Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wijk bij Duurstede

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning wijk bij duurstede 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWijk bij Duurstede
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning wijk bij duurstede 2007
CiteertitelBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpwmo

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijpe ondersteuning

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200801-03-2010Onbekend

18-09-2007

Wijkse Courant

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning wijk bij duurstede 2007

 

 

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Beleidsregels

maatschappelijke ondersteuning

gemeente Wijk bij Duurstede

Burgemeester en wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede, gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Wijk bij Duurstede 2007 en het Maatschappelijke ondersteuning Wijk bij Duurstede 2007, besluiten vast te stellen: de Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Wijk bij Duurstede 2007

 

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1. Vorm van de te verstrekken voorzieningen

Verschillende wijzen om voorzieningen te verstrekken 4

Persoonsgebonden budget 4

Hoofdstuk 2. Hulp bij het huishouden

Inleiding 7

2 Categorieën hulp bij het huishouden 7

3 Mogelijke voorzieningen 8

4 Gebruikelijke zorg en omvang hulp bij het huishouden 9

Hoofdstuk 3. Woonvoorzieningen

1 11

2 11

Primaat van verhuizen 11

Verhuiskostenvergoeding 14

Primaat losse woonunit 15

Overige oonvoorzieningen 16

Hoofdstuk 4. Voorwaarden voor verstrekking woonvoorzieningen

Hoofdverblijf 17

Overige beperkingen woonvoorzieningen 18

Financiële tegemoetkoming in kosten van woningaanpassing

De 2

Financiële tegemoetkoming in kosten van woonvoorzieningen van

niet-bouwkundige of woontechnische aard 2

Verstrekkingen woonvoorzieningen van niet-bouwkundige

of woontechnische aard

Financiële tegemoetkoming in kosten van onderhoud, keuring en reparatie 2

Financiële tegemoetkoming in kosten van tijdelijke huisvesting 2

Financiële tegemoetkoming in kosten van huurderving 2

Restitutie meerwaarde Woning als gevolg van aanbouw, bij verkoop 2

Woningsanering in verband met CARA 2

1 Procedure bij bouwkundige aanpassing 2

Voorwaarden voor verstrekking PGB en uitbetaling financiële tegemoetkoming 2

Kosten van woningaanpassingen 2

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

1 Primaat collectief vervoer

2 Voorzieningen anders dan collectief vervoer

Al dan niet aangepaste bruikleenauto c.q. bus

Gesloten buitenwagen

Open elektrische buitenwagen, plateaurolstoelen en scootmobielen

Andere verplaatsingsmiddelen 3

Tegemoetkoming in kosten van auto-aanpassingen 3

Tegemoetkoming in de kosten voor gebruik van een bruikleenauto 3

Tegemoetkoming in de kosten voor het gebruik van een (rolstoel-)taxi, eigen of

bruikleen auto 3

Overige verstrekkingen in verband met autogebruik 3

Medische begeleiding en begeleidingskosten 3

Doel van het vervoer 3

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning

1 Algemeen

2 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Handbewogen rolstoelen

Elektrische rolstoelen

Aanpassing van rolstoelen

Rolstoeltraining

Kinderrolstoelen

Sportrolstoelen

Onderhoud, reparatie en verzekering

Accessoires 4

Aanspraak op rolstoelvoorzieningen door AWBZ-bewoners 4

Hoofdstuk 7. Het medisch advies 4

Aanleiding 4

Verordening 4

Gebruik van artikel 44 uit de verordening 4

Hoofdstuk 8. Verkrijgen van voorzieningen en motiveren van besluiten

Aanvraag 4

Onderzoek-doelgroep 4

Uitwerking begrippen beperkingen

Motivering van besluiten

Bijlagen

Bijlage I: Richtlijnen voor indicering van hulp bij het huishouden

Bijlage II: Handreiking normering hulp bij het huishouden

Bijlage III: De ICF-functies

 

Hoofdstuk 1. Vorm van de te verstrekken voorzieningen

1.1 Verschillende wijzen om voorzieningen te verstrekken (artikel 4, 5 en 6 van de Wmo- verordening)

Artikel 6 van de Wmo bepaalt het volgende:

“ Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Gevolg van deze regel is dat er drie vormen van verstrekking van individuele voorzieningen mogelijk zijn

Allereerst is er de voorziening in natura. Dat wil zeggen dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt die hij of zij kant en klaar krijgt. De voorziening wordt verstrekt.

Artikel 6 Wmo bepaalt dat er een verplicht alternatief voor een voorziening in natura geboden moet worden en wel in de vorm van een persoonsgebonden budget. Dat is de tweede vorm van verstrekking.

En de derde vorm van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo“Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing.”

In relatie tot bouwkundige woonvoorzieningen wordt –in navolging van de Wvg– de verplichting opgelegd om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget (bijvoorbeeld bij huurwoningen) genoemd worden.

1.2 Het persoonsgebonden budget (artikel 6 Wmo-verordening)

Artikel 3 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007, hierna te noemen de verordening, bepaalt:

“Een individuele voorziening in natura, als financiële tegemoetkoming als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in het maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijk bij Duurstede neergelegde criteria.”

Dit artikel is een uitwerking van artikel 6 Wmo. In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn

om personen waarvan verwacht dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan.schuldsaneringtrajectOok zal geen Pgb verstrekt worden wanneer er gegronde (medisch onderbouwde) redenen zijn om aan te nemen dat een persoon niet met een Pgb om kan gaan. Deze situatie zou zich bijvoorbeeld voor kunnen doen bij personen met manische klachten of met verslavingsproblematiek.

