Overwegingen en besluit
De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Binnenmaas,
Cromstrijen, Korendijk, Oud-Beijerland en Strijen, ieder voor zoveel hun
bevoegdheden betreft en na verkregen toestemming van de raden van die
gemeenten als bedoeld in artikel 1, lid 2 van de Wet gemeenschappelijke
regelingen;
Overwegende
dat het noodzakelijk / wenselijk is gebleken om de kredietwaardigheid van de
Gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsorgaan Hoeksche Waard te
vergroten;
dat het wenselijk is om, in overeenstemming met de in voorbereiding zijnde
wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen de positie van de raden
te verbeteren daar waar het gaat om de afstemming tussen de
gemeentebegroting en de begroting van de gemeenschappelijke regeling;
gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Algemene wet bestuursrecht
en de Gemeentewet
BESLUITEN;
de gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsorgaan Hoeksche Waard 2010 zoals
vastgesteld op 20 april 2010, gedeeltelijk te wijzigen en, onder verwijzing
naar de bij dit besluit behorende memorie van toelichting, de onderstaande
tekst vast te stellen:
HOOFDSTUK 1 - BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 1
In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:
- a.
de regeling: deze gemeenschappelijke regeling;
- b.
samenwerkingsorgaan: het openbaar lichaam, bedoeld in artikel 2 van
de regeling;
- c.
een deelnemende gemeente: een via het orgaan van de betreffende
gemeente aan de regeling deelnemende gemeente;
- d.
Gedeputeerde staten: Gedeputeerde staten van Zuid-Holland;
- e.
de wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen;
- f.
Portefeuillehouder: een lid van het college van burgemeester en
wethouders van een deelnemende gemeente verantwoordelijk voor een
bepaald beleidsterrein binnen het eigen college;
- g.
Raadsledenoverleg: het overlegplatform van raadsleden, bedoeld in
artikel 26;
- h.
Portefeuillehoudersoverleg: vaste commissie van advies als bedoeld
in artikel 24;
- i.
Regionaal portefeuillehouder: portefeuillehouder belast met de
verantwoordelijkheid voor een bepaald beleidsterrein, programma of
project binnen een van de portefeuillehoudersoverleggen;
- j.
Domein: een door deze regeling aan te duiden beleidsgebied.
- k.
Beleidsterrein: (nader aan te wijzen) onderdeel van een domein
HOOFDSTUK 2 - HET OPENBAAR LICHAAM
Artikel 2 Openbaar lichaam
- 1.
Er is een openbaar lichaam genaamd “Samenwerkingsorgaan Hoeksche
Waard”.
- 2.
Het openbaar lichaam is rechtspersoon als bedoeld in artikel 8, lid
1 van de wet en is gevestigd te Strijen.
- 3.
In afwijking van lid 2 kan het algemeen bestuur besluiten van
vestigingsplaats te veranderen.
Artikel 3 Samenstelling
Het bestuur van de regeling bestaat uit:
HOOFDSTUK 3 - TAKEN EN BEVOEGDHEDEN
Artikel 4 Belangenbehartiging
- 1.
Het samenwerkingsorgaan heeft tot taak, het behartigen van
gemeenschappelijke belangen van de gemeenten op de volgende
domeinen: ruimte, landschap, economie, samenleving en integrale
veiligheid.
- 2.
De colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende
gemeenten spannen zich in te komen tot de vaststelling van
gezamenlijk gedragen beleid voor de in het eerste lid genoemde
domeinen.
- 3.
De behartiging van de in lid 1 van dit artikel bedoelde belangen
omvat de volgende werkzaamheden:
- a.
het bevorderen van de coördinatie tussen de deelnemende
gemeenten;
- b.
het bevorderen van overleg tussen de deelnemende gemeenten
en van gemeenschappelijke standpuntbepalingen;
- c.
de bevordering van bundeling en integratie van
gemeenschappelijke regelingen;
- d.
het adviseren van de deelnemende gemeenten;
- e.
de voorbereiding van gemeenschappelijke standpunten inzake
rijks- en provinciale nota’s en plannen.
- f.
het voeren van overleg met en het bepleiten van de belangen
van de deelnemende gemeenten bij andere overheden;
- g.
het doen van subsidieaanvragen bij andere overheden ter
behartiging van de in lid 1 van dit artikel genoemde
belangen, dan wel het coördineren van dergelijke
subsidieaanvragen,
- h.
het verrichten van onderzoek;
- i.
het verlenen van diensten als bedoeld in lid 4;
- j.
het geven van voorlichting;
- k.
beheren van het regiofonds als bedoeld in artikel 27;
- l.
het voeren van de bedrijfsvoering over de organisatie van
het samenwerkingsorgaan;
- m.
de uitvoering van opdrachten als bedoeld in lid 5.
- 4.
Het samenwerkingsorgaan kan diensten verlenen aan één of meer
deelnemende gemeenten, indien deze gemeenten daarom verzoeken.
Diensten kunnen ook aan andere gemeenten of organisaties worden
verleend. Het samenwerkingsorgaan kan diensten afnemen van een
deelnemende gemeente, dit tegen nader overeen te komen voorwaarden.
Het dagelijks bestuur regelt met de desbetreffende
gemeente(n)/organisatie(s) de inhoud van de dienstverlening en de
verrekening van de kosten. Voornoemde activiteiten worden niet
aangevangen dan na verkregen instemming van de raden van de
deelnemende gemeenten.
- 5.
Het samenwerkingsorgaan kan, indien de raden en de colleges van
burgemeester en wethouders of alleen de colleges van burgemeester en
wethouders van de deelnemende gemeenten daartoe besluiten,
opdrachten uitvoeren ter realisatie van gezamenlijk beleid voor
zover dit de met of krachtens deze regeling overgedragen
bevoegdheden betreft. Dit kan ook indien de raden en/of de colleges
van burgemeester en wethouders of alleen de colleges van
burgemeester en wethouders van niet alle deelnemende gemeenten
daartoe besluiten. Over de wijze waarop de uitvoering wordt
geregeld, de kosten over de deelnemende gemeenten worden verdeeld en
de financiering plaatsvindt, wordt op dat moment nader besloten.
Indien de colleges van burgemeester en wethouders een besluit nemen
als hiervoor bedoeld wordt met de uitvoering niet begonnen dan na
verkregen instemming van de raden van de deelnemende gemeenten.
Artikel 5 Meerjarenprogramma en “agenda van samenwerking“
- 1.
Het samenwerkingsorgaan neemt telkenmale na de
gemeenteraadsverkiezingen het initiatief voor het opstellen of
bijstellen van een/het meerjarenprogramma voor de intergemeentelijke
samenwerking.
- 2.
Op basis van het meerjarenprogramma bereidt het samenwerkingsorgaan
jaarlijks een ontwerp van een “agenda van samenwerking” voor.
- 3.
Het dagelijks bestuur coördineert de in de leden 1 en 2 genoemde
processen en biedt – nadat de portefeuillehoudersoverleggen hierover
advies hebben uitgebracht – het (bijgestelde)
ontwerpmeerjarenprogramma resp. het ontwerp van de “agenda van
samenwerking” aan de colleges van burgemeester en wethouders aan
voor besluitvorming in de raden.
