Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Harderwijk

Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2014

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHarderwijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2014
CiteertitelVerordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2014
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening is vervangen door de VERORDENING RECHTSPOSITIE WETHOUDERS, RAADS- EN COMMISSIELEDEN, HARDERWIJK 2014.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 44, lid 2
  2. Gemeentewet, art. 44, lid 3
  3. Gemeentewet, art. 95
  4. Gemeentewet, art. 96
  5. Gemeentewet, art. 97
  6. Gemeentewet, art. 98
  7. Gemeentewet, art. 99
  8. Gemeentewet, art. 147
  9. Rechtspositiebesluit wethouders
  10. Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-201401-07-2014intrekking

18-12-2014

Elektronisch gemeenteblad, 31-12-2014

B14.003999
09-06-201427-03-201401-07-2014nieuwe regeling

15-05-2014

Elektronisch gemeenteblad, 30-05-2014

B14.001413

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2014

De raad van de gemeente Harderwijk,

 

gelet op de artikelen 44, tweede en derde lid, 95 tot en met 99 en 147 van de Gemeentewet,

gelet op het Rechtspositiebesluit wethouders en het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

VERORDENING RECHTSPOSITIE WETHOUDERS, RAADS- EN COMMISSIELEDEN 2014

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    commissie: een commissie als bedoeld in hoofdstuk V van de Gemeentewet;

  • b.

    Rechtspositiebesluit wethouders: het Koninklijk Besluit van 22 maart 1994, Stb. 243;

  • c.

    Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden: het Koninklijk Besluit van 22 maart 1994, Stb. 244;

  • d.

    Regeling rechtspositie wethouders: de ministeriële regeling van 20 februari 2001, Stcrt. 41 als bedoeld in artikel 23 van het Rechtspositiebesluit wethouders;

  • e.

    Verplaatsingskostenregeling 1989: het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 20 oktober 1989, nr. AB87/74/U6DGMP/AV/FAR, Stcrt. 212;

  • f.

    Reisregeling binnenland: het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 16 maart 1993, nr. AB93/U280, Stcrt. 56;

  • g.

    Reisregeling buitenland: het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 12 september 1994, nr. AD94/U1011, Stcrt. 181;

  • h.

    raadslid: lid van de gemeenteraad;

  • i.

    griffier: de griffier, bedoeld in artikel 107 van de Gemeentewet;

  • j.

    gemeentesecretaris: de secretaris, bedoeld in artikel 102 van de Gemeentewet.

Hoofdstuk II Voorzieningen voor raadsleden

Artikel 2 Vergoeding voor de werkzaamheden

De vergoeding voor de werkzaamheden bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, is gelijk aan de maximale vergoeding zoals door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de voor Harderwijk geldende grootteklasse is vastgesteld.

Artikel 2a Vergoeding voor fractievoorzitters

Naast de vergoeding voor de werkzaamheden, ontvangen fractievoorzitters voor de duur van hun voorzitterschap per jaar een toelage gelijk aan 1,2% van de vergoeding in artikel 2 op jaarbasis en een toelage gelijk aan 0,4% van de vergoeding in artikel 2 op jaarbasis voor elk lid dat de fractie buiten de fractievoorzitter telt. De toelagen tezamen bedragen ten hoogste 6,4% van de vergoeding in artikel 2 op jaarbasis. Voor de toepassing stelt de burgemeester vast:

  • a.

    hoeveel leden een fractie telt;

  • b.

    de duur van het fractievoorzitterschap.

Artikel 2b Vergoeding voor raadsleden die deel uitmaken van een onderzoekscommissie

Ten aanzien van een lid van de raad dat lid is van een onderzoekscommissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet, voor de duur van het lidmaatschap van de commissie dan wel de duur van de activiteiten per jaar een toelage ontvangt van 5% van de vergoeding in artikel 2 voor de werkzaamheden op jaarbasis.

Voor de toepassing stelt de burgemeester de duur van het lidmaatschap van de commissie dan wel de duur van de activiteiten vast.

Artikel 3 Onkostenvergoeding

  • 1.

    De vergoeding voor aan de uitoefening van het raadslidmaatschap verbonden kosten, is gelijk aan de maximale vergoeding zoals door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de voor Harderwijk geldende grootteklasse is vastgesteld in tabel II van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.

  • 2.

    Ten aanzien van een raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt, is in afwijking van het eerste lid de onkostenvergoeding gelijk aan de maximale vergoeding zoals door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de voor Harderwijk geldende grootteklasse is vastgesteld in tabel III van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.

Artikel 4 Berekening en betaling vaste vergoedingen

  • 1.

    Hij die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar raadslid is geweest ontvangt de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij in dat jaar raadslid is geweest.

  • 2.

    De betaling van de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, geschiedt in maandelijkse termijnen.

Artikel 5 Reiskosten

  • 1.

    Aan het raadslid of een lid van een commissie worden de, ten behoeve van de gemeente gemaakte kosten, in verband met reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur vergoed.

  • 2.

    De vergoeding betreft:

    • a.

      bij gebruik van openbare middelen van vervoer: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten;

    • b.

      bij gebruik van een eigen vervoermiddel: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, onderdeel b, van de Regeling rechtspositie wethouders;

Artikel 6 Buitenlandse excursie of reis

  • 1.

    De gemeenteraad kan leden of een commissie uit de gemeenteraad toestemming verlenen voor een excursie of reis naar het buitenland. De gemeenteraad kan aan de toestemming voorwaarden verbinden.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde excursie of reis wordt door of vanwege de gemeente georganiseerd. De in redelijkheid gemaakte reiskosten komen voor rekening van de gemeente.

Artikel 7 Verblijfkosten

De in redelijkheid noodzakelijk gemaakte verblijfskosten ter zake van reizen buiten het grondgebied van de gemeente worden aan het raadslid vergoed.

Artikel 8 Cursus, congres, seminar of symposium.

  • 1.

    De kosten van deelname van een raadslid aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het gemeentelijk belang door of namens de gemeente worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de gemeente.

  • 2.

    Voor deelname aan een cursus, congres, seminar, of symposium dat niet door of namens de gemeente wordt aangeboden of verzorgd, wordt jaarlijks het beschikbare bedrag voor het volgen van cursussen of congressen overgemaakt aan de desbetreffende fracties. (Verordening fractie-ondersteuning.)

Artikel 9 Computervoorziening / Digitalisatie

  • 1.

    Aan alle raadsleden, (+ per fractie 1) wordt een tablet in bruikleen ter beschikking ten laste van de gemeente voor de uitoefening van raadswerkzaamheden.

  • 2.

    Voor zover er sprake is van een belastingheffing vanwege de ter beschikking gestelde tablet neemt de gemeente deze belasting voor zijn rekening.

  • 3.

    Het raadslid ondertekent voor de bruikleen een bruikleenovereenkomst met de gemeente, waarbij uitgangspunt is dat de tablet voor 90% wordt gebruikt voor het raadswerk.

  • 4.

    Elke fractievoorzitter ondertekent voor de bruikleen ten behoeve van de fractie een bruikleenovereenkomst met de gemeente, waarbij uitgangspunt is dat de tablet voor 90% wordt gebruikt voor het raadswerk.

  • 5

    De gemeente stelt het model van de bruikleenovereenkomst vast.

Artikel 10 Fietsregeling

  • 1.

    Het raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4 aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt kan deelnemen aan de fietsregeling als bedoeld in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Naar keuze van het raadslid wordt de raadsvergoeding dan wel vaste onkostenvergoeding verminderd met de vergoeding voor de fiets als bedoeld in de Uitvoeringsregeling.

