Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Overijssel

Reglement van orde voor de vergadering en andere werkzaamheden van Provinciale Staten van Overijssel 2003

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOverijssel
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingReglement van orde voor de vergadering en andere werkzaamheden van Provinciale Staten van Overijssel 2003
CiteertitelReglement van orde voor de vergadering en andere werkzaamheden van Provinciale Staten van Overijssel 2003
Vastgesteld doorprovinciale staten
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Het Reglement van orde voor de vergadering van Provinciale Staten van de provincie Overijssel, vastgesteld bij statenbesluit van 26 april 1978, is vervallen.

De nieuwe Provinciewet is op 12 maart 2003 in werking getreden. Consequentie hiervan is dat het huidige Reglement van orde moet worden aangepast als gevolg van onder andere de wettelijke verankering van een aantal rechten.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 22-4-2003

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Provinciaal Blad nr. 2003-53

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Provinciewet,

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-07-200324-10-2007nieuwe regeling

22-04-2003

Provinciaal Blad nr. 2003-53

-

Tekst van de regeling

Intitulé

Reglement van orde voor de vergadering en andere werkzaamheden van Provinciale Staten van Overijssel 2003

 

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. De voorzitter

De voorzitter is belast met:

  • a

    het schriftelijk oproepen van de Statenleden tot de vergadering;

  • b

    het leiden van de vergadering;

  • c

    het handhaven van de orde in de vergadering;

  • d

    het doen naleven van dit regement van orde;

  • e

    hetgeen de wet of dit reglement hem verder opdraagt.

Artikel 2. De griffier

  • 1.

    De griffier is in elke vergadering van Provinciale Staten aanwezig.

  • 2.

    Bij zijn verhindering of afwezigheid wordt de griffier vervangen door een door Provinciale Staten daartoe aangewezen ambtenaar.

  • 3.

    De griffier kan, indien hij daartoe door de voorzitter wordt uitgenodigd, in de vergadering aan de beraadslagingen deelnemen.

Artikel 3. Het presidium

  • 1.

    Provinciale Staten hebben een presidium.

  • 2.

    Het presidium bestaat uit de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de voorzitters van de statencommissies. Provinciale Staten kunnen het presidium aanvullen met andere leden van Provinciale Staten in verband met de balans tussen coalitie en oppositie.

  • 3.

    In afwijking van het vorige lid bestaat het presidium tot uiterlijk één jaar na inwerkingtreding van dit reglement uit de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de fractievoorzitters.

  • 4.

    De griffier is in elke vergadering van het presidium aanwezig. De griffier draagt zorg voor de ondersteuning van het presidium. De griffier zendt verslagen van de vergadering van het presidium aan de Statenleden.

  • 5.

    De vergaderingen van het presidium zijn niet openbaar.

  • 6.

    Het presidium stelt een reglement voor zijn werkzaamheden vast en zendt dit aan Provinciale Staten.

Artikel 4. Onderzoek geloofsbrieven; beëdiging

  • 1.

    Bij de benoeming van nieuwe Statenleden stelt de voorzitter, na overleg binnen het presidium, een commissie in, bestaande uit drie Statenleden. De commissie onderzoekt de geloofsbrieven, de daarop betrekking hebbende stukken van nieuw benoemde Statenleden en de processen-verbaal van de stembureaus.

  • 2.

    De commissie brengt na haar onderzoek schriftelijk verslag uit aan Provinciale Staten en doet daarbij een voorstel voor een besluit. In het verslag wordt ook melding gemaakt van een minderheidsstandpunt.

  • 3.

    Na een statenverkiezing roept de voorzitter de toegelaten Statenleden op om in de eerste vergadering van Provinciale Staten in nieuwe samenstelling, bedoeld in artikel 18 van de Provinciewet, de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.

  • 4.

    In geval van een tussentijdse vacaturevervulling roept de voorzitter een nieuw benoemd Statenlid op voor de vergadering van Provinciale Staten, waarin over diens toelating wordt beslist om de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.

Artikel 5. Fractie

  • 1.

    De Statenleden, die door het centraal stembureau op dezelfde kandidatenlijst verkozen zijn verklaard, worden bij de aanvang van de zitting als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één Statenlid verkozen, dan wordt dit Statenlid als een afzonderlijke fractie beschouwd.

  • 2.

    Indien boven een kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie in Provinciale Staten deze aanduiding als naam. Indien geen aanduiding boven de kandidatenlijst was geplaatst, deelt de fractie in de eerste vergadering van Provinciale Staten aan de voorzitter mee welke naam deze fractie in Provinciale Staten wil voeren.

  • 3.

    Van veranderingen die nadien in de samenstelling van een fractie optreden, doet de fractie mededeling aan de voorzitter.

  • 4.

    Elke fractie doet van de samenstelling van haar bestuur mededeling aan de voorzitter.

Artikel 6. Statencommissies

  • 1.

    Provinciale Staten kunnen statencommissies instellen.

  • 2.

    Taken, bevoegdheden, samenstelling en werkwijze van deze commissies worden in een afzonderlijk reglement geregeld.

Artikel 7. Ambtelijke bijstand en ondersteuning

Provinciale Staten stellen met betrekking tot de ambtelijke bijstand en de ondersteuning van de in Provinciale Staten vertegenwoordigde fracties een verordening vast.

Hoofdstuk 2. De vergadering

Artikel 8. Vergaderfrequentie

  • 1.

    In de regel vinden de vergaderingen van Provinciale Staten maandelijks plaats op woensdagen, vangen aan om 14.00 uur en worden gehouden in het provinciehuis.

  • 2.

    Het presidium stelt jaarlijks een schema op, waarin de dagen zijn aangegeven waarop gedurende de eerstvolgende, met juni beginnende, periode van twaalf maanden de vergaderingen van Provinciale Staten naar verwachting zullen worden gehouden.

  • 3.

    De griffier brengt dit schema tijdig tevoren ter kennis van de leden en het College van Gedeputeerde Staten.

  • 4.

    De voorzitter kan in bijzondere gevallen een andere dag en/of aanvangsuur bepalen of een andere vergaderplaats aanwijzen. Hij voert hierover, tenzij er sprake is van een spoedeisende situatie, overleg in het presidium. 3

Artikel 9. Oproep

  • 1.

