Organisatie | Maastricht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening toeslagen en verlagingen WIJ 2009 |
Citeertitel | Verordening toeslagen en verlagingen WIJ 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, artikel 147, lid 1 Wet investeren in jongeren, artikel 12, lid 1 en artikel 35
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2009 | 01-07-2010 | Nieuwe regeling | 22-09-2009 Gemeenteblad 2009, C. no. 58 | Volgno. 82-2009 |
DE RAAD DER GEMEENTE MAASTRICHT,
gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 4 augustus 2009
gehoord de commissie "Economische en Sociale Zaken";
gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en gezien artikel 12, eerste lid, onderdeel e. en artikel 35 van de Wet investeren in jongeren;
vast te stellen: de “Verordening toeslagen en verlagingen WIJ 2009”.
Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerende-zaak-belasting, de brand-opstalverzekering, het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten, erfpachtcanon, kosten van Vereniging van Eigenaren, kosten voor groot onderhoud en ingrijpende reparaties (volgens tabel Ministerie VROM bij vaststelling exploitatie-kosten woningbouwcorporaties). De te ontvangen rijkssubsidie voor premiewoningen dient op de verschuldigde rente in mindering te worden gebracht, naar rato van de verhouding rente/aflossing.
kamerhuurprijs: marktconforme bruto huurprijs bedraagt minimaal 20% van het netto minimumloon.
schoolverlater: de jongere die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
De norm, bedoeld in de artikelen 26, onderdeel b en 27 onderdeel b van de wet wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de landelijke norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.
De toeslag bedoeld in het tweede lid is in ieder geval van toepassing voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder gedurende een maximale termijn van 2 maanden indien deze alleenstaande of alleenstaande ouder tengevolge van een tijdelijke onvoorziene noodsituatie het hoofdverblijf met een ander deelt.
De toeslag bedoeld in het tweede lid is in ieder geval van toepassing voor de alleenstaande of alleenstaande ouder indien deze alleenstaande of alleenstaande ouder het hoofdverblijf deelt met een ander omdat hijzelf of die ander verzorgingsbehoeftig is en anderszins zou zijn aangewezen op intramurale zorg.
In afwijking van artikel 3 wordt de toeslag bedoeld in artikel 30 van de wet voor een alleenstaande van 22 jaar, die geen schoolverlater is, vastgesteld op maximaal het verschil tussen de netto rijksnorm voor een 22 jarige en de netto IOAW-uitkering van een 22-jarige alleenstaande, uitgedrukt in een percentage van het wettelijk minimumloon.
De norm, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel d en tweede lid, onderdeel d, van de wet wordt lager vastgesteld indien de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de landelijke norm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.
De norm, bedoeld in artikel 26,27 en 28 van de wet en/of de toeslag bedoeld in artikel 30 van de wet wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.