  • 2.

    Gelet op het bepaalde in artikel 99 van de Gemeentewet bestaat geen aanspraak op enige vergoeding van de gemeente.

Artikel 11 Verlaging vergoeding werkzaamheden bij arbeidsongeschiktheid

De vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, kan op verzoek van een raadslid worden verlaagd in het geval hij een uitkering ontvangt in verband met gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.

Artikel 12 Compensatie korting werkloosheidsuitkering

  • 1.

    In het geval een raadslid een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt en de na toepassing van artikel 20 van die wet ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het raadslidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het raadslid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de gemeente verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.

  • 2.

    In het geval dat een raadslid een uitkering op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel ontvangt en de na toepassing van artikel 6, vierde lid, van dat besluit ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het raadslidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het raadslid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de gemeente verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.

Artikel 13 Vergoeding voor waarneming voorzitterschap van de gemeenteraad

  • 1.

    Een raadslid dat op grond van artikel 77 van de Gemeentewet meer dan 30 dagen onafgebroken het voorzitterschap van de gemeenteraad waarneemt, ontvangt voor die waarneming een toeslag van 8% van de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden over de tijd van de waarneming.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de onkostenvergoeding, bedoeld in artikel 3

Artikel 13a Ziektekostenvoorziening

  • 1.

    De tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 11 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden bedraagt het door de minister van Binnenlandse Zaken voor een kalenderjaar vastgesteld bedrag.

  • 2.

    In het geval een raadslid gedurende een gedeelte van het kalenderjaar lid van de raad is geweest ontvangt hij de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij in dat jaar raadslid is geweest.

  • 3.

    De betaling van de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, geschiedt in maandelijkse termijnen.

Artikel 13b Voorzieningen bij tijdelijk ontslag wegens zwangerschap en bevalling of ziekte

  • 1.

    De artikelen 2 tot en met 4, 9 en 10 tot en met 13 blijven van toepassing op het raadslid aan wie ingevolge artikel X 10 van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, met dien verstande dat de onkostenvergoeding die dit raadslid op grond van artikel 3, eerste of tweede lid, ontvangt de helft bedraagt van het bedrag dat op grond van die bepalingen van toepassing is.

  • 2.

    De artikelen 1 tot en met 7, 9, en 11 tot en met 13 van deze verordening zijn van toepassing op raadsleden die tijdelijk worden benoemd ter vervanging van een raadslid dat ingevolge artikel X 10 van de Kieswet tijdelijk ontslag heeft verkregen wegens zwangerschap en bevalling of ziekte.

Hoofdstuk III Voorzieningen voor wethouders

Artikel 14 Onkostenvergoeding

De vergoeding voor aan de uitoefening van het wethouderschap verbonden kosten is gelijk aan de maximale vergoeding zoals door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de voor Harderwijk geldende grootteklasse is vastgesteld in artikel 25 van het Rechtspositiebesluit wethouders.

Artikel 15 Reiskosten woon-werkverkeer

De wethouder wordt voor het reizen tussen zijn woning en zijn plaats van tewerkstelling een tegemoetkoming in de kosten van het reizen verleend overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van de Regeling rechtspositiebesluit wethouders.

Artikel 16 Zakelijke reiskosten

  • 1.

    Aan de wethouder wordt naast de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 15 vergoeding verleend voor reiskosten ter zake van andere dan de in artikel 15 bedoelde reizen ten behoeve van de gemeente gemaakt.

    De vergoeding betreft:

    • a.

      bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de reiskosten;

    • b.

      bij gebruik van een eigen personenauto: de vergoeding als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van de Regeling rechtspositie wethouders;

    • c.

      een vergoeding van noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte verblijfkosten.

  • 2.

    Op aanvraag worden de reiskosten voor de zakelijke reizen van de wethouder gesaldeerd overeenkomstig de regeling voor gemeentelijk personeel. Indien geen regeling als bedoeld in de eerste volzin is vastgesteld vindt op aanvraag saldering van de reiskosten voor de zakelijke reizen van de wethouder plaats overeenkomstig artikel 4a van de Reisregeling binnenland, artikel 2a van de Reisregeling buitenland en artikel 13a van de krachtens het Verplaatsingskostenbesluit 1989 vastgestelde Verplaatsingskostenregeling 1989.

Artikel 17 Verblijfkosten

(vervallen; zie 16, lid 1 sub c.)

Artikel 18 Buitenlandse dienstreis

  • 1.

    Indien de wethouder in het gemeentelijk belang een reis buiten Nederland maakt worden de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reis- en verblijfkosten vergoed.

  • 2.

    Voor een reis in het gemeentelijk belang buiten Nederland, niet zijnde een reis naar een Europese instelling, is vooraf toestemming van het college vereist. De gemeenteraad kan aan deze toestemming voorwaarden verbinden.

Artikel 19 Cursus, congres, seminar of symposium

  • 1.

    De kosten van deelname van een wethouder aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het gemeentelijk belang door of namens de gemeente worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de gemeente.

  • 2.

    Voor deelname aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de gemeente wordt aangeboden of verzorgd kan een wethouder de kosten via het Opleidingsbudget declareren.

  • 3.

    De afdeling Financiën en Control zorgt ervoor dat het beschikbare bedrag per wethouder, voor het volgen van cursussen en congressen, wordt toegevoegd aan het Opleidingsbudget. Het beschikbare budget wordt jaarlijks conform de consumentenprijsindex geldend voor de maand september van het voorafgaande jaar herzien.

Artikel 20 Computervoorziening / Digitalisatie

  • 1.

    Een wethouder krijgt gedurende zijn aanstelling een tablet ter beschikking.

  • 2.

    De wethouder moet hiervoor een gebruikersovereenkomst ondertekenen.

  • 3.

    Gemeente Harderwijk is bevoegd zonder enige opzeggingstermijn van de wethouder teruggave van de tablet te verlangen, indien deze van zijn functie wordt ontheven. Gebruiker zal in dat geval de tablet in de oorspronkelijke staat, behoudens slijtage door normaal gebruik retourneren aan Gemeente Harderwijk.

Artikel 21 Mobiele telefoon

  • 1.

    Op aanvraag wordt de wethouder voor de uitoefening van zijn ambt een mobiele telefoon in bruikleen ter beschikking gesteld die uitsluitend bestemd is voor zakelijk gebruik.

  • 2.

    De wethouder ondertekent daartoe een bruikleenovereenkomst.

Artikel 22 Fietsregeling

  • 1.

    De wethouder kan deelnemen aan de fietsregeling als bedoeld in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Naar keuze van de wethouder wordt de bezoldiging dan wel vaste onkostenvergoeding dan wel eindejaarsuitkering verminderd met de vergoeding voor de fiets als bedoeld in de Uitvoeringsregeling.

  • 2.

    Gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Gemeentewet bestaat geen aanspraak op enige vergoeding van de gemeente.

Artikel 23 Reis- en pensionkosten en verhuiskosten bij benoeming.

  • 1.

    De wethouder die bij benoeming nog niet over woonruimte in de gemeente beschikt heeft ten laste van de gemeente aanspraak op vergoeding van:

    • a.

      reis- en pensionkosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 van de ministeriele regeling als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders;

    • b.

      verhuiskosten in verband met de benoeming als wethouder overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders.

  • 2.

    Indien de raad de ontheffing van het ingezetenenschap van de wethouder verlengt, zoals bedoeld in artikel 36a, tweede lid van de Gemeentewet, kan de wethouder anderhalf jaar na zijn benoeming geen aanspraak meer maken op de onder het eerste lid genoemde vergoedingen.