In een Algemeen Overleg over een aan de Wmo verwante zaak, het bovenregionale vervoer Valys, heeft de Tweede Kamer op 29 maart 2006 uitgesproken dat niet bedoeld is om goed draaiende systemen, zoals collectief vervoerssystemen, in gevaar te brengen. Als bijvoorbeeld in plaats van collectief vervoer (een voorziening in natura) een persoonsgebonden budget zou worden verstrekt, zou de mogelijkheid bestaan dat door een leegloop van het collectief vervoer de basis onder dit vervoer uit zou vallen. Voor diegenen die afhankelijk zijn van collectief vervoer zou de mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van naturavoorziening wegvallen. Daarom is in de verordening nog steeds het primaat van het collectief vervoer opgenomen. Bij verzoeken om een persoonsgebonden budget van een aanvrager die medisch gezien wel van het collectief vervoer gebruik kan maken, zal deze aanvraag afgewezen worden. Dit onderdeel zal in het hoofdstuk vervoer worden uitgewerkt. Of er andere redenen zullen zijn waarom het toekennen van een persoonsgebonden budget geweigerd moet worden is op dit moment nog niet te overzien. In de uitvoering zal duidelijk worden of er ook andere situaties zijn waarin weigering op zijn plaats is. Deze nieuwe situaties zullen later toegevoegd worden.

Artikel 6 van de verordening bepaalt de voorwaarden die van toepassing zijn op het persoonsgebonden budget.

Omvang van het persoongebonden budget

Voor de bepaling van de omvang van het persoonsgebonden budget geldt het esluit maatschappelijke ondersteuning , zoals vastgesteld door het college van BenW op 18 september 2007 (hierna te noemen het besluit Mo).

Uitbetaling persoonsgebonden budget

Als het persoonsgebonden budget berekend is, wordt beschikking aan de aanvrager bekendgemaakt. In deze beschikking wordt vermeld wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor welke periode het persoonsgebonden budget bedoeld is. Bij de beschikking een program van eisen gevoegd, waarin staat aan welke de met het persoongebonden budget . In de beschikking is ook opgenomen dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. Na verzending van de beschikking zal het persoonsgebonden budget beschikbaar worden gesteld. Dat kan in één keer, indien daar aanleiding voor is een aan te schaffen). ook in termijnen, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

Voor gelden de volgende bevoorschottingsritmes:

PGB tot € 2.500 op jaarbasis: in één keer;

PGB tussen € 2.500 en € 5.000 op jaarbasis: per half jaar;

PGB tussen € 5.000 en € 25.000 op jaarbasis: per kwartaal;

PGB boven € 25.000 op jaarbasis: maandelijks

De controle op de besteding van het persoonsgebonden budget wordt steekproefsgewijs uitgevoerd, conform artikel 1 lid 5 van het esluit . De steekproef omvat minimaal 20 procent van de verstrekte persoonsgebonden budgetten.

De controle van het persoonsgebonden budget zal als volgt plaats vinden:

Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren:

de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening;

of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.

Steekproefsgewijs deze stukken worden opgevraagd om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie wordt dat deze situatie in de toekomst vermeden worden. Bij opzet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

Eigen bijdrage

Artikel 7 van de verordening bepaalt dat bij een te verstrekken persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd kan zijn. In Hoofdstuk 3 van het M is de eigen bijdrage berekening

De eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK), aan de hand van de door de gemeente gestelde inkomensnormen en percentages.

Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, jaar twee jaar voor het lopende jaar Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken.

In aangifte over , dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over in gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. Ditzelfde geldt voor de berekening van de eigen bijdrage bij een voorziening in natura.

 

Hoofdstuk 2. Hulp bij het huishouden

2.1 Inleiding

De hulp bij het huishouden is afkomstig uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, waar de functie Huishoudelijke Verzorging één van de zeven functies was die onder de AWBZ vielen en uitgewerkt werden in het besluit zorgaanspraken AWBZ. Op 1 januari 2007 is deze functie uit de AWBZ geschrapt (artikel 41, lid 2 Wmo) en heeft de Wmo op basis van artikel 4 lid 1 onder a deze functie overgenomen. Hulp bij het huishouden is gericht op het motiveren, aansturen, instrueren en zo nodig overnemen van het huishouden, het organiseren en structureren ervan. Hulp bij het huishouden omvat (geen limitatieve opsomming):

De hygiëne huishouding: schone bedden, kleding, sanitair, vloeren stofzuigen en dweilen;

Incidentele werkzaamheden als het schoonhouden van ramen, kasten, enz;

Verzorgen van dieren en planten;

Het zorgen voor eten en drinken: van voedingsmiddelen, bereiden en van en drinken, afvoeren van vuilnis

Het verzorgen van s aanwezige hulpbehoevende personen (kinderen).

Hulp bij het huishouden is aangewezen indien de aanvrager beperkingen ondervindt in het voeren van het huishouden die gerelateerd zijn aan beperkingen op het gebied van sociale redzaamheid en/of mobiliteit. Hulp bij het huishouden (deels) . Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of de kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding en vocht) of ontreddering van of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. Bij deze Beleidsregels zijn twee bijlagen opgenomen die bij dit hoofdstuk horen:

Richtlijn indicering hulp bij het huishouden (bijlage I)

Handreiking normering hulp bij het huishouden (bijlage II).

2.2 Categorieën hulp bij het huishouden

Bij de hulp bij het huishouden worden 3 categorieën onderscheiden:

Huishoudelijke verzorging (“HV 1”)

Boodschappen voor het dagelijks leven doen

Maaltijden bereiden: broodmaaltijd

Maaltijden bereiden: warme maaltijd

Licht poetswerk in huis; kamers opruimen

Huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen

Kleding / linnengoed wassen (‘de was doen’)

Huishoudelijke spullen in orde houden (kleding, apparaten etc.)

Organisatie van huishouding (“HV 2”)

Schoonmaakwerkzaamheden met andere lichte ondersteuning in de huishouding

Anderen in huishouding helpen met zelfverzorging

Dagelijkse organisatie van het huishouden

Hulp bij ontregelde huishouding, in verband met psychische stoornissen (“HV 3”)

Schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning binnen een ontregelde huishouding

Psychosociale begeleiding; tevens observeren

Advies, instructie, voorlichting (gericht op het voeren van een huishouden

het onderscheiden van deze categorieën hulp bij het huishouden een verantwoorde manier beantwoord worden vanuit het principe “hulp naar noodzaak”. De drie onderscheiden categorieën hulp bij het huishouden nemen in zwaarte toe en er is sprake van overlappende activiteitengroepen. De genoemde werkzaamheden betreffen een indicatie en geen limitatieve opsomming.

