Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Urk

Beleidsplan Inkomen en Zorg 2014-2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUrk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsplan Inkomen en Zorg 2014-2016
CiteertitelBeleidsplan Inkomen en Zorg 2014-2016
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpwwb

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet Werk en Bijstand

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-03-2014Onbekend

05-03-2014

Het Urkerland

2014.1465
05-03-2014Onbekend

05-03-2014

Het Urkerland

2014.1465

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsplan Inkomen en Zorg 2014-2016

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voor u ligt het beleidsplan 2014 - 2016 van de werkeenheid sociale zaken. Dit beleidsplan beoogt een plan te zijn dat inhaakt op actualiteiten en ontwikkelingen binnen de gemeentelijke sociale zekerheid. Gestreefd is naar een kort en krachtig beleidsplan. Centraal staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger om door middel van arbeid in eigen levensonderhoud voorzien.

Het is een beleidsplan waarin het accent ligt op de nieuwe ontwikkelingen die in een behoorlijk tempo op de gemeente afkomen. Vanaf 2015 wordt de gemeente immers de eerst verantwoordelijke voor alle zorg rondom jeugd, de uitvoering van de Participatiewet en worden grote delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) overgeheveld naar de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). De gemeente krijgt daardoor te maken met andere beleidsterreinen maar vooral ook met andere doelgroepen. Dit alles in goede banen leiden is de taak voor de komende jaren. In dit plan zal verder alleen nader ingegaan worden op de Participatiewet en de uitdagingen die die met zich mee brengt. Voor alle nieuwe beleidsterreinen gezamenlijk wordt een integraal beleidsplan ontwikkeld dat in de loop van 2014 zal verschijnen.

Voor de werkeenheid Sociale zaken zijn er echter nog veel meer taken die ook in een beleidsplan dienen te worden opgenomen. Zoals het weer aan het werk helpen van mensen die tijdelijk een beroep doen op een uitkering, maar ook op de zorgtaken van de gemeente. Er moet evenwicht zijn tussen hulp bieden aan hen die buiten hun schuld langdurig zijn aangewezen op een minimuminkomen en uitstroombevorderende maatregelen voor hen die een uitkering ontvangen. Voor deze laatste groep moet alles gericht zijn op het vinden van werk. Dat is immers de beste manier om armoede en sociale uitsluiting te voorkomen.

Het tweede hoofdstuk handelt over de Participatiewet en de komende wetswijzigingen in de Wet werk en bijstand door invoering van de Wet Maatregelen.

Het derde hoofdstuk beschrijft de ontwikkelingen op het gebied van werk en activering. Het vierde hoofdstuk beschrijft de ontwikkelingen op het gebied van inkomen en inkomensondersteunende maatregelen en het vijfde hoofdstuk het zorgbeleid.

In hoofdstuk 6 wordt de bedrijfsvoering en de financiën beschreven en hoofdstuk 7 tot slot bevat een samenvatting van de doelstellingen.

Dit meerjarenbeleidsplan is opgesteld op een moment van overgang en verandering. De plannen voor de komende periode en de effecten daarvan voor Urk zijn nog niet helemaal duidelijk. Dit betekent niet dat we stilstaan. Integendeel. In dit beleidsplan geven we aan waar onze ambitie en doelstellingen liggen op het terrein van werk, inkomen en zorg en hoe we denken die te bereiken. Het betekent wel dat we de meerjarige doorkijk tijdig zullen ijken op de actuele ontwikkelingen.

Hoofdstuk 2 Beleidsontwikkelingen

De komst van de Participatiewet brengt voor de gemeente grote uitdagingen met zich mee. Het zal een forse uitbreiding van de doelgroep betekenen en die toename bestaat geheel uit mensen met een beperking. Door de bezuinigingen die moeten plaatsvinden is er tevens sprake van een dalend budget om arbeidsdeelname te bevorderen en uitkeringslasten te beperken.

De staatssecretaris heeft daarnaast nog een nieuwe wet aangekondigd die veel gevolgen heeft voor de werkeenheid sociale zaken, de Wet Maatregelen. In dit hoofdstuk schetsen wij in grote lijnen hoe de nieuwe wetten er uit zien en waar mogelijk geven wij aan wat dit voor de gemeente Urk gaat betekenen.

 

2.1 Participatiewet

Per 1 januari 2015 wordt de Participatiewet ingevoerd. Het wetsvoorstel ligt bij de Tweede Kamer.

Het sociaal akkoord dat op 11 april 2013 werd gesloten heeft een forse impact gehad op de nog nader uit te werken wet. Over de uitwerking hiervan spreken sociale partners en gemeenten in de Werkkamers.

Op 3 februari 2014 is de zesde nota van wijziging ingediend die de wet weer op een flink aantal punten heeft gewijzigd.

 

Wat gaat er veranderen?:

  • Ø

    De huidige regelingen Wet Sociale werkvoorziening (WSW) en Wet Werk en Bijstand (WWB) worden samengevoegd tot de Participatiewet. Jongeren die gedeeltelijke arbeidsongeschikt zijn en tot 1 januari 2015 recht hadden op een Wajong-uitkering (arbeidsongeschiktheidsuitkering voor jonggehandicapten) gaan ook onder deze wet vallen. De gemeenten voeren de wet uit.

  • Ø

    De bestaande re-integratiebudgetten en de huidige Wsw-subsidie worden samengevoegd in één gebundeld Participatiebudget. Op het Participatiebudget wordt op termijn 1,3 miljard bezuinigd. Onderzocht wordt of er een ongedeeld budget kan komen voor het hele sociale domein.

  • Ø

    Het rijk wil een meer samenhangende aanpak in het sociale domein en wil dat bereiken door de gemeenten de verantwoordelijkheid te geven op de verschillende terreinen. Zo wordt de gemeente ook verantwoordelijk voor de jeugdzorg en gaan delen van de AWBZ (Algemene Wet bijzondere ziektekosten) ook over naar de gemeenten. Uit onderzoek is overigens gebleken dat de overlap van deze terreinen nu op zijn hoogst vijf procent bedraagt. De verwachting is dat dit getal groter wordt als met de Participatiewet ook andere doelgroepen onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten gaan vallen. De gemeente Urk streeft naar een integrale aanpak in het sociale domein onder de titel, één gezin, één aanpak. De drie transities (Jeugd, AWBZ en Participatie) worden dan ook in gezamenlijkheid verder uitgewerkt.

     

Activering

De bijstand moet activerender worden, dat betekent dat mensen die gebruik maken van de bijstand aan het werk gaan of zich bezig gaan houden met andere activiteiten. Het rijk is van plan om de tegenprestatie die nu nog door gemeente opgelegd kan worden verplicht te maken. De gemeente Urk maakte al gebruik van de mogelijkheid om een tegenprestatie op te leggen. Uit de ervaring van het afgelopen jaar blijkt dat de meeste mensen er voor kiezen om zelfgekozen vrijwilligerswerk te doen en het is dan slechts sporadisch nodig om een officiële tegenprestatie op te leggen. We willen dit beleid graag voortzetten, maar afgewacht moet worden of dit ook door de wet wordt toegestaan. De gemeente Urk heeft in het afgelopen jaar meegewerkt aan een onderzoek van het ministerie naar de tegenprestatie.

De uitkomsten daarvan zijn inmiddels bekend en gebleken is dat de uitvoering zoals Urk die gekozen heeft de voorkeur heeft.

  • Ø

    Ontheffingen van de arbeidsverplichtingen die door de gemeente zijn verleend moeten worden herzien en er komt een aanscherping van die verplichtingen. De gemeente Urk heeft in de afgelopen jaren nooit gebruik gemaakt van categoriale ontheffingen van de arbeidsverplichtingen, ontheffing vond pas plaats als de individuele situatie van de klant dit noodzakelijk maakt.

  • Ø

    Er komen uniforme maatregelen, waarbij het niet voldoen aan de arbeidsverplichtingen betekent dat men drie maanden geen uitkering ontvangt. De aanscherping van de maatregelen wordt geregeld in een wijzigingswet WWB die naar verwachting al op 1 juli 2014 in gaat. Wij gaan in paragraaf 2.2. nader in op deze wet.

  • Ø

    De bedoeling van de Participatiewet is dat er voor een ieder maatwerk geleverd gaat worden. Mensen uit de doelgroep hebben een aanspraak op de naar het oordeel van de gemeente noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. De gemeente bepaalt de vorm, de inhoud, de intensiteit en de duur van de inzet. Van gemeenten wordt verwacht dat zij een goede diagnose opstellen waarin een individuele afweging gemaakt wordt. Tegen de toekenning en de afwijzing van een voorziening staan de mogelijkheden van bezwaar en beroep open. De gemeente regelt de inzet van alle voorzieningen in een verordening. Het college legt van de uitvoering verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • Ø

    In de diagnose wordt bepaald wat de afstand tot de arbeidsmarkt is, waarbij in de praktijk uitgegaan wordt van drie groepen. Mensen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt waarvan verondersteld wordt dat zij bij een reguliere werkgever 80 tot 100% van het minimumloon kunnen verdienen. Mensen met een lagere productiviteit, die 30 tot 80% van het minimumloon kunnen verdienen en mensen met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. Deze laatste groep heeft dusdanige beperkingen waardoor er een zo grote mate van begeleiding nodig is, dat die niet van een reguliere werkgever verwacht kan worden. Voor deze groepen kunnen bijvoorbeeld onderstaande voorzieningen worden ingezet:

  • ·

    Korte afstand tot de arbeidsmarkt: Sollicitatietraining, Verwijzing

uitzendbureaus.

·Lagere productiviteit: Loonkostensubsidie, traject, proefplaat-

(gemiddelde afstand) sing, detachering,

begeleiding, coaching, persoonsgebon-den budget, werkplekaanpassing

·Zeer grote afstand arbeidsmarkt Beschut werken, Participatieplaatsen,

vrijwilligerswerk, verbinding leggen WMO

 

Werkbedrijven

In het sociaal akkoord is afgesproken dat er 35 Werkbedrijven komen, gelinkt aan de 35 arbeidsmarktregio’s. Gemeenten hebben de lead en werken samen met sociale partners. In de Werkkamer (sociale partners en gemeenten) worden afspraken gemaakt over de invulling, taakomschrijving en aansturing van de Werkbedrijven. De werkgevers worden betrokken bij de financiering van de werkbedrijven, die een lichte structuur met een praktische invulling moeten krijgen. Zij gaan de schakel vormen tussen de arbeidsgehandicapten en de banen die voor hen beschikbaar gesteld gaan worden. Er worden afspraken gemaakt over de in te zetten loonkostensubsidie en de bepaling van de loonwaarden. De werkbedrijven gaan ook bepalen hoe en waar in de regio beschut werken kan worden vormgegeven. De werkbedrijven worden geen fusies van de bestaande SW-bedrijven. Dit betekent voor de gemeente Urk dat er nog veel meer samengewerkt moet worden met niet alleen de gemeenten in de arbeidsmarktregio maar ook met de sociale partners. Hoe dit er uit gaat zien in de toekomst is nu nog onduidelijk.

 

Loonkostensubsidie

  • Ø

    Gemeenten compenseren werkgevers met loonkostensubsidie, als iemand niet in staat is het minimumloon te verdienen. De gemeente vult dan aan tot het minimumloon en betaalt deze loonkostensubsidie aan de werkgever. Het verschil tussen het minimumloon en de cao betaalt de werkgever.

  • Ø

    De doelgroep bestaat uit mensen die bij welke werkgever dan ook niet in staat zijn om 80% van het wettelijk minimumloon te verdienen. De loonkostensubsidie is voor alle mensen die onder de re-integratieverantwoordelijkheid van de gemeente vallen.

  • Ø

    De loonkostensubsidie is niet per definitie tijdelijk. Compensatie vindt plaats tot maximaal 100% minimumloon voor de verminderde productiviteit. Stapeling van subsidie mag niet, wel inzet van andere instrumenten. Voor mensen die niet tot de doelgroep behoren kunnen andere (gemeentelijke) loonkostensubsidies worden ingezet.