Hoofdstuk IV Voorzieningen voor commissieleden

Artikel 24 Vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen

  • 1.

    De vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van een commissie en haar subcommissies bedoeld in artikel 14 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden is gelijk aan het door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de voor Harderwijk geldende grootteklasse vastgestelde maximum.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degene die als lid van een commissie een vaste vergoeding voor de werkzaamheden als bedoeld in artikel 96 van de Gemeentewet ontvangt.

  • 3.

    Geen vergoeding ontvangt degene die zitting heeft in een commissie

    • a.

      als raadslid of wethouder; uit hoofde van dan wel als rechtstreeks uitvloeisel van een ambtelijke of bestuurlijke hoedanigheid dan wel van een functie bij een instelling die grotendeels van overheidswege wordt gesubsidieerd;

    • b.

      als vertegenwoordiger van een belanghebbende instelling, organisatie of groepering, tenzij zijn lidmaatschap van de commissie tevens in belangrijke mate het gemeentelijk belang dient.

  • 4.

    De Raad kan in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een hogere vergoeding vaststellen ten aanzien van

    • a.

      een lid van een commissie die op grond van zijn bijzondere beroepsmatige deskundigheid op het taakgebied van de commissie voor deelname aan haar werkzaamheden is aangetrokken, en

    • b.

      een lid van een commissie ten aanzien waarvan de vergoeding niet geacht kan worden in een redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van zijn taak en de omvang van de door hem te verrichten arbeid.

Hoofdstuk V De procedure van declaratie

Artikel 25 Betaling van kosten

Betaling van kosten op grond van deze verordening vindt plaats door

  • a.

    betaling uit eigen middelen; of

  • b.

    rechtstreekse toezending van de factuur aan de gemeente.

Artikel 26 Declaratie van vooruit betaalde kosten

  • 1.

    Voor de vergoeding van de kosten, bedoeld in de artikelen 5, 6, 7,16, 18 en 23 wordt gebruik gemaakt van een declaratieformulier, indien deze kosten uit eigen middelen vooruit zijn betaald.

  • 2.

    Het declaratieformulier wordt volledig ingevuld en ondertekend. Het raadslid, onderscheidenlijk de wethouder of het commissielid dient het declaratieformulier binnen 2 maanden bij een daartoe aangewezen ambtenaar in, onder bijvoeging van de originele bewijsstukken.

Artikel 27 Rechtstreekse facturering bij de gemeente

  • 1.

    De vergoeding van kosten, bedoeld in de artikelen 16, 18 en 23 kan plaatsvinden door rechtstreekse toezending van de door het raadslid, onderscheidenlijk de wethouder voor akkoord ondertekende factuur aan de gemeente.

  • 2.

    Verantwoording van deze wijze van vergoeding vindt plaats door een begeleidingsformulier/brief, volledig in te vullen en te ondertekenen.

  • 3.

    Het raadslid, onderscheidenlijk de wethouder dient een begeleidingsformulier/brief en de factuur binnen 2 maanden in bij de griffier, onderscheidenlijk de gemeentesecretaris of de door hem aangewezen ambtenaar.

Hoofdstuk Vl Citeertitel en inwerkingtreding

Artikel 28 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2014’ en treedt 10 dagen na publicatie met terugwerkende kracht tot en met 27 maart 2014 in werking.

  • 2.

    Op dat tijdstip vervalt de Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2013’, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 25 maart 2013

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente

Harderwijk in zijn openbare vergadering van

15 mei 2014, onder nummer B14.001413

de heer H.J. van Schaik de heer H.R. Lanning

voorzitter raadsgriffier

Toelichting  

ALGEMEEN

 

Wettelijke regelingen

De regeling van de rechtspositie van wethouders, raadsleden en leden van gemeentelijke commissies vindt op drie of vier niveaus plaats, te weten bij wet, AMvB, ministeriële regeling (alleen wethouders) en gemeentelijke verordening. Wettelijk is voor wethouders in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) de uitkering na aftreden en het pensioen geregeld. In de Gemeentewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van wethouders, raads- en commissieleden moet worden geregeld bij AMvB. Daartoe zijn tot stand gekomen het Rechtspositiebesluit wethouders en het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden. Enkele vergoedingen voor wethouders, die gelijk zijn aan die voor rijksambtenaren, maar voor hen voorheen in verschillende regelingen waren opgenomen waarnaar in het verleden werd verwezen, zijn om pragmatische redenen sinds 1 januari 2004 opgenomen in een ministeriële regeling, de ‘Regeling rechtspositie wethouders’. In deze wetten en nadere regelgeving zijn alle voor de rechtspositie van belang zijnde onderwerpen geregeld. Een aantal voorzieningen, zoals de hoogte van de bezoldiging en de verschillende onkostenvergoedingen, is in beide rechtspositiebesluiten overwegend geregeld in dwingende bepalingen.

 

 

Hoofdlijnen gemeentelijke verordening

In de verordening zijn bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van wethouders, raadsleden en leden van gemeentelijke commissies. De grondslag hiervoor is te vinden in de Gemeentewet en genoemde rechtspositiebesluiten. Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend genieten de wethouders als zodanig geen inkomsten, in welke vorm dan ook, ten laste van de gemeente (artikel 44 van de Gemeentewet). Dit betekent dat de rechtspositionele aanspraken voor zittende wethouders uitsluitend te vinden zijn in respectievelijk de Gemeentewet, het Rechtspositiebesluit wethouders, de Regeling rechtspositie wethouders en de plaatselijke Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden. Gewezen wethouders ontlenen hun aanspraak op een ontslaguitkering en pensioen aan de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.

Een soortgelijke bepaling als artikel 44 is voor raads- en commissieleden opgenomen in artikel 99 van de Gemeentewet. Het tweede lid van die bepaling voegt daaraan toe dat bij gemeentelijke verordening aan raads- en commissieleden voordelen, anders dan in de vorm van vergoeding en tegemoetkomingen, mogen worden toegekend. Daarvoor is wel de goedkeuring van gedeputeerde staten vereist.

De rechtspositionele aanspraken voor raads- en commissieleden zijn dan ook uitsluitend te vinden in respectievelijk de Gemeentewet, het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden en de plaatselijke Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden.

 

 

De verordening bevat bepalingen inzake:

  • de beloning voor de werkzaamheden van raads- en commissieleden (artikelen 2 en 24), waarbij is op te merken dat voor wethouders niets is opgenomen omdat hun bezoldiging uitputtend is geregeld in het Rechtspositiebesluit wethouders;

  • een vaste algemene onkostenvergoeding voor wethouders en raadsleden (artikelen 3 en 14);

  • reis- en verblijfkosten van wethouders, raadsleden, waarbij voor wethouders een onderscheid is gemaakt tussen woon-werkverkeer en zakelijke reizen (artikelen 5, 6, 15 t/m 18);

  • reis- en pensionkosten en verhuiskosten van de bij benoeming verhuisplichtige wethouder (artikel 23);

  • digitale voorzieningen voor raadsleden en wethouders (artikelen 9 en 20) en faciliteiten in de vorm van deelname van wethouders en raadsleden aan cursussen, congressen e.d. (artikelen 8 en 19);

  • mobiele telefoon voor wethouders (artikel 21);

  • een aantal secundaire voorzieningen voor raadsleden en wethouders zoals de spaarloonregeling of levensloopregeling (artikelen 10 en 22);

  • de procedure van declareren (artikelen 25 t/m 27).