2.3 Mogelijke voorzieningen

Artikel 8 van de Verordening geeft mogelijk te verstrekken voorzieningen aan:

ulp bij het huishouden in natura;

en persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Er nagegaan of er sprake is van beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Die ziekte of dat gebrek kunnen liggen op de terreinen als vermeld in artikel 1 eerste lid onder g onderdeel 5 en 6 Wmo: mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem.

De vaststelling hiervan zal op objectieve wijze plaats moeten vinden en in het merendeel van de

gevallen op basis van een medische beoordeling. In dat kader kan het noodzakelijk zijn medisch advies te vragen aan een medisch adviseur die daartoe de nodige deskundigheid bezit. Daarbij aandacht voor de zogenaamde medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen (mmoa’s), gewaakt worden antirevaliderende hulp. Daarnaast ook hulp bij het huishouden verstrekt worden in situaties dat de mantelzorg problemen heeft bij de uitvoering daarvan. In situaties dat die problemen (deels) opgelost kunnen worden door het toekennen van hulp bij het huishouden is dat een reden voor toekenning. Is er sprake van beperkingen op grond van ziekte of gebrek dan komt men in principe in aanmerking voor hulp bij het huishouden bij de hulpvrager thuis.

2.4 Gebruikelijke zorg en omvang hulp bij het huishouden

Artikel van de Verordening bepaalt datGebruikelijke zorg wil zeggenr. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat verantwoordelijk voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat die het huishoudelijk werk , andere leden van de leefeenheid verondersteld worden over te nemen.deindicering hulp bij het huishouden van de gemeente Wijk bij Duurstede

Voor AWBZ-instellingen geldt dat huishoudelijke verzorging in de functie verblijf is opgenomen en dus niet geïndiceerd. Voor particuliere tehuizen die verzorging bieden geldt dat daar hulp bij het huishouden voor het eigen appartement of de eigen kamer geïndiceerd de zorg niet. Dan gaat het immers om aanwezige professionele zorg en is er geen tekort of probleem. Dit geldt ook voor door het tehuis verzorgde wasverzorging of maaltijdverzorging. moet bepaald worden welke activiteiten de hulpvrager zelf niet kan uitvoeren en welke normtijden hiervoor gelden. Er is, in navolging van de AWBZ gekozen voor normtijden, om een uitgangspunt te hebben voor de omvang van de verschillende taken die in het huishoudelijk werk verricht moeten worden. De in bijlage II aangegeven normtijden worden gehanteerd. Deze normtijden zijn afkomstig uit het protocol huishoudelijke verzorging van het CIZ en samengesteld in overleg met de landelijke koepel van thuiszorginstellingen. Normering door de gemeente is nodig om een uitgangspunt te hebben en discussies te voorkomen over de benodigde tijd voor bepaalde activiteiten.

2. Mantelzorg

Mantelzorgers worden betrokken bij de indicatiestelling. De-consulent gaat na wat er al aan mantelzorg wordt verleend door huisgenoten en externe mantelzorgers. Doel van de inventarisatie is na te gaan of de mantelzorger kan blijven zorgen. Het is de verantwoordelijkheid van de mantelzorger om aan te geven wat de mantelzorg voor haar of hem inhoudt en wat zij/hij daarbij nodig heeft om dit te blijven doen. De indicatiesteller brengt in kaart wat de fysieke, psychische en sociale belasting is voor de mantelzorger. Het is de verantwoordelijkheid van de indicatiesteller om aan te geven wat er aan voorzieningen mogelijk is in het kader van de en te toetsen of de belasting die de mantelzorger zichzelf oplegt reëel is. De indicatiesteller is alert op het voorkomen van overbelasting van de mantelzorger(s) waardoor hun eigen leven en mogelijkheden tot maatschappelijk participeren in het gedrang komen. Uitgangspunt voor de indicatiestelling is de wijze waarop de cliënt zijn/haar leven vorm wil geven en de wijze waarop de mantelzorger hieraan kan en wil bijdragen.

Voorliggende voorzieningen

Bij al deze onderdelen geldt dat voorliggende voorzieningen voorgaan. Op basis van de hardheidsclausule kan in bijzondere situaties altijd (maar bij uitzondering) van deze regels worden afgeweken. Aan de hand van de normtijden zoals genoemd in bijlage II kan voor de individuele situatie worden bepaald hoeveel tijd noodzakelijk is. De toekenning is in principe, omdat er nog gekeken dient te worden naar voorliggende voorzieningen. Voorliggende voorzieningen, die altijd algemeen gebruikelijk zijn, kunnen gevonden worden in:

kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang); oppascentrales; hondenuitlaat-service; boodschappendiensten enz.

De voorliggende voorziening moet ter plaatse wel beschikbaar zijn. Is dat niet zo, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening. Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten. Indien het gaat om zorg in natura, dan kan de toe te kennen hulp bij het huishouden bij beschikking worden toegekend en tevens doorgegeven worden aan de instelling die deze gaat verzorgen. Hierbij is relevant dat de instelling de inhoudelijke opbouw van de indicatie kent. Daardoor kan voorkomen worden dat activiteiten worden uitgevoerd waarvoor geen hulp is toegekend. Omdat sprake is van een eigen bijdrage moeten (indien daartoe is besloten) de benodigde gegevens worden doorgegeven aan het CAK, die deze eigen bijdragen int. Gaat het om een persoonsgebonden budget, dan kan, indien aan het gestelde in artikel 6 is of kan worden voldaan en er geen overwegende bezwaren bestaan, het persoonsgebonden budget bij beschikking worden toegekend en kan ingevolge lid 4 van artikel 6 tot uitbetaling worden overgegaan. Ook in deze situatie dienen de benodigde gegevens voor het innen van de eigen bijdrage aan het CAK worden doorgegeven indien van toepassing.

 

Hoofdstuk 3. Woonvoorzieningen

3.1. Vormen van woonvoorzieningen

Artikel van de verordening bepaalt dat er vier mogelijkheden zijn om een woonvoorziening te verstrekken:

E;

E;

Efinanciële.

In artikel van de verordening wordt bepaald waar de genoemde voorzieningen uit kunnen bestaan:

een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

een niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening;

een .

