Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Overijssel

Provinciale Wegenverordening Overijssel 1978

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOverijssel
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingProvinciale Wegenverordening Overijssel 1978
CiteertitelProvinciale Wegenverordening Overijssel 1978
Vastgesteld doorprovinciale staten
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Algemene wet bestuursrecht,

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Richtlijnen bewegwijzering en objectverwijzing Provincie Overijssel

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-05-199401-05-2006Titel, de artikelen 1, 2, 5, 7, 10, 14, 16, 17, 20, 22-30, 32-34, 36-38

22-12-1993

Provinciaal Blad van 1993, nr. 94

-

Tekst van de regeling

Intitulé

Provinciale Wegenverordening Overijssel 1978

 

 

Inhoud

Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op openbare wegen in de zin van de Wegenwet, gelegen buiten de door gedeputeerde staten ingevolge

     artikel 27, tweede lid van die wet vastgestelde grenzen van bebouwde kommen, en op de zich binnen bedoelde kommen uitstrekkende gedeelten van provinciale wegen, waaraan door gedeputeerde staten de bestemming van openbare weg in de zin van de Wegenwet is gegeven.

  • 2.

    Behoudens de voorschriften inzake uitzichthoeken bij kruisingen of aansluitingen van wegen is deze verordening niet van toepassing op wegen onder beheer van het rijk.

  • 3.

    In deze verordening worden mede tot de wegen gerekend: bermen 

    - zijstroken en tussenstroken bij twee of meer rijbanen daaronder begrepen -, trottoirs, glooiingen, bermsloten, rioleringen, duikers, sluizen, grondkeringen, bebakeningen, wegverlichtingen en andere zich in de wegen bevindende of daarmede rechtstreeks verbonden werken.

Artikel 2

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    provinciale wegen: wegen in onderhoud bij de provincie Overijssel voorkomende op het door provinciale staten vastgestelde wegenplan;

  • b.

    bestuursorgaan: gedeputeerde staten, wanneer het provinciale wegen betreft; burgemeester en wethouders van de gemeente, wanneer het betreft wegen, bedoeld in artikel 16 van de Wegenwet;

  • c.

    rechthebbende: de rechthebbende krachtens burgerlijk recht;

  • d.

    kunstwerken: bruggen, vonders, tunnels, viaducten, duikers en sluizen in de wegen gelegen, alsmede afzonderlijk gelegen bruggen en vonders;

  • e.

    beplanting: hout-, struik-, veld- en tuingewassen;

  • f.

    categorie 1 weg: autoweg; 

    categorie 2 weg: weg met gesloten verklaring voor (brom-)fietsers en soms landbouwvoertuigen; 

    categorie 3 weg: weg open voor alle verkeer, al of niet voorzien van fietspaden.

Onderhoud

Artikel 3

  • 1.

    Behoudens het bepaalde in de artikelen 15 en 23 van de Wegenwet rust de verplichting tot onderhoud van een weg of van een daarop aangebrachte beplanting op degene, die daarmede bij of krachtens een wet, verordening, concessie, overeenkomst of uit anderen hoofde is belast, en op zijn opvolger in deze verplichting.

  • 2.

    Voor zover volgens de bepalingen van het eerste lid geen onderhoudsplichtige is aan te wijzen, rust, behoudens het bepaalde in de artikelen 15 en 23 van de Wegenwet, de verplichting tot onderhoud op de eigenaar van de weg.

  • 3.

    Indien de onderhoudsplicht ten laste van meer onderhoudsplichtigen gezamenlijk is, is ieder hunner hoofdelijk voor bedoeld onderhoud aansprakelijk.

Artikel 4

  • 1.

    Het onderhoud van een weg omvat al hetgeen nodig is om deze in goede staat te houden.

  • 2.

