Organisatie | Olst-Wijhe |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening IOAW en IOAZ gemeente Olst-Wijhe |
Citeertitel | Maatregelenverordening IOAW en IOAZ gemeente Olst-Wijhe |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-07-2010 | 23-05-2013 | Nieuwe regeling | 21-06-2010 Huis-aan-Huis, 01-07-2010 | Raadsstuk 2010/47 |
De raad van de gemeente Olst-Wijhe;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 11 mei 2010, nr. 2010/47;
gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);
vast te stellen de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ gemeente Olst-Wijhe.
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ - schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.
Artikel 4. Hoogte den duur van de maatregel
De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Artikel 5. Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 7. Afzien van het opleggen van een maatregel
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
de gedraging meer dan twee jaarvóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jarennadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
Artikel 9. Samenloop van gedragingen
Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 4, eerste lid, niet verantwoord is.
Artikel 10. Indeling in categorieën
Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Artikel 11 De hoogte van de maatregel
In afwijking van het eerste lid, onder c, legt het college, indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de IOAW en de belemmerende gedragingen, bedoeld in artikel 10, derde lid, onder a, dusdanige vormen aannemen dat gesproken moet worden van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, voor onbepaalde duur een maatregel op ter hoogte van het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.
Artikel 14. Te laat verstrekken van gegevens
Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van vijf procent van de uitkeringsnorm, indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken.
Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 16. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering
Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van vijf procent van de uitkeringsnorm, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering.
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 17. Zeer ernstige misdragingen
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.
In afwijking van artikel 4, derde lid bedraagt de maatregel 100% van de uitkeringsnorm, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Artikel 18. De inwerkingtreding
Deze verordening treedt na bekendmaking in werking met ingang van 1 juli 2010.
TOELICHTING OP DE MAATREGELVERORDENING
Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG). Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz2004.
De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd. Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel. Met de Wet BUIG worden de financiële middelen van de ‘kleine inkomensregelingen’ gebundeld in het volledig gebudgetteerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB. Gemeenten krijgen door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico.
Niet gebundeld met het I-deel wordt de financiering van de kosten van levensonderhoud van gevestigde, oudere en beëindigende zelfstandigen en van bedrijfskapitaal vanuit het Bbz 2004. Hiervoor blijft aparte financiering bestaan.
Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt de gemeente ook gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen.
De huidige voorbeeldverordening voorziet daarbij in het afstemmingsbeleid voor de IOAW en IOAZ. Dit beleid was geregeld bij AMvB. Deze landelijke regelingen, alsmede de nog bestaande boetebepalingen, zijn echter met de Wet BUIG komen te vervallen. Op basis van het inwerkingtredingbesluit is het aan de gemeente om per 1 juli 2010 in een bij verordening vastgelegd beleid te voorzien.
In deze verordening is er daarbij voor gekozen om met betrekking tot de IOAW en IOAZ te komen tot een zo veel mogelijk analoog aan het WWB-regime toe te passen afstemmingsbeleid. Daarbij zij opgemerkt dat in afwijking van de WWB, de IOAW en IOAZ in een aantal situaties de mogelijkheid creëren om de uitkering (gedeeltelijk) blijvend te weigeren. Als alternatief voor een blijvende weigering is een weigering van onbepaalde duur opgenomen. Het college heeft de bevoegdheid om de maatregel te herzien, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
De maatregelenverordening gaat in per 1 juli 2010. Tot het moment dat de maatregelenverordening van kracht is geworden geldt het tijdelijk maatregelenbesluit IOAW/IOAZ dat op 30 maart 2010 door het college is vastgesteld.
Na inwerkingtreding van de maatregelenverordening heeft deze onmiddellijke werking. Dit betekent dat alle maatregelen die zijn opgelegd op grond van maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ en het tijdelijk maatregelenbesluit gelden als maatregelen die zijn opgelegd op grond van de IOAW/IOAZ en de maatregelenverordening op basis van deze wet. Bovendien is de maatregelenverordening van toepassing op gedragingen die zich vóór de inwerkingtreding van deze verordening hebben voorgedaan.
