Organisatie | Bunschoten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang en Peuterspeelzalen 2014 gemeente Bunschoten |
Citeertitel | Beleidsregel afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang en Peuterspeelzalen 2014 gemeente Bunschoten |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Met de inwerkingtreding van deze beleidsregel is de oude beleidsregel afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang en Peuterspeelzalen 2012 gemeente Bunschoten ingetrokken.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-06-2014 | 01-09-2018 | nieuwe regeling | 20-05-2014 Gemeentekrant, 11-06-2014 | 14-03008 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten
Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;
Gelet op de artikelen 1.61, eerste lid, 1.65, eerste lid, 1.66 en 1.72, eerste lid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
Gelet op de artikelen 2.19, eerste lid, 2.23, eerste lid, 2.24 en 2.28, eerste lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
de Beleidsregels handhaving kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen gemeente Bunschoten 2014 vast te stellen.
Deze Beleidsregels zijn van toepassing op de handhaving naar aanleiding van overtreding van de bij of krachtens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gestelde regelgeving.
De kwaliteitseisen staan genoemd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en aanverwante regelgeving.
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Indien gebleken is dat de houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, een voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de daaruit voortvloeiende regelgeving of de Verordening peuterspeelzalen 2014, start het college in beginsel een herstellend traject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(-en) en voorkoming van herhaling van de overtreding(-en).
Indien de overtreding hiertoe aanleiding geeft, kan het college besluiten om een bepaalde stap of bepaalde stappen in het herstellende traject over te slaan dan wel meerdere keren toe te passen. Zo zal in beginsel een stap in het herstellende traject worden overgeslagen bij recidive. Het college verstaat onder recidive in dit kader ‘het wederom plegen van een overtreding van de kwaliteitseisen door een houder met betrekking tot een bepaalde locatie’. Daarbij hanteert het college een termijn van 2 jaren nadat een soortgelijke overtreding namens het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Bij de berekening van de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1.72, eerste lid en artikel 2.28, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, worden voor alle overtredingen de boetebedragen die zijn neergelegd in het afwegingsmodel als uitgangspunt gehanteerd.
Artikel 7 Verzwaring van de boete
Bij de vaststelling van de boete wordt uitgegaan van 1,5 maal het bepaalde boetebedrag indien een door een bestuurlijke boete te handhaven overtreding plaatsvindt, door een houder met betrekking tot een bepaalde locatie’, binnen een termijn van 2 jaren nadat een soortgelijke overtreding namens het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld (recidive).
Artikel 8 Matiging van de boete
Het college kan besluiten om de bestuurlijke boete te matigen binnen de reikwijdte van de Algemene wet bestuursrecht. Bij overtredingen met een prioriteit ‘gemiddeld’ of ‘laag’ als opgenomen in het afwegingsmodel in de bijlage kan het college een bestuurlijke boete opleggen.
Indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze Beleidsregels, blijft het beleid zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing, tenzij het legaliteitsbeginsel als bedoeld in artikel 5:46, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht zich daartegen verzet.
2.2. Bijlage 1: artikelsgewijze algemene toelichting
1.1.1. Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang in werking getreden. Per 1 augustus 2010 is deze gewijzigd en is de citeertitel aangepast naar ‘Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen’ (hierna: Wko). In de Wko staan kwaliteitseisen waaraan kindercentra, gastouderbureaus, voorzieningen voor gastouderopvang en peuterspeelzalen moeten voldoen. Op 1 juli 2013 is de Wko per wijzigingswet aangepast.
1.1.2. Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) hanteert de onderhavige Beleidsregels bij het uitvoeren van de handhavingacties die nodig zijn indien een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wko en alle daaruit voortvloeiende regelgeving, waaronder het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (verder: Besluit kwaliteit), de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 (verder: Regeling kwaliteit), het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. In de Beleidsregels zijn de stappen opgenomen die het college kan hanteren bij geconstateerde overtredingen van de kwaliteitseisen.