    Tot het houden van een weg in goede staat behoort onder meer:

    • a.

      het handhaven van de aard, samenhang en afmetingen van de weg overeenkomstig  de omschrijving in de legger, bedoeld in artikel 27 van de Wegenwet;

    • b.

      het zorg dragen voor een zodanige afwatering van de weg, dat het water van de door de weggebruikers benutte stroken zijwaarts vrij kan aflopen, tenzij op andere wijze in de afwatering is voorzien;

    • c.

      het in voor de waterafvoer geschikte staat houden van de daarvoor dienende bermsloten en andere watergangen, greppels, goten, riolen, enz.;

    • d.

      het met daarvoor geschikte materialen deugdelijk aanvullen van sporen, kuilen en laagten en het houden van de weg onder een behoorlijk profiel;

    • e.

      het vrijhouden van de weg van klei, modder, mest of andere dergelijke voor de weg schadelijke of voor het verkeer hinderlijke stoffen, en van voor het verkeer hinderlijk onkruid;

    • f.

      het handhaven van de aard, hoofdafmetingen en samenstelling van de kunstwerken, zoals die zijn aangegeven in de legger, bedoeld in artikel 27 van de Wegenwet;

    • g.

      het in een voldoende van de omgeving afstekende kleur geverfd houden van de uiterste grens van het voor het verkeer bestemde gedeelte van de kunstwerken en van de op of naast de door de weggebruikers benutte grondstrook uitstekende delen van de kunstwerken;

    • h.

      het houden van de bebakening in zodanige staat, dat zij aan haar doel beantwoordt;

    • i.

      het houden van de wegverlichting in zodanige staat, dat zij aan haar doel beantwoordt en niet hinderlijk is voor het verkeer.

Artikel 5

  • 1.

    Burgemeester en wethouders brengen jaarlijks voor 1 juni aan gedeputeerde staten verslag uit over de staat, waarin de wegen, bedoeld in

     artikel 16 van de Wegenwet verkeren.

  • 2.

    Het verslag moet zijn ingericht volgens een door gedeputeerde staten vastgesteld model.

  • 3.

    Gedeputeerde staten schrijven, indien blijkt, dat een weg of een onderdeel daarvan niet overeenkomstig het bepaalde in de Wegenwet en deze verordening in goede staat verkeert, het bestuursorgaan aan te zorgen, dat de gebreken binnen een bij die aanschrijving te bepalen termijn zijn hersteld.

Beplanting

Artikel 6

  • 1.

    Het is behoudens verkregen rechten verboden op een weg beplanting aan te brengen, te hebben, te verwijderen of op enigerlei wijze ernstig te beschadigen.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bewaring van wilgen en populieren.

Artikel 7

  • 1.

    De rechthebbende ten aanzien van beplanting op een weg of de houder van de ontheffing geeft van het voornemen deze beplanting aan te brengen of te verwijderen, ten minste vier weken voordat hij tot uitvoering overgaat, schriftelijk kennis aan het bestuursorgaan. Hij gedraagt zich naar de voorschriften, die het bestuursorgaan voor het normale gebruik en de instandhouding van de weg geeft.

  • 2.

    De rechthebbende ten aanzien van beplanting op of langs een weg, de houder van de ontheffing of de onderhoudsplichtige van die beplanting is verplicht:

    • a.

      te zorgen, dat beplanting of gedeelten daarvan niet op geringere hoogte dan 3 m boven de voor wielrijders en voetgangers bestemde stroken met inbegrip van een breedte van 0,50 m ter weerszijden daarvan en niet op geringere hoogte dan 4,50 m boven de overige door de weggebruikers benutte stroken met inbegrip van een breedte van 1,50 m ter weerszijden daarvan uitsteken;

    • b.

      op last van het bestuursorgaan de beplanting of gedeelten daarvan (wortels inbegrepen), die het bestuursorgaan voor het normale gebruik en de instandhouding van de weg hinderlijk of gevaarlijk acht, in de bij die lastgeving aangegeven mate en binnen de daarbij bepaalde termijn te verwijderen;

    • c.

      dode gedeelten van de beplantingen, die op de weg kunnen vallen, te verwijderen;

    • d.

      op de weg gevallen beplanting of gedeelten daarvan ten spoedigste te verwijderen.

Weiden van dieren

Artikel 8

  • 1.

    Het is behoudens verkregen rechten verboden dieren op een weg te weiden of te laten weiden.

  • 2.

    Degene, die een recht van beweiding heeft, is verplicht er zorg voor te dragen, dat de beweiding zodanig geschiedt, dat het normale gebruik van de weg er niet door wordt belemmerd.

Rails in, op of boven wegen

Artikel 9

Het is verboden enige soort van rails in, op of boven een weg te leggen, te hebben of te gebruiken, behalve rails ten dienste van spoorwegen, bedoeld in de Spoorwegwet, en ten dienste van spoor- en tramwegen, waarop de artikelen 2 en 3 van de Locaalspoor- en tramwegwet van toepassing zijn.