    De voorzitter zendt ten minste veertien dagen vóór een vergadering de Statenleden een schriftelijke oproep onder vermelding van de dag, het tijdstip en de plaats van de vergadering. In spoedeisende gevallen kan de voorzitter de schriftelijke oproep minder dan veertien dagen voor de vergadering verzenden.

  • 2.

    Bij de bepaling van de dag van de vergadering neemt de voorzitter zoveel mogelijk het in artikel 8, tweede lid, bedoelde schema in acht.

  • 3.

    Tegelijkertijd met de schriftelijke oproep aan de Statenleden worden de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken verzonden.

  • 4.

    Indien een aanvullende agenda wordt vastgesteld als bedoeld in artikel 10, tweede lid, worden deze agenda en de daarbij behorende stukken zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 48 uur voor aanvang van de vergadering aan de leden toegezonden.

  • 5.

    Indien omtrent stukken op grond van artikel 25, eerste danwel tweede lid van de Provinciewet geheimhouding is opgelegd, blijven deze achterliggende stukken onder berusting van de griffier en verleent de griffier de Statenleden inzage.

  • 6.

    Indien op grond van artikel 17 van de Provinciewet een in dat artikel aangegeven aantal leden om een vergadering van Provinciale Staten verzoekt, wordt deze gehouden binnen drie weken nadat dit verzoek is ontvangen.

  • 7.

    De voorzitter is bevoegd na overleg binnen het presidium van de in het zesde lid genoemde termijn af te wijken.

Artikel 10. De agenda

  • 1.

    Voordat de schriftelijke oproep wordt verzonden, stelt het presidium de voorlopige agenda van de vergadering vast. Daarbij wordt tevens aangegeven of het agendapunt een A- of B-voorstel is.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep tot uiterlijk 48 uur voor de aanvang van de vergadering een aanvullende agenda opstellen.

  • 3.

    Bij aanvang van de vergadering stellen Provinciale Staten de agenda vast. Op voorstel van een Statenlid of de voorzitter kunnen Provinciale Staten bij de vaststelling van de agenda:

    • a

      onderwerpen op de agenda plaatsen of van de agenda verwijderen;

    • b

      de volgorde van behandeling van de agendapunten wijzigen;

    • c

      een voorstel wijzigen van een A-voorstel in een B-voorstel of andersom.

  • 4.

    Wanneer Provinciale Staten een onderwerp onvoldoende voorbereid achten voor de openbare beraadslaging kunnen zij het onderwerp verwijzen naar een commissie of aan het College van Gedeputeerde Staten nadere inlichtingen of advies vragen.

Artikel 11. De gedeputeerde

  • 1.

    Het presidium kan één of meer gedeputeerden uitnodigen om in de vergadering aanwezig te zijn en aan de beraadslagingen deel te nemen.

  • 2.

    Indien een gedeputeerde bij een Statenvergadering aanwezig wil zijn en wil deelnemen aan de beraadslagingen, doet hij hiertoe vóór de vaststelling van de voorlopige agenda een verzoek aan de voorzitter.

  • 3.

    Vóór de verzending van de schriftelijke oproep beslist het presidium op het verzoek.

Artikel 12. Ter inzage leggen van stukken

  • 1.

    Achterliggende stukken, die ter toelichting van de onderwerpen of voorstellen op de agenda dienen, worden gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep voor een ieder op het provinciehuis ter inzage gelegd. De voorzitter maakt van de terinzagelegging melding in de openbare kennisgeving bedoeld in artikel 13. Indien na het verzenden van de schriftelijke oproep stukken ter inzage worden gelegd, wordt hiervan mededeling gedaan aan de Statenleden en zo mogelijk in een openbare kennisgeving.

  • 2.

    Indien omtrent stukken op grond van artikel 25, eerste danwel tweede lid van de Provinciewet geheimhouding is opgelegd, blijven deze achterliggende stukken in afwijking van het eerste lid, onder berusting van de griffier en verleent de griffier de Statenleden inzage.

Artikel 13. Openbare kennisgeving

  • 1.

    De vergadering wordt door aankondiging in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen en door plaatsing op de internetsite van de provincie ter openbare kennis gebracht.

  • 2.

    De openbare kennisgeving vermeldt:

    • a

      de datum, aanvangstijd en plaats van de vergadering;

    • b

      de wijze waarop en de plaats waar een ieder de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken kan inzien.

Hoofdstuk 3. Vergaderorde

Artikel 14. Presentielijst

  • 1.

    Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekent ieder Statenlid onmiddellijk de presentielijst.

  • 2.

    Indien een Statenlid de vergadering vóór het einde daarvan verlaat meldt hij dit aan de griffier.

  • 3.

    Aan het einde van elke vergadering wordt de presentielijst door de voorzitter en de griffier door ondertekening vastgesteld.

Artikel 15. Zitplaatsen

  • 1.

    De voorzitter, de Statenleden en de griffier hebben een vaste zitplaats, door de voorzitter na overleg binnen het presidium bij aanvang van iedere nieuwe zittingsperiode van Provinciale Staten aangewezen.

  • 2.

    Indien daartoe aanleiding bestaat, kan de voorzitter de indeling herzien na overleg binnen het presidium.

Artikel 16. Opening vergadering; quorum

  • 1.

    De voorzitter opent de vergadering, indien op het vastgestelde tijdstip de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende Statenleden is getekend.

  • 2.

    Indien ingevolge het eerste lid de vergadering niet kan worden geopend, geeft de voorzitter uitvoering aan het bepaalde in artikel 20, tweede en derde lid van de Provinciewet.

Artikel 17. Verslag

  • 1.

    De griffier draagt zorg, dat van de openbare vergadering een verslag wordt opgemaakt.

  • 2.

    Het verslag geeft een zo getrouw mogelijke weergave van het verhandelde in de vergadering.

  • 3.

    Het verslag wordt aan de leden toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.

Artikel 18. Ingekomen stukken

  • 1.

    Bij Provinciale Staten ingekomen stukken, waaronder schriftelijke mededelingen van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten, worden op een lijst geplaatst. Deze lijst wordt als regel tegelijkertijd met de oproep als bedoeld in artikel 9 aan de Statenleden toegezonden en ter inzage gelegd.

  • 2.

    Provinciale Staten stellen op voorstel van het presidium de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast.