1.1.3. Het handhavingtraject begint in beginsel na de ontvangst van het inspectierapport van de toezichthouder door het college. De toezichthouder geeft in het inspectierapport een handhavingadvies aan het college. In het inspectierapport beschrijft de toezichthouder per domein of de houder aan de gestelde voorwaarden voldoet en zo niet, wat de context is. Ook de resultaten van eventueel door de toezichthouder toegepaste overleg en overreding worden in het inspectierapport genoemd. Het college kan het advies van de toezichthouder overnemen, maar is hiertoe niet verplicht. Het college kan eventueel verzwarende of verzachtende omstandigheden mee laten wegen bij de te nemen handhavingactie(s). Daarnaast kan het college een handhavingstraject starten na eigen bevindingen.
1.2. Overzicht van de handhavingsmiddelen
Het college is verantwoordelijk voor handhaving van de Wko en beschikt in het kader hiervan over de volgende bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen ten aanzien van kindercentra, gastouderbureaus en voorzieningen voor gastouderopvang:
Ten aanzien van peuterspeelzalen beschikt het college over de volgende bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen:
Ten aanzien van niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen beschikt het college daarnaast nog over de mogelijkheid tot:
Daarnaast kan de GGD als toezichthouder in de zin van de Wko (hierna: de toezichthouder) een bevel geven indien de kwaliteit van de kinderopvang bij een kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden (artikel 1.65, derde lid en artikel 2.23, derde lid Wko). Een bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, welke door het college van burgemeester en wethouders kan worden verlengd.
Alle hiervoor genoemde bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen zijn beschikkingen in de zin van de Awb.
Het herstellende traject en het bestraffende traject kunnen zowel na als naast elkaar lopen. De grondslag hiervoor wordt gevonden in de hoofdstukken 4 en 5 van de Algemene wet bestuursrecht. Er is geen beletsel voor het gelijktijdig geven van een aanwijzing of het opleggen van een herstellende sanctie én het opleggen van een bestraffende sanctie. Het essentiële verschil in dit onderscheid is gelegen in het oogmerk. De aanwijzing of de herstellende sanctie is gericht op beëindiging van de niet gewenste situatie. De bestuurlijke boete als bestraffende sanctie is geconcentreerd op de persoon van de normovertreder en heeft als doel leedtoevoeging/bestraffing. Gelet op het onderscheid in oogmerk van deze sancties zijn een aanwijzing of herstellende sanctie en een bestraffende sanctie tegelijk toegestaan.
1.3. Dit artikel spreekt voor zich.
2.2 Bijlage 2a: artikelsgewijze toelichting herstellend handhavingstraject
2.4.1. Aan het college zijn bij wet de volgende handhavingsmiddelen toegekend, gericht op herstel van de overtreding:
Indien de toezichthouder een overtreding van de bij of krachtens hoofdstuk 1, afdeling 3, paragrafen 2 en 3, Wko of de bij of krachtens hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3, Wko gegeven voorschriften heeft geconstateerd, geeft het college de houder in beginsel een schriftelijke aanwijzing. Het opleggen van een aanwijzing is in beginsel de eerste (juridische) stap in het kader van het herstellende handhavingstraject na het constateren van een overtreding. In deze aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of onvoldoende worden nageleefd en welke maatregel binnen welke termijn door de houder genomen dient te worden teneinde de overtreding te beëindigen.
Per opvangsoort is aan iedere overtreding een prioriteit toegekend (hoog, gemiddeld of laag), welke tot uiting komt in de genoemde hersteltermijn. Bij het geven van een aanwijzing geldt de vastgestelde hersteltermijn als uitgangspunt, het college kan hier echter (gemotiveerd) van afwijken. De houder dient de maatregel binnen de in de aanwijzing gestelde termijn te nemen. Om te controleren of de overtreding daadwerkelijk is beëindigd, kan worden besloten dat de toezichthouder bij de eerstvolgende inspectie nagaat of de maatregel is genomen en de overtreding derhalve is beëindigd. Zo nodig kan het college bewijsstukken opvragen of de toezichthouder vragen een herinspectie te verrichten teneinde te controleren of de overtreding is beëindigd. Indien de overtreding niet is beëindigd, volgt in beginsel de volgende stap uit het herstellende handhavingstraject.
