reeds in de toelichting bij artikel 2:3 geduid zal per 1 januari 2015 het verplichte wettelijk trekkingsrecht haar intrede doen in de Wmo. Bij trekkingsrechten komt het budget niet meer op de rekening van de budgethouder, maar bij een instantie (deSVB) op de bankrekening te staan. De budgethouder stuurt de rekeningen voor het betalen van zorgverleners aan de SVB op en zij controleert vooraf of het om zorg gaat waarvoor ingevolge de Wmo een pgb is verstrekt.

Het pgb via trekkingsrecht vermindert de administratieve last van de budgethouder aanzienlijk en maakt de verantwoording door de budgethouder een stuk eenvoudiger. Bovendien wordt het pgb voor een grotere groep bereikbaar, omdat ze niet meer zelf de beschikking over de gelden hebben. Voor gemeenten betekent trekkingsrecht een vereenvoudiging van het verantwoordingsproces, meer grip op PGB bestedingen en minder financieel risico.

In dat licht is de bewuste keuze gemaakt om de uniformering van verantwoording pgb voor hbh op te schuiven naar 1 januari 2015. Op dat moment is uniformiteit van verantwoording automatisch aan de orde middels het wettelijk verplichte trekkingsrecht. In die zin, gelijk artikel 2:2 lid 2 en artikel 2:3 lid 2 van dit besluit ligt er een bewuste keuze om nu nog niet tot uniformering van het verantwoordingsproces over te gaan. Thans uniformeren zou immers ook voor wat betreft de verantwoording betekenen dat het systeem binnen een tijdsbestek van een half jaar voor veel Peelburgers twee maal grondig wordt gewijzigd. Dat laatste wordt, mede uit oogpunt van de burger, niet opportuun geacht.

Hoofdstuk 3 Bijzondere regels over de financiële tegemoetkoming

Artikel 3:1 Verstrekking

Lid 1 geeft het kader aan voor verstrekking van voorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De in lid 1 genoemde voorzieningen worden dus niet verstrekt in de vorm van zin (of eventueel pgb).

Lid 2 geeft de omvang aan. Het kan gaan om een bedrag afgestemd op de werkelijke kosten of om een vooraf vastgesteld forfaitair bedrag.

Daar waar het forfaitaire bedragen betreft, worden deze benoemd in artikel 6:2 lid 2, 6:3, 7:1, 7:2 en 8:1 van deze Nadere regels.

Artikel 3:2 Uitbetaling en verantwoording

Uitbetaling van de tegemoetkoming vindt plaats na overlegging van de bewijsstukken waaruit de realisatie van de kosten blijkt (conform de voorwaarden zoals gesteld door de gemeente).

Op de hoofdregel zoals neergelegd in lid 1 geldt ingevolge lid 2 één uitzondering: in geval van de verstrekking van een tegemoetkoming voor vervoerskosten (zie verder: artikel 7:2) vindt betaling plaats per jaar zolang mensen aanspraak maken op de voorziening. Burgers behoeven, voor wat betreft de in dat artikel genoemde forfaitaire bedragen, geen bewijsstukken over te leggen ter verificatie van de gemaakte kosten. Dat laatste wordt anders indien méér wordt betaald dan het forfaitaire bedrag (in geval van aantoonbare meerkosten). De noodzakelijke meerkosten dienen aangetoond te worden alvorens tot betaling wordt overgegaan.

Hoofdstuk 4 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 4.1 Omvang van eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 15 Wmo biedt de gemeente de mogelijkheid een eigen bijdrage te vragen bij het verstrekken van een individuele voorziening (eigen aandeel genaamd in geval van een financiële tegemoetkoming (artikel 19 Wmo)). Van deze bevoegdheid heeft de gemeente gebruik gemaakt middels de verordening. Artikel 4:1 vormt een nadere uitwerking van de gemaakte keuze.

In de leden 3 en 4 worden uitzonderingssituaties benoemd waarbij geen eigen bijdrage wordt opgelegd.

Via lid 3 wordt, met name uit praktisch oogpunt, de keuze gemaakt om geen eigen bijdrage /eigen aandeel te heffen indien het enkel gaat om kosten van instandhouding, onderhoud, keuring en reparatie. Zie ook artikel 2:2 lid 1 van het besluit en de toelichting daarop.