Artikel 19. Spreekregels

  • 1.

    Statenleden spreken als regel van het spreekgestoelte en richten zich tot de voorzitter.

  • 2.

    Bij interrupties en bijzondere gelegenheden kan de voorzitter bepalen dat Statenleden vanaf een andere plaats spreken.

  • 3.

    Indien een spreker bij de behandeling van een voorstel ter verduidelijking van zijn woorden documentatiemateriaal wil verspreiden danwel op andere wijze van hulpmiddelen gebruik wenst te maken, behoeft hij daartoe de toestemming van de voorzitter.

Artikel 20. Volgorde sprekers

  • 1.

    Een Statenlid voert het woord na het aan de voorzitter gevraagd en van hem verkregen te hebben.

  • 2.

    De voorzitter verleent het woord zoveel mogelijk in de volgorde waarin het gevraagd is, met inachtneming van de overige bepalingen van dit reglement.3. Hij kan van deze volgorde in ieder geval afwijken wanneer een lid het woord vraagt over een persoonlijk feit of over de orde van de vergadering, of indien in overleg met het presidium bij loting of anderszins een sprekersvolgorde is vastgesteld.

Artikel 21. Aantal spreektermijnen

  • 1.

    De beraadslaging over een onderwerp of voorstel geschiedt in ten hoogste twee termijnen, tenzij Provinciale Staten anders beslissen.

  • 2.

    Elke spreektermijn wordt door de voorzitter afgesloten.

  • 3.

    Een Statenlid mag in een termijn niet meer dan één keer het woord voeren over hetzelfde onderwerp of voorstel.

  • 4.

    Het derde lid is niet van toepassing op:

    - de gedeputeerde, die in het bijzonder is belast met het in behandeling zijnde onderwerp;

    - de rapporteur van een commissie;

    - het Statenlid dat een (sub)amendement, een motie of een initiatiefvoorstel heeft ingediend, voor wat betreft dat amendement, die motie of dat voorstel.

  • 5.

    Bij de bepaling hoeveel malen een Statenlid over hetzelfde onderwerp of voorstel het woord heeft gevoerd, wordt niet meegerekend het spreken over een persoonlijk feit of over de orde van de vergadering.

Artikel 23. Voorstellen van orde

  • 1.

    De voorzitter en ieder lid van Provinciale Staten kunnen tijdens de vergadering mondeling een voorstel van orde doen, dat kort kan worden toegelicht.

  • 2.

    Een voorstel van orde kan uitsluitend de orde van de vergadering betreffen.

  • 3.

    Over een voorstel van orde beslissen Provinciale Staten terstond.

Artikel 24. Handhaving orde

  • 1.

    Een spreker mag in zijn betoog niet worden gestoord, tenzij:

    • a.

      de voorzitter het nodig oordeelt hem aan het opvolgen van dit reglement te herinneren;

    • b.

      een Statenlid hem interrumpeert. De voorzitter kan bepalen dat de spreker zonder verdere interrupties zijn betoog zal afronden.

  • 2.

    Indien een spreker zich beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen veroorlooft, afwijkt van het in behandeling zijnde onderwerp, een andere spreker herhaaldelijk interrumpeert, danwel anderszins de orde verstoort, roept de voorzitter hem tot de orde. Indien de desbetreffende spreker hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem gedurende de vergadering, waarin zulks plaats heeft, over het aanhangige onderwerp het woord ontzeggen.

Artikel 25. Schorsing en verdaging

  • 1.

    De voorzitter schorst of verdaagt de vergadering wanneer hij dit nodig oordeelt.

  • 2.

    Na schorsing wordt de vergadering dezelfde dag op het door de voorzitter te bepalen uur voortgezet.

  • 3.

    Na verdaging wordt de vergadering hervat op de dag en het uur door de voorzitter bij de verdaging mede te delen; hij brengt dag en plaats der vergadering en het uur van de opening in dit geval onverwijld ter kennis van de niet aanwezige leden, tenzij deze hiervan reeds op de hoogte zijn gesteld.

Artikel 26. Overdragen voorzitterschap

Indien de voorzitter bij de behandeling van een voorstel of onderdeel daarvan, met de verdediging waarvan hij zich belast, het woord voert of gaat voeren, kan hij, indien hij dat ter wille van de orde der vergadering gewenst acht, de leiding van de vergadering overdragen aan het lid van Provinciale Staten dat daarvoor krachtens artikel 75, eerste lid van de Provinciewet in aanmerking komt.

Artikel 27. Beraadslaging

  • 1.

    Provinciale Staten kunnen op voorstel van de voorzitter of van een Statenlid beslissen over één of meer onderdelen van een onderwerp of voorstel afzonderlijk te beraadslagen.

  • 2.

    Op voorstel van een Statenlid of van de voorzitter kunnen Provinciale Staten beslissen de beraadslaging voor een door de voorzitter te bepalen tijd te schorsen teneinde de Statenleden of Gedeputeerde Staten de gelegenheid te geven tot onderling nader beraad. De beraadslagingen worden hervat nadat de schorsingsperiode verstreken is.

Artikel 28. Deelname aan de beraadslaging door anderen

  • 1.

    Provinciale Staten kunnen beslissen dat anderen dan de in de vergadering aanwezige Statenleden, de voorzitter, griffier of leden van het college, deelnemen aan de beraadslaging.

  • 2.

    Een beslissing daartoe wordt op voorstel van de voorzitter of een Statenlid genomen voordat met de beraadslaging over het desbetreffende onderwerp of voorstel wordt begonnen.

Artikel 29. Collegevoorstel

  • 1.

    Een voorstel van het College van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten, dat vermeld staat op de agenda van de Statenvergadering, kan niet worden ingetrokken zonder toestemming van Provinciale Staten.

  • 2.

    Indien Provinciale Staten van oordeel zijn dat een voorstel als bedoeld in het eerste lid voor advies terug aan het college moet worden gezonden, bepalen Provinciale Staten voor welke vergadering het voorstel opnieuw geagendeerd wordt.

Artikel 30. Beslissing

  • 1.

    Wanneer de voorzitter vaststelt dat een onderwerp of voorstel voldoende is besproken, sluit hij de beraadslaging, tenzij Provinciale Staten voortzetting wensen.

  • 2.