  • Ø

    Het loon dat wordt verdiend is conform CAO of de Wet minimumloon. De werkgever betaalt het loon en de gemeente betaalt de compensatie aan de werkgever.

  • Ø

    Gemeenten kiezen de manier waarop zij bepalen wie tot de doelgroep behoort en leggen dat vast in de verordening. Men kan de selectie zelf doen of daarvoor het UWV inschakelen, ook dit wordt vastgelegd in de verordening.

  • Ø

    Er zal een objectieve vaststelling van de loonwaarde op de werkplek moeten zijn. De methode moet voldoen aan minimumeisen. Afspraken daarover vinden plaats binnen de nog op te richten werkbedrijven. De methode wordt vastgelegd in de verordening. De loonwaarde wordt jaarlijks opnieuw bepaald. De Loonkostensubsidie kan ook worden ingezet voor beschut werken. De loonkostensubsidie mag ook ingezet worden in deeltijd dienstverbanden bij een medische urenbeperking. Aanvullende bijstand is mogelijk. De loonkostensubsidie kan duren tot de pensioengerechtigde leeftijd.

     

Meer banen

  • Ø

    Sociale partners stellen zich in het sociaal akkoord garant voor een toenemend aantal banen voor mensen met een beperking. Uiteindelijk realiseren de marktpartijen 100.000 plekken; de overheid stelt zich garant voor 25.000 plekken.

  • Ø

    Als gevolg van het begrotingsakkoord op 11 oktober 2013 realiseren marktpartijen in 2014 al 5.000 plekken (in plaats van de 2.500 plekken die in het sociaal akkoord waren afgesproken).

  • Ø

    Het quotum voor het plaatsen van arbeidsgehandicapten in bedrijven met meer dan 25 werknemers is voorlopig van de baan. Er wordt wel een quotumwet voorbereid als stok achter de deur. Eind 2015 wordt gepeild of sociale partners de doelstellingen uit het sociaal akkoord halen. Dit moment is met een jaar vervroegd als gevolg van het begrotingsakkoord van oktober 2013.

  • Ø

    De werkgeversdienstverlening zowel regionaal als lokaal vormt een essentiële succesfactor. Regionaal (in de arbeidsmarktregio Flevoland) wordt getracht te komen tot één werkgeversdienstverlening die zich vooral zal gaan bezig houden met de grote werkgevers zoals die in bijna iedere gemeente voorkomen (AH, Hema, Kruidvat,TNT maar ook zorginstellingen) Lokaal moet ook gewerkt worden aan goede contacten met werkgevers. Het is daarom zeer belangrijk dat economische zaken en sociale zaken hierin samen gaan optrekken. Ook voor werkgevers moet er één loket zijn waar zij terecht kunnen. De werkgeversdienstverlening moet transparant en eenduidig zijn.

     

WSW

  • Ø

    De instroom in de Wsw stopt per 1 januari 2015. De mogelijkheid tot indicatie voor de WSW wordt zestien weken daarvoor gesloten. Mensen die op 1 januari 2015 nog op de wachtlijst staan, stromen niet meer in. Slechts diegenen die op dat moment een vast dienstverband hebben behouden hun WSW-plek. Alle anderen gaan onder de Participatiewet vallen en kunnen zich voor ondersteuning richten tot de gemeente.

  • Ø

    De huidige Wsw’ers worden niet herkeurd en behouden hun rechten en plichten. Ook de (loon)kosten voor deze groep lopen door. De korting op de WSW-subsidie gaat vanaf 2015 voor financiële problemen zorgen voor de gemeenten.

In veel gevallen is het CAO-loon namelijk aanmerkelijk hoger dan het subsidiebedrag dat in stappen verlaagd gaat worden van ruim € 27.000,00 naar € 22.700,00.

  • Ø

    De SW-bedrijven gaan door met het hervormingsproces dat al is ingezet en kunnen door de gemeenten gebruikt worden voor de inzet van nieuwe instrumenten.

  • Ø

    Op termijn moet er binnen de Participatiewet geld zijn om structureel dertigduizend nieuwe beschutte werkplekken te creëren voor personen die niet terecht kunnen bij reguliere werknemers, op basis van 100% van het wettelijk minimumloon. Ter vergelijking op dit moment zijn er ongeveer 100.000 mensen werkzaam binnen de sociale werkvoorzieningen. Dit betekent dat een indicatie voor beschut werken pas afgegeven wordt indien er geen reële mogelijkheden zijn bij reguliere werkgevers. In de praktijk zal dit omslagpunt liggen bij een verdiencapaciteit van 30% van het minimumloon. De gemeenten zijn vrij om deze werkplekken te realiseren, er komt geen taakstelling meer waaraan voldaan moet worden.

  • Ø

    Op dit moment zijn er 77 personen uit de gemeente Urk werkzaam in de WSW en staan er zes op de wachtlijst. De verwachting is dat niet iedereen van de wachtlijst nog in zal stromen in de SW. Bovendien zal het in de meeste gevallen gaan om een tijdelijk dienstverband dat in 2015 niet verlengd zal kunnen worden. Mensen die niet meer in kunnen stromen in de SW kunnen zich tot de gemeente wenden. Hoeveel mensen uit Urk er op dit moment een tijdelijk dienstverband hebben is niet duidelijk. De jaarlijkse structurele instroom van mensen die niet meer in aanmerking komt voor de WSW wordt nu op vier personen geschat.

     

Wajong

  • Ø

    De Wajong blijft bestaan voor mensen die duurzaam niet kunnen werken. Huidige Wajongers worden herkeurd. Het was de bedoeling dat Wajongers met arbeidsmogelijkheden gefaseerd overgedragen zouden worden aan gemeenten. Dit is met de wijziging van 3 februari 2014 ongedaan gemaakt. De herkeuring gaat door, maar Wajongers blijven bij het UWV en houden hun Wajonguitkering, berekend naar 70% van het minimumloon. Zij komen daarmee dus definitief niet onder de partner- en vermogenstoets te vallen.

  • Ø

    Werkende wajongers (zowel bij reguliere werkgevers als in de WSW) blijven bij het UWV. De praktische reden hiervoor is dat de gemeente het instrument Loondispensatie dat nu gebruikt wordt door het UWV niet uit kan voeren.

  • Ø

    De doelgroep neemt daarna jaarlijks toe met 10.000 mensen (nieuwe instroom), daarvan zijn 4000 voormalig WSW-er. Ter vergelijking: de instroom van WWB-ers was over 2012 9000 personen. Dat betekent dat de instroom in de bijstand in de structurele situatie jaarlijks meer dan verdubbelt.

  • Ø

    De nieuwe instroom van wajongers uit de gemeente Urk bedraagt ongeveer tien personen per jaar, daarvan zouden er gezien de ervaringscijfers ongeveer vier duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn. Per jaar zal de nieuwe instroom van mensen die niet meer voor de Wajong in aanmerking komen ongeveer zes personen bedragen.

     

Professionele uitvoering

  • Ø

    Duidelijk is dat de klantmanagers die nu de Wet werk en bijstand uitvoeren te maken gaan krijgen met een hele nieuwe doelgroep. Naast deskundigheidsbevordering voor de uitvoering van een nieuwe wet zal er dus ook training nodig zijn in de benadering van deze nieuwe groep. Regionaal proberen we afspraken te maken om deze cursussen/trainingen gezamenlijk te organiseren.

  • Ø

    Divosa en de VNG bieden de “Impuls effectiviteit en vakmanschap” waarin werkwijzers worden ontwikkeld, er aandacht komt voor professioneel besturen, de verbinding wordt gelegd van de werkvloer naar de wetenschap en deskundigheidsbevordering plaats vindt voor wat betreft selectie en diagnose.

  • Ø

    Gemeenten kunnen de expertise van SW-bedrijven inzetten bij de invoering van nieuwe instrumenten.

  • Ø

    Klantenparticipatie is een belangrijk onderdeel van de wet. Het college moet het door haar te ontwikkelen beleid vooraf bespreken met vertegenwoordigers van de doelgroep en rekening houden met hun visie.

     

Financiën

  • Ø

    De wet heeft een aantal budgettaire gevolgen:

    • a.

      Efficiencykorting op de WSW, wat betekent dat het budget voor het organiseren van een SW-plek in zes jaar tijd naar beneden gaat naar € 22.700. Ter vergelijking dit was in 2010 nog € 27.000. De WSW-doelgroep behoudt echter haar oude rechten en plichten. Er is sprake is van een CAO. Het loon van een groot deel van oude populatie ligt behoorlijk hoger dan het minimumloon, waar het nieuwe subsidiebedrag op is gebaseerd. Op termijn ontstaat er daarom een gat van ongeveer € 5000,00 per SW-deelnemer. Op dit moment zou dat een tekort opleveren van € 350.000 euro per jaar. Natuurlijk gaat deze oude WSW-groep jaarlijks afnemen omdat er geen nieuwe mensen meer bijkomen. Dit zal echter gezien de leeftijdssamenstelling van de Urker groep nog vele jaren in beslag nemen. Het budget voor de WSW gaat onderdeel uitmaken van een ongedeeld Participatiebudget. Voorkomen moet worden dat deze doelgroep het totale budget op gaat slokken zodat er niets overblijft voor de participatie van andere groepen.

    • b.

      Het instrument loonkostensubsidie is duurder dan het oorspronkelijk instrument loondispensatie en dit wordt daarom structureel gecompenseerd in het Inkomensdeel.

    • c.

      Er is een baangarantie voor 125.000 banen, die gaat volgens de regering structureel 370 miljoen euro opleveren.

    • d.

      Er komt een regeling voor de compensatie voor de kostendelersnorm voor ex- wajongers. Het daarvoor benodigde budget wordt toegevoegd aan het gemeentefonds.

    • e.

      Er worden voor de nieuwe doelgroepen extra uitvoeringskosten gestort in het gemeentefonds. Landelijk gaat het om 8 miljoen in 2015 tot 109 miljoen vanaf 2018. Dit zal naar aanleiding van de wijzigingen van 3 februari dus weer anders worden omdat het zittende bestand niet overgaat naar de gemeente. Dit betekent dat de verhoging voor uitvoeringskosten voor de gemeenten structureel 24 miljoen gaat bedragen vanaf 2014.

Onderstaand nog het “oude” plaatje.

 

Participatiewet en uitvoeringskosten gemeenten

Bedragen in miljoenen euro’s

2014

2015

2016

2017

2018

Beperking toegang Wajong

 

3

10

17

24

Overheveling zittend bestand Wajong

 

5

30

60

85

Totaal toevoeging aan gemeentefonds

 

8

40

77

109

Voor onze gemeente in euro’s

 

6.511

33.187

63.846

90.419

Gevolgen voor de uitvoeringspraktijk

Het klantenbestand van sociale zaken zal in de komende jaren behoorlijk toenemen. Het zal minder zijn dan in eerste instantie werd verwacht omdat herkeurde Wajongers (op dit moment) toch bij het UWV blijven, maar de toename bestaat volledig uit mensen met een beperking. Deze mensen zullen geplaatst moeten worden bij reguliere werkgevers, wat in het huidige economische klimaat niet gemakkelijk zal zijn. In het Inkomensdeel wordt echter al rekening gehouden met een bepaald aantal mensen dat een deel van het inkomen zelf gaat verdienen en daar wordt dus een korting op toegepast. Dat betekent dat de inzet op arbeidsparticipatie nodig is om die bezuiniging goed te maken. De taak van klantmanagers verandert daardoor in belangrijke mate. Inzet op rechtmatigheid blijft zeer noodzakelijk, we willen immers niet dat mensen die er geen recht op hebben een uitkering krijgen, maar dit mag niet de inzet op arbeidsparticipatie verdringen. Met de huidige bezetting en een groeiend klantenbestand zal dit zeker een spanningsveld opleveren.