De relatie met de re-integratieverordening
De gemeente heeft op op 17 maart 2008 een re-integratieverordening vastgesteld. In deze verordening is vastgelegd hoe de gemeente belanghebbenden ondersteunt bij de arbeidsinschakeling en hoe zij omgaat met het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. In beginsel wordt aan iedere belanghebbende de arbeidsverplichting opgelegd. De algemene verplichting staat in de wet genoemd. De gemeente kan deze verplichting echter ook nader specificeren (invullen met specifieke voorzieningen) en de specificaties in de beschikking vastleggen. In de re-integratieverordening wordt aandacht geschonken aan de voorzieningen die de gemeente kan inzetten. De vertaling daarvan vindt plaats in de individuele beschikking. Indien een belanghebbende de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt, leidt dit in beginsel tot een maatregel. De basis daarvoor is gelegd in de maatregelenverordening
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijving
Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.
Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.
De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.
In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.
Voor wat betreft het inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.
Daar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van een maatregel, blijkens dat artikel, daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt.
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW.
Artikel 3. Berekeningsgrondslag
Zoals reeds aangegeven wordt de maatregel toegepast op de netto norm.
Artikel 4. Hoogte en duur van de maatregel
Dit artikel bepaalt de algemene duur van een maatregel op 1 maand. Door de duur van de maatregel in de algemene bepalingen op te nemen, wordt voorkomen dat overal waar een maatregel wordt genoemd steeds weer moet worden aangegeven dat deze voor 1 maand wordt opgelegd. Het derde lid maakt hier een algemene uitzondering op, door bij recidive de duur te verdubbelen.
Artikel 5. Het besluit tot opleggen van een maatregel
Het opleggen van een maatregel vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer een maatregel bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt een besluit tot vaststelling van het recht op uitkering genomen (op grond van artikel 16 a IOAW/IOAZ). Wanneer een maatregel met terugwerkende kracht wordt opgelegd, dan moet een besluit tot herziening van de uitkering worden genomen (op grond van artikel 17, derde lid IOAW/IOAZ). Tegen beide besluiten kan door de belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend.
In dit artikel wordt aangegeven uit welke elementen een besluit moet bestaan. Deze eisen komen rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en wel het motiveringsbeginsel. Dit beginsel vereist dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien. Daar waar in dit artikel wordt gesproken over het vermelden van het bedrag waarmee de terug te vorderen uitkering wordt verhoogd wordt gedoeld op schending van de inlichtingenplicht.
Artikel 6. Horen van belanghebbende
Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12).
In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
Ten aanzien van onderdeel c wordt opgemerkt dat het gaat om het niet tijdig verstrekken van inlichtingen. Dit is het " op verzoek mededeling doen van …" als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ. Hiervan is sprake als door burgemeester en wethouders expliciet om inlichtingen is gevraagd, en belanghebbende heeft deze inlichtingen niet binnen de daarvoor vastgestelde termijn verstrekt. Hierbij kan worden gedacht aan het niet vóór een bepaalde datum inleveren van het maandelijkse inkomstenformulier dan wel het anderszins binnen een gegeven termijn niet verstrekken van de gevraagde inlichtingen. In deze situatie is artikel 17 IOAW/IOAZ van toepassing. Het college kan, voor zover het niet verstrekken van inlichtingen belanghebbende te verwijten valt, het recht op uitkering opschorten en belanghebbende in de gelegenheid stellen binnen een gegeven termijn zijn verzuim te herstellen. Indien belanghebbende zijn verzuim niet herstelt binnen de gegeven termijn, dan kan het college besluiten het besluit tot toekenning van de uitkering in te trekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op uitkering is opgeschort (dus de uitkering te beëindigen). Verstrekt belanghebbende de gevraagde inlichtingen wèl binnen de gegeven termijn, dan wordt zijn uitkering bij wijze van afstemming verlaagd in verband met het niet tijdig verstrekken van inlichtingen en volgt geen beëindiging.