    Nadat de beraadslaging is gesloten, vindt na een stemming over eventuele amendementen de stemming plaats over het voorstel, zoals het dan luidt, in zijn geheel, tenzij geen stemming wordt gevraagd.

  • 3.

    Voordat de stemming over het voorstel in zijn geheel plaatsvindt, formuleert de voorzitter het voorstel over de te nemen eindbeslissing.

Artikel 31. Stemverklaring

Na het sluiten van de beraadslaging en voordat Provinciale Staten tot stemming overgaan, heeft ieder Statenlid het recht zijn uit te brengen stem kort te motiveren.

Artikel 32. Algemene bepalingen over stemming

  • 1.

    De voorzitter vraagt, of stemming wordt verlangd. Indien geen stemming wordt gevraagd en ook de voorzitter dit niet verlangt, stelt de voorzitter vast dat het voorstel zonder hoofdelijke stemming is aangenomen.

  • 2.

    In de vergadering aanwezige Statenleden kunnen aantekening in de notulen vragen, dat zij geacht willen worden te hebben tegengestemd of zich van stemming te hebben onthouden.

  • 3.

    Indien door een of meer Statenleden stemming wordt gevraagd, doet de voorzitter daarvan mededeling.

  • 4.

    Stemmingen vinden als regel plaats bij zitten en opstaan of bij hand opsteken, tenzij tenminste één lid zich daartegen verzet; alsdan vindt de stemming plaats bij hoofdelijke oproeping.

Artikel 33. Stemming bij hoofdelijke oproeping

  • 1.

    De leden brengen hun stem uit na hoofdelijke oproeping door de voorzitter in volgorde van de presentielijst, te beginnen met het lid van wie de naam door de voorzitter bij loting wordt aangewezen.

  • 2.

    Bij hoofdelijke stemming is ieder ter vergadering aanwezig Statenlid, dat zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, verplicht zijn stem uit te brengen.

  • 3.

    De Statenleden brengen hun stem uit door het woord ‘voor’ of ‘tegen’ uit te spreken, zonder enige toevoeging.

  • 4.

    Heeft een Statenlid zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, dan kan hij deze vergissing nog herstellen voordat het volgende Statenlid gestemd heeft. Bemerkt het Statenlid zijn vergissing pas later, dan kan hij nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt wel aantekening vragen dat hij zich heeft vergist.

  • 5.

    Van de uitgebrachte stemmen houdt de griffier aantekening op een stemlijst.

  • 6.

    De uitslag der stemming wordt aan de hand van deze lijst bepaald.

  • 7.

    Indien blijkt, dat één of meer stemmen niet juist op de stemlijst zijn aangegeven, danwel indien de uitslag niet juist is vastgesteld of aangekondigd, alsmede bij twijfel over een en ander, kan de vergadering op voorstel van de voorzitter terstond besluiten tot het houden van een nieuwe stemming.

  • 8.

    De voorzitter deelt de uitslag na afloop van de stemming mee, met vermelding van het aantal voor en tegen uitgebrachte stemmen. Hij doet daarbij tevens mededeling van het genomen besluit.

Artikel 34. Stemming over amendementen en moties

  • 1.

    Indien een amendement op een aanhangig voorstel is ingediend, wordt eerst over dat amendement gestemd.

  • 2.

    Indien op een amendement een subamendement is ingediend, wordt eerst over het subamendement gestemd en vervolgens over het amendement.

  • 3.

    Indien twee of meer amendementen of subamendementen op een aanhangig voorstel zijn ingediend, bepaalt de voorzitter de volgorde waarin hierover zal worden gestemd. Daarbij geldt de regel, dat het meest verstrekkende amendement of subamendement het eerst in stemming wordt gebracht.

  • 4.

    Indien over een aanhangig voorstel een motie is ingediend, wordt eerst over het voorstel gestemd en vervolgens over de motie.

Artikel 35. Schriftelijk stemmen over personen

  • 1.

    Wanneer een stemming moet plaatshebben over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen, geschiedt deze schriftelijk door invulling en inlevering van stembriefjes door de ter vergadering aanwezige leden, voorzover deze zich niet van stemming moeten onthouden.

  • 2.

    Alvorens een schriftelijke stemming wordt gehouden, benoemt de voorzitter vier leden tot stemopnemers.

  • 3.

    Ieder ter vergadering aanwezig Statenlid dat zich niet op grond van de Provinciewet van stemming moet onthouden is verplicht een stembriefje in te leveren. De stembriefjes dienen identiek te zijn.

  • 4.

    Er hebben zoveel stemmingen plaats als er personen zijn te benoemen, voor te dragen of aan te bevelen. De vergadering kan op voorstel van de voorzitter beslissen dat bepaalde stemmingen worden samengevat op één briefje.

  • 5.

    De stemopnemers onderzoeken of het aantal ingeleverde stembriefjes gelijk is aan het aantal Statenleden dat ingevolge het derde lid verplicht is een stembriefje in te leveren. Wanneer de aantallen niet gelijk zijn worden de stembriefjes vernietigd zonder deze te openen en wordt een nieuwe stemming gehouden.

  • 6.

    Voor het bepalen van de volstrekte meerderheid, bedoeld in artikel 30 van de Provinciewet, worden Statenleden geacht geen stem te hebben uitgebracht die geen behoorlijk stembriefje hebben ingeleverd. Onder een niet behoorlijk ingevuld stembriefje wordt verstaan:

    – een blanco ingevuld stembriefje;

    – een ondertekend stembriefje;

    – een stembriefje waarop meer dan één naam is vermeld, tenzij de stemming verschillende vacatures betreft;

    – een stembriefje waarbij, indien het een benoeming of voordracht betreft, op een persoon wordt gestemd die niet is voorgedragen;

    – een stembriefje waarbij op een andere persoon wordt gestemd dan die waartoe de stemming is beperkt.

  • 7.

    In geval van twijfel over de inhoud van een stembriefje beslissen Provinciale Staten, op voorstel van de voorzitter.

  • 8.

    De stemopnemers stellen de uitkomst van de stemming vast en maken deze bij monde van de eerstbenoemde stemopnemer bekend.

  • 9.

    De griffier draagt er zorg voor dat de stembriefjes onmiddellijk na vaststelling van de uitslag vernietigd worden.

Artikel 36. Herstemming over personen

  • 1.