3.2 Uitsluiting woon- en verblijfsruimten

Voor alle woonvoorzieningen die worden aangevraagd zal bekeken worden of een van de uitsluitingen van artikel 18 van de verordening van toepassing is. Op grond van dit artikel, verstrekt de gemeente geen voorzieningen aan hotel/pensions, trekkerswoonwagens, verzorgingshuizen, vakantiewoningen, tweede woningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Dit is zo geregeld omdat deze woonruimten deels niet tot hoofdverblijf dienen deels zo specifiek bestemd zijn voor de doelgroep gehandicapten/gehandicapte ouderen dat dat bepaalde voorzieningen daar standaard aanwezig zijn. Te denken valt hierbij aan:, automatische deuropeners (ook op brand-compartimenteringsdeuren), breedte van de deuren, rolstoel toegankelijke badkamer, galerijen en balkons.

3.Primaat bij verhuizen

Artikel van de verordening regelt het primaat van de verhuizing. Dat wil zeggen dat als vast staat dat een aanpassing noodzakelijk is, eerst beoordeeld wordt of verhuizing naar een geheel aangepaste woning, of naar een goedkopere en gemakkelijker aan te passen woning een oplossing is die in aanmerking komt.

m

In feite gaat het bij het hanteren van het primaat van de verhuizing om een uitwerking van het principe dat wordt gekozen voor de goedkoopst-adequate oplossing.

Er zijn echter wel grenzen aan het hanteren van het primaat van de verhuizing, met name op het gebied van de woonlasten, het tijdsbestek waarbinnen een oplossing kan/moet worden gevonden en de verhouding tussen de besparing van de gemeente bij toepassing van het primaat en de negatieve gevolgen voor de aanvrager. In alle gevallen wordt een goed gemotiveerd besluit genomen, waarin alle relevante factoren, in onderling verband, worden afgewogen. Daarbij gaat het dus om factoren die spelen aan de kant van de gemeente en aan de kant van de belanghebbende. Als op verantwoorde wijze inhoud gegeven is aan toepassing van het primaat van de verhuizing, is daarmee een adequate oplossing geboden en heeft de gemeente aan haar compensatieverplichting voldaan.

Het is niet mogelijk om uitputtend alle factoren te noemen die een rol spelen bij de afweging tussen verhuizing of woningaanpassing. De afweging wordt gemaakt bij verstrekkingen vanaf

€ 10.000,-, zie daarbij de toelichting op de verordening onder art. 1 n op blz 7. n grote lijnen spelen de volgende factoren een rol:

In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt. De richtlijn is dat een verhuizing binnen een zogenaamd medische verantwoorde termijn, vast te stellen door de medisch adviseur, gerealiseerd moet kunnen zijn.

Rekening houden met sociale factoren

Sociale omstandigheden waarmee het college rekening houdt zijn bijvoorbeeld de voorkeur van de gehandicapte, de binding van de gehandicapte met de huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de gehandicapte belangrijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de gehandicapte een rol in het afwegingsproces, met name in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het indicatie-onderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn. Als de aanvrager zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), dienen de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen te worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.

Rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht van de gehandicapte

het college een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten daarbij in aanmerking genomen. Voor aanvragers, die op grond van hun inkomen in aanmerking komen voor huurtoeslag, is hierbij de richtlijn dat de verhuizing niet mag leiden tot overschrijding van de huurtoeslaggrens, tenzij de gehandicapte geen bezwaar heeft tegen een grotere huurverhoging.

Als de aanvrager eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer de woning huur. Het verhuizen vanuit een koopwoning heeft meer financiële consequenties dan verhuizing vanuit een huurwoning.

Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt de vraag in hoeverre vermogenswinsten of –verliezen optreden. Een eigenaar heeft geld geleend en/of een hypotheek op het huis. Ook de aanvrager, niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning, die gehandicapt raakt, door zijn handicap drastisch verandert (doorgaans brengt een handicap negatieve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning zal ook problemen hebben met verhuizen.

Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte

Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

Huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte;

de verhuiskostenvergoeding

de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

kosten van het eventueel vrijmaken van de woning

een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

De kosten zijn het uitgangspunt bij deze afweging, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen.

De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing

Er wordt ook rekening gehouden worden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar

alle waarschijnlijkheid minder makkelijk kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen. Argumenten hiervoor zijn:

Een revisiebeding, zoals bij huurwoningen, bestaat niet voor eigen woningen;

De gemeente heeft geen instrument om de woning vrij te krijgen;

Het zal niet zo eenvoudig zijn om een geschikte kandidaat voor die woning te vinden, die zowel financieel als ergonomisch gezien geschikt is voor de betreffende woonruimte.

De consequentie hiervan is dat eigen woningen meestal voor één enkele belanghebbende aangepast worden. Anderzijds is bepaald dat de eigenaar bij verkoop de meerwaarde van de woning door de aanpassing wel moet terugbetalen.

Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingen aan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook .

Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zal verslechteren dat als gevolg daarvan de aanpassing voor beperkte tijd, kan dat gegeven een rol spelen de afweging tussen verhuizing aanpassen (dit geldt overigens ook voor huurwoningen).

zal een aangeboden mogelijkheid te verhuizen naar een andere woning door de aanvrager als negatief worden beoordeeld en wil graag blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Na weigering beoordeelt het college of er vanuit kan worden gegaan dat voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden. Dit wordt afgemeten aan de oorzaak voor het weigeren.

Na het afwegen van deze factoren een beslissing genomen over het al dan niet hanteren van het primaat van de verhuizing.

Verhuiskostenvergoeding

In drie situaties is een verhuiskostenvergoeding van toepassing:

De aanvrager gaat vanwege problemen met het normale gebruik van de woning verhuizen naar een adequate woning;

De aanvrager vraagt een woonvoorziening aan in de vorm van een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt verhuizing de goedkoopst adequate oplossing te zijn voor het woonprobleem. Ook mogelijk is dat de betreffende woning niet kan worden aangepast;

Voor het vrijmaken van een aangepaste woning door een persoon die in een aangepaste woning woont. Hierbij geldt dat de woonruimte in het verleden voor meer dan € 10.000,- is aangepast of de verhuizing voorkomt aanpassing van een andere woning voor meer dan

of overgebleven (zonder beperking)Dit is vanzelfsprekend alleen mogelijk bij huurwoningen.