Artikel 7. Afzien van het opleggen van een maatregel
Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel.
Het afzien van het opleggen van een maatregel 'indien elke vorm van verwijtbaarheid' ontbreekt, is geregeld in artikel 20, derde lid, IOAW/IOAZ.
Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit ('lik op stuk') is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan twee jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte uitkering is verleend of een te hoog bedrag aan uitkering is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand wanneer wordt gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.
Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand geheel worden vastgelegd.
Een voorbeeld van een dringende reden kan zijn de persoonlijke omstandigheden zoals:
Bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals extreem hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard;
Sociale omstandigheden, bijvoorbeeld gezinnen met (veel) kinderen
Opeenstapeling van maatregelen waardoor de zwaarte van het geheel aan maatregelen niet evenredig is aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid
Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive. Voor belanghebbenden moet duidelijk zijn dat de waarschuwing slechts eenmalig is, en dat bij recidive zal worden overgegaan tot het opleggen van een maatregel.
Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak
Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren:
met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering; of
door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en).
Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de eenvoudigste methode. De gemeente hoeft in dat geval niet over te gaan tot herziening van de uitkering en het te veel betaalde bedrag aan uitkering terug te vorderen.
Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.
Wanneer de uitkering niet kan worden verlaagd overeenkomstig de situatie zoals beschreven in het eerste lid, omdat de uitkering reeds is beëindigd, volgt herziening en terugvordering.
Artikel 9. Samenloop van gedragingen
Samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een uitkeringsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt.
Indien sprake is van schending van meerdere verplichtingen door één gedraging, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is, waarbij de duur kan worden verlengd, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid, de ernst van de schending en de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert.
Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 10. Indeling in categorieën
De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in drie categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid.
De eerste categorie, onderdeel a, betreft de verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en ingeschreven te doen blijven. Onderdeel b betreft de verplichting om het trajectplan, te ondertekenen.
De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren en te voldoen aan een oproep.
In de derde categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroep op uitkering of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hier om het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen. Voorbeelden van deze categorie zijn negatieve gedragingen bij sollicitaties en onvoldoende meewerken aan het opgesteld trajectplan.
Ten opzichte van de WWB-afstemmingsverordening zijn in deze bepalingen geen gedragingen opgenomen die verband houden met het niet aanvaarden dan wel het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedragingen de IOAW en IOAZ de mogelijkheid biedt tot tijdelijke of blijvende (gedeeltelijke) weigering van de uitkering. De sanctie bij deze vorm van gedragingen is daarom in een apart hoofdstuk opgenomen.
Artikel 11. De hoogte en duur van de maatregel
In het tweede lid is uitwerking gegeven aan de binnen de IOAW geboden mogelijkheid om ook bij het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid de uitkering (gedeeltelijk) te weigeren voor onbepaalde tijd.
Indien gekozen zou worden voor volledige weigering, kan de belanghebbende in wezen per direct aankloppen voor een aanvulling in het kader van de WWB. Binnen het kader van de WWB zal dan moeten worden beoordeeld of belanghebbende recht heeft op WWB (in afwijking van de IOAW en IOAZ kent de WWB een beperkte vermogensvrijlating en een ruimer inkomensbegrip) en in hoeverre het maatregelwaardige gedrag ook binnen de WWB tot een verlaging zou hebben geleid.
Er is gekozen voor een weigering voor onbepaalde tijd, het college moet binnen drie maanden de maatregel heroverwegen, Dit in plaats van het verstrekken van een WWB-uitkering indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Hoofdstuk 3. Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden
Artikel 12 en 13. Door eigen toedoen verliezen of het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid
In deze bepalingen zijn de mogelijkheden die de IOAW en IOAZ biedt om de uitkering (tijdelijk en/of blijvend geheel of gedeeltelijk) te weigeren volledig uitgewerkt.
