Organisatie | Overijssel |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Ontgrondingenverordening Overijssel 1997 |
Citeertitel | Ontgrondingenverordening Overijssel 1997 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Ingetrokken zijn de gewijzigde Ontgrondingenverordening Overijssel 1985, vastgesteld in 1994, alsmede de beleidsregels van Gedeputeerde Staten van 28 maart 1989 (provinciaal blad 1989, nummer 46) en van 14 maart 1995 (provinciaal blad 1995, nummer 48).
Op grond van de artikelen 3, 4, 8 en 17 van de Ontgrondingen Overijssel 1997 hebben Gedeputeerde Staten een uitvoeringsbesluit genomen. Met dit besluit zijn aangewezen de (niet-)bestuursorganen die in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen voorzover betrokken bij het terrein van de aanvraag of het verzoek om ontgronding. Daarnaast zijn vastgesteld de formulieren voor (1) melding van, (2) aanvraag vergunning en (3) verzoek wijziging vergunning. Verder behoort bij deze verordening nog een beleidsregel handhaving die Gedeputeerde Staten hebben vastgesteld op grond van artikel 16 van de Ontgrondingenverordening.
Deze formulieren zijn vooralsnog hier niet opgenomen.
- Uitvoeringsbesluit van Gedeputeerde Staten van 12 januari 1998, kenmerk MWA 98/34
- Formulier voor melding van vergunning-vrijgestelde ontgronding volgens artikelen 2 en 3 van de Ontgrondingenverordening Overijssel 1997.
- Formulier voor aanvraag verlening vergunning tot ontgronding volgens artikel 4 Ontgrondingenverordening Overijssel 1997.
- Formulier verzoek wijziging vergunning tot ontgronding volgens artikel 4 Ontgrondingenverordening Overijssel 1997.
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 28-6-2000
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Provinciaal Blad van 2000, nr. 48
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-09-2000 | 01-01-2006 | de artikelen 1,2, en 11 | 28-06-2000 Provinciaal Blad van 2000, nr. 48 | - | |
01-02-1998 | nieuwe regeling | - |
Krachtens artikel 7, tweede lid Ontgrondingenwet is geen vergunning vereist voor ontgrondingen voor werken of werkzaamheden die zijn en omvatten:
het aanleggen, onderhouden, wijzigen of opruimen van waterschapswerken, met inbegrip van de tot deze werken behorende waterpartijen mits per werk niet meer dan 10.000 m3 vaste stoffen uit een of meer waterpartijen wordt ontgraven, en mits grondlagen dieper dan 3 m beneden het oorspronkelijk niveau ongemoeid blijven. Onder waterschapswerken als hier bedoeld vallen niet het opruimen van waterkeringen als bedoeld onder d, alsmede aanleg, onderhoud, verbreding of verdieping van watergangen voorzover enige maat als genoemd onder c wordt overschreden;
het aanleggen, onderhouden, verbreden of verdiepen van watergangen, voorzover deze een bovenbreedte krijgen van niet meer dan 15 m of 50 m (indien sprake is van een natuurvriendelijke oever volgens landelijke richtlijnen), een bodembreedte van niet meer dan 5 m en een diepte van niet meer dan 2,50 m beneden het polder- of boezempeil, of bij gebreke daarvan 3 m beneden de gemiddelde hoogteligging van het aangrenzende terrein;
het aanleggen, onderhouden, wijzigen of opruimen van bouwterreinen, (spoor)wegen, haventerreinen, vliegvelden, parkeerterreinen, industrieterreinen, sport- en speelterreinen, parken, plantsoenen en werken van tijdelijke aard, alsmede van soortgelijke bij besluit van Gedeputeerde Staten aan te duiden werken, dit alles met inbegrip van de tot deze werken behorende waterpartijen mits per werk niet meer dan 10.000 m3 vaste stoffen uit een of meer waterpartijen wordt ontgraven, en mits grondlagen dieper dan 3 m beneden het oorspronkelijk niveau ongemoeid blijven;
gericht op het ontwikkelen van nieuwe natuur, mits per werk minder dan 10.000 m3 vaste stoffen wordt ontgraven en grondlagen dieper dan 3 m beneden het oorspronkelijk niveau ongemoeid blijven; en mits in beide gevallen uitgevoerd door of in opdracht van Staatsbosbeheer, of op grond van een specifieke daartoe verleende subsidie door het Rijk.
het aanleggen of wijzigen van gronddepotplaatsen met inbegrip van het ontgraven van de humeuze bovenlaag, alsmede het opruimen ervan binnen 5 jaar na vulling ervan, en het aanleggen of wijzigen van depots en dergelijke met betrekking tot bodem- en onderwaterbodemsanering als bedoeld in artikel 4, onder c van de Ontgrondingenwet.
het aanleggen of wijzigen van particuliere buitenmaneges, mits niet groter dan 25 m bij 60 m en niet gelegen in landelijk gebied III of IV van het geldendestreekplan, en mits daarbij uitsluitend sprake is van omwisseling van deklaag en onderliggend zand waarbij grondlagen dieper dan 1 m beneden het oorspronkelijk niveau ongemoeid blijven.