Een last onder dwangsom behelst enerzijds een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding en anderzijds de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd. Direct na het begaan van een overtreding kan het college aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. In beginsel zal echter, conform de onderhavige Beleidsregels, eerst worden overgegaan tot het geven van een aanwijzing en zal conform deze Beleidsregels een last onder dwangsom worden opgelegd indien de aanwijzing niet is opgevolgd of in geval van recidive.
2.4.2.3 Last onder bestuursdwang
Het college kan de overtreder na het begaan van een overtreding een last onder bestuursdwang opleggen. In onderhavige Beleidsregels is er voor gekozen om een last onder bestuursdwang in beginsel slechts op te leggen indien een aanwijzing niet is opgevolgd. Dit neemt niet weg dat in uitzonderlijke gevallen na het constateren van de overtreding gelijk tot het opleggen van een last onder bestuursdwang kan worden overgegaan. De last beschrijft de te nemen herstelmaatregel en de termijn waarbinnen deze moet worden uitgevoerd. Indien deze last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd, kan het college de last door feitelijk handelen zelf ten uitvoer leggen op kosten van de overtreder. Slechts een beperkt aantal voorschriften uit de Wko leent zich voor het toepassen van bestuursdwang. Bij de betreffende voorschriften is deze optie onder stap 2 opgenomen.
2.4.2.4. Verbieden van het voortzetten van de exploitatie
Het college kan een houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal voort te zetten, zolang een bevel (gegeven door de toezichthouder) of een aanwijzing niet wordt opgevolgd en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is.
2.4.2.5.1. Verwijdering uit het landelijk register kinderopvang, respectievelijk landelijk register peuterspeelzaalwerk
Het college kan een kindercentrum, gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang verwijderen uit het landelijk register kinderopvang indien bij een inspectie blijkt dat de houder naar verwachting niet, dan wel niet langer, voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 1, afdeling 3, paragrafen 2 en 3, Wko gegeven voorschriften. Het college kan een peuterspeelzaal verwijderen uit het landelijk register peuterspeelzaalwerk indien bij een inspectie blijkt dat de houder naar verwachting niet, dan wel niet langer, voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3, Wko gegeven voorschriften. In deze Beleidsregels heeft het college in beide gevallen de stap: ‘verwijdering uit het LRKP’ opgenomen.
Daarnaast is verwijdering mogelijk indien gebleken is dat de houder niet langer de kinderopvangvoorziening exploiteert of indien drie maanden na de registratie de exploitatie van de organisatie voor kinderopvang of peuterspeelzaal niet daadwerkelijk is aangevangen.
2.4.2.5.2. Illegale kinderopvang of peuterspeelzaalwerk
Vanaf het moment dat een voorziening is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang of peuterspeelzaalwerk in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang of peuterspeelzaalwerk en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet op de economische delicten. Indien kinderopvang of peuterspeelzaalwerk wordt geboden, is er een meldplicht (verplichting tot aanvraag) voor houders op grond van artikel 1.45, eerste lid, Wko (kindercentrum of gastouderbureau) of artikel 2.2, eerste lid, Wko (peuterspeelzaalwerk).
2.4.3. Alle bovengenoemde handhavingsmiddelen zijn gericht op herstel van een overtreding. Dit brengt met zich dat indien een opgelegde aanwijzing of herstellende sanctie niet wordt opgevolgd een zwaardere herstelsanctie kan worden opgelegd, totdat de overtreding is beëindigd. In beginsel gelden de stappen, zoals vastgelegd in onderhavige Beleidsregels. Het is echter ook mogelijk dat tweemaal hetzelfde soort handhavingsmiddel wordt opgelegd. Indien bijvoorbeeld een last onder dwangsom niet is opgevolgd, kan door middel van een nieuw besluit een (hogere) last onder dwangsom worden opgelegd.