 

De arbeidsverhouding van de wethouder en het raadslid

Raadsleden zijn niet in dienstbetrekking bij de gemeente. De gemeente is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij voor zover het betreft het raadslidmaatschap niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet, Ziektewet en WIA. Raadsleden worden ook niet aangemerkt als werknemer in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet geen recht op vergoeding door de gemeente van de over de raadsvergoeding verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering. Eigen voorzieningen zijn er op die onderdelen getroffen in het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden en in onderhavige verordening. Omdat er geen dienstbetrekking met de gemeente is vallen raadsleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten getoetst aan de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kan een raadslid opteren voor de loonbelasting door te kiezen voor het fictief werknemerschap (zie hieronder).

 

Wethouders zijn sinds de dualisering van het gemeentebestuur ingevolge de Ambtenarenwet als benoemde bestuurders in openbare dienst aangesteld en vallen onder de werking van die wet. Echter de bepalingen over het materiële ambtenarenrecht uit de Ambtenarenwet zijn niet van toepassing op wethouders. Hun rechtspositie wordt, zoals hiervoor is aangegeven, beheerst door specifieke wet- en regelgeving. De aanstelling in openbare dienst houdt voor de toepassing van de fiscale wetgeving in dat sprake is van een arbeidsverhouding die als dienstbetrekking wordt aangemerkt. Dit betekent dat wethouders direct onder de werking van de Wet op de loonbelasting vallen. Er is sinds de dualisering van het gemeentebestuur derhalve geen mogelijkheid meer om wel of niet voor de loonbelasting te opteren. Wethouders vallen niet onder de werking van de Ziektewet, Werkloosheidswet en WIA. Evenmin geldt voor hen de pensioenvoorziening bij het ABP. Wachtgeld na aftreden en ouderdoms- en nabestaandenpensioen zijn voor wethouders geregeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Wethouders zijn werknemers in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet recht op vergoeding door de gemeente van de over hun bezoldiging verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering.

 

De loon- en inkomstenbelasting

Opting in regeling

Raadsleden kunnen opteren voor de loonbelasting. Het raadslid kan met de gemeente overeenkomen dat deze loonheffing inhoudt. Dat wordt de “opting in regeling” genoemd. De administratie van de gemeente is zodanig ingericht dat wordt voldaan aan de daaraan gestelde wettelijke eisen. In een gezamenlijke verklaring melden de gemeente en het raadslid aan de Belastingdienst dat wordt geopteerd voor de loonbelasting. Als gezamenlijk wordt gekozen voor het loonbelastingsysteem dan draagt de gemeente de ingehouden loonheffing af aan de Belastingdienst. Omdat een raadslid geen werknemer in de formele zin van het woord is, valt hij zoals gezegd vanwege het raadslidmaatschap niet onder de sociale zekerheidswetgeving. Om die reden worden over de raadsvergoeding ook geen premies sociale zekerheid ingehouden.

De inkomsten worden als loon belast in box 1. Het raadslid hoeft in dat geval geen administratie bij te houden. Kosten die worden gemaakt kunnen niet worden afgetrokken. Wel kan de gemeente onder voorwaarden bepaalde vergoedingen onbelast verstrekken en bepaalde faciliteiten onbelast in bruikleen beschikbaar stellen. Genoemd kunnen worden de vergoeding van reis- en verblijfkosten en de zakelijke deelname aan cursussen en congressen. Er zijn ook vergoedingen die niet belastingvrij kunnen worden verstrekt. Deze vergoedingen worden gebruteerd toegekend waardoor na inhouding van de loonheffing de netto bedoelde vergoeding resteert. Het meest duidelijke voorbeeld is de onkostenvergoeding, die aan raadsleden die gekozen hebben voor ‘opting-in’ als een bruto bedrag wordt verstrekt. Raadsleden die gekozen hebben voor de standaard regeling ontvangen een lager bedrag dat vergelijkbaar is met het netto resultaat van de bruto vergoeding. Raadsleden kunnen ook deelnemen aan de spaarloonregeling of de levensloopregeling en de fietsregeling.

 

Fiscale standaardpositie

Als niet voor de loonbelasting wordt geopteerd dan geldt voor het raadslid dat hij voor de Wet inkomstenbelasting 2001 resultaat uit een werkzaamheid geniet. In dat geval is het winstsysteem van toepassing. Betrokkene moet dan alle ontvangsten verantwoorden als winst en kan de gemaakte kosten daarop in mindering brengen. Zij kunnen niet deelnemen aan de spaarloonregeling.

 

Betrokkenen kunnen bij de aangifte inkomstenbelasting hun werkelijke beroepskosten, met inachtneming van een aantal wettelijke beperkingen en normeringen, in mindering brengen op hun belastbaar inkomen (belastbare resultaat). De gemeente dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen op grond van deze verordening aan de Belastingdienst te melden middels een opgave IB47. Verstrekkingen moeten naar de waarde in het economische verkeer worden opgegeven. Het daadwerkelijk zakelijk gebruik leidt dan tot aftrek. Ook voor de hoogte van de vaste kostenvergoeding maakt het verschil uit of het raadslid wel of niet heeft geopteerd voor de loonbelasting (zie daarvoor hieronder de toelichting op artikel 3).

 

Eénmalige keuze per zittingsperiode

Zoals hierboven naar voren is gekomen kan de keuze om al of niet te opteren voor de loonbelasting voor het raadslid ingrijpende gevolgen hebben. De beslissing om voor de loonbelasting te opteren kan eenmaal per zittingsperiode worden gemaakt en geldt in beginsel voor de (resterende) zittingsperiode. Wel kan betrokkene als spijtoptant terugkomen op deze beslissing voor de resterende periode. Opteren voor de loonbelasting hoeft niet bij aanvang van de zittingsperiode te gebeuren maar kan ook gedurende de zittingsperiode voor de resterende periode.

 

De vergoedingssystematiek

Voor de uitoefening van het politieke ambt moeten bestuurders niet het eigen inkomen hoeven aan te spreken. Een adequate vergoedingssystematiek is daarom van belang. Waar er functionele uitgaven zijn, verdient het aanbeveling terughoudend te zijn met een financieringswijze waarin de bestuurder deze uit eigen middelen vooruit betaalt en de gemeente ze terugbetaalt. Eigen middelen en publieke middelen moeten zoveel mogelijk gescheiden worden gehouden. Vanuit die overweging heeft het de voorkeur de kosten direct in rekening te brengen bij de gemeente. Aan de mogelijkheid om zo nodig declaraties in te dienen zal echter behoefte blijven bestaan. Als vergoedingssystematiek is gekozen voor de volgende wijze van redeneren:

- welke voorzieningen worden aangeboden door de organisatie (bedrijfsvoering en

bestuurskosten);

- welke voorzieningen zijn noodzakelijk voor de uitoefening van het ambt, maar zijn niet rechtstreeks aan te bieden door de organisatie;

- kan voor deze voorzieningen nog een onbelaste vergoeding worden aangeboden (indien de loonbelasting geldt);

- voor voorzieningen die niet onbelast aangeboden kunnen worden, kan een (bruto)

 vergoeding worden verstrekt.

 

Concreet betekent deze vergoedingssystematiek het volgende:

Voorzieningen die zijn ondergebracht in de bedrijfsvoering

- bruikleen van computer- en communicatieapparatuur;

- deelname aan cursussen en congressen e.d.

De zakelijke uitgaven hoeven niet te worden voorgeschoten door de wethouder of het raadslid maar worden direct door de gemeente voldaan en de voorzieningen worden om niet in bruikleen gegeven. Zij vallen derhalve buiten de vergoedingssfeer.