Een verhuiskostenvergoeding is een forfaitaire financiële tegemoetkoming in de kosten verhuis- en herinrichtingskosten is bedoeld als alternatief voor een dure woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie, of wanneer de huidige woning niet is aan te passen. Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen zijn algemeen gebruikelijk, voorspelbare verhuizingen van senioren.

Voor verhuizingen naar AWBZ-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen verhuiskostenvergoeding voor verhuizing naar woning die niet geschikt of bestemd voor permanente bewoning, zoals in artikel van de verordening wordt

Een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding kan verstrekt worden wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, die door middel van een verhuizing op de goedkoopst-adequate kunnen worden opgelost. Deze eis wordt niet gesteld als het gaat om een verhuizing naar een ADL-woning en in situaties waarin een persoon buiten de Wmo-doelgroep een aangepaste woning het vrijmaken van de woning op verzoek van het college gebeurt

Het college verstrekt geen vergoeding voor verhuizing en herinrichting, de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning. Als dat laatste niet meer kan, is dat reden voor afwijzing.

3. Primaat losse woonunit

Komt verhuizing niet in aanmerking, dan zal beoordeeld moeten worden welke aanpassingen noodzakelijk zijn.

Hierbij geeft de verordening nog een tweede primaat aan, te weten het primaat van de losse woonunit (artikel ):

Dit primaat om te voorkomen dat grote bedragen over een gering aantal jaren afgeschreven moeten worden na aanpassing van een eigen woning de kans op hergebruik gerings, of dat de verhuurder geen toetemming geeft voor een woningaanpassing.in bepaalde noodzakelijke gevallen ge Daarbij is ook de verwachte duur van de noodzaak van een aanbouw van belang.

Om van dit primaat gebruik te kunnen maken moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Daarbij zal het meestal zo zijn dat als er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw er ook ruimte is voor het plaatsen van een losse unit. Ook op dit punt geldt dat de wens vanbetrokkene een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel.

Het program van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat – als de unit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeldmoet worden. De gemeente moet er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit.

Is een losse unit niet mogelijk, of is de aanpassing niet zodanig dat deze afweging gemaakt moet worden, dan kan de stap naar de bouwkundige aanpassing worden gemaakt.

3. Overige woonvoorzieningen

De aanpassing moet allereerst het normale gebruik van de woning betreffen. et normale gebruik van de woning de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen de woonruimte.

Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden).

Evenmin wordt er rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben voorzieningen die puur als noodvoorziening gelden (bijvoorbeeld incidenteel gebruikte en niet essentiële onderdelen van de woning respectievelijk vluchtvoorzieningen of branddeuren). Ook het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers worden geen compenserende woonvoorzieningen getroffen, het daarbij niet gaat om ruimten met een elementaire woonfunctie. Voorzieningen voor het gebruik van dit soort ruimtes worden in een aantal gevallen vergoed vanuit andere regelgeving (zoals studeer- en werkkamers).

itzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen worden verstrekt ter compensatie van problemen bij het normale gebruik van de woning vormt de uitrustkamer. Deze voorziening heeft een specifiek doel, namelijk het tot rust komen van personen met een specifieke beperking.

Bij een indicatiestelling voor woonvoorzieningen wordt eveneensbeoordeeld in hoeverre hulp bij het huishouden en AWBZ-functies voorzien in compensatie en oplossing v de ondervonden woonproblematiek. Verder wordt – conform de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wvg- beoordeeld in hoeverre de worden opgelost door inspanningen van huisgenoten Verder wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen als een andere organisatie van taken

Of de cliënt in aanmerking komt voor een losse (roerende) of een vaste (onroerende) woonvoorziening, hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Het gaat bij losse woonvoorzieningen bijvoorbeeld om tilliften, badliften, douche/toiletstoelen, douchestretchers, badtransfer-planken. Waar mogelijk zal uit oogpunt van herbruikbaarheid gekozen worden voor van losse woonvoorzieningen. De losse woonvoorziening moet voorzien in een oplossing voor een elementaire woonfunctie, die eventueel ook kan worden geboden middels een bouwkundige voorziening. Meestal zal de losse voorziening een goedkoop en adequaat alternatief zijn voor een vast voorziening. Een voorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt of een transferplank. Ook zal bij voorkeur met losse voorzieningen worden gewerkt in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling Verstrekking van een losse of vaste woonvoorziening hangt dus af van de situatie en handicap van de aanvrager.

Hoofdverblijf

Artikel van de verordening bepaalt:

“Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.”

Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de betrokkene zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven Ook kan het gaan om het feitelijke adres, de een briefadres heeft. De gemeente waar de woning staat heeft compensatieplicht, behalve in de situatie waarin de persoon uit de Wmo-doelgroep verhuist van de ene gemeente naar een andere gemeente. Een aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding behoort dan tot de compensatieplicht van de vertrekgemeente, mits voldaan wordt aan art. 23 van de Wmo-verordening.

4.1.1.

In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan gehandicapte kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, en niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. In die laatste situatie wordt alleen een tegemoetkoming verstrekt voor het bezoekbaar maken van de woning. Als de woningen van de ouders in een van bovenstaande situaties in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen.

Artikel biedt in de leden 2 tot en met 5 een uitzondering op deze hoofdregel:

In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

Voor de

Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken.”

4.2. Overige beperkingen woonvoorzieningen

onder a genoemde beperking waarbij vanuit een aangepaste en geschikte woning verhuisd wordt naar een niet of minder aangepaste en geschikte woning. Deze verhuizingen van adequaat naar inadequaat kunnen alleen leiden tot aanpassingen als daar een belangrijke reden voor is. Daaronder kan verstaan worden het aannemen van een functie op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is, de situatie na een echtscheiding waarbij de aangepaste woning niet meer bewoond kan blijven worden enz. In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de aanvrager tevoren contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente kan bepalen wat de goedkoopst-adequate oplossing is.