    Wanneer niemand bij de eerste schriftelijke stemming de volstrekte meerderheid verkrijgt, wordt een tweede vrije stemming gehouden.

  • 2.

    Is ook bij de tweede vrije stemming geen volstrekte meerderheid verkregen, dan wordt een herstemming gehouden.

  • 3.

    De herstemming heeft plaats over de twee personen, die hetzij een gelijk grootste aantal hebben verkregen, hetzij het grootste aantal en het op één na grootste aantal stemmen hebben verkregen.

  • 4.

    Indien na de tweede vrije stemming niet vaststaat over welke twee personen de herstemming moet plaatshebben, wordt bij een tussenstemming beslist wie van hen, die een gelijk grootste aantal stemmen verkregen, in herstemming komt of komen; wordt bij deze tussenstemming die beslissing niet verkregen, dan wordt hieromtrent bij het lot beslist.

  • 5.

    Staken bij herstemming de stemmen, dan beslist terstond het lot.

Artikel 37. Beslissing door het lot

  • 1.

    Indien het lot moet beslissen worden de namen van hen, tussen wie de beslissing moet plaatshebben, door de eerstbenoemde stemopnemer op afzonderlijke, geheel gelijke, naambriefjes geschreven.

  • 2.

    De naambriefjes worden, nadat zij door de andere stemopnemers zijn gecontroleerd en in orde bevonden, op gelijke wijze behoorlijk toegevouwen, in een bus gedaan en omgeschud.

  • 3.

    De naambriefjes worden door de voorzitter vervolgens één voor één uit de bus genomen en voorgelezen.

  • 4.

    Indien het lot moet beslissen over de vraag, welke personen in herstemming komen, zijn de personen op de twee eerst uitgetrokken naambriefjes vermeld, voor die herstemming aangewezen.

  • 5.

    Indien het lot moet beslissen over de vraag, welke persoon mede in herstemming komt, is de persoon op het eerst uitgetrokken naambriefje vermeld, voor die herstemming aangewezen.

  • 6.

    In het geval, als bedoeld in artikel 36, vijfde lid, is de persoon, op het eerst getrokken naambriefje vermeld, benoemd, voorgedragen of aanbevolen.

Hoofdstuk 4. Rechten van Statenleden

Artikel 38. Vragenuur

  • 1.

    Een Statenlid kan tijdens het vragenuur mondeling vragen stellen aan de Commissaris van de Koningin, Gedeputeerde Staten of andere Statenleden.

  • 2.

    Het vragenuur vindt als regel plaats direct aansluitend aan de vaststelling van de agenda, als bedoeld in artikel 10, derde lid van dit reglement, tenzij er bij de voorzitter geen vragen ingediend zijn. In bijzondere gevallen kan het presidium bepalen dat het vragenuur op een ander tijdstip wordt gehouden. De voorzitter bepaalt op welk tijdstip het vragenuur eindigt.

  • 3.

    Het Statenlid dat tijdens het vragenuur vragen wil stellen, meldt dit onder aanduiding van het onderwerp als regel ten minste 24 uur voor aanvang van de vergadering bij de voorzitter. De voorzitter kan na overleg in het presidium bepalen een onderwerp tijdens het vragenuur niet aan de orde te stellen indien hij het onderwerp niet voldoende nauwkeurig acht aangegeven of indien het onderwerp in de Statenvergadering aan de orde komt.

  • 4.

    De voorzitter bepaalt de volgorde, waarin aangemelde onderwerpen tijdens het vragenuur aan de orde worden gesteld.

  • 5.

    De voorzitter kan per onderwerp nadere regels stellen ten aanzien van de spreektijd.

  • 6.

    Per onderwerp wordt aan de vragensteller het woord verleend om één of meer vragen aan de Commissaris van de Koningin, Gedeputeerde Staten of andere Statenleden te stellen en een toelichting daarop te geven.

  • 7.

    Na de beantwoording krijgt de vragensteller desgewenst het woord om aanvullende vragen te stellen.

  • 8.

    Vervolgens kan de voorzitter aan andere Statenleden het woord verlenen om vragen te stellen over hetzelfde onderwerp.

Artikel 39. Schriftelijke vragen

  • 1.

    Een Statenlid kan aan de Commissaris van de Koningin of aan Gedeputeerde Staten schriftelijk vragen stellen.

  • 2.

    De vragen worden bij de voorzitter ingediend. Bij de vragen wordt aangegeven, of schriftelijke of mondelinge beantwoording wordt verlangd. De voorzitter draagt er zorg voor dat de vragen zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige Statenleden en Gedeputeerde Staten worden gebracht.

  • 3.

    Schriftelijke beantwoording vindt zo spoedig mogelijk plaats, in ieder geval binnen vier weken nadat de vragen zijn binnengekomen. Mondelinge beantwoording vindt plaats in de eerstvolgende Statenvergadering. Indien beantwoording niet binnen deze termijnen kan plaatsvinden, stellen de Commissaris van de Koningin of Gedeputeerde Staten de vragensteller hiervan gemotiveerd in kennis, waarbij de termijn aangegeven wordt, waarbinnen beantwoording zal plaatsvinden. Dit bericht wordt behandeld als een antwoord.

  • 4.

    De Commissaris van de Koningin of Gedeputeerde Staten zenden de antwoorden tegelijkertijd toe aan de overige Statenleden.

  • 5.

    Ieder Statenlid kan, bij schriftelijke beantwoording in de eerstvolgende Statenvergadering en bij mondelinge beantwoording in dezelfde Statenvergadering, na de behandeling van de op de agenda voorkomende onderwerpen nadere inlichtingen vragen over het door de Commissaris van de Koningin of Gedeputeerde Staten gegeven antwoord.

Artikel 40. Interpellatie

  • 1.

    Een Statenlid kan Provinciale Staten toestemming vragen om over een onderwerp dat niet vermeld staat op de agenda, bedoeld in artikel 10, eerste lid, inlichtingen aan de Commissaris van de Koningin of Gedeputeerde Staten te vragen.

  • 2.

    Het verzoek tot het houden van een interpellatie wordt, behoudens in naar het oordeel van de voorzitter spoedeisende gevallen, ten minste 48 uur voor de aanvang van de vergadering schriftelijk bij de voorzitter ingediend. Het verzoek bevat een duidelijke omschrijving van het onderwerp waarover inlichtingen worden verlangd alsmede de te stellen vragen.