Lid 4:

Voor wat betreft de rolstoel - onder a - verzet het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning (Bmo) zich tegen het opleggen van een eigen bijdrage (art. 4.1). Voor wat betreft burgers jonger dan 18 jaar - onder c - verzet de Wmo zich tegen het heffen van een eigen bijdrage (art. 15). Voor wat betreft het collectief vraagafhankelijk vervoer - onder b - wordt geen eigen bijdrage gevraagd nu hier de systematiek heeft te gelden van het betalen van een bijdrage in geval van daadwerkelijk vervoer (bijdrage per zone).

De gemeente heeft weliswaar een keuzevrijheid als het gaat om het heffen van een eigen bijdrage (eigen aandeel). Deze keuzevrijheid wordt evenwel nadrukkelijk begrensd door het Bmo. In dat besluit liggen bindend de regels vast voor de maximale hoogte en duur van de eigen bijdrage.

Middels lid 5 sluit de gemeente voor wat betreft de maximale hoogte en duur rechtstreeks aan bij het Bmo. Een belangrijke uitzondering is evenwel gelegen in lid 5 sub a en b. Hoewel het landelijke Bmo sinds eind 2013 de mogelijkheid biedt om voor wat betreft de verstrekking van woningaanpassingen en roerende voorzieningen in eigendom de gemaximeerde periode van 39 x 4 weken (3 jaar) los te laten (zoals die voorheen gold), hebben de Peelgemeenten nadrukkelijk de keuze gemaakt (evenals alle andere gemeenten in Nederland) om vooralsnog aan de gemaximeerde periode vast te houden (in relatie tot woningaanpassingen en roerende voorzieningen in eigendom). Deze keuze hangt samen met de systeemtechnische onmogelijkheid van het CAK om een eigen bijdrage of eigen aandeel vast te stellen zonder de aanwezigheid van een vooraf door de gemeente aangegeven bedrag per periode en aantal perioden. Dat laatste verhindert de gemeente feitelijk om gebruik te maken van de verruiming (loslaten 39 periodes) om burgers een eigen bijdrage of eigen aandeel te laten betalen tot het moment dat de kostprijs van de voorziening wordt bereikt.

Er is afgezien van beleidsontwikkeling op dit punt gelet op de complexiteit van de materie en het gegeven dat er landelijk gewerkt wordt aan de benodigde wijzigingen van het systeem bij het CAK.

De systeemtechnische wijzigingen zijn naar verwachting per 1 januari 2015 doorgevoerd.

Hoofdstuk 5 Hulp bij het huishouden

Artikel 5.1 Vormen van hulp bij het huishouden

Voor wat betreft de toelichting van dit artikel wordt verwezen naar hetgeen eerder is gesteld bij artikel 2.2. De 6 Peelgemeenten zijn momenteel via een traject van bestuurlijk aanbesteden bezig om tot geüniformeerde contracten HbH te komen voor de 6 Peelgemeenten gezamenlijk per 1 januari 2015. Tot dat moment vindt uniformering niet plaats c.q. kan niet plaats vinden. Daarvoor zijn de huidige contracten met aanbieders te divers.

Hoofdstuk 6 Woonvoorzieningen

Artikel 6.1 Type woonvoorzieningen

Lid 1 geeft een beschrijving van het type woonvoorzieningen zoals de gemeente die kent waarbij de verstrekking plaatsvindt over de boeg van een financiële tegemoetkoming. In lid 2 worden vervolgens de woonvoorzieningen benoemd die verstrekt worden in de vorm van zin of pgb.

Artikel 6.2 Beoordeling primaat verhuizing

Het primaat van verhuizen betekent dat het verstrekken van een voorziening voor verhuizing en inrichting voorrang kan hebben op de voorziening in de vorm van een woningaanpassing. Een voorziening voor verhuizing en inrichting is een verhuiskostenvergoeding (artikel 6:3 lid 4 van besluit). De achterliggende gedachte bij het primaat van verhuizing is dat er zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad wordt omgegaan.

Voordat het college het verhuisprimaat toepast, moet een belangenafweging worden gemaakt tussen het aanpassen van de huidige woning of het verhuizen naar een andere woning. Bij de belangenafweging kunnen diverse factoren een rol spelen. Deze staan benoemd in lid 1. Van een lichtvaardig besluit tot toepassing primaat verhuizen is geen sprake.