 

Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten maar onbelast kunnen worden vergoed

Voor een aantal zakelijke uitgaven, zoals reis- en verblijfkosten, blijft het systeem overeind dat de gedane zakelijke uitgaven de wethouder of het raadslid op basis van declaratie worden vergoed. Deze kunnen, als is voldaan aan de gestelde voorwaarden, onbelast worden vergoed.

 

Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten en niet onbelast kunnen worden vergoed

Voor een aantal andere beroepskosten wordt een vaste (bruto) kostenvergoeding verstrekt. In de toelichting op de artikelen 3 en 13 is aangegeven om welke beroepskosten het gaat.

 

Voor raadsleden die niet voor de loonbelasting hebben geopteerd geldt dezelfde systematiek maar zijn de fiscale gevolgen anders. Zij dienen alle vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer als opbrengst te verantwoorden. Omdat zij hun werkelijk gemaakte kosten fiscaal kunnen verrekenen worden hun vergoedingen niet gebruteerd toegekend.

 

Controle en verantwoording

Voor de bestuurlijke uitgaven is - net als voor de besteding van alle andere publieke middelen - transparantie van groot belang. Daartoe dienen enerzijds inzichtelijke regels en richtlijnen die voor het vergoedingen - en voorzieningenstelsel gelden en anderzijds een duidelijke verantwoording van het daadwerkelijk gebruik. Op deze wijze kan worden voorkomen dat er onnodige discussies plaatsvinden omtrent het gebruik van onkostenregelingen of voorzieningen door gemeentebestuurders en over de eventueel verschuldigde belasting.

Dat is ook in hun belang omdat zij hun functie moeten kunnen uitoefenen zonder te worden gehinderd door onzekerheden omtrent de financiering van de functionele uitgaven. Daartoe is vereist dat er een zodanig sluitende financiële en administratieve organisatie is ingericht dat er vertrouwen kan bestaan omtrent de juistheid en rechtmatigheid van de uitgaven.

 

In hoofdstuk V is in verband hiermee, in aanvulling op de in de beheers- en controleverordening vastgestelde regels, een aantal belangrijke procedures vastgelegd over rechtstreekse facturering van functionele uitgaven en de declaratie van vooruit betaalde kosten. Daarnaast zijn er in de bruikleenovereenkomsten heldere afspraken vastgelegd over het gebruik van computer- en communicatieapparatuur die beschikbaar wordt gesteld voor de uitoefening van de politieke functie. In aanvulling hierop is een gedragscode ontwikkeld waarin nadere gedragsregels zijn vastgelegd. Daarbij gaat het onder meer om afspraken omtrent de bestuurlijke uitgaven die in aanmerking komen voor bespreking en zonodig besluitvorming in het college. In die gedragscode is ook het beleid rond buitenlandse reizen en de bekostiging van zakendiners met derden opgenomen. Verder zijn er aanvullende administratieve procedures beschreven over de afwikkeling van declaraties en facturen en de daarbij te hanteren verdeling van verantwoordelijkheden en hoe bijvoorbeeld om te gaan met interpretatie- of meningsverschillen.

 

 

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel 2, 2a en 2b Vergoeding voor de werkzaamheden van het raadslid

In het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden is geregeld dat raadsleden voor hun werkzaamheden een vergoeding ontvangen. De hoogte van de vergoeding wordt bij gemeentelijke verordening bepaald. Wel is in het Rechtspositiebesluit het maximale bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden aangegeven. In artikel 2 is de hoogte van de vergoeding bepaald op het maximale bedrag.

 

In artikel 2a ontvangen fractievoorzitters naast de vergoeding voor de werkzaamheden als raadslid, De basis voor toelage ligt in een artikel 8b van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.

 

In artikel 2b is bepaald dat leden van de rekenkamercommissie en een onderzoekscommissie een toelage ontvangen van 5% van de raadsvergoeding op jaarbasis.

Het is niet toegestaan aan raadsleden een vergoeding toe te kennen wegens bijvoorbeeld het

voorzitterschap van een raadscommissie als bedoeld in artikel 82, 83 of 84 van de

Gemeentewet. (Stb. 2009, 561). De basis voor toelage ligt in een artikel 4a van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.

 

Het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer CAO lonen overheid. Hiervoor is in de gemeente geen nadere besluitvorming nodig als in de verordening in algemene zin is aangegeven dat de raadsvergoeding gelijk is aan het door de minister te bepalen maximum of een percentage daarvan.

 

Raadsleden die een WAO-uitkering ontvangen kunnen sinds 1 januari 2006 verzoeken hun raadsvergoeding te verlagen. Daardoor kan het nadeel van indeling in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse worden voorkomen. Deze keuzemogelijkheid moet bij verordening worden toegestaan en is opgenomen in artikel 11 van deze verordening.

 

 

Artikelen 3 en 14 Vaste onkostenvergoeding

Hierin is de vaste vergoeding geregeld voor aan het ambt van wethouder c.q. aan het raadslidmaatschap verbonden kosten. De vergoeding is opgebouwd op basis van de volgende kostencomponenten:

- representatie

- vakliteratuur

- contributies, lidmaatschappen

- telefoonkosten

- bureaukosten, porti

- zakelijke giften

- bijdrage aan fractiekosten

- ontvangsten thuis

- excursies

 

Sedert 1 januari 2001 zitten daarin niet langer de kostensoorten fax/PC en cursussen en congressen. Daarvoor zijn vanaf dat tijdstip specifieke voorzieningen getroffen (zie de artikelen 8, en 9, 19 en 20). De onkostenvergoeding is in verband hiermee vanaf die datum neerwaarts bijgesteld.

De vaste kostenvergoeding kan sinds 1 januari 2001 niet meer onbelast worden verstrekt. Om netto het bedrag van de vaste kostenvergoeding gelijk te houden is het bedrag gebruteerd tegen het belastingtarief van 52%. Deze brutering heeft echter geen betrekking op raadsleden die niet hebben geopteerd voor het loonbelastingregime. Voor hen blijven de aftrekmogelijkheden van de werkelijk gemaakte kosten op het resultaat uit onderneming bestaan. Zij ontvangen de vaste kostenvergoeding zonder de brutering. Voor zover zij de uitgaven daaruit kunnen onderbouwen, blijft de raadsvergoeding onbelast. Wat niet kan worden aangetoond, zal alsnog worden belast bij de aangifte Inkomstenbelasting.

 

De hoogte van de kostenvergoeding wordt bij gemeentelijke verordening bepaald. Wel is in de rechtspositiebesluiten voor wethouders en raadsleden het maximale bedrag van de kostenvergoeding aangegeven. In de artikelen 3 en 14 is de hoogte van de kostenvergoeding bepaald op het maximale bedrag.

Het bedrag van de kostenvergoeding is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van de consumentenprijsindex. Hiervoor is in de gemeente geen nadere besluitvorming nodig als in de verordening in algemene zin is aangegeven of de onkostenvergoeding gelijk is aan het door de minister te bepalen maximum of een percentage daarvan.

 

 

Artikel 5, 6 en 7 Reis- en verblijfkosten raadsleden

De Gemeentewet voorziet niet in een vergoeding voor ‘woon-werk-verkeer’ voor raadsleden.

Het is dan ook in strijd met artikel 99 van de Gemeentewet als raadsleden van de gemeente een vergoeding ontvangen voor reizen binnen het grondgebied van de gemeente. Artikel 97 van de Gemeentewet voorziet voor raads- en commissieleden wel in een vergoeding van de reis- en verblijfkosten voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur.