Door de groei van het klantenbestand en de middelen die daarmee gemoeid zijn, zal er sprake zijn van een groter beslag op de gemeentelijke begroting. Vooral als dit in samenhang met de ander transities wordt beschouwd en als men overgaat tot het instellen van één budget voor de uitvoering van het sociale domein. De Participatie zal budgetneutraal moeten worden uitgevoerd. Gezien de kortingen die er op het WSW-deel van het budget plaatsvinden zal dit een grote opgave worden. Voorkomen moet worden dat het hele budget voor participatie door deze doelgroep zal worden opgeslokt. Een snelle vermindering van het aantal WSW-ers is dan ook noodzakelijk. Dit betekent dat er nu al geen vaste contracten meer worden afgesloten.

Bij de voorbereiding van de Participatiewet wordt nadrukkelijk de verbinding gelegd naar de andere transities, te weten de Wet Jeugd en de nieuwe WMO. Er wordt gewerkt aan een integraal beleidsplan en een integrale verordening. Vooral zaken als de toegang tot de zorg en participatie zullen op dezelfde manier worden opgepakt.

Vanuit de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi) zijn de gemeenten verplicht om in gezamenlijkheid met het UWV per arbeidsregio te komen tot afspraken over arbeidsmarktbewerking en werkgeversdienstverlening. De voorbereidingen daarvoor zijn in volle gang. De gemeente wil ook graag op de andere terreinen van de Participatiewet samenwerken met de andere gemeenten. In gezamenlijkheid wordt geprobeerd te komen tot een beleidskader, maar willen we ook samen optrekken bij het opzetten van trainingen en opleidingen. Daarbij is het motto: wat lokaal kan doen we lokaal, maar alle andere zaken pakken we regionaal op.

We willen werkzoekenden (en dan vooral degenen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt) zo regulier mogelijk aan de slag krijgen. In de huidige arbeidsmarkt is het echter moeilijk een baan te vinden. Om kansen zoveel mogelijk te benutten en kansen te creëren wordt de werkgever een belangrijke klant. We hebben de werkgevers immers dringend nodig voor stages, werkervaringsbanen en (deeltijd)banen.

Het ontvangen van een uitkering is niet vrijblijvend. Naast dat we verwachten van uitkeringsgerechtigden dat ze er zelf alles aan doen om de uitkeringsduur zo beperkt mogelijk te houden, vragen we ook een tegenprestatie. Van iedereen die kan, wordt verwacht dat zij deelnemen aan de maatschappij, dit kan door zelf te kiezen voor vrijwilligerswerk, maar als dat niet gebeurt door het opleggen van een tegenprestatie in de vorm van bijvoorbeeld het schoonhouden van plantsoenen en straten in onze gemeente.

 

2.2. Wet maatregelen

Staatssecretaris Klijnsma van SZW heeft begin november 2013 het wetsvoorstel "Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten" ingediend bij de Tweede Kamer. Op 3 februari 2014 is er na overleg met de partijen die het wetsvoorstel moeten steunen in de Eerste kamer een nota van wijziging ingediend. Zo zal de wet niet op 1 juli 2014 ingaan, maar tegelijk met de Participatiewet op 1 januari 2015. Er zijn verder aanpassingen gemaakt die betrekking hebben op:

  • ·

    het maatregelenregime bij het niet nakomen van de verplichtingen;

  • ·

    tegenprestatie;

  • ·

    De omkering van de bewijslast

  • ·

    De verhuisplicht.

Dit betekent dat gemeenten in het wetsvoorstel toch meer beleidsvrijheid krijgen dan in de eerste versie.

Dit wetsvoorstel beoogt onder andere:

  • Ø

    Een kostendelersnorm te introduceren waardoor de bijstandsnorm per persoon lager zal worden naarmate meer meerderjarige personen in dezelfde woning wonen en zij dus met meer personen de kosten kunnen delen;

  • Ø

    De verordeningsplicht van artikel 8 lid 1 onderdeel c WWB (toeslagenverordening) af te schaffen; deze is niet meer nodig omdat normen nu weer centraal geregeld gaan worden.

  • Ø

    De mogelijkheid tot verlening van categoriale bijzondere bijstand te verkleinen. Alléén categoriale bijzondere bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering of een tegemoetkoming in de premie van een dergelijke verzekering wordt gehandhaafd. Voor deze vorm van categoriale bijzondere bijstand wordt de inkomensgrens van 110% van de bijstandsnorm geschrapt;

  • Ø

    De langdurigheidstoeslag te vervangen door een individuele inkomenstoeslag;

  • Ø

    De zoektijd van vier weken en het plan van aanpak in te voeren voor personen van 27 jaar en ouder; deze geldt nu al voor jongeren tot 27 jaar.

  • Ø

    Diverse arbeidsverplichtingen en bijbehorende maatregelen te uniformeren. De bijstand wordt met 100% verlaagd gedurende drie maanden indien een belanghebbende de geüniformeerde arbeidsverplichtingen niet nakomt of niet kan aantonen dat aan die verplichtingen is voldaan;

  • Ø

    De gemeenteraad te verplichten om bij verordening regels vast te stellen met betrekking tot de plicht tot tegenprestatie en de bijbehorende maatregel;

Het wetsvoorstel zal in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Het wetsvoorstel treedt beoogd stapsgewijs in werking vanaf 1 juli 2014.

 

Gevolgen voor de uitvoeringspraktijk

De aanstaande aanpassingen in de Wet werk en bijstand (Maatregelen WWB) schieten hun doel voorbij, leiden tot onnodige extra regels en dwang en beperken de mogelijkheid tot maatwerk. Daarmee belemmeren de maatregelen sociale diensten te doen waarvoor ze zijn opgericht: mensen terugleiden naar de arbeidsmarkt. De VNG en Divosa (Vereniging van Directeuren voor Sociale Arbeid) hebben dan ook scherpe kritiek geuit op de aanpassingen in de Wet werk en bijstand (WWB) die per 1 juli 2014 zou gaan gelden (inmiddels is dit uitgesteld naar 1 januari 2015).

De uitstroom naar werk vereist maatwerk per burger. Bij de totstandkoming van de WWB in 2004 is daarom gekozen voor vereenvoudiging van de regelgeving. Gemeenten kregen meer beleidsruimte en daarmee ook meer mogelijkheden om eigen keuzes te maken. Met de Maatregelen WWB zet het kabinet die bevoegdheden weer om in geüniformeerde verplichtingen.

Het wetsvoorstel dwingt gemeenten bovendien capaciteit die bedoeld is om mensen aan het werk te helpen, te besteden aan extra bureaucratie. De regels zijn veelal extra eisen waar werkzoekenden aan moeten voldoen, zoals bereidheid om te verhuizen, gedrag- en kledingvoorschriften en de verplichting tot een tegenprestatie. Een aantal verplichtingen is bovendien nauwelijks te handhaven.

Daar komt bij dat de Maatregelen WWB voorbij gaan aan de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Uitkeringsgerechtigden vinden meestal tijdelijke en parttime baantjes terwijl het wetsvoorstel ervan uit gaat dat iemand óf een bijstandsuitkering heeft óf een baan. Dat is niet meer de realiteit.

De nieuwe maatregelen kunnen leiden tot een verhoging van schulden bij werkzoekenden en daarmee een groter beroep op andere gemeentelijke vangnetten zoals de bijzondere bijstand, schuldhulpverlening, ondersteuning van de voedselbanken en de maatschappelijke opvang.

VNG en Divosa zijn bezorgd over de grote hoeveelheid maatregelen en de uitvoerings- en handhavingscapaciteit die de WWB-maatregelen vergen. De ingeboekte bezuinigingen staan hiermee niet in verhouding.

 

 

 

 

2.3 Financieel beleidskader

Uitgangspunt van de financieringsystematiek is dat voor alle gemeenten samen een toereikend macrobudget wordt vastgesteld. Het macrobudget wordt voorlopig vastgesteld in september voorafgaand aan het uitvoeringsjaar. In september van het uitvoeringsjaar wordt het budget definitief vastgesteld. Hierdoor kan met de meest actuele inzichten in conjunctuur en kabinetsbeleid worden rekening gehouden. Sinds de invoering van de Wwb hebben gemeenten te maken met een inkomensbudget (dat deel om de uitkeringen uit te betalen) en een Participatiebudget (een deel om mensen te begeleiden naar werk).

 

Voorlopige budgetten 2014

Het voorlopige budget van het I-deel is voor 2014 voor de gemeente Urk vastgesteld op € 1.609.852. Het participatiebudget bedraagt € 221.485 waarvan € 49.765 voor educatie.

 

Wet participatiebudget

De Wet participatiebudget voorziet in één specifieke uitkering voor gemeenten. Uit het participatiebudget moeten de kosten voor volwasseneneducatie, inburgeringsvoorzieningen, taalkennisvoorzieningen en re-integratievoorzieningen worden bestreden. De participatievoorzieningen kunnen worden aangeboden aan één breed geformuleerde doelgroep, namelijk aan iedere Nederlander van achttien jaar en ouder en Nederlanders onder de 18 jaar indien er geen sprake is van leerplicht en geen sprake van kwalificatieplicht.

Gemeenten mogen beleidsafwegingen maken om te bepalen wie in aanmerking komt voor een voorziening of opleiding, en om combinatietrajecten in te zetten. Gemeenten kunnen – afgestemd op de lokale situatie – variëren in de mate waarin zij in hun beleid de nadruk willen leggen op re-integratie, inburgering en volwasseneneducatie.

In de Wet participatiebudget is in een overgangsbepaling geregeld dat gemeenten een bepaald bedrag bij ROC's moeten besteden aan inkoop van educatieopleidingen. De omvang van het bedrag dat een gemeente minimaal dient te besteden aan educatieopleidingen bij ROC's wordt bepaald op basis van het budget dat de Minister van OCW inbrengt. Voor zover er sprake is van oormerking van middelen, dient het college van burgemeesters en wethouders jaarlijks vóór 1 november voor de hoogte van dit bedrag overeenkomsten te sluiten met ROC's. Vanaf 1 januari 2015 vervalt stapsgewijs de verplichte besteding bij het ROC.

 

2.4 Doelstellingen voor 2014/2016

  • ·

    Afspraken maken over werkgeversdienstverlening zowel regionaal als lokaal

  • ·

    Verordeningen en beleidsregels aanpassen aan de nieuwe wet- en regelgeving met behoud van de Urker couleur locale

  • ·

    Systemen aanpassen aan de nieuwe wetgeving.

  • ·

    Werkprocessen aanpassen

  • ·

    Voorlichting en informatievoorziening (brochures, brieven, website, presentaties) voor uitkeringsgerechtigden, gemeenteraad en commissies, werkgevers en belangenverenigingen

  • ·

    Klantmanagers trainen op inhoud (nieuwe wet- en regelgeving en nieuwe doelgroepen) en vorm (vraaggericht werken, eigen kracht).

Hoofdstuk 3 Werk

De economische crisis in Nederland raakt veel mensen in hun baanzekerheid en zekerheid over hun inkomen. Feitelijk heeft de huidige crisis (nog) niet die gevolgen zoals in de jaren tachtig van de vorige eeuw het geval was. De aantallen werklozen en bijstandgerechtigden lopen weliswaar geleidelijk op, maar op middellange termijn zal krapte op de arbeidsmarkt waarschijnlijk weer perspectief bieden op betaalde arbeid. De transitie van grotere werkloosheid nu naar een periode van krapte op de arbeidsmarkt straks gaat echter niet vanzelf. De uitvoeringsinstanties binnen het stelsel van werk en inkomen moeten in deze tijd alle zeilen bijzetten om de toestroom van mensen die een beroep moeten doen op inkomensondersteuning te bedienen. Dat betekent dat er veel meer uitkeringsaanvragen dan in voorgaande jaren in behandeling genomen moeten worden en dat meer mensen ondersteuning nodig hebben bij re-integratie.

Activiteiten die leiden tot uitstroom naar arbeid is de kerntaak van de gemeente. De afgelopen jaren heeft de gemeente Urk het re-integratiebeleid steeds verder ontwikkeld. In de periode 01-01-2014 tot 01-01-2017 zullen de activiteiten verder worden ontwikkeld, door de komst van de Participatiewet. Meerdere partijen worden betrokken bij de re-integratie van werkloze werknemers.