  • 3.

    De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige Statenleden, de Commissaris van de Koningin en de gedeputeerden. Bij de behandeling van de ingekomen stukken van de eerstvolgende vergadering na indiening van het verzoek wordt het verzoek in stemming gebracht. Provinciale Staten beslissen op welk tijdstip tijdens de vergadering de interpellatie zal worden gehouden.\

  • 4.

    Nadat het lid zijn interpellatie heeft gehouden, worden de overige leden in de gelegenheid gesteld over het in de interpellatie behandelde onderwerp het woord te voeren.

  • 5.

    De gevraagde inlichtingen worden onmiddellijk daarna gegeven, tenzij bijzondere omstandigheden naar het oordeel van Provinciale Staten uitstel tot een volgende vergadering rechtvaardigen.

Artikel 41. Amendement

  • 1.

    Een amendement is een voorstel tot wijziging van een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing, naar de vorm geschikt om daarin direct te worden opgenomen.

  • 2.

    Een subamendement is een voorstel tot wijziging van een aanhangig amendement, naar de vorm geschikt om direct te worden opgenomen in het amendement, waarop het betrekking heeft.

  • 3.

    Ieder Statenlid kan tot de aanvang van de beraadslaging in tweede termijn (sub)amendementen indienen. Een (sub)amendement kan het voorstel inhouden om een geagendeerd voorstel in één of meer onderdelen te splitsen, waarover afzonderlijke besluitvorming zal plaatsvinden.

  • 4.

    Provinciale Staten kunnen een lid toestemming verlenen ook na de aanvang van de beraadslagingen terzake in tweede termijn een amendement in te dienen.

  • 5.

    Alleen beraadslaagd kan worden over (sub)amendementen die ingediend zijn door Statenleden, die de presentielijst getekend hebben en in de vergadering aanwezig zijn.

  • 6.

    Elk (sub)amendement en elk voorstel worden schriftelijk bij de voorzitter ingediend, tenzij de voorzitter – met het oog op het eenvoudige karakter van het voorgestelde – oordeelt, dat met een mondelinge indiening kan worden volstaan.

  • 7.

    Intrekking, door de indiener(s), van het (sub)amendement is mogelijk, doch indien de termijn van indiening als bedoeld in het derde en vierde lid, is verstreken, alleen met toestemming van Provinciale Staten.

Artikel 42. Motie

  • 1.

    Een motie is een korte en gemotiveerde verklaring over een onderwerp waardoor een oordeel, wens of verzoek wordt uitgesproken.

  • 2.

    Ieder Statenlid kan ter vergadering een motie indienen.

  • 3.

    Een motie wordt schriftelijk bij de voorzitter ingediend.

  • 4.

    De behandeling van een motie over een aanhangig onderwerp of voorstel vindt tegelijk met de beraadslaging over dat onderwerp of voorstel plaats.

  • 5.

    De behandeling van een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt plaats nadat alle op de agenda voorkomende onderwerpen zijn behandeld.

Artikel 43. Pre-advies

  • 1.

    Indien een motie is ingediend, kunnen Provinciale Staten op voorstel van de voorzitter of één van de leden besluiten de stemming over de motie aan te houden en het College van Gedeputeerde Staten in de gelegenheid stellen om Provinciale Staten terzake een pre-advies voor te leggen.

  • 2.

    Na de beraadslagingen over het pre-advies besluiten Provinciale Staten.

Artikel 44. Initiatiefvoorstel

  • 1.

    Ieder Statenlid heeft het recht voorstellen aan Provinciale Staten te doen, die buiten de agenda vallen.

  • 2.

    Een initiatiefvoorstel wordt schriftelijk bij de voorzitter ingediend.

  • 3.

    Het presidium plaatst het voorstel op de voorlopige agenda van de eerstvolgende vergadering, tenzij de schriftelijke oproep hiervoor reeds verzonden is. In dit laatste geval wordt het voorstel op de voorlopige agenda van de daaropvolgende vergadering geplaatst.

  • 4.

    De behandeling van het voorstel vindt plaats voordat alle op de agenda voorkomende onderwerpen of voorstellen worden behandeld, doch vóór het vragenuur, tenzij Provinciale Staten oordelen dat het voorstel met het oog op de orde van de vergadering samen met een ander geagendeerd onderwerp of voorstel wordt behandeld of eerst wordt behandeld in een commissie of voor advies naar Gedeputeerde Staten wordt gezonden. In het laatste geval bepalen Provinciale Staten voor welke vergadering het voorstel opnieuw geagendeerd wordt.

Artikel 45. Recht van onderzoek

  • 1.

    Provinciale Staten kunnen op voorstel van een Statenlid een onderzoek instellen naar het door de Commissaris van de Koningin of Gedeputeerde Staten gevoerde bestuur.

  • 2.

    Het besluit tot het instellen van een onderzoek omvat een omschrijving van het onderwerp van onderzoek alsmede een toelichting. Deze omschrijving kan hangende het onderzoek door Provinciale Staten worden gewijzigd.

  • 3.

    a. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een door Provinciale Staten in te stellen onderzoekscommissie. De commissie heeft ten minste drie leden en bestaat uitsluitend uit Statenleden.

    b. Bij de samenstelling van de onderzoekscommissie zorgen Provinciale Staten voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in Provinciale Staten vertegenwoordigde fracties.

  • 4.

    De bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie worden niet geschorst door het aftreden van Provinciale Staten.

Hoofdstuk 5. Besloten vergadering

Artikel 46. Algemeen

Op een besloten vergadering zijn de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing, voorzover deze bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering.

Artikel 47. Verslag besloten vergadering

  • 1.

    De griffier draagt zorg, dat van de besloten vergadering een verslag wordt opgemaakt.

  • 2.

    Het verslag geeft een zo getrouw mogelijke weergave van het verhandelde in de vergadering.

  • 3.

    Het verslag ligt uitsluitend voor de leden ter inzage bij de griffier.

Artikel 48. Geheimhouding

Voor de afloop van de besloten vergadering beslissen Provinciale Staten overeenkomstig artikel 25, eerste lid van de Provinciewet of omtrent de inhoud van de stukken en het verhandelde geheimhouding zal gelden. Provinciale Staten kunnen de geheimhouding opheffen.