Onder b wordt aangegeven dat (uiteraard) bij verhuizing gezocht wordt naar de meest geschikte woning, gezien de omstandigheden van betrokkene. Dat betekent dat als er een keuze is tussen een geschikte en een (minder) niet geschikte woning, gekozen worden voor de geschikte woning. Gebeurt dat niet, dan zal dat aanleiding zijn tot afwijzing. Daarbij kan meegewogen worden of tevoren overleg heeft plaatsgevonden. Ook kan rekening gehouden worden met kennis die een gemeente heeft van op enig moment beschikbare geschikte woningen.

Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, gelimiteerd worden.

Dit uitgangspunt is onder punt c vastgelegd. Als het individueel belang van de aanvrager voldoende onderbouwd kan worden, en aantoonbaar is dat de voorzieningen niet algemeen gebruikelijk, is het mogelijk om aanvullend de volgende voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten te verstrekken: verbreden van de toegangsdeuren; drempelhulpen en vlonders; opstelplaats voor een rolstoel; oplaadmogelijkheid bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Onder d. worden uitzonderingen gemaakt voor algemeen gebruikelijke verhuizingen en verhuizingen die te voorzien zijn. Op dit punt wordt sterk aangesloten bij de eigen verantwoordelijkheid van de aanvragers. Wie weet dat traplopen, wat nu al lastig is, binnen 5 jaar onmogelijk gaat worden, moet op tijd maatregelen nemen en gaan zoeken naar een alternatieve woning. Wachten tot het niet langer kan gaat aan deze eigen verantwoordelijkheid voorbij en kan daarom aanleiding zijn tot afwijzing.

 

4.. Financiële tegemoetkoming in kosten van woningaanpassing

Bij verstrekking gelden de volgende regels:

e eigenaar om mee te werken. W de eigenaar niet mee dan kan het nodig zijn bestuursdwang toe te passen (art. 1 Woningwet);

De woning technisch gezien aanpasbaar zijn.

De kwaliteit van de aanpassing overeen met de eisen zoals geformuleerd in het Bouwbesluit. Een hoger kwaliteitsniveau is niet subsidiabel.

De woningaanpassing strekt zich ook uit tot het toegankelijk maken van de achtertuin.

De aanpassing dient, indien mogelijk, bruikbaar te zijn voor eventuele volgende gehandicapte bewoners.

Aanpassingen die voortkomen uit de aard van de in de woonruimte gebruikte materialen komen niet voor vergoeding in aanmerking, bijvoorbeeld materialen die vocht of tocht veroorzaken.

De woningaanpassing dient voldoende verzekerd te zijn.

Indien een gehandicapte verhuist van een adequate naar een niet-adequate woning, dan kan aan hem (bij gelijke omstandigheden) geen woonvoorziening in de vorm van een woningaanpassing worden verstrekt. Hierbij is het wel van belang dat de gehandicapte op het moment van verhuizing redelijkerwij of op basis van een al afgegeven medisch advies op grond van een besluit wist of had weten, dat hij naar een adequate woning had moeten verhuizen.

Wanneer aanbouw of uitbreiding van een vertrek noodzakelijk is verstrekt de gemeente een financiële tegemoetkoming in de kosten daarvan. Het aantal m2 dat daarvoor in aanmerking komt is per vertrek in binnenmaten of netto-vloeroppervlakte als volgt gemaximeerd

Wanneer verwerving van grond nodig is in verband met aanbouw of uitbreiding van een vertrek verstrekt de gemeente een financiële tegemoetkoming in de kosten van verwerving van het totaal aantal m2 grond, dat minimaal benodigd is om de aanbouw of uitbreiding te realiseren. Richtlijn hierbij is dat verwerving van de in bovenstaande tabel aangegeven m2 + 15 % voldoende zal zijn om de aanbouw of uitbreiding te kunnen realiseren.

Als verwerving van grond nodig is om de toegang tot de woning aan te passen verstrekt de gemeente eveneens een bijdrage in de kosten daarvan. Het aantal m2 dat daarvoor in aanmerking komt is maximaal 20 m2. De grond kan gelegen zijn tussen de openbare weg en hoofdingang of tussen de tweede ingang en de berging en/of tuinpoort.

Wanneer aanleg dan wel aanpassing van een terras direct bij de woonruimte noodzakelijk is, verstrekt de gemeente een financiële tegemoetkoming in de kosten daarvan. Het aantal m2 dat hiervoor in aanmerking komt bedraagt maximaal 6.

Voor verharding van een pad, noodzakelijk om de woonruimte te bereiken, geldt een maximum van 20 meter.

Een tegemoetkoming in de kosten voor een overdekte en afsluitbare opstelplaats met een oplaadmogelijkheid voor een elektrische rolstoel wordt verstrekt indien een andere oplossing niet mogelijk is.

Het verwijderen van woonvoorzieningen gebeurt alleen als er duidelijke aanwijzingen zijn dat de aanpassing ertoe leidt dat de woning niet kan worden verhuurd aan een gehandicapte en ook niet aan een niet-gehandicapte. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit het feit, dat de woning langer dan zes maanden leegstaat. De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedraagt maximaal € 1.500.

Wanneer de gehandicapte niet kan instemmen met de goedkoopst adequate oplossing, kan de gemeente de mogelijkheid bieden de eigen voorkeur van de gehandicapte te verstrekken, mits de meerkosten door de gehandicapte zelf worden betaald en de alternatieve oplossing adequaat is. Ook eventuele hogere bijkomende kosten komen voor rekening van de gehandicapte. Tenslotte dient in de financiering van het niet-subsidiabele deel te zijn voorzien.

. De

De was voorheen, onder de Wvg, omschreven in de wet zelf, maar is onder de Wmo omschreven in de verordening. Artikel 15, aanhef en onder luidt dan ook: “De in artikel 1 onder ., . en . genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit: (……) . een uitrruimte.”

Het gaat om een ruimte die alleen de persoon met een aantoonbare gedragsstoornis noodzakelijk is, om hem/haar tot rust te komen. Dit vloeit ook voort uit de algemene beperking dat individuele Wmo-voorzieningen in hoofdzaak op het individu gericht zijn. De uitrruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking. Met het oog op de beperking, de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitrkamer, het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn, en tevens zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is kan dat onder de voorziening vallen. Op basis van deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitr nodig is.