Per 1 januari 2015 is er alleen nog een vestiging van het UWV-werkplein in Almere. Dit betekent dat de dienstverlening voor de burgers van Urk voornamelijk nog digitaal zal plaatsvinden. In het kader van de wet SUWI moet de gemeente veel meer samenwerken met de andere gemeenten in de arbeidsmarktregio. De arbeidsmarktregio voor Urk is Almere. Deze samenwerking krijgt nadrukkelijk gestalte bij de voorbereiding van de Participatiewet. Er komt een gezamenlijk arbeidsmarktbewerkingsplan en er wordt gewerkt aan een gezamenlijke werkgeversdienstverlening. De gemeenten willen samen optrekken bij trainingen en opleidingen van het personeel. De gemeente Urk blijft streven naar een front-Office voor alle vragen betreffende arbeid en uitkering in de eigen gemeente.

 

3.1 Arbeidsmarkt

Het aantal arbeidsplaatsen in Urk is in de periode van 2008 tot 2012 toegenomen met respectievelijk 4,5 procent tot een totaal aantal van 8.325 banen in 2012. Dit zijn zowel fulltime als parttimebanen. De verwachting dat de daling van het aantal arbeidsplaatsen onder invloed van de economische crisis door zou zetten is dus niet uitgekomen. De visserijsector blijft heel belangrijk voor de economie van Urk. Binnen deze sector is een sterke verandering gaande van productie naar verwerking en veredeling van vis. Daarnaast is er een toename van het aantal arbeidsplaatsen in andere branches. Grote groeiers zijn de zakelijke dienstverlening, handel en vervoer.De werkloosheid is na een flinke stijging in 2012 tot 4,1% van de beroepsbevolking in 2013 redelijk stabiel gebleven. Urk blijft daarmee nog steeds behoorlijk onder het landelijk en Flevolands gemiddelde. Voor heel Nederland is de werkloosheid eind 2012 7,2% en in Flevoland bedraagt die 8,3% van de beroepsbevolking.

 

3.2 Ontwikkeling klantenbestand

Het gezamenlijke bestand van WWB en IOAW/Z bedraagt per 01-01-2014 94 uitkeringen. Bij deze uitkeringen zijn 119 personen betrokken omdat er in 25 gevallen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Het aantal uitkeringsgerechtigden in Urk vertoonde sinds 2009 een stijgende lijn. Duurzame uitstroom is en blijft het speerpunt voor de werkeenheid sociale zaken. Het uitkeringsbestand van de gemeente Urk is in 2010 en 2011 jaarlijks met ongeveer tien procent gestegen. In 2012 is er een behoorlijke daling van het klantenbestand geraliseerd. Dit is voornamelijk te wijten aan het aantal jongeren dat onder invloed van de wetswijzigingen teruggeleid is naar het onderwijs waardoor zij studiefinanciering konden aanvragen. De instroom was mede daardoor ook veel lager dan in 2012.

Iedereen die nog 27 jaar is en een uitkering aanvraagt wordt eerst terugverwezen naar het onderwijs om daar alle mogelijkheden te benutten. In 2013 is het klantenbestand weer met ongeveer 5% toegenomen.

Onderstaand is de ontwikkeling in het klantenbestand van sociale zaken tot en met 31-12-2012 schematisch weergegeven (de cijfers over 2013 zijn nog niet bekend).

 

Indeling in leeftijdscategorieën

Leeftijdscategorie

Stand 31-12-2010

Stand 31-12-2011

Stand 31-12-2012

< 21 jaar

4

8

3

21 – 30 jaar

19

18

11

31 – 40 jaar

26

25

24

41 – 50 jaar

19

26

20

51 – 65 jaar

24

28

31

Totaal

92

105

89

Indeling in type huishouden

Type huishouden

31-12-2010

31-12-2011

31-12-2012

Alleenstaand

46

51

40

Alleenstaande ouder

26

31

25

Gehuwd / samenwonend

20

23

24

Totaal

92

105

89

Indeling in uitkeringsduur

 

Stand 31-12-2010

Stand 31-12-2011

Stand 31-12-2012

< 1 jaar uitkering

31

33

19

1 - 3 jaar uitkering

26

34

31

> 3 jaar uitkering

35

38

39

Totaal

92

105

89

De werkeenheid sociale zaken probeert sinds 2007 jaarlijks een analyse te maken van het klantenbestand. Gebleken is dat de resultaten daarvan niet veel van elkaar afwijken.

  • ·

    Van het aantal personen dat een bijstandsuitkering heeft (inclusief partners) 28% vrijgesteld is van de arbeidsverplichtingen vanwege medische of sociale redenen.

  • ·

    van het aantal personen dat wel arbeidsplichtig is heeft 16% die plicht voor maximaal 20 uur in verband met jonge kinderen (jonger dan vijf jaar).

  • ·

    43% van de personen met arbeidsplicht heeft een zorgtaak (één of meer kinderen jonger dan 18 jaar).

  • ·

    67% van het aantal personen in de bijstand heeft één of meer beperkingen ten aanzien van de arbeidsmarkt. Dit kan medisch zijn of psychisch of een combinatie van beiden.

  • ·

    volgens het UWV was slechts 8% van het klantenbestand direct bemiddelbaar naar werk, voor 92% moest een traject of andere vorm van begeleiding worden ingezet.

  • ·

    35% van het bestand is ouder dan 50 jaar.

  • ·

    Bijna 80% van het bestand is laagopgeleid.

  • ·

    Van het klantenbestand heeft 27% geen enkele werkervaring

     

Conclusie

De aard van de doelgroep en de vaak meervoudige belemmeringen zullen rechtstreekse instroom in regulier werk moeilijk maken en er zullen dan ook vaak samengestelde trajecten ingezet moeten worden die bestaan uit zorg, scholing en (gesubsidieerde) arbeid.

Voor de wegens zorg van een jong kind ontheven alleenstaande ouders (op grond van artikel 9a van de Wet Werk en Bijstand) is er een verplichting van het college om scholing aan te bieden.

De doelstelling uit 2008 om het klantenbestand jaarlijks met tien procent te laten dalen staat in verband met de huidige economische situatie op losse schroeven. Het is gebleken dat zelfs belanghebbenden met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt niet vlot kunnen uitstromen. Een groot deel van het bestand van de gemeente Urk blijft bestaan uit belanghebbenden voor wie vanwege beperkingen en/of een grote afstand tot de arbeidsmarkt uitstroom niet of nauwelijks tot de mogelijkheden behoort.

 

3.3 Werk en activering

Voor de grote groep belanghebbenden met een uitstroombeperking zullen zo veel mogelijk gecombineerde participatievoorzieningen moeten worden ingezet. Onder participatievoorzieningen worden educatieopleidingen, inburgeringsvoorzieningen, taalkennisvoorzieningen en re-integratievoorzieningen verstaan, en combinaties ervan. De participatievoorzieningen kunnen worden aangeboden aan één breed geformuleerde doelgroep, namelijk aan iedere inwoner van Urk van achttien jaar en ouder en jongeren onder de 18 jaar die niet meer leerplichtig zijn, maar die niet in het bezit zijn van een startkwalificatie (afgeronde opleiding MBO vanaf niveau 2, HAVO of VWO).

Gemeenten mogen beleidsafwegingen maken om te bepalen wie in aanmerking komt voor een voorziening of opleiding en om combinatietrajecten in te zetten. Voor de niet gekwalificeerde belanghebbenden zal sterk worden ingezet op scholing gericht op startkwalificatie. Maar voor een effectieve inzet op de onderkant van het bestand is het noodzakelijk om maatwerkoplossingen te bieden.

Daarbij zijn niet alleen individuele kenmerken van belanghebbende bepalend, ook de lokale omstandigheden en mogelijkheden zijn van belang. Uitgangspunt voor inzet van het participatiebudget is het voor belanghebbende minimaal haalbare in relatie tot de vraag op de arbeidsmarkt. Duurzame uitstroom is immers van groot belang.

Voor belanghebbenden die geen beroep op bijstand doen maar wel aanspraak maken op een re-integratievoorziening, mensen met een uitkering ingevolge de Anw en bij het UWV ingeschreven werkzoekenden, voorziet de gemeente Urk zoveel mogelijk in scholing gericht op een startkwalificatie. Aan personen die tot deze doelgroep behoren en die reeds over een startkwalificatie beschikken maar een belangrijke afstand tot de arbeidsmarkt hebben omdat zij al langere tijd uit het arbeidsproces zijn, wordt gepaste ondersteuning gegeven die ziet op het actualiseren van kennis en vaardigheden en zo nodig verhogen van het niveau. Voor deze belanghebbenden kunnen de volgende activiteiten worden ingezet:

  • ·

    Re-integratiegesprekken

  • ·

    Jobhunting

  • ·

    Bijscholing

  • ·

    Stages

  • ·

    Vrijwilligerswerk

Vanwege het kleine uitkeringsbestand zijn er door de gemeente geen prioritaire doelgroepen te benoemen. Voor alle uitkeringsgerechtigden wordt maatwerk geleverd, rekening houdend met de (on)mogelijkheden van de klant en zijn persoonlijke situatie. In principe gaat iedereen die een uitkering bij de gemeente Urk aanvraagt en geen medische dan wel sociale beperkingen heeft in eerste instantie drie maanden lang naar een Workfirsttraject bij het SW-bedrijf Concern voor Werk. In deze drie maanden wordt ingezet op het verkrijgen of het behoud van werknemerskwaliteiten. Daarna volgt als er geen uitstroom heeft plaatsgevonden een advies over nieuw in te zetten instrumenten. Voor alle andere doelgroepen wordt een maatwerktraject ingezet. Als er beperkingen zijn wordt altijd een belastbaarheidsonderzoek uitgevoerd.

 

3.4 Actieplan jeugdwerkloosheid

In de afgelopen twee jaar is de jeugdwerkloosheid landelijk maar ook in Urk behoorlijk toegenomen. Het rijk heeft daarom middelen beschikbaar gesteld voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Net als de vorige keer moesten de middelen aangevraagd worden door de centrumgemeente Almere voor de hele regio. Voor Urk ging het om een bedrag van €15.618,00. De middelen moeten in 2014 worden besteed. Met de gezamenlijke gemeenten is daarom een aanvraag ingediend die inmiddels is gehonoreerd. Daarnaast wordt een aanvraag om ESF-subsidie ingediend voor een stuk extra budget.

Samen met de andere gemeenten in Flevoland wil de gemeente Urk met een deel van de middelen de Startersbeurs invoeren volgens het Lelystadse concept. Een startersbeurs is een mogelijkheid voor een jongere om een werkervaringsbaan te krijgen bij een reguliere werkgever gedurende zes maanden. De werkgever betaalt de jongere € 500,00 per maand en stort daarnaast € 100,00 per maand in een opleidingspot. De gemeente vergoedt de werkgever de bruto loonkosten. Van het opleidingsbudget kan de jongere na afloop van de zes maanden nog extra cursussen volgen. Doel van de startersbeurs is dat de jongere en de werkgever zes maanden de tijd krijgen om te zien of er mogelijkheden zijn voor een regulier dienstverband. De startersbeurs is een landelijk concept dat al in een paar gemeenten goed draait. De gemeente Lelystad heeft een jaar geleden besloten hier aan deel te gaan nemen en de andere gemeenten haken daarop aan. Er is voldoende budget voor vier jongeren uit de gemeente Urk, maar als er meer behoefte is aan Startersbeurzen kunnen deze ook uit het Participatiebudget worden gefinancierd.

De middelen zijn voor Urk zeer beperkt en daarom is voor het overige deel de samenwerking gezocht met Noordoostpolder om een kwaliteitslag maken in de dienstverlening aan alle werkzoekende jongeren. Wij willen er voor zorgen dat zoveel mogelijk jongeren een passende plek vinden op de arbeidsmarkt en de begeleiding krijgen die daarbij nodig is. Dat gaat om jongeren in de bijstand, WW maar ook jongeren zonder uitkering. Inmiddels is er een offerte uitgebracht door een bureau dat deze begeleiding gestalte wil gaan geven.