Krachtens artikel 7, derde lid, Ontgrondingenwet wordt de aanleg en wijziging van waterpartijen, watergangen en werkgebonden ontgrondingen, die op grond van artikel 1, eerste lid, onder a, b, c, e en g van deze verordening zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht, gemeld aan Gedeputeerde Staten, voorzover het betreft een hoeveelheid vaste stoffen van 5.000 m3 of meer.
Bij niet naleving van de in het eerste en tweede lid voorgeschreven melding aangaande een geheel of gedeeltelijk uitgevoerde ontgronding, kunnen Gedeputeerde Staten de dwangsomprocedure als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht toepassen met betrekking tot de in artikel 2, tweede lid van deze verordening bedoelde meldingsplichtigen.
Een aanvraag tot verlening van een vergunning, of een verzoek tot wijziging daarvan, wordt met behulp van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier of verzoekformulier met de daarin aangegeven bijlagen ingediend.
wat betreft ontgrondingen zonder waterpartijen als residu: daar hier veelal bij voorbaat sprake is van overeenstemming met de geldende bestemming van het bestemmingsplan, wordt door Gedeputeerde Staten volstaan met een schriftelijke kennisgeving daarvan gelijktijdig met de toezending van de ontvangstbevestiging van de aanvraag. Indien de betrokken gemeente, binnen twee weken na verzending daarvan, bezwaar maakt tegen deze kennisgeving, zullen Gedeputeerde Staten alsnog de betrokken gemeenteraad raadplegen overeenkomstig het onder b gestelde.
Gedeputeerde Staten kunnen zo nodig een aanvraag buiten behandeling laten, indien de aanvrager niet de eigenaar is van één of meer van de te ontgronden onroerende zaken waarvoor hij vergunning aanvraagt, en niet een verklaring van toestemming tot ontgronding van de eigenaar heeft overgelegd.
Gedeputeerde Staten kunnen bestuursorganen aanwijzen, die in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen met betrekking tot het geven van een beschikking op grond van artikel 8, tweede lid van de Ontgrondingenwet, of die op een andere wijze worden betrokken bij de voorbereiding van zodanige beschikking.
Bij de voorbereiding van het geven van een beschikking tot wijziging of intrekking van een vergunning ten aanzien waarvan paragraaf 3.5.6. Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, blijft het bepaalde in artikel 3:30, tweede lid Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing, indien het een verzoek tot wijziging of intrekking betreft, dat is ingediend door de vergunninghouder.
Artikel 10, eerste tot en met derde lid van de Ontgrondingenwet is niet van toepassing met betrekking tot verlening of weigering van een vergunning aangaande ontgrondingen, waarbij andere belangen dan die van de aanvrager niet of nauwelijks zijn betrokken en die betreffen:
cultuurtechnische ontgrondingen ter verbetering van de bewerkbaarheid en de bodemstructuur van gronden voor landbouwkundig gebruik en ter opheffing van belemmeringen in de oppervlakteafvoer van water, alsmede ontgrondingen ten behoeve van agrarische bedrijfsvoorzieningen, niet vrijgesteld in artikel 1, eerste lid, onder f, voorzover niet meer dan 5.000 m3 vaste stoffen worden ontgraven;
Hoofdstuk IV. Schadevergoedingen
Dit hoofdstuk is van toepassing op de voorbereiding van beschikkingen van Gedeputeerde Staten ingevolge de artikelen 26, 28 en waar relevant 29a van de Ontgrondingenwet.
Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, wordt de aanvrager van de beschikking in de gelegenheid gesteld aan deze deskundigen zijn aanvraag toe te lichten en wordt de betrokken vergunninghouder gehoord. Indien Gedeputeerde Staten voornemens zijn uit eigen beweging een dergelijke beschikking te nemen, wordt degene tot wie de beschikking is gericht, alsmede de betrokken vergunninghouder, in de gelegenheid gesteld zijn opvatting omtrent het voornemen aan de deskundigen kenbaar te maken.
Gedeputeerde Staten zenden een afschrift van het advies aan de aanvrager en de betrokken vergunninghouder, die binnen twee weken na verzending schriftelijke bedenkingen kunnen indienen of kunnen verzoeken mondelinge bedenkingen voor een lid van Gedeputeerde Staten in te brengen. Van een dergelijke gedachtenwisseling wordt verslag opgemaakt, dat aan de aanvrager en de betrokken vergunninghouder wordt toegezonden en waarop zij binnen vier weken na verzending schriftelijk kunnen reageren.