Artikel 6 Overige taken
- 1.
Onder “overige taken” in dit artikel worden verstaan de taken die
worden uitgevoerd ter behartiging van de in artikel 4, lid 1,
omschreven belangen en die niet vallen onder artikel 5;
- 2.
Nadat in het portefeuillehoudersoverleg overeenstemming is bereikt
over een voorstel dat valt onder de werking van dit artikel plegen
de leden van het portefeuillehoudersoverleg overleg met het college
van burgemeester en wethouders en/of de betrokken raadscommissie
en/of de raad van de eigen gemeente om te onderzoeken of er
bestuurlijk draagvlak voor dat voorstel bestaat.
- 3.
Het overleg met de met de daarvoor in aanmerking komende besturen,
instellingen, diensten en personen wordt gevoerd door de regionaal
portefeuillehouder of bij het ontbreken van een regionaal
portefeuillehouder door de voorzitter van het
portefeuillehoudersoverleg.
- 4.
Over het gevoerde overleg bedoeld in de leden 2 en 3 wordt door
degenen die dat overleg hebben gevoerd schriftelijk gerapporteerd
aan het portefeuillehoudersoverleg.
- 5.
Het portefeuillehoudersoverleg bepaalt naar aanleiding van de
uitkomsten van het overleg of sprake moet zijn van aanpassing van
het voorstel. Het portefefeuillehoudersoverleg kan besluiten de
schriftelijke rapportages bedoeld in lid 2 van dit artikel bij het
voorstel te voegen. Rapportages als bedoeld in lid 3 worden altijd
bij het voorstel gevoegd.
- 6.
De voorzitter van het portefeuillehoudersoverleg zendt het al dan
niet aangepaste voorstel vergezeld van de bijlage(n), bedoeld in lid
5 van dit artikel, toe aan het dagelijks bestuur dat dit voorstel na
toetsing op integraliteit en onderlinge samenhang aanbiedt aan de
colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten
voor besluitvorming in de colleges en/of in de raden.
Artikel 7 Afstemming tussen domeinen
- 1.
Wanneer sprake is van een voorstel dat betrekking heeft op twee of
meer domeinen dan draagt de regionaal portefeuilehouder of, bij het
ontbreken van een regionaal portefeuillehouder, de voorzitter van
het portefeuillehoudersoverleg, er zorg voor dat dit voorstel tevens
in het/de overige daarbij betrokken portefeuillehoudersoverleg(gen)
wordt/worden behandeld.
- 2.
Het dagelijks bestuur ziet er op toe dat dit geschiedt.
Artikel 8 Toegekende bevoegdheden
- 1.
De bestuursorganen van de regeling komen alle bevoegdheden toe die
het openbaar lichaam van rechtswege bezit om als rechtspersoon aan
het maatschappelijk verkeer deel te nemen.
- 2.
De regeling kan deelnemen aan gemeenschappelijke regelingen als
bedoeld in de artikelen 93 en 96 van de wet. Alvorens daartoe een
ontwerp-besluit aan het algemeen bestuur voor te leggen, consulteert
het dagelijks bestuur de raden van de deelnemende gemeenten.
Artikel 9 Overdracht van bevoegdheden
- 1.
De colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende
gemeenten kunnen ter behartiging van de belangen, als bedoeld in
artikel 4 lid 1, besluiten hun toekomende bevoegdheden over te
dragen aan door hen aan te wijzen bestuursorganen van de
regeling.
- 2.
De over te dragen bevoegdheden, als bedoeld in lid 1, kunnen
betrekking hebben op bevoegdheden, die de colleges van burgemeester
en wethouders zijn toegekend door de Gemeentewet of door bijzondere
wetgeving, evenals de daarvan afgeleide bevoegdheden, zulks met
inachtneming van artikel 30 van de wet.
- 3.
Het samenwerkingsorgaan oefent de overgedragen bevoegdheden eerst
uit voor zover het algemeen bestuur daarmee instemt.
- 4.
Het samenwerkingsorgaan zal de overgedragen bevoegdheden nadat het
algemeen bestuur met de overdracht heeft ingestemd op basis van het
besluit als in het derde lid bedoeld voldoende concreet omschreven
in de regeling doen opnemen, door dit op te nemen in een daartoe te
hanteren en aan de regeling te hechten addendum, opdat voldaan wordt
aan het bepaalde in artikel 10 leden 1 en 2 van de wet in samenhang
bezien met artikel 26 lid 4 van de wet.
- 5.
Een besluit als bedoeld in lid 1 treedt in werking na het moment dat
het besluit als bedoeld in het derde lid, tot opneming in het in het
vierde lid bedoelde addendum bekend is gemaakt op de wijze zoals
bedoeld in artikel 26 van de wet en regelt de bijdrage per gemeenten
in de kosten in verband met de uitoefening van de betreffende taken
en bevoegdheden.
- 6.
Het algemeen bestuur kan een besluit als bedoeld in lid 3 ook nemen,
indien niet alle deelnemende gemeenten een besluit als bedoeld in
lid 1 nemen. Het algemeen bestuur regelt in dat geval, op voorstel
van het dagelijks bestuur, de stemverhoudingen en de financiële
verdeelsleutels tussen de deelnemende en de niet deelnemende
gemeenten. Voor de effectuering van een besluit als bedoeld in dit
lid is de instemming van de raden van alle deelnemende gemeenten
vereist Het bepaalde in het vierde en vijfde lid is van
toepassing.
- 7.
Besluiten als bedoeld in de leden 1 en 3 worden onverminderd het
vierde en vijfde lid medegedeeld aan de deelnemende gemeenten en
toegezonden aan gedeputeerde staten, alsmede ter inzage gelegd ten
kantore van het samenwerkingsorgaan en de deelnemende gemeenten,
alsmede opgenomen in de registers als bedoeld in artikel 27 van de
wet.
- 8.
Bij herroeping van een besluit als bedoeld in lid 1 regelt het
algemeen bestuur de gevolgen ervan, waaronder begrepen de financiële
gevolgen, met overeenkomstige toepassing van artikel 39.
HOOFDSTUK 4 - HET ALGEMEEN BESTUUR
Artikel 10 Samenstelling, plaatsvervanging en stemrecht
- 1.
Het algemeen bestuur bestaat uit elf leden te weten: de voorzitter,
afkomstig uit de grootste gemeente qua inwoneraantal, en een tiental
overeenkomstig lid 2 aangewezen leden.
- 2.
Het college van burgemeester en wethouders van iedere deelnemende
gemeente wijst twee collegeleden aan als leden van het algemeen
bestuur.
- 3.
Voor de overeenkomstig lid 2 aangewezen leden van het algemeen
bestuur wijzen het college van burgemeester en wethouders van de
deelnemende gemeenten uit hun midden plaatsvervangende leden aan.
Een plaatsvervangend lid treedt op bij verhindering of afwezigheid
van een lid van het algemeen bestuur.
- 4.
De bepalingen van deze regeling met betrekking tot de leden van het
algemeen bestuur zijn van overeenkomstige toepassing op de
plaatsvervangende leden.
- 5.
Bij de besluitvorming beschikt elke deelnemende gemeente over één
stem per gemeente.