 

3.5 Instrumenten participatie en re-integratie

Work First

De kern van Work First is dat de klant direct gaat werken. Uitgangspunt is dat de klant minimaal 32 uur per week gedurende 12 weken werkt, tenzij de klantmanager op basis van bijvoorbeeld een medisch onderzoek anders adviseert. Hoewel Work First primair een diagnose-instrument is (welke vaardigheden moet de klant nog leren of verbeteren?), zal alles erop gericht zijn om klanten te begeleiden naar regulier werk en hiermee uitstroom uit de uitkering te bewerkstelligen. Een sollicitatietraining is dan ook een vast onderdeel van dit traject.

 

Work First Maatwerk

De kern van Work First Maatwerk is dat de klant na de intake gaat werken in een op hem/haar aangepast traject qua inhoud, urenomvang en duur. Op basis van een advies van de klantmanager wordt na de intake door de trajectmanager een modulair maatwerktraject samengesteld. Een Work First Maatwerktraject kan primair zowel een diagnose-instrument als een uitstroominstrument zijn. Dit is afhankelijk van de vaardigheden van de klant en zijn/haar afstand tot de arbeidsmarkt. Altijd zal het doel zijn de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen dan wel te overbruggen door de realisatie van uitstroom naar regulier werk.

 

Taalbaan

De uitwerking van de (gewijzigde) Wet Inburgering (Wl) en de Wet Werk en Bijstand (WWB) zijn voor een deel van de klanten van de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Urk met elkaar verbonden.

Enerzijds is de doelstelling van de gewijzigde Wl het onder eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar bereiken van een betere maatschappelijke participatie in de complexe Nederlandse samenleving. Anderzijds heeft de WWB de doelstelling een duurzame uitstroom naar de arbeidsmarkt te bereiken.

Te constateren is dat in veel gevallen inburgeraars de Nederlandse taal in onvoldoende matebeheersen om duurzaam uit te kunnen stromen naar regulier werk. Om deze reden heeft Concern voor Werk in 2011 een nieuw re-integratie-instrument voor deze doelgroep ingezet, de Taalbaan. Taalbanen zijn een relatief nieuw concept. Inburgeraars doen daarbij werkervaring op en krijgen extra praktijkgericht taalonderwijs. Doel is de overstap naar de reguliere arbeidsmarkt te verkleinen en/of te overbruggen. Het traject van de Taalbaan duurt maximaal één jaar, waarbij de klant, met behoud van uitkering, 24 uur per week werkt en 12 uur per week (4 dagdelen) scholing krijgt. De werkervaring wordt opgedaan bij Concern voor Werk en reguliere werkgevers. De scholing wordt gegeven door een vaste docent. In het taalonderwijs ligt de nadruk op het verkrijgen van voldoende praktische vaardigheden en taalkennis voor het verwerven en behouden van regulier werk. Het toepassen van het geleerde in praktijkopdrachten is een belangrijk onderdeel tijdens de werkervaringsperiode.Vanuit de leerwerksituatie bij Concern voor Werk bij één van haar projecten dan wel bij een reguliere werkgever, wordt de klant voorbereid op de arbeidsmarkt. Hierbij wordt de klant begeleid op (sociale) vaardigheden, arbeidsritme, houding en gedrag. Zo ontstaat een goede basis om actief op zoek te gaan en uit te stromen naar regulier werk.

 

Werkervaringsbaan

De klant gaat een overeenkomst Werkervaringsbaan aan met Lavora b.v. voor maximaal 36 uur per week voor de duur van een jaar. Hierbij wordt de klant begeleid op (sociale) werknemersvaardigheden, arbeidsritme, houding en gedrag. Klanten werken hierbij met behoud van uitkering. Afhankelijk van de persoonlijke situatie en belastbaarheid van de klant wordt in samenspraak met opdrachtgever de urenomvang vastgesteld. Bij de start wordt een trajectplan opgesteld met daarin een te behalen einddoel. Binnen 4 weken na ondertekening van de overeenkomst Werkervaringsbaan worden klanten geplaatst bij Concern voor Werk of een reguliere werkgever. Zij worden dagelijks aangestuurd door de werkleiding. Hiernaast worden de deelnemers door een trajectmanager van Concern voor Werk begeleid op het verbeteren van (werknemers)vaardigheden, arbeidsritme en houding en gedrag.

 

Groendoen

In 2013 is gestart met een project "Groen Doen" in de gemeente Urk. Kern van het project is dat een deel van het gemeentelijk groenonderhoud wordt uitgevoerd door gemiddeld 6 WWB gerechtigden. Zij doen hiermee arbeidsritme, werkervaring en werknemersvaardigheden op. Zo kunnen zij gemakkelijker een baan vinden op de reguliere arbeidsmarkt en is de gemeente in staat om extra onderhoud te doen. Dit traject wordt in 2014 uitgebreid met taken als het schoonhouden van straten en groen in het “oude dorp”. Er kunnen twaalf personen deelnemen in 2014. Groen Doen loopt van 15 maart tot 15 december. We hopen dit project ook de komende jaren uit te kunnen voeren.

 

Opleidingen

Voor een aantal uitkeringsgerechtigden en Nuggers per jaar wordt een opleiding ingekocht bij ROC Friese Poort of anderen. Het gaat om opleidingen op MBO niveau 2 en 3, en deze worden alleen ingekocht als er nog geen sprake is van een startkwalificatie (= Havo of MBO-2 diploma).

 

Maatschappelijke begeleiding

Aan alle in het kader van de huisvestingstaakstelling gehuisveste statushouders wordt een traject maatschappelijke begeleiding aangeboden. Het traject is primair gericht op participatie in de samenleving maar biedt ook begeleiding bij de intrede op de arbeidsmarkt. Vanaf 2015 wordt in samenwerking met Noordoostpolder bekeken of en hoe we deze maatschappelijke begeleiding vorm kunnen blijven geven.

 

Trajecten in het kader van tegenprestatie

Aan iedere uitkeringsgerechtigde in de gemeente Urk wordt gevraagd te participeren in de samenleving door middel van vrijwilligerswerk. Het is ter beoordeling aan de klantmanager hoeveel uren vrijwilligerswerk voldoende zijn voor een specifieke klant. Zij die geen vrijwilligerswerk willen doen en geen belemmeringen hebben krijgen een tegenprestatie opgelegd. De gemeente Urk heeft Concern voor Werk gevraagd deze trajecten uit te gaan voeren. Cliënten zullen in deze trajecten maximaal 3 maanden en 16 uur per week werkzaamheden gaan verrichten conform de wettelijke kaders.

 

Workshops Bibliotheek

De Flevomeerbibliotheken bieden diverse workshops aan die ook ingezet kunnen worden voor uitkeringsgerechtigden. Het zijn workshops op het gebied van taal, digitale vaardigheden maar ook participatie aan de samenleving. In 2013 is een reeks workshops ingekocht ter bevordering van de participatie van allochtone vrouwen. Deze reeks willen we in 2014 nog een keer herhalen.

 

3.5 Bestedingen Participatiebudget

Uitgangspunten bestedingen

De beschikbare middelen nemen in de laatste jaren behoorlijk af. In 2013 zijn daarom alle langlopende en “dure” voorzieningen afgebouwd.

Het klantenbestand is per 1-1-2014 niet veel gestegen ten opzichte van 1-1-2013. In 2012 was nog een uistroom van 10% van het klantenbestand gerealiseerd door met name het terugleiden van jongeren naar het onderwijs. Het bestand heeft zich in 2013 gestabiliseerd.

In de gemeente Urk zijn geen prioritaire doelgroepen benoemd. Het participatiebudget wordt ingezet voor één breed geformuleerde doelgroep, namelijk aan iedere inwoner van Urk van achttien jaar en ouder en jongeren onder de 18 jaar die niet meer leerplichtig zijn, maar die niet in het bezit zijn van een startkwalificatie (afgeronde opleiding MBO vanaf niveau 2, HAVO of VWO).Het college heeft in 2011 uitgesproken dat zij Concern voor Werk wil zien als een brede werkvoorziening die ingezet kan worden voor alle doelgroepen die gebruik maken van de voorzieningen onder Participatiewet. Dit betekent dat vanaf medio 2012 alle re-integratietrajecten van de gemeente Urk daar uitgevoerd worden. Daarnaast worden nog bij enkele aanbieders specifieke trajecten ingekocht.

De tegenprestatie wordt in de gemeente Urk opgelegd als niet voldoende wordt geparticipeerd in de samenleving. Aan alle uitkeringsgerechtigden wordt in eerste instantie gevraagd om vrijwilligerswerk te kiezen dat bij hen past. Het is afhankelijk van de persoon en de omstandigheden hoeveel vrijwilligerswerk wordt verricht, daar zijn geen normen voor maar dit is ter beoordeling aan de klantmanagers. Aan iedereen die niet participeert en die geen belemmeringen heeft wordt een tegenprestatie opgelegd die wordt uitgevoerd onder begeleiding van Concern voor Werk.

 

Financieel kader 2014

Naast het door het Rijk toegekende Participatiebudget beschikt de gemeente niet over andere middelen. In 2014 krijgt de gemeente wel de beschikking over een bedrag uit de regionale middelen voor jeugdwerkloosheid.

Participatiebudget € 171.720

Meeneemregeling 2013 € 19.900

Middelen Coa maatsch. Begeleiding € 6.000

Middelen jeugdwerkloosheid € 15.618

Totaal beschikbaar € 213.238

 

Uitgaven jeugdwerkloosheid € 15.618

Uitgaven maatschappelijke begeleiding € 12.000

Participatie Allochtone vrouwen Flevomeerbibliotheek € 15.000

ROC Friese Poort – beroepsopleidingen € 15.000

Loonkostensubsidies € 20.000

Instrumenten Concern voor Werk € 110.348

ID-baan € 15.272

Tegenprestatie € 10.000

 

Het participatiebudget kent een grote mate van beleidsvrijheid voor de gemeente. De eisen met betrekking tot besteding beperken zich tot:

  • ·

    Het geld moet besteed zijn aan een participatievoorziening en moet terug te voeren zijn op een individu;

  • ·

    Het geld moet besteed zijn aan mensen die behoren tot de wettelijke doelgroep (iedereen van 18 jaar of ouder en 16- of 17- jarigen zonder startkwalificatie).

Voor 2015 en volgende jaren zijn bezuinigingen aangekondigd op het Participatiebudget. Er komt dan één ongedeeld budget waaruit ook de “oude” WSW-voorzieningen moeten worden betaald. De uitdaging wordt om toch ook geld over te houden voor de andere doelgroepen die re-integratie nodig hebben voor hun intrede op de arbeidsmarkt. Samen met de andere Flevolandse gemeenten wordt daarom ook een aanvaag voor ESF-subsidie ingediend.

 

3.6 Doelstellingen voor 2014/2016

  • ·

    Een sluitende aanpak.

  • ·

    Inzetten van werkactiviteiten, stages en vrijwilligerswerk, waarbij maatwerk als uitgangspunt dient.

  • ·

    Het participatiebudget en andere gelden volledig benutten voor trajecten.

  • ·

    Samenwerken met andere Flevolandse gemeenten voor wat betreft de arbeidsmarktbewerking, de werkgeversdienstverlening, training en opleiding van klantmanagers en andere zaken waarin samenwerking een meerwaarde heeft.

 

Hoofdstuk 4 Inkomen

Inwoners die een beroep doen op tijdelijke financiële ondersteuning kunnen hiervoor bij de gemeente terecht. Inkomensbeleid kent een sterke mate van landelijke regulering. De gemeente is feitelijk de uitvoerder van landelijke regels in de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). De Bbz worden regionaal uitgevoerd door de gemeente Lelystad. Algemeen doel van deze wetten is de ondersteuning bij het bereiken van economische zelfstandigheid en het (tijdelijk) verstrekken van een inkomen. De beleidsruimte rond deze inkomensverstrekking is beperkt.