Via lid 1 sub c wordt aangegeven dat de gemeente in ieder geval bij een woningaanpassing van meer dan € 9.000,00 expliciet de afweging dient te maken tussen de woningaanpassing van de bewoonde woning of toepassing geven aan het primaat van verhuizen. Daarmee is niet gesteld dat bij woningaanpassingen van € 9.000,00 of minder het primaat van verhuizen niet aan de orde kan zijn.

Ook in die gevallen kan de gemeente voorrang geven aan het primaat van verhuizen (na een daartoe gemaakte zorgvuldige belangenafweging).

Ingevolge lid 2 kan de gemeente aan burgers een financiële tegemoetkoming verstrekken voor woningaanpassing huidige woning ondanks de aanwezigheid van een daadwerkelijk geconstateerd primaat van verhuizen. Deze vergoeding kan maximaal € 9.000,00 bedragen.

De gemeente maakt daartoe een zorgvuldige belangenafweging mede uit oogpunt van kostenbeheersing (op de langere termijn). Hierbij moet niet alleen worden gedacht aan de te verrichten aanpassingen in de huidige woning maar ook aan de eventuele aanpassingen die moeten worden verricht (op termijn) in de nieuwe woning.

Op het moment dat voorzienbaar is dat de aan de orde zijnde woningaanpassing op de langere termijn niet afdoende zal zijn om de burger adequaat in de huidige woning te kunnen laten wonen, zou dat een reden kunnen zijn om toch volledige toepassing te geven aan het primaat van verhuizen. Nadrukkelijk dient dus gekeken te worden naar de toekomstbestendigheid van de woning.

Ook andersom kan dus aan de orde zijn: indien de reële verwachting is dat ook de nieuwe woning op termijn aanpassing behoeft, kan dat reden zijn om mensen tot een maximum van € 9.000,00 een tegemoetkoming te verstrekken voor aanpassing van de huidige woning. Daarbij is de burger gehouden om de woningaanpassing uit te voeren conform het programma van eisen zoals gesteld door de gemeente.

Artikel 6:3 Financiële tegemoetkoming en pgb woonvoorzieningen

De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing wordt ingevolge lid 1 gerelateerd aan de door de gemeente geaccepteerde offerte.

Ingevolge lid 1 kan de hoogte van de tegemoetkoming ook gerelateerd worden aan de zogenaamde limitatieve lijst zoals de gemeente die in gebruik heeft. In deze lijst wordt een aantal kostensoorten benoemd waarbij prijzen zijn gesteld zoals gangbaar in de handel cq een uitkomst zijn van afspraken daaromtrent tussen de gemeente en verhuurders (wooncorporatie Compaen, Volksbelang, St. Woonpartners en Wocom) en Savant met wie de gemeente een dergelijke lijst heeft opgesteld.

Deze lijst is als bijlage toegevoegd aan dit besluit. Uniformering van de lijst dient nog plaats te vinden, maar daarvoor is afstemming nodig met de 11 Woningbouwverenigingen / corporaties zoals die actief zijn in de Peel.

In lid 2 wordt gespecificeerd uiteengezet welke kosten worden geaccepteerd.

Hierbij dient te worden opgemerkt dat in het convenant met de verhuurders (wooncorporatie Compaen, Volksbelang, St. Woonpartners en Wocom) en Savant afwijkende bepalingen kunnen staan. In die gevallen gelden ten aanzien van de huurwoningen waarop het convenant betrekking heeft de regels zoals afgesproken met de verhuurders in plaats van het daaromtrent gestelde in lid 2.

In de leden 3 – 6 wordt een aantal financiële tegemoetkomingen geregeld in relatie tot woonvoorzieningen, te weten kosten van woningsanering (lid 3), tijdelijke huisvesting (lid 4), verhuis- en inrichtingskosten (lid 5) en het bezoekbaar maken van een woning (lid 6). In deze artikelleden worden expliciet bedragen genoemd. Indien de aanvrager evenwel lagere of hogere kosten heeft dan het gestelde bedrag wordt aansluiting gezocht bij de werkelijke (aangetoonde) noodzakelijke kosten. Dit betekent dat altijd wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening. De voorziening (meerkosten) is noodzakelijk vanuit het beoogde Wmo-resultaat en kan tevens niet op een andere wijze worden gerealiseerd. Zie daaromtrent ook artikel 5.2 lid 1 sub a van de verordening.