2.4.4. Aan alle overtredingen is een prioritering toegekend. Deze varieert van ‘laag’, ‘gemiddeld’ tot ‘hoog’. Afhankelijk van deze prioritering is een hersteltermijn vastgelegd. Bij ieder vereiste staat aangegeven wat de verschillende handhavingsstappen zijn die bij overtreding van het vereiste kunnen worden gevolgd. De eerste stap zal in beginsel zijn het opleggen van een aanwijzing (stap 1), eventueel gevolgd door het opleggen van een last onder dwangsom, een last onder bestuursdwang of een exploitatieverbod (stap 2) en als laatste stap verwijdering uit het LRKP (stap 3). Omdat bij het begaan van een overtreding met een prioritering ‘laag’ of ‘gemiddeld’ het opleggen van een exploitatieverbod of verwijdering uit het LRKP niet voor de hand ligt, maar wel mogelijk is, zijn in die gevallen deze twee stappen in het grijs aangegeven.
3.2 Bijlage 3a: artikelsgewijze toelichting bestraffend handhavingstraject
3.6.1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete is aan het college toegekend in artikel 1.72, eerste lid, onder a, Wko. Een bestuurlijke boete mag (per overtreding) maximaal € 45.000,00 bedragen.
3.6.2. Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien sprake is van één van de volgende situaties:
3.6.3. Het college kan een bovengenoemde overtreding niet afdoen met het opleggen van een bestuurlijke boete, indien de overtreding opzettelijk of roekeloos geschiedt en een direct gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van personen tot gevolg heeft (zie artikel 1.72, tweede lid, Wko). Daarnaast ziet het college af van het opleggen van een bestuurlijke boete indien:
3.6.4. In de bijgaande tarievenlijst / afwegingsmodel is door het college vastgelegd welke prioriteit de overtreding heeft (‘hoog’, ‘gemiddeld’ of ‘laag’) en hoe hoog de bestuurlijke boete is die per overtreding wordt opgelegd. Indien sprake is van een overtreding met de prioriteit ‘hoog’ wordt in beginsel een bestuurlijke boete opgelegd, zoals deze is opgenomen in de tarievenlijst. Indien sprake is van een overtreding welke de prioriteit ‘gemiddeld’ of ‘laag’ heeft kan een bestuurlijke boete worden opgelegd.
3.6.5. Boetes voorzieningen voor gastouderopvang
Voorzieningen voor gastouderopvang vallen volledig onder het regime van toezicht en handhaving en daarbij is ook de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen van toepassing. Een voorziening voor gastouderopvang is echter een bijzonder object van toezicht en handhaving. Derhalve is er voor gekozen niet vooraf in de Beleidsregels het boetebedrag te noemen voor het merendeel van overtredingen. Indien het college een overtreding van een voorziening voor gastouderopvang wil sanctioneren met een bestuurlijke boete, zal in dat geval het boetebedrag bepaald worden, met inachtneming van de algemene bepalingen hieromtrent in de Beleidsregels. Een beperkt aantal veel voorkomende overtredingen is wél specifiek genoemd.
Er kan sprake zijn van omstandigheden waardoor naar het oordeel van het college afgeweken dient te worden van de (hoogte van de) in de tarievenlijst / afwegingsmodel opgenomen bestuurlijke boetes. Van dergelijke boete verhogende omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien er sprake is van recidive door de houder. Het college van de gemeente Bunschoten hanteert een verzwaring van het vastgestelde boetebedrag van 1,5 maal indien een door een bestuurlijke boete te handhaven overtreding plaatsvindt, nadat een eerdere overtreding van dezelfde wettelijke norm heeft plaatsgevonden.
Het college kan besluiten om de bestuurlijke boete te matigen, conform 3:4 Awb, indien belanghebbende aannemelijk maakt dat op grond van de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan of de omstandigheden waarin de overtreder verkeert, boeteoplegging overeenkomstig het opgenomen bedrag in de tarievenlijst onevenredig is. Daarvan kan in beginsel slechts sprake zijn, indien sprake is van bijzondere omstandigheden, conform 5:46, tweede lid Awb, waarin bij de vaststelling van deze Beleidsregels niet is voorzien.