 

De inkomensondersteuning is niet vrijblijvend. Wij verwachten dat mensen zich maximaal inspannen om via werk zelf in een inkomen te voorzien of, wanneer werk nog niet tot de mogelijkheden behoort, op andere manieren een bijdrage leveren aan de gemeenschap. Uitgangspunt is dat de klant zo kort mogelijk afhankelijk moet zijn van een uitkering. Klanten die zich niet aan afspraken houden zullen met de gevolgen worden geconfronteerd.

 

Uitkeringen moeten tijdig en juist worden verstrekt, waarbij het uitgangspunt is dat iedereen krijgt waar hij of zij recht op heeft. Niet alleen moet ervoor gewaakt worden dat de belanghebbende krijgt waar hij recht op heeft, er moet ook op worden toegezien dat oneigenlijk gebruik wordt voorkomen en er moet toezicht worden gehouden op het consequent terugvorderen van ten onrechte of teveel verstrekte bijstand en het verbinden van gevolgen van gedragingen in strijd met de verplichtingen. De beleidsruimte wordt zoveel mogelijk benut. Per 01-01-2015 zal de nieuwe Wet Maatregelen ingevoerd worden waardoor een deel van de beleidsruimte behoorlijk ingeperkt gaat worden. De invoering van deze wet zal gevolgen hebben voor de verordeningen en beleidsregels van de gemeente Urk en die moeten daarom herzien of ingetrokken worden.

 

4.1 Wettelijke ontwikkelingen

Naast de Wet Maatregelen en de Participatiewet die in hoofdstuk 2 al besproken zijn, zijn er nog een aantal wetsvoorstellen waarvan de verwachting is dat die op 1 januari 2015 in zullen gaan en die ook gevolgen hebben voor de bijstandsverlening

 

Wetsvoorstel Hervorming kindregelingen

Doel van het wetsvoorstel is om de beschikbare middelen op een rechtvaardige en effectieve manier in te zetten voor inkomensondersteuning aan ouders en om arbeidsparticipatie van ouders te bevorderen. De regering wil het stelsel van 11 kindregelingen reduceren tot 4 regelingen met elk een eigen, logisch doel: de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de combinatiekorting en de kinderopvangtoeslag. Oogmerk van de hervorming is het stelsel te vereenvoudigen, de arbeidsparticipatie te verhogen en inkomensondersteuning te bieden waar die het hardst nodig is. De overige regelingen worden geïntegreerd of afgeschaft. Met deze hervorming wordt de armoedeval voor alleenstaande ouders die vanuit een bijstandsuitkering gaan werken opgelost, de financiële prikkel om te gaan werken wordt sterker. Voor de Wet werk en bijstand heeft het wetsvoorstel een wijziging van de artikelen 20, 21, 22, 22a en 53a gepland. De nu nog bestaande aparte aanvulling voor alleenstaande ouders in de bijstand wordt afgeschaft en daarmee zullen de normen voor een ‘alleenstaande’ en ‘alleenstaande ouder’ in de WWB gelijk aan elkaar worden gesteld. In plaats van de huidige aanvulling voor een alleenstaande ouder in de WWB zal in de nieuwe situatie worden voorzien in inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders door middel van een ‘alleenstaande-ouderkop’ in het kindgebonden budget.

 

Wetsvoorstel WMO 2015

Met deze nieuwe wet krijgen gemeenten meer verantwoordelijkheden voor het organiseren van passende ondersteuning aan huis voor mensen die niet op eigen kracht kunnen deelnemen aan de samenleving. Het doel van de wet is het mogelijk maken voor mensen om langer thuis te kunnen blijven wonen en te participeren. Met de nieuwe Wmo kunnen gemeenten passende ondersteuning bieden die recht doet aan de persoonlijke omstandigheden van mensen thuis. De sociale omgeving, de woonsituatie en de gewenste ondersteuning verschilt immers van mens tot mens. De nieuwe Wmo zal per 1 januari 2015 in werking moeten treden.Mensen die het thuis niet meer alleen redden, krijgen straks via de nieuwe Wmo passende ondersteuning die ze in staat stelt om een gestructureerd huishouden te voeren. Gemeente en cliënt gaan gezamenlijk de ondersteuningsbehoefte en oplossingen zorgvuldig bespreken. De eigen mogelijkheden en behoeftes van de cliënt zijn hierbij het uitgangspunt. Indien de burger het niet zelf of niet binnen de sociale omgeving kan oplossen, ontvangt hij een maatwerkvoorziening van de gemeente. Burgers hebben altijd de mogelijkheid om tegen de beslissing van de gemeenten in bezwaar en beroep te gaan.

In de nieuwe Wmo blijft de mogelijkheid bestaan voor mensen met een maatwerkvoorziening om de ondersteuning met een pgb zelf in te kopen. Het pgb wordt beheerd door de Sociale verzekeringsbank, die de betaling aan de zorgaanbieder of leverancier doet. Het Pgb-geld wordt dus niet meer op de rekening van de cliënt gestort.

Gemeenten gaan straks meer maatschappelijke ondersteuning bieden. Ze leggen in hun beleidsplan vast op welke wijze en op basis van welke criteria een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt. Ze geven ook aan hoe de gemeente haar inwoners betrekt bij de uitvoering van hun beleid. Op deze manier is het voor burgers duidelijk welke maatschappelijke ondersteuning zij van hun gemeente kunnen verwachten.

Samenwerking gemeente en zorgverzekeraar

Gemeenten werken binnen de nieuwe Wmo actief samen met de zorgverzekeraars bij het organiseren van de zorg en ondersteuning in buurten, wijken en dorpen. Deze samenwerking is de sleutel voor het bieden van zorg en ondersteuning via de sociale wijkteams. De wijkverpleegkundige is daarbinnen een belangrijke schakel tussen welzijn, ondersteuning en zorg.

 

Wetsvoorstel Werk en Zekerheid

Het wetsvoorstel Werk en Zekerheid is eind november 2013 ingediend bij de Tweede kamer. De wet regelt de verbetering van de positie van flexwerkers, het versoepelen van het ontslagrecht en verkorting van de WW-duur. Bedoeling is dat de regelingen per 1 januari 2015 in werking treden.

 

Flexwerk

Oneigenlijk gebruik van flexcontracten wordt tegengegaan. Werknemers kunnen eerder - al na twee jaar - aanspraak maken op een vaste aanstelling.

 

Versoepeling ontslagrecht:

Gericht op het vinden van een nieuwe baan. Voor alle werknemers gelden dezelfde ontslagroutes: * bij bedrijfseconomische redenen en langdurige arbeidsongeschiktheid naar het UWV * bij in de persoon gelegen redenen en verstoorde arbeidsverhoudingen naar de kantonrechter. Werknemers die ontslagen worden na een dienstverband van meer dan 2 jaar hebben recht op een wettelijke vergoeding, de ‘transitievergoeding’. De vergoeding wordt ingezet voor het vergroten van kansen op een nieuwe baan, zoals voor scholing. De invoering is met een jaar vervroegd door het Herfstakkoord.

 

Verkorting duur WW

De WW wordt op termijn gesplitst in een publieke uitkering (betaald door de overheid) en in een CAO-uitkering (betaald door werkgevers en werknemers). De WW wordt vanaf 1 januari 2015 (met een jaar vervroegd door het Herfstakkoord) geleidelijk teruggebracht naar 24 maanden in 2018. Dat is dan de publieke uitkering. In CAO’s kunnen aanvullingen afgesproken worden, zodat de WW bijvoorbeeld nog verlengd kan worden met een jaar CAO-uitkering.

Al deze maatregelen kunnen tot gevolg hebben dat er eerder een beroep op de bijstand moet worden gegaan.

 

AOW

De regels voor samenwonen voor AOW’ers worden eenvoudiger. Ouderen die nog een eigen huis hebben waar ze ook de financiële lasten van dragen worden vanaf 2015 per definitie als niet-samenwonend beschouwd. Hierdoor ontvangen zij de hogere AOW-uitkering voor alleenstaanden: niet 2x 50% maar 2x 70%.In 2015 worden verschillende toeslagen voor inkomenssteun – zorgtoeslag en tegemoetkomingen voor ouderen – gebundeld in één huishoudentoeslag. In 2017 worden het kindgebonden budget en mogelijk de huurtoeslag daar aan toegevoegd. De hoogte van de huishoudentoeslag is afhankelijk van het vermogen, het inkomen en de AOW-opbouw. Ouderen gaan hierdoor gemiddeld 25 euro per maand op achteruit.

De AOW-uitkering voor AOW’ers die samenwonen met 1 of meer volwassenen - ook als het gaat om eerste graad bloedverwanten zoals ouders en kinderen - wordt per 2015 verlaagd naar 50% van het minimumloon. Daarmee wordt de uitkering even hoog als de AOW voor gehuwden (elk 50%). De partnertoeslag wordt per 1 januari 2015 afgeschaft. Dat geldt voor nieuwe gevallen: personen die op of na januari 1950 geboren zijn. Partners die geen ander inkomen hebben zullen een beroep moeten doen op de bijstand.De AOW-leeftijd wordt versneld stapsgewijs verhoogd naar 67 jaar in 2021 (66 jaar in 2018). Tot en met 2015 geldt het schema aanvang AOW-uitkering op basis van de wet die sinds 1 januari 2013 in werking is getreden. Het kabinet zal voor de versnelde verhoging een nieuw wetsvoorstel moeten indienen. Mensen blijven hierdoor langer in de bijstand.

 

Chronisch zieken

De Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatie Eigen Risico (CER) zijn per 1 januari 2014 afgeschaft. In plaats daarvan kunnen de gemeenten dit jaar via de WMO of de bijstandswet inkomenssteun bieden aan chronisch zieken en gehandicapten. Hiervoor wordt het resterende geld uit de Wtcg-pot gebruikt. Gemeenten kunnen kiezen in welke vorm dat gebeurt. Vanaf 2015 moeten de gemeenten de tegemoetkoming verplicht verstrekken als ‘maatwerkvoorziening’ in de WMO.

 

4.2 Inkomensbeleid

Het budget dat de gemeente van het Rijk beschikbaar krijgt om de uitkeringen te betalen, ontwikkelt zich als gevolg van een groter beroep dat op een bijstandsuitkering wordt gedaan sinds 2009 in negatieve zin. Daar zal gezien de economische ontwikkelingen de komende jaren weinig in veranderen. Dat vereist een efficiënte inzet van de middelen. De doelstellingen van ons College ten aanzien van de uitkeringsverstrekking richten zich op drie elementen:

  • 1.

    Een uitkering voor iedereen die er recht op heeft. Voorop staat dat iedere inwoner van de gemeente die recht heeft op financiële bijstand daar altijd een beroep op moet kunnen doen. Juist in deze tijden van krapte is het van belang dat er een uitkering is voor iedereen die er recht op heeft en dat het systeem niet wordt uitgehold door fraude en misbruik. We willen voorkomen dat uitkeringsgelden onterecht worden gebruikt.

    Dat betekent dat we onrechtmatig gebruik bestrijden. We willen ook voorkomen dat mensen onnodig in de bijstand komen. Misbruik en onnodig gebruik vormen samen de onterechte instroom. Die willen we voorkomen.

  • 2.

    Stimuleren van de uitstroom. Tegelijkertijd wil ons College de uitstroom uit de bijstand bevorderen. Uitgangspunt bij het verstrekken van een uitkering is dat we de klant aanspreken op zijn eigen verantwoordelijkheid om zelf in het levensonderhoud te voorzien. We faciliteren de klant om deze verantwoordelijkheid ook te nemen.

  • 3.

    Kwaliteit van de dienstverlening. Ten slotte hecht ons College er sterk aan dat mensen die door omstandigheden toch een beroep moeten doen op tijdelijke inkomensondersteuning ook zo snel en zo goed mogelijk wordt geholpen.

  • 4.