Aan commissieleden kan krachtens artikel 96, eerste lid, van de Gemeentewet echter wel een vergoeding worden gegeven de reis- en verblijfkosten in verband met reizen binnen de gemeente.

 

Tot 2004 werd in de rechtspositiebesluiten verwezen naar, in dit geval, de Reisregeling binnenland en de Reisregeling buitenland zoals die voor de sector Rijk zijn vastgesteld. Sinds 1 januari 2004 is voor wethouders de Regeling rechtspositie wethouders en voor burgemeesters de Regeling rechtspositie burgemeesters ingevoerd. De vergoedingen in deze regelingen zijn in principe dezelfde als in de genoemde reisregelingen zijn opgenomen, maar de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft door deze specifieke regelingen voor politieke ambtsdragers de mogelijkheid meer op het ambt toegespitste vergoedingen vast te stellen. De huidige regelingen voor burgemeester en wethouders kennen in beginsel dezelfde bedragen als de rijksregeling. De vergoeding voor noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte verblijfkosten is niet nader ingevuld. Daarmee is dit een lokale aangelegenheid die kan worden vastgelegd in een voor de wethouders door het college en voor de raadsleden door de raad vast te stellen uitvoeringsregeling, waarbij eventueel aansluiting gezocht kan worden bij de rijksregelingen. Het is aan te bevelen de lokale uitvoeringsregelingen op elkaar af te stemmen.

 

Omdat in het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden geen eigen vergoedingsregeling is opgenomen, is in artikel 5, tweede lid, onderdeel b, aansluiting gezocht bij de vergoedingsregeling voor wethouders, die, zoals gezegd, overeenkomt met de vergoedingen in de Reisregeling binnenland. Daardoor wordt het aantal regelingen waarnaar verwezen zou kunnen worden, beperkt. De vergoeding van noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte verblijfkosten is ook voor raads- en commissieleden een lokale aangelegenheid die kan worden vastgelegd in een door de raad vast te stellen uitvoeringsregeling, waarbij aansluiting gezocht kan worden bij de uitvoeringsregeling voor de wethouders.

 

Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de verstrekte vergoedingen bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord. De reiskosten kunnen binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten worden opgevoerd.

 

Vergoed kunnen worden de kosten van openbaar vervoer of bij gebruik van eigen vervoermiddelen een kilometervergoeding zoals die voor het rijkspersoneel geldt. De vergoeding van de reiskosten met het openbaar vervoer is onbelast. De kilometervergoeding is voor € 0,19 onbelast, ongeacht het gebruikte vervoermiddel. In het Handboek loonheffingen 2006 wordt over de kilometervergoeding opgemerkt:

Vergoedingen voor reiskosten die u naast de € 0,19 per kilometer betaalt, zijn ook loon. Dat zijn bijvoorbeeld vergoedingen voor parkeer- en tolgelden, voor (extra) afschrijving en slijtage aan de auto, voor het inbouwen van een carkit of navigatiesysteem, voor extra benzineverbruik wegens gebruik van een aanhangwagen of voor schade aan de auto. Vergoedingen voor parkeer-, veer- en tolgelden en voor overeenkomstige verstrekkingen vallen onder de eindheffing.

Kilometervergoedingen die hoger zijn dan € 0,19 zijn voor dat hogere deel belast.

 

 

Artikelen 8 en 19 Cursus, congres, seminar of symposium

Zoals hierboven al aangegeven is deze voorziening in de bedrijfsvoering gebracht en komen de kosten rechtstreeks voor rekening van de gemeente. Zij zijn in verband hiermee uit de vaste kostenvergoeding gehaald. Een onderscheid is gemaakt tussen cursussen, congressen e.d. die door of vanwege de gemeente in het gemeentelijk belang zijn georganiseerd en cursussen, congressen e.d. waaraan het individuele raadslid in verband met de vervulling van het raadslidmaatschap op eigen initiatief deelneemt. De fracties ontvangen hiervoor een bijdrage via de regeling fractieondersteuning. Partijgebonden bijeenkomsten kunnen niet ten laste van de gemeente worden gebracht.

De in deze artikelen bedoelde cursussen en congressen hebben een zakelijk karakter en zijn aan te merken als beroepskosten waarvan de vergoeding c.q. verstrekking van loonbelasting is vrijgesteld. Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden

verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.

 

 

Artikelen 9 en 20 Computervoorziening / Digitalisering

 

Sinds 2005 kan een computer/ipad met bijbehorende apparatuur en software alleen onbelast worden vergoed, verstrekt of ter beschikking gesteld worden, indien deze geheel of nagenoeg geheel zakelijk wordt gebruikt. De belastingdienst gaat ervan uit dat wethouders en raadsleden de computer/ipad niet geheel of nagenoeg geheel zakelijk zullen gebruiken. Dat betekent dat de aanschaf voor de ipad moet worden belast. Deze kosten neemt de gemeente voor haar rekening.

 

Voor het ter beschikking stellen van de ipad aan de raad- en collegeleden is een overdrachtsdocument c.q. gebruikersovereenkomst opgesteld.

 

Artikel 10 a en 22a Fietsregeling

Raadsleden die gekozen hebben voor het fictieve werknemerschap en wethouders kunnen deelnemen aan de fietsregeling. Het is niet mogelijk een ‘werkgeversbijdrage’ te verstrekken. Het gaat hier niet om een rechtspositionele aangelegenheid maar om een fiscale faciliteit voor werknemers. Afhankelijk van de kostprijs van de fiets bedraagt de vermindering ten hoogste het bedrag dat in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 is vastgelegd.

 

 

Artikel 11 Verlaging vergoeding werkzaamheden bij arbeidsongeschiktheid

In de motie Slob (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 800 VII, nr. 21) is aangegeven dat de gemeenteraad een brede afspiegeling van de bevolking dient te vormen. Om deze reden moeten drempels om raadslid te worden of te blijven, worden weggenomen. In WAO en WIA geldt het algemene principe dat indien een persoon inkomen uit arbeid geniet, dit in de regel zal leiden tot verlaging of intrekking van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dit omdat een dergelijke uitkering is bedoeld om het als gevolg van arbeidsongeschiktheid ontstane verlies aan verdienvermogen te vergoeden. Voor raadsleden kan dit ertoe leiden dat een geringe verhoging van het inkomen door een raadsvergoeding een grote teruggang betekent voor de hoogte van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering als gevolg van de anticumulatieregeling. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij aanvaarding van een raads- zetel of bij verhoging van de vergoeding voor de werkzaamheden. Op grond van artikel 12 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden kunnen gemeenten hiervoor een voorziening treffen. Die is te vinden in artikel 11 van de verordening. Daarin is geregeld dat op aanvraag een raadslid een lagere vergoeding voor de werkzaamheden wordt gegeven om te voorkomen dat de anticumulatieregeling zal leiden tot een verlaging van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering van het raadslid.

 

 

Artikel 12 Compensatie korting werkloosheidsuitkering

Artikel 20 van de Werkloosheidswet (WW) komt erop neer dat op het moment dat iemand een werkloosheidsuitkering op grond van die wet ontvangt, nieuwe werkzaamheden aanvangt, de WW- uitkering wordt gekort met het aantal uren dat in de nieuwe functie wordt gewerkt. Het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel kent een soortgelijke bepaling. De hoogte van het inkomen uit de nieuwe betrekking is daarbij niet relevant. Indien derhalve iemand tot raadslid wordt gekozen, zal de WW-uitkering worden verlaagd met het aantal uren dat het UWV voor het raads- lidmaatschap in aanmerking neemt. Indien deze verlaging van de WW-uitkering groter is dan de vergoeding voor de werkzaamheden zal er een negatief inkomenseffect optreden. Het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden biedt gemeenten de mogelijkheid dit nadeel te compenseren. Dat is geregeld in artikel 12 van de verordening.