Wijzigen van en roeren in wegen

Artikel 10

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      de aard of breedte van de wegverharding te wijzigen of overigens verandering te brengen in de aanleg, zoals deze is omschreven in de legger, bedoeld in artikel 27 van de Wegenwet;

    • b.

      in, onder of over een weg een kunstwerk aan te brengen, te hebben, te wijzigen of op te ruimen;

    • c.

      in een weg te graven, te spitten of op andere wijze te roeren;

    • d.

      een bermsloot te dempen, af te dammen of de afvoercapaciteit daarvan te wijzigen;

    • e.

      binnen een afstand van 1 m van de bermsloot en beneden een lijn met een helling van 1 (verticaal): 5 (horizontaal), gerekend van de insteek landzijde, graafwerk te verrichten;

    • f.

      langs provinciale wegen binnen een afstand van 7 m van de bermsloot, gerekend  van de insteek wegzijde, watergangen te graven of bestaande watergangen zodanig te vergroten, dat de bovenbreedte meer dan 3 m en de diepte beneden het maaiveld meer dan 1 m bedraagt;

    • g.

      enig werk, niet elders in deze verordening genoemd, waardoor in de toestand van de weg verandering wordt gebracht, uit te voeren of te behouden.

  • 2.

    De in het eerste lid omschreven verbodsbepalingen gelden niet voor handelingen ten behoeve van:

    • a.

      onderhouds- en verbeteringswerken, die door of op last van de beheerder c.q. de onderhoudsplichtige van de weg worden uitgevoerd;

    • b.

      werken, die krachtens wettelijk voorschrift worden uitgevoerd.

Andere verbodsbepalingen met betrekking tot wegen

Artikel 11

  • 1.

    Het is verboden voorwerpen of stoffen, die verontreiniging, beschadiging of slechte afwatering van de weg kunnen veroorzaken, op een weg te plaatsen, te werpen, uit te gieten, te laten afvloeien of te laten vallen.

  • 2.

    Degene, door wiens toedoen een of meer voorwerpen of stoffen, als in het eerste lid bedoeld, op een weg zijn geraakt, is verplicht deze zo snel mogelijk te verwijderen of te doen verwijderen.

Artikel 12

  • 1.

    Het is verboden vloeistoffen van welke aard dan ook op of over een weg, in de bermsloten of in de riolering, die in de weg is gelegen, te werpen, of te doen of te laten aflopen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor handelingen, die reeds zijn verboden bij of krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Artikel 13

Het is verboden zich op de verharding van een weg te bevinden met een voertuig, waarvan de wielen niet zijn ontdaan van klei, modder, mest of andere stoffen, die voor de weg schadelijk kunnen zijn.

Artikel 14

  • 1.

    Het is verboden van een weg gebruik te maken tot:

    • a.

      het plaatsen of laten staan van tenten, kramen en dergelijke;

    • b.

      het innemen van een standplaats voor de levering van waren;

    • c.

      het hebben van vaste halteplaatsen ten behoeve van autobussen;

    • d.

      het plaatsen en laten staan van lantaarn- en andere palen, behoudens het bepaalde in de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en van borden en zuilen, met uitzondering van de wettelijk voorgeschreven verkeersaanduidingen;

    • e.

      het maken en behouden van trottoirs of stoepen;

    • f.

      het plaatsen en laten staan van gebouwen, getimmerten, of andere bouwconstructies, banken, glascontainers, muren, hekken, heiningen, afrasteringen, schotten, schuttingen, rijwielhekken en dergelijke;

    • g.

      het daarboven of daarin maken en behouden van erkers, balkons en andere uitspringende constructiedelen of voorwerpen, of het daarover laten draaien van hekken, deuren, ramen, blinden en dergelijke;

    • h.

      het maken en behouden van kadaverbakken of -putten, mest-, gier- of waterputten, zinkputten of goten en dergelijke, of het leggen of laten liggen van riolen, duikers, buizen en kabels, behoudens het bepaalde in de Wet op de telecommunicatievoorzieningen;

    • i.