De bedragen zoals genoemd in de leden 3 – 6 zijn gangbaar in de uitvoeringspraktijk en hebben in die zin te gelden als richtbedragen mede vanuit de optiek van de kanteling (aansluiten bij eigen verantwoordelijkheid en mogelijkheden van burgers om tot een oplossing te komen waaronder begrepen het voorhanden hebben van een alternatief voor de verstrekking van een voorziening van overheidswege).

In lid 3 wordt, voor wat betreft woningsanering, gesteld dat bij de vaststelling van de tegemoetkoming rekening wordt gehouden met de gangbare afschrijvingstermijn zoals die geldt voor het betreffende product. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld naar rato van de leeftijd van het product dat vervangen dient te worden (in hele jaren) afgezet tegen de gangbare afschrijvingstermijn.

Zie overigens voor de definitie van “het bezoekbaar maken van een woning”: artikel 1:1.

Hoofdstuk 7 Vervoersvoorzieningen

Artikel 7:1 Type vervoersvoorziening

In dit artikel worden de drie vervoersvoorzieningen benoemd zoals de gemeente die kent.:

  • -

    sub a: het collectief vraagafhankelijk vervoer (cvv);

  • -

    sub b: een voorziening in natura of pgb. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een scootmobiel of een driewielfiets;

  • -

    sub c: een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

De vervoersvoorzieningen zoals benoemd onder sub c (uitgewerkt in artikel 7:2), zijn pas aan de orde indien de individuele situatie van de burger reizen met het cvv verhindert. Zie ook artikel 3.8 van de verordening.

Artikel 7.2 Financiële tegemoetkoming vervoerskosten

Het primaat van de vervoersvoorzieningen ligt bij het cvv. Alleen indien mensen niet in staat kunnen worden geacht om met het cvv te reizen (aanwezigheid van een zogenaamde contra-indicatie), kan een andersoortige vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming aan de orde zijn. Zie daarvoor lid 2 en verder. Zie daaromtrent ook artikel 3.8 van de verordening.

Ingevolge lid 2 bedraagt de financiële tegemoetkoming voor het gebruik van personenauto of individueel taxivervoer € 600,00 op jaarbasis. Daar waar mensen niet de beschikking hebben over een eigen auto, kan taxivervoer uitkomst bieden. Mensen mogen het forfaitaire bedrag (waarover ingevolge artikel 3:2 lid 2 van dit besluit geen bestedingsverantwoording behoeft te worden afgelegd) evenwel ook aanwenden om een onderhandse vergoeding te verstrekken aan een buur, kennis of familielid die hem/haar vervoert met zijn / haar auto.

Ingevolge lid 3 bedraagt de bijdrage voor rolstoeltaxivervoer in beginsel maximaal € 2.000,00 per jaar. Nu een rolstoeltaxi aanzienlijk duurder dan een reguliere taxi is een verhoogd bedrag gerechtvaardigd.

In de leden 2 en 3 worden expliciet bedragen genoemd. Indien de aanvrager evenwel lagere of hogere kosten heeft dan het gestelde bedrag wordt aansluiting gezocht bij werkelijke (aangetoonde) noodzakelijke kosten. Dit betekent dat altijd wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening. De voorziening (meerkosten) is noodzakelijk vanuit het beoogde Wmo-resultaat en kan tevens niet op een andere wijze worden gerealiseerd. Zie daaromtrent ook artikel 5.2 lid 1 sub a van de verordening.

De bedragen zoals genoemd in de leden 2 en 3 zijn evenwel gangbaar in de uitvoeringspraktijk en hebben in die zin te gelden als richtbedragen mede vanuit de optiek van de kanteling (aansluiten bij eigen verantwoordelijkheid en mogelijkheden van burgers om tot een oplossing te komen waaronder begrepen het voorhanden hebben van een alternatief voor de verstrekking van een voorziening van overheidswege).

Zie overigens ook artikel 3:2 voor wat betreft de uitbetaling en verantwoording van financiële tegemoetkomingen voor vervoer.

De bedragen zoals benoemd in de leden 4 en 5 worden in beginsel gehalveerd indien de burger tevens in het bezit is van een scootmobiel of beide echtelieden de financiële tegemoetkoming ontvangen. Ook geldt de halvering in beginsel als burgers in een AWBZ-instelling wonen (of een woonvorm daarmee vergelijkbaar).