 

 

Artikel 13 Vergoeding voor waarneming voorzitterschap van de gemeenteraad

In artikel 77 van de Gemeentewet is geregeld dat het voorzitterschap van de gemeenteraad bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester wordt waargenomen door het langstzittende raadslid. De gemeenteraad kan ook een ander raadslid met de waarneming van het voorzitterschap belasten. In overeenstemming met het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden is in artikel 13 van de verordening geregeld dat bij een onafgebroken waarneming van meer dan 30 dagen het betreffende raadslid over de tijd van waarneming recht heeft op een toeslag van 8% van de vergoeding voor de werkzaamheden en van de vaste onkostenvergoeding.

 

 

Artikel 13 a Ziektekostenvoorziening

Ongeacht of een raadslid gekozen heeft voor het fictieve werknemerschap of de status van fiscaal zelfstandige moet over de raads- en onkostenvergoeding een inkomensafhankelijke bijdrage worden betaald van 4,4 %. Bij degene die hebben gekozen voor het fictieve werknemersschap wordt deze door de gemeente ingehouden; zelfstandigen betalen deze via de inkomstenbelasting. Na afloop van het belastingjaar zal aan de hand van de vaststelling van het maximum inkomen waarover de bijdrage wordt geheven (dus alle belastbare inkomsten die in welke hoedanigheid dan ook zijn ontvangen) worden vastgesteld of te veel is ingehouden resp. betaald. In dat geval zal dat door de Belastingdienst worden terugbetaald, te beginnen bij de inhoudingen van 4,4 %.

 

 

Artikel 13 b Voorzieningen bij tijdelijk ontslag wegens zwangerschap en bevalling of ziekte

Raadsleden kunnen tijdelijk worden vervangen wegens zwangerschap en bevalling dan wel wegens langdurige ziekte. De regeling daarvan is opgenomen in de Kieswet, omdat het te vervangen raadslid tijdelijk ontslagen wordt. In de vacature wordt voorzien door de tijdelijke benoeming van de vervanger. Er is steeds sprake van een vaste periode van 16 weken. Door zowel het tijdelijk ontslag, de tijdelijke benoeming en de vaste periode van vervanging is het niet nodig dat tussen beiden een afspraak wordt gemaakt over de duur van de vervanging. Het is hierdoor ook niet mogelijk weer binnen de termijn van 16 weken het raadslidmaatschap te hervatten. Evenmin is het ook niet mogelijk de vervanging nog even voort te laten duren, tenzij opnieuw een verzoek wordt gedaan voor een tijdelijk ontslag. Bij inwilliging van dat verzoek, is opnieuw sprake van een periode van 16 weken.

 

In de artikelen X10, X11 en X12 van de Kieswet zijn de voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan voor een vervanging, de datum van ingang en beëindiging van de vervanging. De verklaring van een verloskundige dan wel behandelend arts is bepalend voor de aanvang van de vervanging. De benoeming van de vervanger kan later plaatsvinden, maar wijzigt het tijdstip van het einde van het tijdelijk ontslag niet. De feitelijke vervanging kan daardoor korter zijn dan 16 weken. Na afloop van de termijn van 16 weken wordt zonder enig verzoek of besluit de oude situatie hersteld. Dat geldt zowel voor de hervatting van het raadslidmaatschap, het einde van het tijdelijk raadslidmaatschap als de rechtspositionele aspecten daarvan.

 

 

Artikelen 15 en 16 Reiskosten woon/werk en zakelijke reiskosten

Voor wethouders is in artikel 15 een belastingvrije vergoeding voor het woon-werkverkeer geregeld overeenkomstig de bepalingen bij en krachtens het Rechtspositiebesluit wethouders en de Regeling rechtspositie wethouders. Bij gebruik van de eigen personenauto bedraagt de vergoeding in 2007 € 0,14 per afgelegde kilometer.

 

Ingevolge artikel 16 worden zakelijke reiskosten, indien gemaakt met het openbaar vervoer of met een taxi, volledig vergoed (mits in redelijkheid gemaakt) en indien gemaakt met de eigen personenauto in 2007 € 0,28 per afgelegde kilometer. De kilometervergoeding is, voor zover die meer bedraagt dan € 0,19, belast.

 

Voor zakelijke kilometers (waaronder mede te verstaan de kilometers voor het woon/werkverkeer) kan, zoals gezegd, een onbelaste vergoeding worden verleend van maximaal € 0,19 per kilometer, ongeacht het gebruikte vervoermiddel. Vergoedingen die daarboven uitgaan zijn voor dat hogere deel belast. In het Handboek loonheffingen 2007 wordt over de kilometervergoeding opgemerkt:

Vergoedingen voor reiskosten die u naast de 0,19 per kilometer betaalt, zijn ook loon. Dat zijn bijvoorbeeld vergoedingen voor parkeer- en tolgelden, voor (extra) afschrijving en slijtage aan de auto, voor het inbouwen van een carkit of navigatiesysteem, voor extra benzineverbruik wegens gebruik van een aanhangwagen of voor schade aan de auto. Vergoedingen voor parkeer-, veer- en tolgelden en voor overeenkomstige verstrekkingen vallen onder de eindheffing.

 

De fiscus staat toe de reiskostenvergoedingen voor de verschillende doeleinden te salderen. Dat houdt in dat als bijvoorbeeld de verstrekte reiskostenvergoeding voor dienstreizen hoger is dan de fiscaalwettelijk vastgestelde belastingvrije vergoeding van maximaal € 0,19 per kilometer een verstrekte lagere vergoeding dan € 0,19 voor woon/werkverkeer daarop in mindering mag worden gebracht. Die salderingsmogelijkheid moet wel in een formele vergoedingsregeling zijn vastgelegd. Die is opgenomen in artikel 16, tweede lid. Indien voor het gemeentelijk personeel een salderingsregeling geldt wordt daarbij aangesloten. Ontbreekt een dergelijke regeling, dan geldt in ieder geval de salderingsregeling voor het rijkspersoneel. In het volgende voorbeeld wordt toegelicht wat het vorenstaande betekent voor het salderen en de berekening van de loonheffing over het bovenmatig deel van reiskostenvergoedingen.

 

Voorbeeld

Betrokkene krijgt in een kalenderjaar van zijn werkgever een reiskostenvergoeding van in totaal € 2.240, bestaande uit:

- een vergoeding voor 10.000 woon/werkkilometers x € 0,14 = € 1.400 en

- een vergoeding voor 3.000 kilometers wegens dienstreizen x € 0,28 = € 840.

Als er geen salderingsregeling is moet de inhoudingsplichtige in ieder tijdvak het bovenmatig bedrag van de vergoeding voor de dienstreizen in de heffing betrekken (in totaal 3.000 km x € 0,09 = € 270). Als er wel een salderingsregeling is mag de inhoudingsplichtige deze heffing uitstellen (dit is niet verplicht). Saldering leidt dan tot het volgende resultaat: totale reiskostenvergoeding € 2.240 gedeeld door het totaal aantal kilometers 13.000 = gemiddelde vergoeding per km van € 0,17 per kilometer. Na saldering blijft de vergoeding onder de € 0,19 per km waardoor de totale reisvergoeding onbelast blijft. Indien de werkgever het “bovenmatige’ gedeelte van € 0,09 van de dienstreiskilometers reeds heeft belast (in totaal 3.000 km x € 0,09 = € 270) mag de inhoudingsplichtige uiterlijk in de eerste maand van het nieuwe kalenderjaar in zijn loonadministratie als negatief loon opnemen: € 270.