    3 Servicenormen

     

Uiteraard is het beperken van financiële risico’s van groot belang. Dit moet echter wel gebeuren in samenhang met een adequate en voor onze klanten herkenbare dienstverlening. Het communicatieve aspect vraagt daarbij nadrukkelijk de aandacht. We willen dat onze klanten onze mogelijkheden beter kennen en daarom ook benutten. Het voornemen van de werkeenheid Sociale zaken is om 95% van de complete aanvragen binnen vier weken af te handelen. Dit voornemen wordt in de praktijk meer dan gerealiseerd. Gebleken is dat alle complete aanvragen binnen vier weken werden afgehandeld.

 

4.4 Handhaving

Handhaving bestaat uit preventief en repressief beleid in het belang van:

  • 1.

    een rechtmatig en doelmatig bijstandsbeleid;

  • 2.

    de geloofwaardigheid van een strikte uitvoering van de regelgeving;

  • 3.

    rechtsgelijkheid.

     

Dit handhavingsbeleid is verankerd in onze bedrijfsvoering. Door:

  • 1.

    goede en vroegtijdige informatie: dit voorkomt onduidelijkheden ten aanzien van de aan de bijstand verbonden verplichtingen.

  • 2.

    dienstverlening op maat: dat wil niet alleen zeggen aandacht voor de individuele situatie van de bijstandsgerechtigde of degene die bijstand aanvraagt, maar ook het streven naar een beperkte(re) uitvraag van de belanghebbende. Het lag in de bedoeling om het protocol van een maandelijks rechtmatigheidsonderzoeksformulier (ROF) in 2008 wegens de invoering van het DKD aan te passen. Nu het DKD nog niet optimaal is wordt het maandelijkse ROF vooralsnog gehandhaafd.

  • 3.

    controle op maat: naast het maandelijkse ROF worden regelmatig themaonderzoeken uitgevoerd. Daarnaast vindt controle plaats op gegevens van het Inlichtingenbureau en de belastingdienst, de IBG en de Dienst justitiële inrichtingen. Voor de thematische onderzoeken wordt samengewerkt met en aangesloten bij de initiatieven van het Regionaal coördinatiepunt Fraudebestrijding. Omdat in 2007 werd vastgesteld dat er niet voldoende budget was om het benodigde aantal uren regionale sociale recherche (gemeente Almere) in te kopen is het budget in 2008 verhoogd en kon een extra aantal uren ingekocht worden. Dit betekent een verdubbeling van het aantal zaken dat aangemeld kan worden en een verbetering van de fraudealertheid bij de medewerkers.

  • 4.

    uitvoering van aanleidinggestuurde heronderzoeken overeenkomstig het heronderzoeksplan. De gemeente heeft de tijdsafhankelijke onderzoeken vervangen door een systematiek waarin een gebeurtenis of een signaal de aanleiding vormt om een onderzoek te doen. De afdeling heeft de verwerking van informatie uit de ROF’s en van andere signalen zodanig in de processen verankerd dat er in de periodieke heronderzoeken nauwelijks feiten opgespoord werden die leidden tot wijzigen of be-eindiging van de uitkering.

Om de rechtmatigheid voldoende te waarborgen wordt optimaal gebruik gemaakt van de technische mogelijkheden, waarbij een gebeurtenis/signaal steeds de aanleiding vormt voor een specifiek onderzoek. Het soort gebeurtenis bepaalt de vorm van het onderzoek en de wijze van afhandeling, oftewel controle op maat.

 

4.5 Doelstellingen 2014/2016

  • ·

    Tijdige invoering van alle wetswijzigingen en nieuwe wetten

  • ·

    Aanvragen om bijstand tijdig en correct afhandelen.

  • ·

    Strenge controle aan de poort.

  • ·

    Fraudepreventie door goede en vroegtijdige voorlichting.

  • ·

    Adequaat onderzoek (opsporing) naar oneigenlijk gebruik en consequent uitvoeren van het terugvorderingsbeleid.

  • ·

    Rechtmatigheidsonderzoek door maandelijkse rechtmatigheidsonderzoeksformu-lieren.

  • ·

    Waar mogelijk de werkprocessen vereenvoudigen.

 

Hoofdstuk 5 Zorg

Het zorgbeleid is samen te vatten als een combinatie van sociale activering en armoedebeleid, waarbij de instrumenten van het gemeentelijke armoedebeleid een goede ondersteuning kunnen geven aan sociale activering en aan het bevorderen van maatschappelijke participatie. Aandacht voor de sociaal zwakkeren op Urk is uitgangspunt voor het college. In het collegeprogramma is dan ook uitgesproken dat zij niet “het kind van de rekening” mogen worden. Het stimuleren van werk voor mensen met een uitkering of handicap is uitgangspunt van beleid. Daarnaast wordt een actief minimabeleid gevoerd.

Met ingang van 1 januari 2009 staat gemeenten een participatiebudget ter beschikking (zie paragraaf 3.3, Werk en activering) ook voor belanghebbenden die niet tot de wettelijke re-integratiedoelgroep behoren of inburgeringsplichtig zijn. Het participatiebudget kan dus ook voor (overige) zorgcliënten worden ingezet. Voorts kan er voor gezinnen met schoolgaande kinderen categoriaal bijzondere bijstand worden verstrekt. De komende jaren wordt ingezet op een intensivering van het armoedebeleid. Er zullen daarvoor ook meer middelen beschikbaar worden gesteld.

Doelstelling van het zorgbeleid is: door een integraal aanbod van zorginstrumenten, zoals schuldhulpverlening en activering, de zelfredzaamheid van mensen vergroten en sociaal isolement te voorkomen.

 

5.1 Minimabeleid

Ondanks een uitgebreid stelsel van sociale voorzieningen bestaan ook in Nederland reële risico’s op armoede en sociale uitsluiting. Armoede is een complex fenomeen. Het ontbreken van toekomstperspectief omdat er sprake is van een forse schuldenproblematiek en/of niet of nauwelijks uitzicht op werk of verandering van de leefsituatie, zijn belangrijke elementen die betrokken moeten worden bij het ontwikkelen van minimabeleid, omdat deze elementen niet alleen armoede veroorzaken, maar ook kunnen leiden tot sociale uitsluiting. Een uitzichtloze toekomst en te weinig middelen om te voorzien in kosten die sociale activiteiten nu eenmaal met zich meebrengen sluit mensen uit van deelname aan zijn sociale omgeving.

Armoedebeleid is een verzamelnaam voor tal van maatregelen gericht op mensen met een laag inkomen. De Nederlandse strategie ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting kent vier pijlers:

  • 1.

    Uitstroombeleid en sociale activering ter bevordering van maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Minimabeleid, door middel van bijzondere bijstand, langdurigheidstoeslag, inzet van het participatiebudget, kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en schuldhulpverlening.

  • 3.

    Voorlichting om de minimaregelingen bekendheid te geven en onderbenutting tegen te gaan.

  • 4.

    Cliëntenparticipatie door middel van een cliëntenraad, die zijn rechtsgrond vindt in de gemeentelijke Verordening cliëntenparticipatie.

Het Urker minimabeleid richt zich op huishoudens met een inkomen van:

  • ·

    ten hoogste 110% van de op dat huishouden van toepassing zijnde bijstandsnorm als het gaat om het verstrekken van bijzondere bijstand;

  • ·

    ten hoogste 100% van de op dat huishouden van toepassing zijnde bijstandsnorm als het gaat om het verstrekken van langdurigheidstoeslag.

Urk maakt bij de uitvoering van deze twee regelingen uitdrukkelijk een onderscheid. Verstrekking van langdurigheidstoeslag heeft als voornaamste doel het reserveringsgebrek te compenseren dat zich voordoet bij huishoudens die langdurig zijn aangewezen op een minimuminkomen. De bijzondere bijstand voorziet in noodzakelijke kosten die zich voordoen in verband met een bijzondere situatie (individuele bijzondere bijstand) of extra kosten die zich voordoen bij een bepaalde doelgroep (categoriale bijzondere bijstand).

 

5.2 Bijzondere bijstand

Zoals in de inleiding al gesteld wordt bijzondere bijstand verstrekt voor noodzakelijke kosten die zich op grond van een bijzondere situatie voordoen of kosten die zich voordoen vanwege een bepaalde situatie: de incidentele bijzondere bijstand en de categoriale bijzondere bijstand. In 2009 is een visie ontwikkeld die heeft geleid tot een nieuw Beleidsplan bijzondere bijstand en een nieuwe Richtlijn bijzondere bijstand. Dit beleidsplan is in 2012 aangepast aan wetswijzigingen en door veranderde inzichten.

Bijzondere bijstandsbeleid leent zich er feitelijk niet voor te worden beschreven in verband met concrete kosten. De rechtspraak heeft een viertal hoofdvragen ontwikkeld die in een voorgeschreven volgorde positief moeten worden beantwoord om te kunnen oordelen of er recht bestaat op bijzondere bijstand. Bij dit oordeel wordt ook betrokken of er voor de kosten een voorliggende voorziening is en of de voorliggende voorziening de kosten al of niet als noodzakelijk aanmerkt. Iedere individuele situatie kan tot een ander oordeel leiden en iedere individuele situatie moet dan ook op zijn eigen merites worden beoordeeld. Dit is dan ook de reden dat het Beleidsplan bijzondere bijstand geen concrete vergoedingen kent, maar wel de hoofdvragen nog eens op een rij zet en concrete kostensoorten, voor zover nodig, benoemt.

De mogelijkheden voor de verlening van categoriale bijzondere bijstand worden door de Wet maatregelen verkleind. Het college kan - na wijziging van artikel 35 WWB - uitsluitend categoriale bijzondere bijstand verlenen voor een collectieve aanvullende zorgverzekering of een tegemoetkoming in de kosten van de premie van zo'n verzekering.

Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de regering meent dat sprake is van verruiming van de bijzondere bijstand: "De verruiming van de individuele bijzondere bijstand wil de regering dan ook niet alleen bewerkstelligen door een extra financiële impuls te geven aan het gemeentelijk armoedebeleid maar ook door de mogelijkheden van de ongerichte inkomensondersteuning met de categoriale bijzondere bijstand te beperken.” Van een verruiming van de bijzondere bijstand is volgens juristen echter geen sprake. De criteria van artikel 35 lid 1 WWB wijzigen immers niet. Of sprake is van recht op bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van die criteria.

De voorgestelde wijziging brengt extra werk met zich mee voor gemeenten. Meer aanvragen om bijzondere bijstand dienen individueel beoordeeld te worden op grond van de criteria die zijn vastgelegd in artikel 35 lid 1 WWB.

 

5.3 Schuldhulpverlening

Schuldhulpverlening wordt ingezet wanneer er sprake is van het niet kunnen omgaan met geld en als er schulden zijn. Per 1 juli 2012 is de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening in werking getreden. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening zorgt voor wettelijke inbedding van de zorgplicht van gemeenten voor schuldhulpverlening. Met de Wgs beoogt het kabinet dat het minnelijke traject meer en effectiever wordt benut en zodoende de druk op de schuldsanering krachtens de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) te verminderen.

Tevens zullen alle gemeenten als gevolg van deze wet op het door de wet beoogde niveau moeten gaan functioneren. Dit betekent dat er sprake moet zijn van een breed toegankelijke gemeentelijke schuldhulpverlening voor natuurlijke personen, maximale wachttijden en schuldhulpverlening met een integraal karakter.

De gemeenten hebben door de wet een zorgplicht gekregen op het terrein van de schuldhulpverlening. Inwoners hebben recht op schuldhulpverlening, mits ze voldoen aan de eisen die de wet stelt en de toelatingseisen die door de gemeente aan de verzoeker en zijn of haar omstandigheden worden gesteld. De gemeenteraad heeft ter uitvoering van de wet een beleidsplan 2012 – 2015 vastgesteld waarin is vastgelegd welke resultaten de gemeente wil behalen, welke maatregelen de gemeente neemt om de kwaliteit van de schuldhulpverlening te borgen, welke maximale wachttijden worden nagestreefd en hoe de gemeente omgaat met de hulpverlening aan gezinnen met jonge kinderen. Daarnaast zijn door het college beleidsregels voor de schuldhulpverlening opgesteld.