      het plaatsen of leggen, laten staan of liggen van land- en tuinbouwprodukten, snoeisel, mest, afval en vuil, kadavers, hout, grond en andere stoffen, stenen en andere materialen tenzij het stoffen of materialen betreft, welke ten behoeve van het onderhoud of de verbetering van de weg door of op last van de onderhoudsplichtige tijdelijk daarop worden of zijn geplaatst;

    • j.

      het anders dan op grond van een wettelijke bepaling   aanbrengen en hebben van merken, tekens en dergelijke,voor zover zulks niet reeds bij of krachtens de wet strafbaar wordt gesteld;

    • k.

      het daarboven of daarover spannen of gespannen houden van kabels, touwen, draden, spandoeken en dergelijke voorwerpen en het hangen en laten hangen van voorwerpen, behoudens het bepaalde in de Wet op de telecommunicatievoorzieningen;

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid, onder d en k, is niet van toepassing op borden en zuilen alsmede op spandoeken en dergelijke voorwerpen, die dienen tot het openbaren van gedachten of gevoelens, tenzij daardoor de veiligheid van het verkeer op de weg in gevaar kan worden gebracht dan wel de bruikbaarheid en/of de instandhouding van de weg kan worden belemmerd. Onder het openbaren van gedachten of gevoelens valt niet het maken van handelsreclame.

Artikel 15

  • Het is verboden:

  • a.

    op het onverharde gedeelte van een weg over een langere periode dan twee achtereenvolgende dagen eenzelfde standplaats in te nemen met voertuigen en dergelijke;

  • b.

    een weg als werkplaats te gebruiken, danwel tot enig ander doel, niet overeenkomstig zijn bestemming.

Artikel 16

  • Het is verboden:

  • a.

    tussen een weg en een andere weg, ook wanneer op deze weg deze verordening niet van toepassing is, een verbinding tot stand te brengen, te hebben of een bestaande verbinding te wijzigen;

  • b.

    naar een weg uit te wegen;

  • c.

    naar een weg een uitweg te maken of te hebben of een bestaande uitweg te wijzigen;

  • d.

    het gebruik, dat in verband met de aard van het uitwegende terrein van een bestaande uitweg wordt gemaakt, te verzwaren;

  • e.

    van een weg, een uitweg daarop of enige andere verbinding daarmede, gebruik te maken tot het plaatsen, uitbreiden, laten staan of exploiteren van benzine- en andere pompen, lucht- en watermantels en soortgelijke toestellen en het daarvoor oprichten, uitbreiden of laten staan van bedieningsgebouwen.

Artikel 17

  • Het is verboden langs een weg:

  • a.

    korven of kasten met bijen te plaatsen of te laten staan op minder dan 20 m afstand van de kant van het door de weggebruikers benutte gedeelte, tenzij ter beoordeling van het bestuursorgaan afdoende maatregelen zijn getroffen, dat het verkeer hiervan geen hinder ondervindt;

  • b.

    behoudens enig bestaand wettelijk voorschrift afrasteringen van prikkeldraad of schrikdraad aan te brengen of te hebben op minder dan 0,75 m afstand van de kant van de door de weggebruikers benutte gedeelten van de weg;

  • c.

    melkbussen, vuilnisemmers, -zakken of -containers, grof vuil of verpakt vuil zodanig te plaatsen of te laten staan, dat daardoor de veiligheid van het verkeer op de weg in gevaar kan worden gebracht;

  • d.

    binnen een afstand van 25 m uit de weg voertuigen, kramen, tenten, kiosken en dergelijke te plaatsen, aan te brengen of te hebben voor het leveren van waren aan verkeersdeelnemers;

  • e.

    dieren los te laten lopen op langs de weg gelegen terreinen, die niet deugdelijk zijn afgescheiden van de weg.

Artikel 18

Het is verboden bij het graven of schoonmaken van bermsloten en andere watergangen uitgehaalde specie op een weg anders dan op de uiterste van de rijbaan afgekeerde zijde van de berm op te zetten en na afloop van een door het bestuursorgaan te stellen termijn de opgezette specie op de berm te laten.

Artikel 19

Het is, voor zover zulks niet reeds bij of krachtens de Wegenverkeerswet wordt strafbaar gesteld, verboden buiten een weg verlichting en opvallende voorwerpen zodanig aan te brengen of te hebben, dat daardoor de veiligheid van het verkeer op de weg in gevaar kan worden gebracht.