Artikel 11 Lidmaatschap
- 1.
Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt met ingang van de
dag waarop de bestuursperiode van het college van burgemeester en
wethouders afloopt.
- 2.
Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt ook, zodra men
ophoudt lid te zijn van het college van burgemeester en wethouders
uit wiens midden men is aangewezen.
- 3.
De colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende
gemeenten benoemen in de eerste vergadering van de nieuwe
bestuursperiode de door hen aan te wijzen leden van het algemeen
bestuur en hun plaatsvervangers. Aftredende leden kunnen opnieuw als
lid worden aangewezen.
- 4.
Indien het college van burgemeester en wethouders van een
deelnemende gemeente niet kan voldoen aan het bepaalde in lid 3,
blijven de door hem aangewezen leden van het algemeen bestuur, die
hadden moeten aftreden, als zodanig fungeren, totdat dat college
nieuwe leden heeft aangewezen. Een uitzondering hierop is de
situatie dat de betreffende leden geen deel meer uitmaken van het
college van burgemeester en wethouders. In dat geval ontstaat een
vacature die tijdelijk niet door de betreffende gemeente wordt
opgevuld.
- 5.
Indien tussentijds een plaats van een lid van het algemeen bestuur
vacant of beschikbaar komt, wijst het betreffende college van
burgemeester en wethouders, in haar eerstvolgende vergadering of,
indien dit niet mogelijk is, ten spoedigste een nieuw lid aan.
- 6.
Van elke aanwijzing tot lid van het algemeen bestuur geven
burgemeester en wethouders van de gemeenten binnen twee weken
hiervan kennis aan de voorzitter.
- 7.
Een lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen.
Het ontslag wordt medegedeeld aan het algemeen bestuur en aan het
college van burgemeester en wethouders dat het lid heeft
aangewezen.
- 8.
Een lid van het algemeen bestuur dat ontslag heeft genomen blijft
zijn functie waarnemen totdat zijn/haar opvolger is aangewezen en
deze de aanwijzing heeft aanvaard.
- 9.
Indien een gemeente overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 tot de
gemeenschappelijke regeling is toegetreden, benoemt het college van
burgemeester en wethouders van die gemeente in de eerste
vergadering, volgend op de inwerkingtreding van de toetreding, de
uit dat college af te vaardigen leden van het algemeen bestuur.
Artikel 12 Vergadering algemeen bestuur
- 1.
Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks tenminste tweemaal.
- 2.
De artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 tot en met 33 van de
Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing op het houden en de
orde van de vergaderingen van het algemeen bestuur.
- 3.
Besluiten van het algemeen bestuur worden genomen bij meerderheid
van stemmen.
- 4.
De openbare kennisgeving als bedoeld in artikel 19 van de
Gemeentewet geschiedt op verzoek van de voorzitter door de
burgemeesters van de deelnemende gemeenten op de aldaar
gebruikelijke wijze.
- 5.
De agenda en de daarbij behorende vergaderstukken worden,
spoedeisende gevallen uitgezonderd, tenminste twee weken voor het
houden van de vergadering, aan de leden van het algemeen bestuur
verzonden.
Artikel 13 Openbaarheid
- 1.
Ten aanzien van de openbaarheid van vergaderingen van het algemeen
bestuur en het opleggen van een geheimhoudingsplicht zijn de
artikelen 22 en 23 van de wet van overeenkomstige toepassing.
- 2.
In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of besloten
over:
- a.
het vaststellen dan wel wijzigen van de begroting;
- b.
het vaststellen van de rekening;
- c.
het wijzigen dan wel opheffen van de regeling.
Artikel 14 Informatie- en verantwoordingsplicht
- 1.
Het algemeen bestuur geeft zo spoedig mogelijk maar in ieder geval
binnen drie maanden aan de colleges van burgemeester en wethouders
en aan de raden van de deelnemende gemeenten de door één of meer
leden van die raden schriftelijk gevraagde inlichtingen, waarvan het
verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang.
- 2.
Het algemeen bestuur geeft aan de colleges van burgemeester en
wethouders en aan de raden van de deelnemende gemeenten ongevraagd
alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het
bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig zijn.
- 3.
Het algemeen bestuur is verantwoording verschuldigd aan de colleges
van burgemeester en wethouders en aan de raden van de deelnemende
gemeenten voor het in het algemeen bestuur gevoerde beleid.
- 4.
Afzonderlijke leden van het algemeen bestuur geven aan het college
respectievelijk de raad van de eigen deelnemende gemeente de door
één of meer leden van dat college respectievelijk die raad
schriftelijk gevraagde inlichtingen, voor zover zulks naar het
oordeel van het algemeen bestuur niet strijdig is met het openbaar
belang. Het verstrekken van die inlichtingen geschiedt volgens de
door de betrokken deelnemende gemeente geregelde wijze.
- 5.
Afzonderlijke leden van het algemeen bestuur zijn aan het college
van de eigen deelnemende gemeente verantwoording verschuldigd voor
het door hen in het bestuur gevoerde beleid. Het afleggen van
verantwoording geschiedt volgens de door de betrokken deelnemende
gemeente geregelde wijze.
Artikel 15 Vergoedingen
Het algemeen bestuur kan een tegemoetkoming in de kosten en/of een
vergoeding voor de werkzaamheden van leden van het algemeen bestuur
vaststellen. Artikel 21 van de wet is hierop van toepassing.
HOOFDSTUK 5 - HET DAGELIJKS BESTUUR
Artikel 16 Samenstelling
- 1.
Het dagelijks bestuur bestaat uit zes leden, te weten de voorzitter
van het algemeen bestuur en vijf leden. Deze vijf leden worden door
en uit het algemeen bestuur aangewezen en dienen voort te komen uit
de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende
gemeenten, met dien verstande dat uit elk college van burgemeester
en wethouders één lid van het dagelijks bestuur wordt
aangewezen.
- 2.
Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden in de eerste vergadering
van elke bestuursperiode de leden van het dagelijks bestuur
aan.
- 3.
De leden van het dagelijks bestuur zijn tevens ofwel voorzitter
ofwel lid van een portefeuillehouderoverleg echter met in achtneming
van het gestelde in lid 2.
- 4.
De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het
dagelijks bestuur.
- 5.
Een lid van het dagelijks bestuur kan, in geval van tijdelijke
afwezigheid, worden vervangen door een ander lid van het dagelijks
bestuur of, indien dit niet mogelijk is, door een door het algemeen
bestuur uit zijn midden aan te wijzen lid, onverminderd het gestelde
in artikel 17, lid 2. Deze tijdelijke vervanging kan ook
plaatshebben indien een lid van het dagelijks bestuur het
voorzitterschap waarneemt.
- 6.
Het dagelijks bestuur kan toestaan dat, in geval van tijdelijke
afwezigheid van een lid van het dagelijks bestuur, de voorzitter of
een lid van het portefeuillehoudersoverleg waarin dat dagelijks
bestuurslid zitting heeft deelneemt aan de beraadslagingen van het
dagelijks bestuur voor wat betreft de aangelegenheden van dat
portefeuillehoudersoverleg.
- 7.