Reiskostenvergoedingen mogen dus ook onderling worden gesaldeerd. Kilometers die betrekking hebben op het reizen per openbaar vervoer waarvoor een vergoeding in geld is ontvangen, alsmede kilometers die als meerijder zijn afgelegd zonder dat sprake is van vervoer vanwege de werkgever en zonder dat de betrokkene daarvoor een vergoeding heeft ontvangen, mogen eveneens bij de saldering worden betrokken. Saldering, respectievelijk belastingheffing over het bovenmatig deel dat na saldering overblijft, mag worden uitgesteld. Afrekening met de fiscus op basis van saldering kan na afloop van een bepaald loontijdvak, maar dient uiterlijk plaats te vinden in de eerste maand van het nieuwe kalenderjaar. Saldering na afloop van een kalenderkwartaal, half kalenderjaar of heel kalenderjaar is mogelijk zolang de vergoeding niet definitief is toegekend. In verband daarmee wordt de reiskostenvergoeding in eerste instantie bij wijze van voorschot uitbetaald. Voor de berekening van de loonheffing over het bovenmatig deel van de in een gekozen periode uitbetaalde reiskostenvergoedingen dient te worden uitgegaan van alle daadwerkelijk afgelegde dienstkilometers, vermeerderd met de daadwerkelijk afgelegde woon/werkkilometers.

 

 

Artikel 18 Buitenlandse dienstreis

Bij buitenlandse dienstreizen in het gemeentelijk belang kunnen aan de wethouder de in redelijkheid gemaakte werkelijke reis- en verblijfkosten worden vergoed. De tarieven in het voor het rijkspersoneel geldende Reisbesluit buitenland zijn daarbij richtsnoer. In de eerder genoemde gedragscode zijn nadere gedragsregels vastgesteld. Daarbij gaat het om expliciete besluitvorming in het college over buitenlandse reizen en over uitnodigingen daartoe op kosten van derden.

Maar ook om bijvoorbeeld de rekening en verantwoording achteraf (zowel inhoudelijk als financieel), het meereizen van de partner en het combineren van een dienstreis met een (direct voorafgaande of aansluitende) privé-reis.

 

Ook leden van gemeenteraden of raadscommissies maken wel eens in het gemeentelijk belang excursies of reizen naar het buitenland. Hiervoor moet de gemeenteraad expliciet toestemming verlenen. De reis of excursie wordt in alle gevallen door of vanwege de gemeente georganiseerd. Hetgeen hierboven is geschreven over buitenlandse dienstreizen van wethouders geldt mutatis mutandis ook voor buitenlandse excursies en reizen van de leden van de gemeenteraad of raadscommissies.

 

Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.

 

 

 

Artikel 21 Mobiele telefoon

Met ingang van 1 januari 2007 zijn de vergoedingen of verstrekkingen van een mobiele telefoon geheel onbelast als het zakelijk gebruik meer dan 10% bedraagt. De wethouders krijgen een mobieletelefoon ter beschikking van de gemeente. De afspraken omtrent het gebruik worden vastgelegd in een gebruikersovereenkomst.

 

 

Artikel 23 Reis- en pensionkosten en verhuiskosten 

Sinds de dualisering van het gemeentebestuur kunnen personen van buiten de gemeenteraad tot wethouder worden benoemd. Dat kunnen ook personen zijn die niet in de gemeente zelf wonen. Die zijn op grond van de Gemeentewet verplicht om te gaan wonen in de gemeente waar zij wethouder zijn geworden. In artikel 23 is geregeld dat zij bij verhuizing naar de gemeente in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding en eventueel voor vergoeding van reis- en pensionkosten in afwachting van de verhuizing. De vergoedingen zijn onbelast.

 

De raad kan op grond van artikel 36a, tweede lid van de Gemeentewet voor de duur van een jaar ontheffing verlenen van de verplichting om in de gemeente te gaan wonen. Deze ontheffing kan steeds voor maximaal een jaar worden verlengd. In het tweede lid van artikel 23 is bepaald dat de aanspraak op een vergoeding voor reis- en pensionkosten en voor verhuiskosten komt te vervallen voor een wethouder waarvoor de raad de ontheffing van de woonverplichting heeft verlengd. Een wethouder van buiten de gemeente heeft maximaal anderhalf jaar recht heeft op genoemde vergoedingen. Dit sluit aan op de regelingen voor het gemeentelijke personeel.

 

 

Artikel 24 Vergoeding voor het bijwonen van commissievergaderingen

In dit artikel is het presentiegeld voor leden van gemeentelijke commissies geregeld. Deze bepaling geldt niet voor raadsleden en wethouders die in de commissie zitten. Hun vergoeding is immers al geregeld in de rechtspositiebesluiten en elders in deze verordening. Uitgezonderd zijn verder onder meer ambtenaren en bestuurders die in die hoedanigheid in de commissie zitting hebben. Uitgezonderd zijn tenslotte vertegenwoordigers van belangengroepen e.d. tenzij hun lidmaatschap tevens in belangrijke mate het gemeentelijk belang dient.

De hoogte van het presentiegeld wordt bij gemeentelijke verordening bepaald. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer CAO lonen overheid.

In artikel 25, eerste lid, is er voor gekozen de hoogte van de vergoeding te bepalen op het door de minister vastgestelde maximum. De raad kan ook een lager bedrag vaststellen. Het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden biedt echter ook de mogelijkheid om in de gemeentelijke verordening te regelen dat in bepaalde gevallen een hoger bedrag aan presentiegeld wordt toegekend dan het eerder bedoelde maximumbedrag. Dat is geregeld in artikel 25, vierde lid van de verordening. Er kan gekozen worden voor een procentuele verhoging, maar het is ook mogelijk om het bedrag uit een hogere gemeenteklasse te kiezen.

 

Artikelen 25 t/m 27 De procedure van declaratie

In artikel 26 zijn de twee wijzen van betaling aangegeven. In de artikelen 27 en 28 is vervolgens aangegeven in welke gevallen welke betalingswijze aan de orde is en welke procedurevoorschriften in achtgenomen moeten worden.

 

Declaratie van vooruitbetaalde kosten

Daarbij gaat het om vergoeding van de volgende kosten:

- reis- en verblijfkosten van raadsleden;

- zakelijke reis- en verblijfkosten van wethouders;

- reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van wethouders;

- reis- en pensionkosten en verhuiskosten;

- reis- en verblijfkosten van leden van gemeentelijke commissies.

 

Rechtstreekse facturering bij de gemeente

Rekeningen kunnen rechtreeks bij de gemeente in rekening worden gebracht in de volgende gevallen:

- zakelijke reis- en verblijfkosten van wethouders;

- reis- en pensionkosten en verhuiskosten;

- reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van wethouders.

 

 

Artikelen 28 Citeertitel en inwerkingtreding

Gekozen is voor inwerkingtreding met terugwerkende kracht van de gewijzigde bepalingen tot en met april 2010. Terugwerkende kracht is alleen toegestaan wanneer de nieuwe aanspraken geen verslechtering inhouden van de op dat moment vigerende verordening. De nieuwe verordening kent geen verslechteringen. Ook niet voor de vergoedingen voor raadsleden. Immers de bepalingen daaromtrent uit de vorige verordening zijn van rechtswege buiten toepassing mede als gevolg van de terugwerkende kracht die is verleend aan de wijziging van de grondslag voor artikel 4a en 8b uit het ‘Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden’.