Artikel 20

  • Het is verboden voertuigen, werken, voorwerpen, stoffen en materialen, uitgezonderd beplanting, wallen en bouwwerken, langs een weg te hebben tot een grotere hoogte dan 0,50 m boven de as van de weg, alsmede langs een weg een bouwwerk op te richten, uit te breiden, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te veranderen, wanneer daardoor:

  • a.

    indien het een categorie 1 weg betreft, het vrije uitzicht daarop wordt belemmerd van enig punt in de as van die weg af tot op een afstand van ten minste 700 m langs de aslijn van die weg gemeten;

  • b.

    indien het een categorie 2 weg betreft, het vrije uitzicht daarop wordt belemmerd van enig punt in de as van die weg af tot op een afstand van ten minste 500 m langs de aslijn van die weg gemeten;

  • c.

    indien het een categorie 3 weg betreft, het vrije uitzicht daarop wordt belemmerd van enig punt in de as van die weg af tot op een afstand van ten minste 350 m langs de aslijn van die weg gemeten;

  • d.

    het vrije uitzicht op twee of meer elkaar kruisende of op elkaar aansluitende wegen wordt belemmerd tot op een afstand als hierna is aangegeven:

    • 1e.

      langs de as van een categorie 1 weg wordt 250 m gemeten en langs de as van de kruisende of aansluitende weg, gerekend vanaf de kant van de aansluitende rijbaan van de categorie 1 weg, 5 m;

        bij een kruising of een aansluiting van twee categorie 1 wegen of een categorie 1 weg met een weg onder beheer van het rijk gelden dezelfde afstanden, met dien verstande, dat de grootste afstand wordt aangehouden voor de weg, waarop het verkeer voorrang heeft;

    • 2e.

      langs de as van een categorie 2 weg wordt 150 m gemeten en langs de as van de kruisende of aansluitende weg, gerekend vanaf de kant van de aansluitende rijbaan van de categorie 2 weg, 5 m;

        bij een kruising of een aansluiting van twee categorie 2 wegen of een categorie 2 weg met een weg onder beheer van het rijk dan wel met een categorie 1 weg, gelden dezelfde afstanden, met dien verstande, dat de grootste afstand wordt aangehouden voor de weg, waarop het verkeer voorrang heeft;

    • 3e.

      langs de as van een categorie 3 weg wordt 100 m gemeten en langs de as van de kruisende of aansluitende weg, gerekend vanaf de kant van de aansluitende rijbaan van de categorie 3 weg, 5 m;

        bij een kruising of een aansluiting van twee categorie 3 wegen of een categorie 3 weg met een weg onder beheer van het rijk of een categorie 3 weg met een categorie 1 of 2 weg, gelden dezelfde afstanden, met dien verstande, dat de grootste afstand wordt aangehouden voor de weg, waarop het verkeer voorrang heeft;

    • 4e.

      ingeval langs een categorie 1, 2 of 3 weg een fietspad aanwezig is, wordt langs de as van het fietspad, vanuit het midden van de oversteek, 75 m gemeten en dient de afstand van 5 m langs de as van de kruisende of aansluitende weg te worden gemeten vanaf de van de rijbaan van de voorrangsweg afgekeerde kant van de oversteekplaats.

Artikel 21

Het bepaalde in artikel 20 is van overeenkomstige toepassing op beplanting en wallen, die een grotere hoogte dan 0,50 m hebben of kunnen bereiken, indien en voor zover deze door gedeputeerde staten in een aan de rechthebbende ten aanzien van de grond gerichte aanschrijving zijn vermeld.

Artikel 22.

[Vervallen]

Ontheffingen en beroep 

Artikel 23 

  • 1.

    Het bestuursorgaan kan van de verbodsbepalingen, gesteld in de artikelen 6, eerste lid, 8, eerste lid, 9, 10, eerste lid, 12, 14, eerste lid, 15, 16 en 17, onder d, schriftelijk ontheffing verlenen.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen van de verbodsbepalingen, gesteld in de artikelen 20 en 21 schriftelijk ontheffing verlenen.

  • 3.

    Aan een ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze mogen alleen betrekking hebben op het belang en de veiligheid van het verkeer of de bruikbaarheid en de instandhouding van de weg.

Artikel 24

  • 1.