De leden van het dagelijks bestuur treden als lid van dat bestuur af
met ingang van de dag, waarop de bestuursperiode van het algemeen
bestuur afloopt. Zij blijven hun functie evenwel waarnemen tot het
tijdstip waarop het algemeen bestuur een nieuw dagelijks bestuur
heeft aangewezen. Dit echter geldt niet in de situatie dat leden
geen deel meer uitmaken van het college van burgemeester en
wethouders.
- 8.
Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag
nemen.
- 9.
Degene die tussentijds ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn,
houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn.
- 10.
Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur vacant komt,
wijst het algemeen bestuur een nieuw lid aan.
- 11.
Indien een lid van het dagelijks bestuur het vertrouwen van het
dagelijks bestuur niet meer bezit zijn de artikelen 49 en artikel 50
van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 17 Vergadering dagelijks bestuur
- 1.
Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of
tenminste twee leden dit nodig achten.
- 2.
Het dagelijks bestuur beslist bij meerderheid van stemmen. In de
vergadering van het dagelijks bestuur heeft elk lid één stem.
- 3.
De voorzitter heeft in de vergadering van het dagelijks bestuur geen
stem. Dit laatste geldt niet voor het lid van het dagelijks bestuur
dat de voorzitter vervangt, tenzij in overeenstemming met artikel 16
lid 5, tweede zin, vervanging plaatsvindt van het lid van het
dagelijks bestuur dat de voorzitter waarneemt;
- 4.
Op de vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn de artikelen 52
en 54 tot en met 59, lid 1, van de Gemeentewet van overeenkomstige
toepassing.
- 5.
De agenda en de daarbij behorende vergaderstukken worden,
spoedeisende gevallen uitgezonderd, tenminste twee weken voor het
houden van de vergadering, aan de leden van het dagelijks bestuur
toegezonden.
- 6.
Van de vergaderingen van het dagelijks bestuur wordt een verslag of
besluitenlijst opgesteld. Het verslag of de besluitenlijst zijn
openbaar, een en ander voor zover zulks naar het oordeel van het
dagelijks bestuur niet in strijd is met het openbaar belang.
- 7.
In de eerste vergadering van elke bestuursperiode en de eerste
vergadering na een wijziging in de samenstelling van het dagelijks
bestuur, maken de leden van het dagelijks bestuur afspraken over de
onderlinge plaatsvervanging en desgewenst over de onderlinge
taakverdeling. Deze afspraken worden medegedeeld aan het algemeen
bestuur en aan de colleges van burgemeester en wethouders en de
raden van de deelnemende gemeenten.
Artikel 18 Bevoegdheden
- 1.
Het dagelijks bestuur is belast met de dagelijkse leiding van het
samenwerkingsorgaan. Hiertoe behoort in elk geval:
- a.
het voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter
overweging en beslissing zal worden voorgelegd;
- b.
het uitvoeren van besluiten van het algemeen bestuur;
- c.
het beheer van de gelden van de regeling;
- d.
de zorg, voor zover deze niet aan anderen toekomt, voor de
controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;
- e.
het nemen van alle conservatoire maatregelen zowel in als
buiten rechte en het doen van alles wat nodig is ter
voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit, voor
zover het de belangen en bevoegdheden betreft die aan de
regeling zijn toegekend dan wel overgedragen;
- f.
het houden van toezicht op alles wat de regeling
aangaat;
- g.
de verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering over de
organisatie van het samenwerkingsorgaan.
- 2.
Het dagelijks bestuur oefent, indien en voor zover het algemeen
bestuur daartoe besluit en naar de door deze te stellen regels, de
aan het algemeen bestuur toekomende bevoegdheden uit, met
uitzondering van:
- a.
het vaststellen van het reglement van orde van het algemeen
bestuur en van de vaste commissies van advies bedoeld in
artikel 24;
- b.
het vaststellen, dan wel wijziging van de begroting;
- c.
het vaststellen van de rekening;
- d.
het vaststellen van regels met betrekking tot de organisatie
van de administratie en het beheer van
vermogenswaarden;
- e.
het vaststellen van regels met betrekking tot de controle op
de administratie en het beheer van vermogenswaarden;
- f.
het vaststellen van een verordening voor het regiofonds als
bedoeld in artikel 27, lid 5;
- g.
het vaststellen van een organisatieverordening als bedoeld
in artikel 28, lid 7;
- h.
het vaststellen van regels voor het periodiek verrichten van
onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van
het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur;
- i.
benoeming, schorsing en ontslag van de secretaris.
Artikel 19 Informatie- en verantwoordingsplicht
- 1.
De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder
afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd
voor het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.
- 2.
De leden van het dagelijks bestuur geven, tezamen en ieder
afzonderlijk, aan het algemeen bestuur ongevraagd alle informatie
die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur
te voeren en gevoerde beleid nodig is. Zij geven tezamen, dan wel
afzonderlijk, aan het algemeen bestuur, wanneer dit bestuur of leden
daarvan hierom verzoeken, binnen acht weken alle gevraagde
inlichtingen, een en ander voor zover zulks niet in strijd is met
het openbaar belang.
Artikel 20 Vergoedingen
Het algemeen bestuur kan een tegemoetkoming in de kosten en/of een
vergoeding voor de werkzaamheden van leden van het dagelijks bestuur
vaststellen. Artikel 21 van de wet is hierop van toepassing.
HOOFDSTUK 6 - DE VOORZITTER
Artikel 21 Algemene bepalingen
- 1.
De voorzitter van het algemeen bestuur is afkomstig uit de grootste
gemeente qua inwoneraantal.
- 2.
Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden een plaatsvervanger aan.
De aanwijzing vindt plaats in de eerste vergadering van het algemeen
bestuur in de nieuwe samenstelling.
Artikel 22 Taken en bevoegdheden
- 1.
De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het
algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur, dit laatste
overeenkomstig het bepaalde in artikel 17, lid 3.
- 2.
De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur en van
het dagelijks bestuur uitgaan. Artikel 75, tweede lid van de
Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.
- 3.
De voorzitter vertegenwoordigt het samenwerkingsorgaan in en buiten
rechte. Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een
deelnemende gemeente die partij is in een geding waarbij het
samenwerkingsorgaan betrokken is, oefent een ander door en uit het
dagelijks bestuur aan te wijzen lid deze bevoegdheid uit. Degene die
bevoegd is de regeling in en buiten rechte te vertegenwoordigen, kan
deze vertegenwoordiging opdragen aan een door hem/haar aan te wijzen
ge(vol)machtigde.
HOOFDSTUK 7 - COMMISSIES
Artikel 23 Bestuurscommissies
Het algemeen bestuur kan, na verkregen toestemming van de raden van de
deelnemende gemeenten, met het oog op de behartiging van bepaalde belangen
van het samenwerkingsorgaan bestuurscommissies instellen. Het algemeen
bestuur regelt de bevoegdheden en de samenstelling. Artikel 25 van de wet is
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 24 Vaste commissies van advies
- 1
Het algemeen bestuur stelt op voorstel van de voorzitter in zijn eerste
vergadering na inwerkingtreding van deze regeling vaste commissies van
advies in, portefeuillehoudersoverleggen genoemd, voor de domeinen: ruimte,
landschap, economie, samenleving en integrale veiligheid.
- 2.