. Financiële tegemoetkoming in kosten van woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard

Alleen vervanging van vloerbedekking en hulpmiddelen bij het baden, douchen en wassen komen voor een vergoeding in aanmerking.

Bepaalde woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard kunnen in bruikleen worden verstrekt, als hergebruik tot de mogelijkheden behoort.

Wanneer de gehandicapte redelijkerwijs had kunnen weten overgevoelig te zijn voor bepaalde stoffen, verstrekt de gemeente geen financiële tegemoetkoming voor vervanging van vloerbedekking, waarin deze stoffen zijn verwerkt.

Alleen vloerbedekking die niet ouder is dan 8 jaar en om medische en ergonomische redenen direct vervangen moet worden, komt voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding bedraagt maximaal € .- per m2 inclusief egalisatiekosten,arbeid en BTW.

Daarbij gelden de volgende uitkeringspercentages:

Leeftijd artikel in jaren

Uitkeringspercentage

0 - < 2

100%

2 - < 4

75%

4 - < 6

50%

6 - < 8

25%

Verstrekking van een patiëntenlift is mogelijk, tenzij een werkgever op grond van de ARBO-wetgeving een patiëntenlift moet verstrekken.

De keuze van het type lift hangt af van:

mogelijkheden van de gehandicapte;

te verwachten transfers en hun bestemming;

indeling van de woning;

aanwezige inrichtingselementen.

een vaste patiëntenliftwordt beschouwd als een woningaanpassing

. Verstrekkingen woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard

Het gaat hierbij om de volgende verstrekkingen:

Vloerbedekking (maximaal € .- per m2, incl. BTW en arbeid en egalisatiekosten)

Hulpmiddelen bij baden, douchen en wassen:

aankleedtafel voor kinderen

afdroogtafel

badzitje

badplank

douchestoel

douchebrancard

douchestretcher

douchewagen

po-stoel

toiletstoel

toiletverhoger

Draaischijf

Til-liften

over de vloer verrijdbaar

4.. Financiële tegemoetkoming in kosten van onderhoud, keuring en reparatie

De gemeente verstrekt een financiële tegemoetkoming in de werkelijk gemaakte kosten van keuring, onderhoud en reparatie van de volgende woonvoorzieningen, mits zij door de gemeente verstrekt zijn:

Stoelliften;

Rolstoel- of sta-plateauliften;

Woonhuisliften;

Hefplateauliften;

Balansliften;

Plafondliften;

Mechanische of elektrische inrichting voor het in hoogte verstellen van een keukenblok, bad of wastafel;

Elektromechanisch openings- en sluitingsmechanisme van deuren;

Toiletten voorzien van onderspoel en föhninrichting;

4.. Financiële tegemoetkoming in kosten van tijdelijke huisvesting

In artikel 7.5. van het o is de hoogte van de financiële tegemoetkoming in geval van tijdelijke huisvesting geregeld. Voorwaarden voor de verstrekking van deze forfaitaire voorziening zijn:

De gehandicapte kan zijn woning tijdelijk niet bewonen als gevolg van een noodzakelijke woningaanpassing.

De gehandicapte kan redelijkerwijs niet voorkomen dat hij, als gevolg van deze aanpassing, dubbele woonlasten heeft.

De gemeente verstrekt deze voorziening voor de periode waarin de gehandicapte dubbele woonlasten heeft, met een maximum van 6 maanden.

De vergoeding is gelijk aan de kale huur van de woonruimte van de tijdelijke woning, maximaal 100% van de kale huur, waarbij huurtoeslag wordt verstrekt.

Daarnaast kan nog een bedrag voor herinrichtingskosten worden verstrekt:

Maximum bij zelfstandige woonruimte: € 450.

Maximum bij niet-zelfstandige woonruimte: € 225.

4.. Financiële tegemoetkoming in kosten van huurderving

Doel van deze voorziening is het stimuleren van woningeigenaren om aangepaste woningen aan gehandicapten toe te wijzen. Voorwaarden voor verstrekking van deze voorziening zijn:

De woning is voor meer dan € 10.000 aangepast.

De eerste maand huurderving komt niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.

De gemeente verstrekt deze voorziening voor een periode van maximaal 6 maanden.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte

4.1. Restitutie Meerwaarde Woning, als gevolg van aanbouw, bij verkoop

De in artikel van de verordening opgenomen bepaling is eigenlijk een antispeculatie beding.

Achtergrond van het opnemen van deze bepaling is dat hiermee voorkomen kan worden dat woningen die met gemeenschapsgeld zijn aangepast met ‘winst’ ten gevolge van de aanpassing in de vorm van een aanbouw verkocht zullen worden. Een makelaar taxateur zal hiertoe worden ingeschakeld.

4.1. Woningsanering in verband met CARA

Financiële tegemoetkoming voor woningsanering Men kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor woningsanering die als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (CARA) noodzakelijk zijn. Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of de longarts. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het levenspatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en -gedrag bepaald. Het college kan hierover advies vragen eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde CARA-verpleegkundige. Verwacht wordt dat de betrokkene zich in bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting . Ook mag verwacht worden dat betrokkenen zelf maatregelen treft ter voorkoming van CARAklachten.

In de regel kan een vergoeding worden verstrekt indien:

vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

Geen vergoeding wordt verstrekt indien:

het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de cliënt leidt;

4.1.1. Afschrijvingstermijn

Een vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven (in de regel na 8 jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verleend.

Hierbij wordt voor de hoogte van de vergoeding als volgt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode. De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:

100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

Indien het artikel acht jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt;

Hetzelfde geldt bij verhuizing, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

4.1.2. Normbedragen

Als normbedragen worden gehanteerd:

voor zeil of linoleum € ,- per meter (uitgaande van een gemiddelde lengte van de rol van 4 meter), inclusief egalisatiekosten, arbeidskosten en BTW;

gordijnen: € 15,- per meter voor rolgordijnen of een ander soort gladde gordijnen.