De achterliggende gedachte bij de genoemde halveringen is dat mensen minder kosten maken voor vervoer. Indien mensen beschikken over een scootmobiel kan voor de korte en middellange afstanden gebruik worden gemaakt van de scootmobiel en behoeft de financiële tegemoetkoming dus niet aangewend te worden. Zo reizen echtelieden vaak samen waardoor de reiskosten voor de helft gemaakt worden. Indien mensen in een AWBZ-instelling wonen, wordt aangenomen dat een groot deel van de participatiebehoefte wordt vervuld in / via de AWBZ-instelling.

Indien burgers genoemd in de situaties in de leden 4 en 5 evenwel kunnen aantonen dat zij door de halvering niet afdoende worden gecompenseerd in hun vervoersbehoefte, zal de gemeente voor die situaties tot een ophoging van de tegemoetkoming dienen te komen. Daarmee is hetgeen gesteld in de leden 4 en 5 geen absolute regel maar een uitgangspunt.

Hoofdstuk 8 Sportvoorziening

Artikel 8:1 Sportvoorziening

Met het verstrekken van een sportvoorziening kan het college bereiken dat een belanghebbende in staat wordt gesteld om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (artikel 4 lid 1 Wmo). Dit betekent dat een sportvoorziening niet wordt toegekend uit oogpunt van sporten maar uit oogpunt van participatie. Om die reden zal bij een aanvraag voor een sportvoorziening kritisch gekeken worden naar de sociale context van de burger. Dit kan dus betekenen dat de burger geen sportvoorziening krijgt toegewezen op het moment dat geconstateerd wordt dat een belanghebbende voor wat betreft zijn participatiebehoefte niet (grotendeels) afhankelijk is van de gevraagde sportvoorziening (en bijvoorbeeld voor wat betreft de invulling van een sportbehoefte een abonnement kan nemen bij een sportschool (voor eigen rekening)).

Zoals eerder gesteld ten aanzien van andere financiële tegemoetkomingen (woon- en vervoersvoorzieningen), heeft ook ten aanzien van het bedrag zoals in het artikel genoemd, te gelden dat het gaat om een richtbedrag. Indien de aanvrager lagere of hogere kosten heeft dan het gestelde bedrag van € 3.000,- wordt aansluiting gezocht bij werkelijke (aangetoonde) noodzakelijke kosten. Dit betekent dat altijd wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening. De voorziening (meerkosten) is noodzakelijk vanuit het beoogde Wmo-resultaat en kan tevens niet op een andere wijze worden gerealiseerd. Zie daaromtrent ook artikel 5.2 lid 1 sub a van de verordening.

Ingevolge artikel 4.1 lid 6 Bmo is een burger geen eigen bijdrage verschuldigd voor een sportrolstoel (lid 2 besluit).

Voor wat betreft de duur van de verstrekking wordt aansluiting gezocht bij de afschrijvingsduur die gangbaar is voor de voorziening. Dit kan per sportvoorziening verschillen (ook afhankelijk van aanschaf nieuw of tweedehands). Indien de voorziening na de verstreken afschrijvingsduur nog adequaat is, wordt geen tegemoetkoming verstrekt voor een nieuwe voorziening maar wordt volstaan met een tegemoetkoming voor de kosten van onderhoud (lid 3).

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9:1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in dit besluit indien onverkorte toepassing van het besluit leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat, is deze bepaling opgenomen.

Strikt juridisch genomen is het opnemen van de hardheidsclausule in deze nadere regels niet nodig nu in de bovenliggende verordening (artikel 6.1) reeds een hardheidsclausule is opgenomen. Omwille van de duidelijkheid is evenwel ook in deze regels expliciet een hardheidsclausule opgenomen.

Artikel 9:2 Inwerkingtreding en overgangsbepaling

Het besluit treedt in werking, na bekendmaking, op een nader door het college te benoemen moment. Onderhavige regels zullen gelijktijdig in werking treden met de Verordening maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Helmond 2014.

Leden 2 – 5:

Op aanvragen ingediend voor inwerkingtreding van deze nadere regels en op besluiten genomen krachtens de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Helmond 2013 blijven de bepalingen uit het de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Helmond 2013 van toepassing tot het moment dat zij van rechtswege vervallen, worden beëindigd of ingetrokken. Dit heeft eveneens te gelden voor de bezwaar- en beroepszaken reeds aanhangig op het moment dat dit besluit in werking treedt.

Artikel 9:3 Intrekking oude regeling

Dit artikel behoeft geen toelichting.