Het algemeen bestuur werkt, op voorstel van het dagelijks bestuur,
de in lid 1 bedoelde domeinen nader uit.
- 3.
De commissies wijzen in de eerste vergadering van elke
bestuursperiode of na vacant worden van de positie van voorzitter
uit hun midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter
aan. De voorzitterschappen worden zodanig over de gemeenten verdeeld
dat sprake is van één voorzitterschap per gemeente.
- 4.
De overige leden en hun plaatsvervangers worden aangewezen door en
uit het college van burgemeester en wethouders van elk van de
deelnemende gemeenten. Een college van burgemeester en wethouders
kan meerdere plaatsvervangende leden benoemen tot een maximum van
twee. Een plaatsvervangend lid kan wanneer dat in verband met een
aan de orde zijnde agendapunt van pas komt deelnemen aan de
beraadslagingen.
- 5.
Elke commissie kan uit zijn midden een of meer regionaal
portefeuillehouders aanwijzen.
- 6.
De commissie kan besluiten dat anderen dan leden van de commissie
deelnemen aan de vergaderingen van de commissie.
- 7.
De vergaderingen zijn niet openbaar, tenzij de commissie besluit
hierop een uitzondering te maken.
- 8.
Van de vergaderingen van de commissie wordt een verslag of
conclusielijst opgesteld. Het verslag of de conclusie lijst zijn
openbaar , een en ander voor zover zulks naar het oordeel van de
commissie niet in strijd is met het openbaar belang.
- 9.
Het algemeen bestuur stelt de werkwijze van de commissies nader
vast.
Artikel 25 Andere commissies van advies
- 1.
Andere commissies van advies, die aan het dagelijks bestuur advies
uitbrengen, worden door het dagelijks bestuur ingesteld.
- 2.
De leden van commissies van advies die geen burgemeester, wethouder,
gemeentesecretaris of lid van een gemeenteraad zijn kunnen een
vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen van de commissie een
vergoeding ontvangen. De artikelen 96 tot en met 99 van de
Gemeentewet, alsmede de op grond daarvan gestelde nadere regelen,
zijn alsdan van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK 8 - RAADSLEDENOVERLEG
Artikel 26
- 1.
Naast het samenwerkingsorgaan, maar als onderdeel van het
samenwerkingsmodel Hoeksche Waard, fungeert het Raadsledenoverleg
Hoeksche Waard.
- 2.
Het raadsledenoverleg kan variëren van klankbord tot het geven van
informeel advies aan het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en
aan de gemeenteraden.
- 3.
Het dagelijks bestuur consulteert – op verzoek van het
portfeuillehoudersoverleg – het raadsledenoverleg over onderwerpen
die bij de gemeenteraden in besluitvorming worden gebracht.
- 4.
Het raadsledenoverleg stelt een reglement van orde vast waarin de
samenstelling, de werkwijze en de openbaarheid van vergaderingen
worden geregeld.
HOOFDSTUK 9 - REGIOFONDS
Artikel 27
- 1.
Er is een regiofonds Hoeksche Waard.
- 2.
Het fonds is bestemd voor (mede-)investeringen in projecten van
regionaal belang.
- 3.
Het regiofonds vormt een aparte post op de begroting van de
regeling.
- 4.
Het regiofonds wordt door de het samenwerkingsorgaan beheerd. Het
dagelijks beheer is opgedragen aan het dagelijks bestuur van het
samenwerkingsorgaan.
- 5.
Het algemeen bestuur stelt bij verordening regels vast voor het
fonds.
- 6.
Voor het tot stand komen van besluiten over de vaststelling van of
wijzigingen in de verordening bedoeld in lid 5, alsmede tot doen van
extra uitgaven of onttrekkingen dan wel het aanbrengen van
verschuivingen is steeds de instemming van de raden van alle
deelnemende gemeenten vereist. Verzoeken om instemming als hiervoor
bedoeld worden zoveel mogelijk tegelijk met het (bijgestelde)
ontwerpmeerjarenprogramma resp. het ontwerp van de “agenda van
samenwerking” aan de raden ter besluitvorming aangeboden.
HOOFDSTUK 10 - HET AMBT ELIJK APPARAAT
Artikel 28 Ambtelijke organisatie
- 1.
Het samenwerkingsorgaan heeft een ambtelijke organisatie met aan het
hoofd een secretaris.
- 2.
Het algemeen bestuur beslist over de benoeming, de schorsing en het
ontslag van de secretaris.
- 3.
Het algemeen bestuur stelt voor de secretaris een instructie
vast.
- 4.
De secretaris is secretaris van het algemeen bestuur en het
dagelijks bestuur en staat het algemeen bestuur, het dagelijks
bestuur, de voorzitter en de door het samenwerkingsorgaan ingestelde
commissies terzijde bij de uitoefening van hun taken. Alle stukken
die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan worden
door de secretaris mede ondertekend.
- 5.
Het dagelijks bestuur is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering
over de organisatie van het samenwerkingsorgaan en beslist over
benoeming, schorsing en ontslag van het overige personeel.
- 6.
Het algemeen bestuur regelt de bezoldiging van de secretaris en het
overige personeel van het samenwerkingsorgaan en stelt
overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 125 en 134 van de
Ambtenarenwet 1929 de rechtspositie vast van de secretaris en van
het overige personeel van het samenwerkingsorgaan.
- 7.
Het algemeen bestuur stelt een verordening vast over de ambtelijke
organisatie in het samenwerkingsorgaan.
Artikel 29 Regionaal managementteam Hoeksche Waard
- 1.
Door het algemeen bestuur wordt een regionaal managementteam
Hoeksche Waard ingesteld, bestaande uit de secretaris van het
samenwerkingsorgaan en de gemeentesecretarissen van de deelnemende
gemeenten.
- 2.
Het regionaal managementteam brengt de verbinding tot stand tussen
het samenwerkingsorgaan en de ambtelijke organisaties van de
deelnemende gemeenten.
- 3.
In de organisatieverordening van het samenwerkingsorgaan worden de
positie, de taken en de onderlinge verhoudingen van resp. binnen het
regionaal managementteam nader uitgewerkt.
HOOFDSTUK 11 - FINANCIËLE BEPALINGEN
Artikel 30 Algemeen
- 1.
Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de
organisatie van de financiële administratie en van het kasbeheer van
de regeling.
- 2.
Ten aanzien van de controle op het geldelijke beheer en de
boekhouding zijn de artikelen 212 tot en met 215 van de Gemeentewet
van overeenkomstige toepassing.
- 3.
Het dagelijks bestuur verricht periodiek onderzoek naar de
doelmatigheid en de doeltreffendheid van het door hem gevoerde
bestuur. Het algemeen bestuur stelt hierover regels vast.
- 4.
Het algemeen bestuur is bevoegd tot het heffen van rechten als
bedoeld in artikel 229 van de Gemeentewet.
§ 1 De begroting en meerjarenramingen
Artikel 31. Kaders begroting
- 1.
Het dagelijks bestuur maakt in het voorjaar van het jaar
voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene
financiële en beleidsmatige kaders (waaronder een indicatie van de
gemeentelijke bijdrage aan het SOHW, de beleidsvoornemens voor het
volgende begrotingsjaar en de prijscompensatie).