Artikel 49. Opheffen geheimhouding

Indien Provinciale Staten op grond van artikel 25, derde en vierde lid, of artikel 55, tweede en derde lid, of artikel 91, tweede lid van de Provinciewet, voornemens zijn de geheimhouding op te heffen wordt, indien het orgaan dat de geheimhouding heeft opgelegd dit verzoekt, in een besloten vergadering met het desbetreffende orgaan overleg gevoerd over de opheffing van de geheimhouding.

Hoofdstuk 6. Toehoorders en pers

Artikel 50. Publieke tribune

  • 1.

    De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare vergaderingen van Provinciale Staten bijwonen.

  • 2.

    Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden.

Artikel 51. Geluid- en beeldregistraties

Degenen die in de vergaderzaal tijdens de Statenvergadering geluid- danwel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.

Artikel 52. Verbod gebruik mobiele telefoons

In de vergaderzaal, met inbegrip van de publieke tribune, is tijdens de vergadering het gebruik, alsmede het ‘standby houden’ van mobiele telefoons of andere communicatiemiddelen, die inbreuk kunnen maken op de orde van de vergadering, zonder toestemming van de voorzitter, niet toegestaan.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 53. Uitleg reglement

In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel over de toepassing van het reglement, beslissen Provinciale Staten op voorstel van de voorzitter, danwel, in spoedeisende gevallen, de voorzitter, zo mogelijk na overleg in het presidium. 

Artikel 54. Inwerkingtreding

1. Dit reglement treedt in werking met ingang van de eerste dag na uitgifte van het Provinciaal blad waarin het besluit van Provinciale Staten is geplaatst en werkt terug tot 16 april 2003.

2. Op dat tijdstip vervalt het Reglement van orde voor de vergadering van Provinciale Staten van de provincie Overijssel vastgesteld bij statenbesluit van 26 april 1978.


1

[Toelichting: Het presidium bestaat, overeenkomstig statenbesluit nr. 58 van de agenda 2002, het eerste jaar uit de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de fractievoorzitters. In genoemd statenbesluit d.d. 11 december 2002 is tevens besloten, dat, tenzij aan het eind van het eerste jaar anders wordt besloten, het presidium daarna in ieder geval bestaat uit de voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en de commissievoorzitters, eventueel aangevuld met fractievoorzitters in verband met de balans coalitie-oppositie. Het presidium draagt zorg voor de logistiek en de proceskwaliteit. Het vervult een procedurele rol bij de voorbereiding van de Statenvergadering. Het bespreekt zaken die het functioneren van Provinciale Staten betreffen. Dan gaat het om het vaststellen van de voorlopige agenda en de plaats en het tijdstip voor Statenvergaderingen, die niet op het gebruikelijk tijdstip plaatsvinden. In het door het presidium vast te stellen reglement voor zijn werkzaamheden kunnen ook zaken geregeld worden als de frequentie van het overleg, de rol van het presidium bij de agendavorming van de commissies en de stukkenstroom. De aanwezigheid van de griffier bij het presidium is van belang, omdat daar immers de agenda voor de Statenvergadering wordt opgesteld. ]

2

[Toelichting: De Kieswet is zodanig gewijzigd, dat er geen beroep meer open staat tegen de beslissing tot toelating; zodra de beslissing aan het betrokken Statenlid is meegedeeld, treedt de beslissing in werking en kan het lid worden beëdigd.]

3

[Toelichting: Het vierde lid brengt tot uitdrukking, dat de voorzitter in het bepalen van een andere dag danwel aanvangsuur zoveel mogelijk overleg pleegt in het presidium. Op deze wijze houdt het presidium ook bij vergaderingen, die niet op het gebruikelijke tijdstip plaatsvinden, invloed op de datum en het tijdstip van de vergadering. Het wijzigen van de datum en het aanvangsuur is van belang voor alle Statenleden, omdat het merendeel van de Statenleden het Statenlidmaatschap combineert met een andere betrekking.]

4

[Toelichting: Het presidium bepaalt of een onderwerp wel of niet op de voorlopige agenda geplaatst wordt. Een A-voorstel is een voorstel waarover, gelet op de aard van het voorstel en de voorbereiding voorafgaand aan de Statenvergadering, niet wordt beraadslaagd maar hooguit een stemverklaring kan worden afgegeven. Een B-voorstel is een voorstel waarover in Provinciale Staten kan worden beraadslaagd. Bij de keuze tussen A- of B-voorstel baseert het presidium zich mede op het daartoe strekkende advies van de commissie. Het derde lid geeft Provinciale Staten een actieve rol bij de vaststelling van de statenagenda. Individuele Statenleden kunnen bij aanvang van de Statenvergadering een voorstel doen om onderwerpen op de agenda te plaatsen of van de agenda te verwijderen. Daarmee kan een individueel Statenlid invloed uitoefenen op de vaststelling van de agenda. Provinciale Staten stellen uiteindelijk de agenda formeel vast.]

5

[Toelichting: Artikel 11 is een nadere uitwerking van artikel 21, tweede lid van de Provinciewet. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid dat gedeputeerden door de Staten worden uitgenodigd om ter vergadering aanwezig te zijn. Het gebruik van het werkwoord ‘uitnodigen’ geeft aan dat de gedeputeerde kan weigeren te verschijnen in de Staten. In de praktijk zal dat echter niet waarschijnlijk zijn, omdat een dergelijke weigering door de Staten kan worden uitgelegd als een weigering inlichtingen te verschaffen of verantwoording af te leggen; met alle mogelijke onaangename politieke gevolgen van dien voor de betrokken gedeputeerde.]

6

[Toelichting: De aankondiging van de vergadering wordt in enkele dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen geplaatst, zodat zoveel mogelijk burgers op de hoogte worden gesteld van het vergadertijdstip en de agenda. Ook gebruiken veel burgers Internet steeds meer als bron van informatievoorziening. Daarom is de plaatsing van de aankondigingen op Internet een aanvullende mogelijkheid. Alleen plaatsing op Internet is niet voldoende gelet op artikel 19, tweede lid van de Provinciewet, omdat nog niet alle burgers toegang tot dit medium hebben.]

7

[Toelichting: De bepaling rond het verslag sluit aan bij de huidige praktijk.]