In beginsel wordt gematigd conform deze Beleidsregels indien een bestuurlijke boete wordt opgelegd aan (zeer) klein, onlangs met de exploitatie gestart kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal (0,5 ,aal het in onderhavig beleid vermeld boetebedrag).
Onder ‘onlangs gestart’ wordt verstaan tot en met de eerste reguliere inspectie.
Dit artikel spreekt voor zich.
Bijlage 2b: afwegingsmodel herstellend handhavingstraject per opvangsoort
2.3 Herstellend handhavingstraject dagopvang
De kwaliteitsaspecten voor dagopvang zijn als volgt ingedeeld:
0. Kinderopvang in de zin van de Wko
De houder heeft, binnen zes maanden na de aanvraag als bedoeld in artikel 1.45, eerste lid van de wet, een reglement voor de oudercommissie vastgesteld. |
Alle beroepskrachten beschikken over een voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie zoals in de CAO Kinderopvang is opgenomen. |
Er wordt een andere taal als voertaal gebezigd, omdat de herkomst van de kinderen in deze specifieke omstandigheid daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door de houder vastgestelde gedragscode. |
De houder draagt er zorg voor dat beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. |
Er is een afzonderlijke slaapruimte voorkinderen tot anderhalf jaar. | |||||||
De slaapruimte is afgestemd op het aantal op te vangen kinderen. |
Er is tenminste 3 m² bruto buitenspeelruimte beschikbaar per aanwezig kind. | |||||||
De buitenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen. | |||||||
5. Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio
Dagelijks is minimaal één van de vaste beroepskrachten werkzaam in de groep van het kind. | ||||||
Ieder kind maakt gedurende een week gebruik van maximaal twee verschillende stamgroepruimtes. |
1 De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven. |
De beroepskrachten kennen de inhoud van het pedagogisch beleidsplan. | ||||||
De houder en de personen werkzaam bij het kindercentrum handelen conform het pedagogisch beleidsplan. |
2.4 Herstellend handhavingstraject buitenschoolse opvang
De kwaliteitsaspecten voor buitenschoolse opvang zijn als volgt ingedeeld:
0. Kinderopvang in de zin van de Wko
De houder heeft, binnen zes maanden na de aanvraag als bedoeld in artikel 1.45, eerste lid van de wet, een reglement voor de oudercommissie vastgesteld. |
Alle beroepskrachten beschikken over een voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie zoals in de CAO Kinderopvang is opgenomen. |
Er wordt een andere taal als voertaal gebezigd, omdat de herkomst van de kinderen in deze specifieke omstandigheid daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door de houder vastgestelde gedragscode. |
De houder draagt er zorg voor dat beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. |
Er is tenminste 3 m² bruto buitenspeelruimte beschikbaar per aanwezig kind. | ||||||
De buitenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen. | ||||||
De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven. |
De beroepskrachten kennen de inhoud van het pedagogisch beleidsplan | ||||||
De houder en de personen werkzaam bij het kindercentrum handelen conform het pedagogisch beleidsplan. |
2.5 Herstellend handhavingstraject gastouderbureau
De kwaliteitsaspecten voor gastouderbureaus zijn als volgt ingedeeld:
1. Gastouderbureau in de zin van de Wko
De houder heeft, binnen zes maanden na de aanvraag als bedoeld in artikel 1.45, eerste lid, Wko, een reglement oudercommissie vastgesteld. |
Het gastouderbureau draagt er zorg voor dat er per aangesloten gastouder op jaarbasis ten minste 16 uur wordt besteed aan begeleiding en bemiddeling. |
Het gastouderbureau beschikt over een pedagogisch beleidsplan, waarin de voor het gastouderbureau kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven. |
2.6 Herstellend handhavingstraject voorziening voor gastouderopvang
De kwaliteitsaspecten voor gastouderopvang zijn als volgt ingedeeld:
1. Gastouderopvang in de zin van de Wko
Er wordt een andere taal als voertaal gebezigd, daar de herkomst van de kinderen in deze specifieke omstandigheid daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door de houder vastgestelde gedragscode. |
Het opvangadres beschikt over een afzonderlijke slaapruimte voor de kinderen tot anderhalf jaar. | ||||||