- 2.
Het dagelijks bestuur zendt de algemene financiële en beleidsmatige
kaders voor 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de
begroting dient, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.
Artikel 32 Maken ontwerp-begroting en
meerjarenraming
- 1.
Het dagelijks bestuur maakt, mede op basis van de “agenda van
samenwerking”, jaarlijks een ontwerp-begroting op voor het
eerstvolgende begrotingsjaar, voorzien van een financiële en
beleidsmatige toelichting. Tevens stelt het dagelijks bestuur, mede
op basis van het meerjarenprogramma, een meerjarenraming op.
- 2.
Het dagelijks bestuur zendt de ontwerp-begroting en de
meerjarenraming tenminste acht weken voordat zij aan het algemeen
bestuur worden aangeboden, toe aan de raden van de deelnemende
gemeenten.
- 3.
De ontwerp-begroting en de meerjarenraming worden door de zorg van
de besturen van de deelnemende gemeenten, voor een ieder ter inzage
gelegd en tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar
gesteld. Artikel 190, tweede en derde lid, van de Gemeentewet is van
overeenkomstige toepassing.
- 4.
De raden van de deelnemende gemeenten kunnen over de
ontwerp-begroting en de meerjarenramingen bij het dagelijks bestuur
hun zienswijzen naar voren brengen. Door het dagelijks bestuur
worden de commentaren, waarin deze zienswijzen zijn vervat, gevoegd
bij de ontwerp-begroting en de meerjarenraming, zoals deze aan het
algemeen bestuur worden aangeboden.
- 5.
Nadat het algemeen bestuur de ontwerp-begroting en de
meerjarenraming heeft vastgesteld, zendt het algemeen bestuur de
begroting aan de raden van de deelnemende gemeenten, die ter zake
bij gedeputeerde staten hun zienswijzen naar voren kunnen
brengen.
Artikel 33 Bijdrage deelnemende gemeenten
- 1.
In de begroting wordt aangegeven de naar raming door elke
deelnemende gemeente voor dat jaar, waarop de begroting betrekking
heeft, verschuldigde bijdrage in de kosten, voortvloeiende uit de
regeling. Deze bijdrage wordt voor alle deelnemende gemeenten
bepaald naar het aantal inwoners of naar andere
verdeelsleutels.
- 2.
Voor de berekening van de in het vorige lid bedoelde bijdrage naar
inwonersaantal wordt uitgegaan van het inwonersaantal op 1 januari
van het jaar voorafgaande aan dat, waarvoor de bijdrage verschuldigd
is. Voor de vaststelling van het inwonersaantal wordt aangehouden de
door het Centraal Bureau voor de Statistiek per 1 januari van het
lopende jaar openbaar gemaakte bevolkingscijfers.
- 3.
De deelnemende gemeenten nemen de in de begroting geraamde bijdragen
voor hun gemeente op in de gemeentebegroting.
- 4.
De deelnemers zullen er steeds zorg voor dragen dat het openbaar
lichaam te allen tijden over voldoende middelen beschikt om aan al
zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.
- 5.
Indien aan het algemeen bestuur van het openbaar lichaam blijkt dat
een deelnemer weigert deze uitgaven op een begroting te zetten, doet
het algemeen bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek
over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de
Gemeentewet.
- 6.
De deelnemende gemeenten betalen bij wijze van voorschot jaarlijks
vóór 16 januari en vóór 16 juli de helft van de in het eerste lid
bedoelde bijdrage.
Artikel 34 Vaststelling begroting
- 1.
Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar
voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.
- 2.
Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de
vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar
voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde
staten.
Artikel 35 Begrotingswijziging
- 1.
Met betrekking tot wijzigingen van de begroting is het bepaalde in
de artikelen 32, tweede tot en met het vijfde lid, 33, eerste tot en
met het zesde lid, en 34, tweede lid, van overeenkomstige
toepassing.
- 2.
Van het bepaalde in lid 1 kan worden afgeweken ten aanzien van de
begrotingswijzigingen die de gemeentelijke bijdragen niet aantasten,
alsmede geen wijziging inhouden van het algemeen en financieel
beleid.
§ 2 De rekening
Artikel 36
1 Het dagelijks bestuur biedt de rekening, na toevoeging van een verslag van
het onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening, ingesteld door de
overeenkomstig artikel 213 van de Gemeentewet aangewezen deskundige en van
hetgeen het dagelijks bestuur te zijner verantwoording dienstig acht, met
alle bijbehorende bescheiden ter vaststelling aan het algemeen bestuur
aan.
2.Het dagelijks bestuur zendt de voorlopige jaarrekening vóór 15 april van
het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan
de raden van de deelnemende gemeenten.
Artikel 37 Vaststelling jaarrekening
- 1.
Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende
op het jaar waarop deze betrekking heeft.
- 2.
Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de
vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar
volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan
gedeputeerde staten.
- 3.
De vaststelling strekt het dagelijks bestuur tot décharge, behoudens
later in rechte gebleken onregelmatigheden.
Artikel 38
- 1.
In de rekening worden de door elk der deelnemende gemeenten over het
desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bedragen opgenomen.
- 2.
De kosten worden, rekening houdende met andere inkomsten, over de
deelnemende gemeenten verdeeld naar het inwonersaantal op 1 januari
van het jaar, waarop de rekening betrekking heeft of naar andere
verdeelsleutels.
- 3.
Voor de vaststelling van het inwonersaantal wordt aangehouden de
door het Centraal Bureau voor de Statistiek laatstelijk openbaar
gemaakte bevolkingscijfers.
- 4.
Verrekening van het verschil tussen het op grond van artikel 33
betaalde en het werkelijk verschuldigde vindt plaats na de in het
artikel 37, eerste lid bedoelde vaststelling van de rekening.
HOOFDSTUK 12 - TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING,
OPHEFFING
Artikel 39 Toetreding
- 1.
Toetreding tot deze regeling kan geschieden bij besluit van het
college van burgemeester en wethouders van die gemeente, doch
slechts wanneer de colleges van burgemeesters en wethouders van alle
deelnemende gemeenten hiertoe besluiten, zulks na verkregen
toestemming van de gemeenteraden;
- 2.
Aan een besluit bedoeld in lid 1, eerste zin, van dit artikel gaat
de volgende procedure vooraf:
- a.
het verzoek tot toetreding wordt ingediend bij het algemeen
bestuur, dat zo spoedig mogelijk dit verzoek behandelt in
een vergadering;
- b.
in deze vergadering stelt het algemeen bestuur een advies
op, gericht aan de colleges van burgemeesters en wethouders
en de raden der deelnemende gemeenten, betreffende de
gevraagde toetreding;
- c.
het verzoek om toetreding wordt, vergezeld van het onder b.
bedoelde advies, doorgezonden aan de colleges van
burgemeesters en wethouders en de raden der deelnemende
gemeenten, die beslissen respectievelijk verzocht worden te
beslissen over de in het eerste lid bedoelde
toestemming;
- d.
het dagelijks bestuur stelt de verzoekende gemeente in
kennis van de genomen besluiten, als bedoeld onder c.
- 3.