    Een ontheffing kan, indien dit in het belang en de veiligheid van het verkeer of voor de bruikbaarheid en de instandhouding van de weg gewenst is, worden gewijzigd en/of aangevuld, dan wel ingetrokken.

  • 2.

    Een ontheffing kan tevens worden ingetrokken indien:

    • a.

      de ontheffing is verleend tengevolge van het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens;

    • b.

      de aan een ontheffing verbonden voorschriften en/of beperkingen niet of niet behoorlijk worden nageleefd;

    • c.

      gedurende een aaneengesloten periode van meer dan drie jaren van de ontheffing geen gebruik is gemaakt.

Artikel 24a.

[Vervallen.]

Artikel 25.

Voor de aanvrager of de houder van een ontheffing staat, tegen een besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente, als bedoeld in de artikelen 23 en 24, binnen zes weken na bekendmaking van het besluit, beroep open op gedeputeerde staten.

Schadevergoeding

Artikel 26

Indien de aanvrager of de houder van een ontheffing van de verbodsbepalingen van de artikelen 20 en 21 tengevolge van een besluit van gedeputeerde staten, als bedoeld in de artikelen 23, tweede lid en 24 schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende op andere wijze is verzekerd, kennen gedeputeerde staten hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 27

De aanvraag om schadevergoeding moet binnen twaalf weken nadat een besluit als bedoeld in de artikelen 23, tweede lid en 24 onherroepelijk is geworden schriftelijk worden ingediend bij gedeputeerde staten.

Artikel 28.

[Vervallen.]

Artikel 29

  • 1.

    Tenzij gedeputeerde staten besluiten de aanvraag niet te behandelen, winnen zij, alvorens op de aanvraag te beslissen, het advies in van een schadebeoordelingscommissie die bestaat uit ten minste drie door hen aan te wijzen deskundigen.

  • 2.

    De schadebeoordelingscommissie stelt de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze mondeling naar voren te brengen. Hij kan zich daarbij voor eigen rekening door één of meer deskundigen laten bijstaan.

  • 3.

    De schadebeoordelingscommissie brengt haar advies binnen de daarvoor te stellen termijn aan gedeputeerde staten uit.

Artikel 30

Gedeputeerde staten beslissen binnen 12 weken na de datum waarop het advies van de schadebeoordelingscommissie bij hen is ingekomen.

Artikel 31.

[Vervallen.]

Artikel 32

Binnen acht weken nadat het besluit als bedoeld in artikel 30 onherroepelijk is geworden, wordt het eventueel vastgestelde bedrag van de schadevergoeding aan de aanvrager uitgekeerd.

Strafbepalingen

Artikel 33

Overtreding van het bepaalde in deze verordening of niet-naleving van één of meer van de aan een ontheffing verbonden voorschriften of beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 34

  • Met het opsporen van strafbare feiten, als bedoeld in artikel 33 zijn, behalve de personen, genoemd in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast:

  • a.

    de door gedeputeerde staten aangewezen ambtenaren;

  • b.

    voor wat betreft de wegen, bedoeld in artikel 16 van de Wegenwet, de door burgemeester en wethouders

  • c.

    van de desbetreffende gemeenten aangewezen ambtenaren.

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 35

De Algemene termijnenwet is op termijnen, gesteld in deze verordening van toepassing.

Artikel 36

De ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening geldende ontheffingen en besluiten met betrekking tot onderwerpen, waarin thans door deze verordening wordt voorzien, blijven van kracht.

Artikel 37

Voor bouwwerken, beplantingen, wallen, werken en voorwerpen, alsmede voor handelingen, die ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig aanwezig waren, respectievelijk geschiedden, worden de door deze verordening vereiste ontheffingen geacht te zijn verleend.

Artikel 38

Gedeputeerde staten zijn bevoegd nadere voorschriften te geven en maatregelen te treffen, die in verband met de inwerkingtreding van deze verordening nodig mochten blijken.

Artikel 39

  • 1.

    Het Provinciaal wegenreglement Overijssel, vastgesteld bij het besluit van provinciale staten van 3 juli 1963, nr. 14 en goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 20 september 1963, nr. 26, zoals dit sedertdien is gewijzigd, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op een nader door gedeputeerde staten te bepalen en in het provinciaal blad bekend te maken datum.