Hoofdstuk 4. Niet nakomen inlichtingenplicht
In dit hoofdstuk worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:
Het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente, waardoor er ten onrechte een uitkering is verstrekt of een te hoog bedrag aan uitkering is verstrekt. In deze situatie heeft de uitkeringsgerechtigde niet voldaan aan de inlichtingenplicht van artikel 13 IOAW/IOAZ. Het opzettelijk verzwijgen van relevante informatie tegenover de gemeente, met het oogmerk een (hogere) uitkering te krijgen (fraude) vormt een schending van de informatieplicht.
Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens niet worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van de uitkering niet vaststellen. De uitkering moet dan worden geweigerd (in de situatie dat een uitkering wordt aangevraagd) of het besluit tot toekenning van de uitkering moet worden ingetrokken (bij een lopende uitkering).
Artikel 14. Te laat verstrekken van gegevens
Indien belanghebbende de voor de verlening van de uitkering gegevens die van belang zijn of gevorderde bewijsstukken verwijtbaar niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op uitkering opschorten (artikel 17, eerste lid, IOAW/IOAZ). Het college geeft de belanghebbende vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn).
Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college de uitkering stopzetten (intrekken van het besluit tot toekenning van de uitkering). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, dan wordt de uitkering voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd. Eerst wordt een waarschuwing opgelegd. Wanneer binnen twee jaar na het geven van deze maatregel de belanghebbende opnieuw dezelfde gedraging vertoont wordt zonder waarschuwing een maatregel opgelegd.
Artikel 15. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering
In artikel 13, eerste lid, IOAW/IOAZ is bepaald dat belanghebbende op verzoek of uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op uitkering. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan uitkering.
De hoogte van het percentage van de maatregel is afhankelijk van het benadelingsbedrag. De maatregel wordt toegepast op de toekomstige uitkering. Indien het terug te vorderen bedrag en de maatregel gezamenlijk hoger zijn dan de uitkeringsnorm, wordt de maatregel over meerdere maanden opgelegd.
Artikel 16. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering
In dit artikel wordt de zogeheten 'nulfraude' geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering. Een voorbeeld van nulfraude is het niet melden van vrijwilligerswerk.
In deze gevallen wordt eerst een schriftelijke waarschuwing gegeven door het college. Bij recidive binnen een periode van twee jaar, wordt een maatregel van vijf procent van de uitkeringsnorm opgelegd, gedurende één maand.
Hoofdstuk 5. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 17. Zeer ernstige misdragingen
Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd.
Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ. In artikel 20, tweede lid, IOAW/IOAZ wordt gesproken over 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Of dit ook a contrario betekent dat geen maatregel kan worden opgelegd als er sprake is van zeer ernstige misdragingen jegens externe uitvoerders van de WIJ, zoals het UWV-WERKbedrijf, re-integratiebedrijven, opleidingsinstituten e.d. is niet duidelijk. De Centrale Raad van Beroep heeft zich daar tot dusver niet over uitgelaten.
Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een belanghebbende zich ernstig heeft misdragen, zal evenzeer gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.
Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:
Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad.
In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld. Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.
In lid 2 is vastgelegd dat evenals bij andere vormen van verwijtbaar gedrag soms een waarschuwing op zijn plaats kan zijn en gegeven kan worden.
Artikel 18. De inwerkingtreding
Deze bepaling spreekt voor zich. Bij inwerkingtreding na 1 juli 2010 is vanwege het sanctiekarakter van deze regelgeving geen terugwerkende kracht mogelijk.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijving
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
Artikel 3. Berekeningsgrondslag
Artikel 4. Hoogte den duur van de maatregel
Artikel 5. Het besluit tot opleggen van een maatregel
Artikel 6. Horen van belanghebbende
Artikel 7. Afzien van het opleggen van een maatregel
Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak
Artikel 9. Samenloop van gedragingen
Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 10. Indeling in categorieën
Artikel 11 De hoogte van de maatregel
Hoofdstuk 3. Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden
Artikel 12. Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 13. Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid
Hoofdstuk 4 Niet nakomen van de inlichtingenplicht
Artikel 14. Te laat verstrekken van gegevens
Artikel 15. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering
Artikel 16. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering
Hoofdstuk 5. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 17. Zeer ernstige misdragingen