De toetreding treedt in werking met ingang van de eerste dag van de
maand, volgende op die, waarin het gemeentebestuur dat daartoe bij
deze regeling is aangewezen de wijziging van de regeling aan
gedeputeerde staten heeft toegezonden, tenzij het besluit een latere
datum van ingang heeft en overigens de toetreding op de
gebruikelijke wijze is bekend gemaakt.
- 4.
De toetredende gemeente is de in artikel 33 bedoelde bijdrage voor
het eerst verschuldigd met ingang van 1 januari van het jaar, waarin
het besluit tot toetreding is toegezonden aan Gedeputeerde staten,
tenzij het algemeen bestuur anders bepaalt.
Artikel 40 Uittreding
- 1.
Een deelnemende gemeente kan uittreden door een besluit van het
college van burgemeester en wethouders van die gemeente, zulks na
verkregen toestemming van de raad van die gemeente.
- 2.
De uittreding kan slechts plaatsvinden met ingang van 1 januari van
het jaar, volgende op dat waarin het uittredingsbesluit is
genomen.
- 3.
Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de uittreding.
- 4.
De uittredende gemeente dient een door het algemeen bestuur vast te
stellen uittredingssom te betalen.
- 5.
De uittreding treedt in werking met ingang van de eerste dag van de
maand, volgende op die, waarin het gemeentebestuur dat daartoe bij
deze regeling is aangewezen de wijziging van de regeling aan
gedeputeerde staten heeft toegezonden, tenzij het besluit een latere
datum van ingang heeft en overigens de uittreding op de
gebruikelijke wijze is bekend gemaakt.
Artikel 41 Wijziging
- 1.
Zowel het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan als het
college van burgemeester en wethouders van een deelnemende gemeente
kunnen bij het algemeen bestuur voorstellen indienen inzake
wijziging van de regeling.
- 2.
Indien het algemeen bestuur wijziging van de regeling wenselijk
acht, doet het dagelijks bestuur het door het algemeen bestuur
vastgestelde voorstel toekomen de colleges van burgemeester en
wethouders van de deelnemende gemeenten.
- 3.
Een wijziging van deze regeling vindt slechts plaats wanneer de
colleges van burgemeesters en wethouders van alle deelnemende
gemeenten hiertoe besluiten, zulks na verkregen toestemming van de
gemeenteraden;
- 4.
De wijziging gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op die
waarin de wijziging openbaar is bekendgemaakt op de wijze zoals
bedoeld in artikel 26 van de wet, tenzij het besluit tot wijziging
een latere datum van ingang heeft. Het gemeentebestuur dat daartoe
bij deze regeling is aangewezen zend de wijziging van de regeling
aan gedeputeerde staten toe.
Artikel 42 Opheffing
- 1.
De regeling wordt opgeheven wanneer de colleges van burgemeester en
wethouders van alle deelnemende gemeenten daartoe besluiten, zulks
na verkregen toestemming van gemeenteraden.
- 2.
De opheffing gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op die
waarin de opheffing openbaar is bekendgemaakt, tenzij het besluit
tot opheffing een latere datum van ingang heeft.
- 3.
In geval van opheffing van de regeling besluit het algemeen bestuur
tot liquidatie en het stelt daarvoor regels vast. Hierbij kan van de
bepalingen in de regeling worden afgeweken. Alle rechten en plichten
van de regeling zijn in het liquidatieplan verdeeld over de
deelnemers.
- 4.
Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, nadat de raden
van de deelnemende gemeenten gehoord zijn, vastgesteld.
- 5.
Het liquidatieplan voorziet in de financiële gevolgen van de
opheffing. Op de liquidatierekening is het bepaalde ten aanzien van
de jaarlijkse rekening zoveel mogelijk van toepassing. Het
liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die opheffing heeft voor
het personeel.
- 6.
De bestuursorganen van de regeling blijven zo nodig ook na het
tijdstip van opheffing in functie, totdat de liquidatie is
beëindigd.
HOOFDSTUK 13 - ARCHIEF
Artikel 43 Bewaring en het beheer van de
archiefbescheiden
- 1.
Het dagelijks bestuur is belast met de zorg op de bewaring en het
beheer van de archiefbescheiden van de regeling en zijn
bestuursorganen overeenkomstig een door het algemeen bestuur met
inachtneming van artikel 41, tweede lid van de Archiefwet 1995 vast
te stellen regeling.
- 2.
De secretaris is belast met de bewaring en het beheer van de
archiefbescheiden, bedoeld in het vorige lid, overeenkomstig de door
het dagelijks bestuur vast te stellen nadere regels.
- 3.
Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid van de
Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden wijst het
dagelijks bestuur een archiefbewaarplaats aan en sluit een
overeenkomst waar onder andere de financiële consequenties worden
vastgelegd.
HOOFDSTUK 14 - GESCHILLEN
Artikel 44
Geschillen omtrent de toepassing, in de ruimste zin, van deze regeling
tussen besturen van de deelnemende gemeenten of tussen besturen van een of
meer gemeenten en het bestuur van het openbaar lichaam worden door
gedeputeerde staten beslist, zulks met inachtneming van artikel 28 van de
wet.
HOOFDSTUK 15 - EXTERN KLACHTRECHT
Artikel 45
De externe beoordeling van verzoekschriften als bedoeld in titel 9:2 van de
Algemene wet bestuursrecht is opgedragen aan de Ombudscommissie Hoeksche
Waard. De werkwijze zoals vastgelegd in de gemeenschappelijke regeling
Ombudscommissie Hoeksche Waard is op de behandeling van deze
verzoekschriften van toepassing.
HOOFDSTUK 16 - OVERGANGS- EN
SLOTBEPALINGEN
Artikel 46 Termijn eerste aanwijzing leden
algemeen bestuur
De eerste aanwijzing van leden van het algemeen bestuur vindt plaats zes
weken nadat de regeling in werking is getreden.
Artikel 47
- 1.
De regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de
maand volgende op die van opname in de registers als bedoeld in
artikel 27 lid 1, van de wet en de regeling op de gebruikelijke
wijze als bedoeld in artikel 26 van de wet is bekend gemaakt .
- 2.
De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.
- 3.
Het algemeen bestuur zendt om de drie jaren na de inwerkingtreding
van deze regeling aan de gemeenteraden een evaluatieverslag over de
wijze waarop zij toepassing vindt. Hierbij geeft het algemeen
bestuur aan of en zo ja in hoeverre de regeling aanpassing
behoeft.
- 4.
De besluiten welke binnen het verband van de gemeenschappelijke
regeling Regio Zuid-Holland Zuid zijn genomen door de Commissie
Hoeksche Waard worden geacht ter uitvoering van deze regeling te
zijn genomen. Alle rechten en verplichtingen die rusten op de
Commissie Hoeksche Waard gaan over naar deze nieuwe regeling.
Artikel 48
- 1.
Burgemeester en wethouders van Binnenmaas zenden de regeling aan
gedeputeerde staten.
- 2.
De besturen van de deelnemende gemeenten dragen op de gebruikelijke
wijze zorg voor de bekendmaking van de regeling.
- 3.
Burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten dragen
binnen twee weken na de in het tweede lid bedoelde mededeling zorg
voor opname van de regeling in het register als bedoeld in artikel
27, lid 1, van de wet en delen dat het dagelijks bestuur mee.