Hoofdstuk VI. Overgangs- en slotbepalingen
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de kalendermaand na publicatie door Gedeputeerde Staten in het provinciaal blad.
De gewijzigde Ontgrondingenverordening Overijssel 1985, vastgesteld in 1994, alsmede de beleidsregels van Gedeputeerde Staten van 28 maart 1989 (provinciaal blad 1989, nummer 46) en van 14 maart 1995 (provinciaal blad 1995, nummer 48), worden ingetrokken.
[Toelichting: Het eerste lid is reeds overwegend in het statenvoorstel zelf toegelicht. Wat betreft het gestelde sub f kan voor de goede orde worden opgemerkt, dat aangaande het begrip "normale uitoefening van de landbouw" kan worden gedacht aan:
1. periodiek terugkerende cultuurmaatregelen met geringe invloed op de maaiveldsligging als: ploegen, scheuren van grasland, frezen, eggen, rollen, spitten, inzaaien, aanaarden (onder andere aardappels) en rooien van producten;
2. het inkuilen van producten (gras, maïs, aardappels) door afdekking met bodemspecie uit de naaste omgeving van de kuilhoop;
3. het dichtploegen van slootjes en greppels binnen het agrarisch gebruiksperceel, het breken van storende lagen voor beworteling en ontwatering en werkzaamheden tot landbouwkundige profielverbetering (diepploegen, mengwoelen, bewerken met zandvijzel) een en ander met nabewerking mits en voorzover veroorzaakt door deze bewerking zelf.
Het tweede lid beoogt uitsluitend duidelijk te maken, dat een ontgronding, niet uit te voeren ten behoeve en ter plaatse van een werk of werkzaamheid, nooit onder de vrijstellingsbepalingen van het eerste lid kan vallen. ]
[Toelichting: Dit artikel is bedoeld om het Gedeputeerde Staten, gezien de jurisprudentie terzake van de ABRS, mogelijk te maken zo nodig een dergelijke aanvraag buiten behandeling te laten, namelijk in het geval van gebleken civielrechtelijke onuitvoerbaarheid van de aangevraagde ontgronding (grondeigenaren wensen niet mee te werken en onteigening door provincie op grond van artikel 72c van de Onteigeningswet of door de gemeente is niet mogelijk). Bij ontbreken van dit artikel zouden Gedeputeerde Staten gedwongen zijn toch de volledige vergunningsprocedure volgens de OW te doorlopen.]
[Toelichting: Gedeputeerde Staten zullen hiertoe overgaan in het kader van de publicatie van de vastgestelde verordening in het provinciaal blad conform artikel 17 van de voorgestelde verordening. Hierbij zal de huidige situatie op dit punt worden gehandhaafd.
Besluit van Gedeputeerde Staten van Overijssel op grond van de artikelen 3, 4, 8 en 17 van de Ontgrondingenverordening Overijssel 1997 (uitvoeringsbesluit)
Besluit van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 12 januari 1998, kenmerk MWA 98/34.
Overeenkomstig artikel 8 van de ontgrondingenverordening hebben Gedeputeerde Staten besloten de volgende bestuursorganen en niet-bestuursorganen als bedoeld in artikel 3:5 juncto artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht aan te wijzen, die in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen voorzover betrokken bij het terrein van de aanvraag of het verzoek om ontgronding:
– het college van Burgemeester en Wethouders van de betrokken gemeente;
– het dagelijks bestuur van het betrokken waterschap;
– het betrokken nutsbedrijf inzake de distributie van elektriciteit, gas of water;
– de betrokken grondeigenaar of anderszins zakelijk of persoonlijk gerechtigde als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Ontgrondingenwet, voorzover geen aanvrager, verzoeker of vergunninghouder zijnde;
– de betrokken vergunninghouder, voorzover geen aanvrager of verzoeker zijnde;
b. alleen in die gevallen, waarin dit door Gedeputeerde Staten nodig wordt geacht met het oog op de in artikel 10, zevende lid van de Ontgrondingenwet voorgeschreven belangenafweging:
– andere bestuursorganen, voorzover in of met betrekking tot de provincie Overijssel werkzaam;
– andere niet-bestuursorganen, voorzover in de provincie Overijssel werkzaam;
Overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van onderhavige verordening hebben Gedeputeerde Staten besloten formulieren inzake melding, aanvraag en verzoek vast te stellen conform de bij dit besluit behorende modellen (op deze plaats niet opgenomen). ]