De gemeente Urk maakt voor de schuldregeling, schuldsanering en budgettering gebruik van de diensten van de Stichting Hulp en Steun. Deze stichting verzorgt tevens de aanvragen in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Afname van deze diensten vindt plaats op basis van individuele inkoop. De gemeente is daarvoor een meerjarige overeenkomst aangegaan met de stichting.

De laatste jaren is er sprake van een duidelijke toename van het aantal aanvragen om schuldhulpverlening.

 

5.4 Langdurigheidstoeslag

Met ingang van 1 januari 2009 zijn de wettelijke eisen ten aanzien van toekenning van langdurigheidstoeslag niet meer stringent. Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, dat is bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van de component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. De langdurigheidstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering. De wetgever heeft bepaald dat de gemeenteraad nadere invulling dient te geven aan de begrippen 'langdurig' en 'laag inkomen'. De gemeenteraad dient eveneens in de verordening de hoogte van de langdurigheidstoeslag te bepalen. Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer er sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering' .

In het wetsvoorstel Maatregelen WWB wordt de langdurigheidstoeslag vervangen door een individuele inkomenstoeslag.

Na wijziging van artikel 36 WWB kan het college op verzoek een individuele inkomenstoeslag toekennen indien een persoon:

  • ·

    een langdurig laag inkomen heeft en;

  • ·

    geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 WWB en;

  • ·

    gelet op zijn omstandigheden geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

Dit is echter geen wijziging ten opzichte van de voor waarden voor de langdurigheidstoeslag. Het verschil zit hem echter in de kan-bepaling. Het toekennen van een individuele inkomenstoeslag lijkt daarmee een bevoegdheid te worden en geen verplichting. Dit kan ertoe leiden dat het college ook kan afzien van het toekennen van een individuele inkomenstoeslag, ook al voldoet een bijstandsgerechtigde wel aan de voorwaarden voor een dergelijke toeslag.

In de Memorie van Toelichting zegt de regering daarover het volgende: "Omdat de individuele toeslag een beoordeling van de individuele omstandigheden van de belanghebbende door het college vergt, is er - net als bij de verlening van individuele bijzondere bijstand - voor gekozen om het nieuwe artikel 36 WWB te formuleren als een “kan-bepaling”. Dit neemt niet weg dat de gemeenteraad desondanks verplicht blijft om in een verordening in ieder geval de hoogte van de individuele toeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen aan te geven. De bijzondere bijstand is echter geen “kan-bepaling” en het is dus niet duidelijk waar de wetgever op doelt.

De regering is van mening dat de beoordeling of er al dan niet sprake is van 'zicht op inkomensverbetering' door het college aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval moet plaatsvinden. Het college zal in ieder geval de individuele omstandigheden zoals genoemd in artikel 36 lid 2 WWB (de krachten en bekwaamheden van de persoon en de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen) moeten betrekken bij de beoordeling van het recht op een individuele inkomenstoeslag. Het college is dan ook vrij om het criterium 'gelet op de omstandigheden van die persoon' zelf in te vullen. In 2014 zal hiervoor een nieuwe verordening moeten worden opgesteld.

 

5.6 Statushouders

Statushouders zijn vreemdelingen die op grond van de Vreemdelingenwet een vergunning tot verblijf hebben gekregen. Iedere gemeente krijgt jaarlijks op grond van de Huisvestingswet een taakstelling voor het huisvesten van deze toegelaten vreemdelingen. De gemeente Urk heeft een aantal jaren achterstand gehad voor wat betreft het huisvesten van statushouders. Deze achterstand is in 2012 in zijn geheel ingelopen door het versneld huisvesten van een aantal grote gezinnen.

Voortgang Taakstelling

 

2010

2011

2012

2013

Nog te realiseren

25

9

11

-5

Taakstelling

12

12

6

13

Gerealiseerd

28

10

22

12

Totaal

-9

-11

+5

+4

De taakstelling voor het eerste half jaar van 2014 bedraagt acht personen, de verwachting is dat dit voor het tweede half jaar van 2014 niet veel lager zal zijn. Het wordt dus opnieuw een uitdaging om voldoende statushouders te huisvesten.

 

5.7 Doelstellingen voor 2014/2016

  • ·

    Het invoeren van de Wet Maatregelen WWB.

  • ·

    Het opstellen van een nieuwe verordening voor de individuele inkomenstoeslag

  • ·

    Het voeren van een actief minimabeleid.

  • ·

    Aanvragen tijdig en correct afhandelen.

  • ·

    Voldoen aan de taakstellingen huisvesting.

 

Hoofdstuk 6 Bedrijfsvoering en Financiën

6.1 Financiën

Het voorlopige budget van het I-deel is voor 2014 voor de gemeente Urk vastgesteld op € 1.609.852. Dit is de gebundelde uitkering voor de uitvoering van WWB, IOAW en IOAZ. In de afgelopen jaren is een weerbaarheidreserve gevormd waardoor eventuele tegenvallers opgevangen kunnen worden. Voor de Bbz is een bedrag beschikbaar van € 7.445,00. Het participatiebudget bedraagt € 221.485,00. Een bedrag van een € 49.765,00 moet besteed worden aan de inkoop van Educatie bij ROC Friese Poort. Het restant zal volledig ingezet te worden om het beroep op het inkomensdeel te verminderen.

 

6.2 Organisatie

Sociale zaken is een onderdeel van de afdeling Publiekszaken. De medewerkers van sociale zaken maken deel uit van het gemeenteportaal en het teleportaal.

De huidige formatie van sociale zaken is 7,27fte, verdeeld in:

  • ·

    Beleidsmedewerker (beleid en kwaliteit) 1fte

  • ·

    Klantmanagers 2fte

  • ·

    WMO 2.72fte

  • ·

    Administratie 1,55 fte

Door de continue veranderingen in de sociale zekerheid en in de gemeentelijke taken en bevoegdheden is er bij sociale zaken voortdurend sprake van aanpassingen in de bedrijfsvoering en een grote druk op de werkzaamheden en medewerkers. De controle op de rechtmatigheid is sinds een aantal jaren een gemeentelijke taak, maar de verplichte informatiestroom naar het Ministerie is daarmee niet verminderd. Recente en komende wetswijzigingen nopen tot actualisering en herformulering van het beleid.

 

6.3 Interne controle

De functie van intern controleur is ondergebracht bij de financieel administratief medewerker. Jaarlijks wordt een controleplan opgesteld, waarin wordt beschreven hoe de kwaliteit gecontroleerd wordt. Dit kan zowel door werkprocessen en procedures continu te controleren op kwaliteit en uitvoerbaarheid als door steekproefsgewijze controle van processen en besluiten achteraf.

 

6.4 Voorlichting

Een goede voorlichting van de diverse doelgroepen (re-integratie, participatie, inkomensondersteunende maatregelen) is ter voorkoming van niet benutting onontbeerlijk. Rechthebbenden worden, voor zover zij op de dienst bekend zijn, persoonlijk en actief benaderd wanneer er wijzigingen in het beleid of in de regelgeving plaatsvinden. Daarnaast wordt regelmatig gebruik gemaakt van publicaties op de gemeentelijke pagina en de periodieke uitgave van de Protestants Christelijke Ouderenbond (PCOB).

Niet-gebruik van inkomensafhankelijke en inkomensondersteunende regelingen moet door goede voorlichting worden tegengegaan. In 2015 zal een bezinning plaatsvinden over hoe de voorlichting beter gestalte gegeven kan worden. Gedacht wordt aan de verspreiding van folders of flyers, maar ook digitale informatieverstrekking en het peil houden daarvan is van groot belang.

 

6.5. Cliëntenparticipatie

Het klantenpanel sociale zaken wordt gevormd door afgevaardigden van uitkeringsgerechtigden, WSW-werknemers en diverse organisaties, onder andere de kerken, Stichting Hulp en Steun en de Protestants Christelijke Ouderenbond. Er is structureel ten minste één keer per jaar overleg tussen de gemeente en het klantenpanel. De taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot de cliëntenparticipatie zijn vastgelegd in de Verordening cliëntenparticipatie Wet werk en bijstand, Wet Sociale Werkvoorziening en Wet investering in jongeren.

 

6.6. Doelstelling voor 2014/2016

 

  • ·

    In 2014 tot en met 2016 uitvoering geven aan de WWB, de IOAW, de IOAZ, de Participatiewet en de Wet kinderopvang binnen de toegekende budgetten (inkomensdeel en participatiebudget)

  • ·

    Driemaandelijks managementrapportages vervaardigen.

  • ·

    Uitvoering geven aan het kwaliteitsplan en het interne controleplan

  • ·

    Bezinning over goed voorlichtingsmateriaal

  • ·

    Voortzetting van de huidige vorm van klantenparticipatie.

 

Hoofdstuk 7 Resumé

Onderstaand zijn de doelstellingen van de voorgaande hoofdstukken nog eens schematisch samengevat:

Hoofdstuk 2 Beleidsontwikkelingen

  • ·

    Afspraken maken over werkgeversdienstverlening zowel regionaal als lokaal

  • ·

    Verordeningen en beleidsregels aanpassen aan de nieuwe wet- en regelgeving met behoud van de Urker couleur locale

  • ·

    Systemen aanpassen aan de nieuwe wetgeving.

  • ·

    Werkprocessen aanpassen

  • ·

    Voorlichting en informatievoorziening (brochures, brieven, website, presentaties) voor uitkeringsgerechtigden, gemeenteraad en commissies, werkgevers en belangenverenigingen

  • ·

    Klantmanagers trainen op inhoud (nieuwe wet- en regelgeving en nieuwe doelgroepen) en vorm (vraaggericht werken, eigen kracht).

Hoofdstuk 3 Werk

  • ·

    Een sluitende aanpak.

  • ·

    Inzetten van werkactiviteiten, stages en vrijwilligerswerk, waarbij maatwerk als uitgangspunt dient.

  • ·

    Het participatiebudget en andere gelden volledig benutten voor trajecten.

  • ·

    Samenwerken met andere Flevolandse gemeenten voor wat betreft de arbeidsmarktbewerking, de werkgeversdienstverlening, training en opleiding van klantmanagers en andere zaken waarin samenwerking een meerwaarde heeft.

Hoofdstuk 4 Inkomen

  • ·

    Tijdige invoering van alle wetswijzigingen en nieuwe wetten

  • ·

    Aanvragen om bijstand tijdig en correct afhandelen.

  • ·

    Strenge controle aan de poort.

  • ·

    Fraudepreventie door goede en vroegtijdige voorlichting.

  • ·

    Adequaat onderzoek (opsporing) naar oneigenlijk gebruik en consequent uitvoeren van het terugvorderingsbeleid.

  • ·

    Rechtmatigheidsonderzoek door maandelijkse rechtmatigheidsonderzoeksformulie-ren.

  • ·

    Waar mogelijk de werkprocessen vereenvoudigen.

Hoofdstuk 5 Zorg

  • ·

    Het invoeren van de Wet Maatregelen WWB.

  • ·

    Het opstellen van een nieuwe verordening voor de individuele inkomenstoeslag

  • ·

    Het voeren van een actief minimabeleid.

  • ·

    Aanvragen tijdig en correct afhandelen.

  • ·

    Voldoen aan de taakstellingen huisvesting.

Hoofdstuk 6 Bedrijfsvoering en financiën

  • ·

    In 2014 tot en met 2016 uitvoering geven aan de WWB, de IOAW, de IOAZ, de Participatiewet en de Wet kinderopvang binnen de toegekende budgetten (inkomensdeel en participatiebudget)

  • ·

    Driemaandelijks managementrapportages vervaardigen.

  • ·

    Uitvoering geven aan het kwaliteitsplan en het interne controleplan

  • ·

    Bezinning over goed voorlichtingsmateriaal

  • ·

    Voortzetting van de huidige vorm van klantenparticipatie.