- 4.
Het bepaalde in de leden 1 en 2 van dit artikel is mede van
toepassing op besluiten tot wijziging of opheffing van de regeling,
de overdracht van bevoegdheden en besluiten tot toetreding en
uittreding.
Artikel 49 Citeertitel
De regeling kan worden aangehaald als " Gemeenschappelijke regeling
Samenwerkingsorgaan Hoeksche Waard 2010, gewijzigd per 1 juli 2014”.
Memorie van toelichting op wijziging Gemeenschappelijke regeling
Samenwerkingsorgaan Hoeksche Waard 2010 per 1 juli 2014
1.Algemeen
Het is noodzakelijk / wenselijk gebleken om de huidige gemeenschappelijke
regeling SOHW op enkele onderdelen te wijzigen.. Het betreft wijzigingen
verband houdend met:
- a.
een noodzakelijke vergroting van de kredietwaardigheid van de GR
- b.
een anticiperen op een wijziging van de Wet Gemeenschappelijke
Regelingen die tot doel heeft o.a. om de positie van de raden te
verbeteren daar waar het gaat om de afstemming tussen de
gemeentebegroting en begroting van de gemeenschappelijke
regeling.
2. Wijziging in verband met vergroten kredietwaardigheid GR
SOHW
Artikel 33 (voorheen artikel 32) en artikel 42 (voorheen artikel
41) Overeenkomstig een circulaire van het ministerie
van Binnenlandse zaken zijn de onderstaande nieuwe bepalingen in de
gemeenschappelijke regeling verwerkt.
- 1.
De deelnemers zullen er steeds zorg voor dragen dat het openbaar
lichaam te allen tijden over voldoende middelen beschikt om aan al
zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen (artikel 33 lid
4)
- 2.
Indien aan het algemeen bestuur van het openbaar lichaam blijkt dat
een deelnemer weigert deze uitgaven op een begroting te zetten, doet
het algemeen bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek
over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de
Gemeentewet (artikel 33 lid 5)
- 3.
De deelnemers verbinden zich in geval van opheffing van het openbaar
lichaam de rechten en verplichtingen van het lichaam over de
deelnemers te verdelen op een in het plan te bepalen wijze (artikel
42 lid 3)
3. Aanpassing conform wetsvoorstel wijziging gemeenschappelijke
regeling
Een tweede wijziging houdt verband met een wetsvoorstel dat in schriftelijke
behandeling is genomen door de Tweede Kamer.
Als de wet wordt aangenomen, verandert de wet op twee punten:
- 1.
de GR krijgt de verplichting om vóór 15 april van het jaar
voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene
financiële en beleidsmatige kaders (waaronder een indicatie van de
gemeentelijke bijdrage aan het openbaar lichaam of het
gemeenschappelijk orgaan, de beleidsvoornemens voor het volgende
begrotingsjaar en de prijscompensatie) en de voorlopige jaarrekening
aan de raden van de deelnemende gemeenten te versturen (nieuw art 34
lid 2 GR).
- 2.
de termijn die raden krijgen om de ontwerpbegroting te behandelen
alvorens deze door het algemeen bestuur wordt vastgesteld wordt
opgerekt naar 8 weken (was 6, wijziging art 34 lid 2 GR) dit door de
termijn voor de indiening van de begroting bij de provincie te
verlengen naar 1 augustus (was 15 juli, wijziging art 35 lid 1
GR).
De beoogde datum van inwerkingtreding is nog onbekend, maar de VNG heeft al
positief ingestemd met de voorgestelde wijzigingen, onder meer omdat deze de
deelnemende raden beter bij een GR betrekt.
De wetswijziging als hiervoor bedoeld onder punt 1 komt tegemoet aan de wens
van veel raden en hun griffiers om op een vroeger moment over de financiële
en beleidsmatige kaders te kunnen beschikken. Dit maakt het ook mogelijk dat
er een betere afstemming plaatsvindt met de voorbereiding van de jaarstukken
van de deelnemende gemeenten.
De wijziging genoemd onder 2 houdt verband met een tweede wens van veel
raden en griffiers nl. de verlenging van de termijn waarbinnen door de raad
een zienswijze kan worden ingediend op de begroting van het volgende jaar
(acht weken in plaats van zes weken). In de GR SOHW is overigens al
opgenomen dat het dagelijks bestuur de ontwerp begroting tenminste acht
weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden aan de raden van
de deelnemende gemeenten moet toesturen. Daarmee wordt de raden gelegenheid
geboden de ontwerp begroting te behandelen en hierop eventueel te reageren.
In de praktijk bleek dit nog krap voor een aantal gemeenten. Door de termijn
van indiening van de begroting bij de provincie te verlengen tot 1 augustus
kan er wel meer ruimte worden geboden voor de behandeling van de ontwerp
begroting bij de gemeenten door de datum van vaststelling van de begroting
door het algemeen bestuur door te schuiven naar een later tijdstip.
Voor zolang de wijziging van de wet gemeenschappelijke regeling niet in
werking is getreden geldt formeel nog 15 juli als uiterste datum van
indiening van de begroting bij gedeputeerde staten. Om praktische redenen is
in de wijziging van de GR SOHW al de nieuwe datum van 1 augustus opgenomen
waarbij in de praktijk zo lang dat nodig is, 15 juli wordt aangehouden.
3.1. Nieuwe tekst gemeenschappelijke regeling
Artikel 31 en artikel 34
De artikelen 31 en 34 (voorheen art. 33) komen na wijziging te luiden als
volgt:
Artikel 31. Kaders begroting
- 3.
Het dagelijks bestuur maakt in het voorjaar van het jaar
voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene
financiële en beleidsmatige kaders (waaronder een indicatie van de
gemeentelijke bijdrage aan het SOHW, de beleidsvoornemens voor het
volgende begrotingsjaar en de prijscompensatie).
- 4.
Het dagelijks bestuur zendt de algemene financiële en beleidsmatige
kaders voor 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de
begroting dient, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten”
“ Artikel 34 Vaststelling
begroting
- 1.
Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar
voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.
- 2.
Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de
vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het
jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan
gedeputeerde staten.
“Artikel 36 (paragraaf “de rekening”)
- 1.
Het dagelijks bestuur biedt de rekening, na toevoeging van een
verslag van het onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening,
ingesteld door de overeenkomstig artikel 213 van de Gemeentewet
aangewezen deskundige en van hetgeen het dagelijks bestuur te zijner
verantwoording dienstig acht, met alle bijbehorende bescheiden ter
vaststelling aan het algemeen bestuur aan.
- 2.
(Nieuw) Het dagelijks bestuur zendt de voorlopige
jaarrekening vóór 15 april van het jaar volgende op het jaar waarop
de jaarrekening betrekking heeft, aan de raden van de deelnemende
gemeenten”
Artikel 37 lid 2 Het tweede lid van artikel 37 wordt
gewijzigd als volgt: “15 juli “ wordt “1 augustus”
4. Redactionele aanpassingenAls gevolg van het invoegen
van een nieuw artikel 31 en de hiervoor omschreven toevoegingen in de
artikelen is een aantal aanpassingen doorgevoerd van redactionele aard.