8

[Toelichting: Het tweede lid heeft tot doel te benadrukken dat Provinciale Staten de wijze van afdoening van ingekomen stukken bepalen. Provinciale Staten kunnen belang hebben bij de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vanuit hun volksvertegenwoordigende rol.]

9

[Toelichting: Dit artikel benadrukt dat Provinciale Staten regels kunnen stellen over de spreektijd van de Statenleden en overige aanwezigen. De voorzitter kan, in het kader van zijn taak tot het handhaven van de orde tijdens de vergadering, wel wijzigingen voorstellen in de omvang van de spreektijd.]

10

[Toelichting: Artikel 29 heeft betrekking op het agenderingsrecht van Provinciale Staten. Provinciale Staten zijn de enige die een voorstel kunnen agenderen, dat het college heeft voorbereid. Als het college het voorstel heeft voorbereid, betekent dit niet dat het college het door hen voorbereide voorstel kan intrekken indien het college van oordeel is dat verdere behandeling van het voorstel niet wenselijk is. Provinciale Staten moeten hiervoor toestemming geven. Indien Provinciale Staten van oordeel zijn dat een voorstel niet voldoende is voorbereid, kunnen Provinciale Staten het voorstel op grond van het tweede lid nogmaals voor advies aan het college zenden. Provinciale Staten kunnen het college bijvoorbeeld verzoeken het voorstel nader te onderbouwen. Provinciale Staten bepalen echter wanneer het voorstel, dat door het college verder voorbereid is, opnieuw behandeld wordt. Provinciale Staten kunnen dit in dezelfde Statenvergadering regelen, maar Provinciale Staten kunnen dit ook aan het presidium overlaten.]

11

[Toelichting: Voor een verzoek tot het houden van een interpellatie, het indienen van een amendement, een motie of een initiatiefvoorstel geldt, dat deze rechten aan elk individueel Statenlid zonder verplichte drempelsteun worden toegekend. Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende, kaderstellende en controlerende functie van Provinciale Staten. Hiervoor dienen ook individuele Statenleden te beschikken over adequate instrumenten. Dat wil zeggen dat het wenselijk is dat ook het individuele Statenlid zonder belemmeringen, zoals drempelsteun, toegang tot het gebruik daarvan heeft.]

12

[Toelichting: Dit artikel is een nadere uitwerking van artikel 167, tweede lid van de Provinciewet. Het vragenrecht versterkt de positie van Statenleden. Er is gekozen voor een vrij algemene regeling. Het kan de controlerende taak van Provinciale Staten ten goede komen om hiervoor een aparte gelegenheid te creëren. Ook kan het instellen van het vragenuur de drempel voor het stellen van vragen verlagen en kan een impuls worden gegeven aan de media-aandacht voor de provinciale politiek. In het derde lid is een aanmeldingstermijn van 24 uur opgenomen vanwege het feit dat gedeputeerden moeten worden uitgenodigd om antwoord te kunnen geven op de vragen van Statenleden. Het vragenuur verschilt van karakter met het recht van interpellatie. Het recht van interpellatie heeft als instrument een zwaarder politiek karakter. Bij het vragenuur kunnen Statenleden aan Gedeputeerde Staten inlichtingen vragen over het door hen gevoerde bestuur, voorzover dat niet bij geagendeerde onderwerpen aan de orde komt. Statenleden vragen daarmee Gedeputeerde Staten zich te verantwoorden over het door hen gevoerde bestuur.]

13

[Toelichting: Dit artikel heeft tot doel om de voorwaarde van drempelsteun voor het indienen van amendementen op te heffen. Het opheffen van de voorwaarde van drempelsteun bij het indienen van amendementen staat ten dienste van een effectieve uitoefening van de kaderstelling en controle door Provinciale Staten.]

14

[Toelichting: Uit het tweede lid volgt dat geen drempelsteun voor het indienen van moties nodig is. Het ontbreken van de voorwaarde van drempelsteun bij het indienen van moties staat dan ook ten dienste van een effectieve uitoefening van de kaderstelling en controle door Provinciale Staten.]

15

[Toelichting: Dit artikel dient ter uitvoering van artikel 143a Provinciewet. Het tweede lid kent het recht van initiatief zonder drempelsteun aan elk individueel Statenlid toe. Het ontbreken van de voorwaarde van drempelsteun bevordert de uitoefening van de kaderstellende en controlerende functie van de Provinciale Staten. Het derde lid houdt in dat het presidium het initiatiefvoorstel zo spoedig mogelijk op de voorlopige agenda plaatst, maar het presidium plaatst het voorstel echter niet meer op de voorlopige agenda, nadat de schriftelijke oproep verzonden is. Dit laat de mogelijkheid onverlet om op grond van artikel 10, derde lid, het initiatiefvoorstel toch aan de agenda toe te voegen.]

16

[Toelichting: Voor een gedualiseerde werkwijze is het van belang dat Provinciale Staten over voldoende controleinstrumenten beschikken. De mogelijkheid van een recht van onderzoek, vooruitlopend op het wettelijk onderzoeksrecht, versterkt de controlerende functie van Provinciale Staten ten opzichte van het college. Het besluit tot instelling bevat een omschrijving van het onderzoek en een toelichting. Provinciale Staten zijn vrij in het formuleren van het onderwerp van onderzoek, met dien verstande dat het onderwerp betrekking moet hebben op een onderdeel van het door Gedeputeerde Staten gevoerde bestuur. De uitvoering van het onderzoek geschiedt door een door Provinciale Staten in te stellen onderzoekscommissie. Het is praktisch niet goed voorstelbaar dat het onderzoek door Provinciale Staten als geheel wordt gedaan. Leden van Gedeputeerde Staten kunnen, mede gelet op het onderwerp van het onderzoek, geen lid van een onderzoekscommissie zijn. De samenstelling van de onderzoekscommissie gebeurt verder zoveel mogelijk naar evenredige vertegenwoordiging. Als Provinciale Staten gedurende de uitvoering van het onderzoek aftreden, heeft dit geen invloed op de voortgang van het onderzoek. Verwezen wordt ook naar artikel 151a van de Provinciewet, waarin nog enkele aanvullende bepalingen ten aanzien van het instellen van een onderzoekscommissie zijn gegeven, onder andere ten aanzien van het regelen van ambtelijke bijstand.]