De slaapruimte is afgestemd op het aantal op te vangen kinderen. |
De gastouder kent de inhoud van het pedagogisch beleidsplan. | ||||||
De gastouder handelt in de praktijk naar het door de houder van het gastouderbureau vastgestelde pedagogisch beleidsplan. |
Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de risico’s en de maatregelen. |
Op het opvangadres is een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van het gastouderbureau aanwezig. |
2.7 Herstellend handhavingstraject peuterspeelzaal
De kwaliteitsaspecten voor de peuterspeelzaal zijn als volgt ingedeeld:
1. Peuterspeelzaalwerk in de zin van de Wko
Items 2.2 t/m 2.3.2 zijn alléén van toepassing op niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen [4]
De houder heeft binnen zes maanden na de aanvraag, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, Wko een reglement voor de oudercommissie vastgesteld. |
De houder biedt voor elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal aan degenen van wie de kinderen in de peuterspeelzaal worden opgevangen de gelegenheid deel te nemen aan een oudercommissie. |
Alle beroepskrachten beschikken over een voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie overeenkomstig de CAO Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening.[5] |
1b Er wordt een andere taal als voertaal gebezigd, omdat de herkomst van de kinderen in deze specifieke omstandigheid daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door de houder vastgestelde gedragscode. |
Indien er vrijwilligers bij de peuterspeelzaal werkzaam zijn, voert de houder een vrijwilligersbeleid, dat tot uitdrukking komt in een beleidsplan. |
De houder draagt er zorg voor dat alle vrijwilligers werkzaam bij de peuterspeelzaal voor wettelijke aansprakelijkheid verzekerd zijn. |
De risico-inventarisatie veiligheid is maximaal één jaar oud. | ||||||
De houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid betreffende de actuele situatie. |
De risico-inventarisatie gezondheid is maximaal één jaar oud. | ||||||
De houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid betreffende de actuele situatie. |
1 De houder draagt er zorg voor dat beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. |
De beroepskrachten kennen de inhoud van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. | ||||||
De beroepskrachten handelen aantoonbaar naar de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. |
5. Groepsgrootte en beroepskracht/vrijwilliger-kind-ratio
De houder heeft een pedagogisch beleidsplan opgesteld, waarin de voor die peuterspeelzaal kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven. |
De beroepskrachten en vrijwilligers kennen de inhoud van het pedagogisch beleidsplan. | ||||||
De beroepskrachten en vrijwilligers handelen conform het pedagogisch beleidsplan. |
2.8 Herstellend handhavingstraject voorschoolse educatie
3.6 Voorziening voor gastouderopvang
Totdat een passende beroepskwalificatie is overgelegd is het niet toegestaan dat deze persoon werkzaam is in de kinderopvang.
Totdat wordt voldaan aan deze deskundigheidseis is het niet toegestaan dat deze persoon werkzaam is als gastouder.
Totdat wordt voldaan aan deze deskundigheidseis is het niet toegestaan dat deze persoon werkzaam is als gastouder.
Dit item geldt niet voor gesubsidieerde peuterspeelzalen, daar deze peuterspeelzalen vanuit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning verplicht zijn tot het instellen van een cliëntenraad op organisatieniveau.
Voor personen die vanaf een moment vóór 1 januari 2000 als peuterspeelzaalleid(st)er in dienst zijn bij de huidige werkgever geldt een overgangsbepaling.
Totdat een passende beroepskwalificatie is overgelegd is het niet toegestaan dat deze persoon werkzaam is in de peuterspeelzaal.
Een bestuurlijke boete voor deze overtreding kan eerst worden opgelegd indien de bepalingen uit de Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling worden opgenomen in de Wko en het Besluit kwaliteit.
Een bestuurlijke boete voor deze overtreding kan eerst worden opgelegd indien de bepalingen uit de Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling worden opgenomen in de Wko en het Besluit kwaliteit.