4.1. Procedure bij bouwkundige aanpassing

rocedure aanvraag woningaanpassing

Vaststellen programma van eisen

Nadat de aanvraag is ingediend wordt een indicatie gesteld, waarbij een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid of een externe adviseur een programma van eisen voor de goedkoopst adequate woningaanpassing opstelt. De woningeigenaar vraagt op basis van dat programma van eisen enkele offertes bij aannemer op. Bij bedrag boven de € 5.000,- moeten minimaal 3 offertes gevraagd worden.

Het college beoordeelt welke offerte de goedkoopst adequate oplossing biedt

De gemeente beoordeelt welke bouwofferte in aanmerking komt voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming

Het college geeft toestemming

Het college geeft vervolgens toestemming voor de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet zondertoestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft.

De eigenaar voert uit

De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

Het college controleert

Het college verleent een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht. Controle vindt achteraf plaats. De genoemde personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.

Uitbetaling aan de woningeigenaar of hoofdbewoner en gereedmelding

De financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan de woningeigenaar of hoofdbewoner (indien van toepassing). na de voltooiing van de werkzaamheden, uiterlijk binnen maanden na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald (de woningeigenaar) aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding). Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. Diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald, gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

4.1. Voorwaarden voor verstrekking pgb en uitbetaling financiële tegemoetkoming

Om dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen en er aldus een adequate aanpassing wordt verstrekt is een aantal voorwaarden gesteld om de toegekende tegemoetkoming ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten ook de beschikking aan de aanvrager en eventueel aan de woningeigenaar, als die niet de aanvrager is, worden bekendgemaakt. Het zijn immers de voorwaarden waaraan het besluit is gebonden.

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

Er mag niet voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college;

Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

Aan de onder b. genoemde personen wordt inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

Aan de onder b. genoemde personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

na de voltooiing van de werkzaamheden uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van de financiële tegemoetkoming verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen (PvE);

De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming;

De gereedmelding, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. Alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd.

osten van woningaanpassingen

De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming:

De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald door de Bond van Nederlandse Architecten (BNA). Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

De leges voorzover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden,

De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de aanneemsom hoger is dan € 1000,- , 10% van die kosten, met een maximum van € 350,-.

 

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel van de Verordening luidt:

“De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

een voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

een vervoersvoorziening in natura;

een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;

5.1 Primaat collectief vervoer

dit primaat komt een persoon die het openbaar vervoer niet kan bereiken of geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer allereerst (indien dit medisch mogelijk is) in aanmerking voor collectief vervoer (art. erordening).

De uitdrukking ‘het openbaar vervoer niet kunnen bereiken of geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer’ wordt door de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep geoperationaliseerd middels het loopafstands-criterium “maximale loopafstand 800 meter”. geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, afleggen dan wordt verondersteld het openbaar vervoer niet bereik. dat wel, maar in het openbaar vervoer komen, dankomt men voor vervoersvoorzieningen in aanmerking. Er ligt geen letterlijke relatie met het openbaar vervoer. Het opheffen van een buslijn, waardoor een halte op grote(re) afstand komt te liggen, is geen aanleiding een vervoersvoorziening te verstrekken. nog gefietst kan worden over grotere afstanden kan hier ook rekening mee worden gehouden.

op grond van deze criteria voor een vervoersvoorziening in aanmerking, dan zijn er twee terreinen waarop vervoer mogelijk is.

Het eerste terrein is het vervoer op de korte afstand, in de woonomgeving, het “loop” en “fietsvervoer”.

Het tweede terrein is op wat langere afstand, de afstand waarvoor niet-gehandicapten het openbaar vervoer zouden kunnen nemen.

Als op beide terreinen problemen bestaan moet op beide terreinen bekeken worden welke oplossingen noodzakelijk zijn. Alleen bij personen met een zeer beperkte loopafstand (dat is een loopafstand tot maximaal 100 meter) moet ingevolge de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen een oplossing worden geboden. Dit wil niet zeggen dat dit niet hoeft bij mensen met een grotere loopafstand, maar tot 100 meter is het dwingend voorgeschreven. Wie problemen heeft op de afstanden gelijklopend met het openbaar vervoer komt op basis van artikel erordening in aanmerking voor collectief vervoer indien dit medisch gezien adequaat is. Dat zal het in zeer veel gevallen zijn: uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat alleen bij onbeheersbare incontinentie (hetgeen zelden voorkomt) of bij ernstige gedragsproblemen of in andere uitzonderlijke situaties collectief vervoer niet adequaat geacht moet worden. In bijna alle andere situaties is collectief vervoer de eerste voorziening die in aanmerking komt voor verstrekking.

De Tweede Kamer heeft op 29 maart 2006 tijdens een Algemeen Overleg over het bovenregionaal vervoer Valys uitgesproken dat bij aanwezigheid van collectief vervoer geen persoonsgebonden budget hoeft te worden verstrekt aangezien het niet de bedoeling is het collectief vervoer in gevaar te brengen. Voor de voorzieningen die vergelijkbaar zijn met het openbaar vervoer, zoals het collectief vervoer, geldt dat uitsluitend rekening gehouden moet worden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving.

Artikel lid 1 van de verordening bepaalt hierover:

“Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag een bovenregionaal contact, dat door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.” De directe woon- en leefomgeving kan het beste beschreven worden in te bereiken bestemmingen. Voor Wijk bij Duurstede geldt dat een bestemming binnen 5 zones van het openbaar vervoer moet liggen.

Artikel , lid 2 van de Verordening geeft, als gevolg van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep ook nog aan welke omvang in kilometers geboden moet worden. “De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer mogelijk maken.” Op basis van dit artikel moet iedereen tenminste 1500 kilometer af kunnen leggen met de combinatie van voorzieningen die zijn verstrekt.

Voorzieningen anders dan collectief vervoer

Als collectief vervoer niet adequaat is, zal een andere voorziening gekozen moeten worden. Het kan dan gaan om een voorziening in natura (een bruikleenauto, een autoaanpassing, een gesloten buitenwagen) of een persoonsgebonden budget, als alternatief voor een voorziening in natura of een geldbedrag bedoeld voor een zelf te regelen voorziening (autokostenvergoeding, taxikostenvergoeding, rolstoeltaxi kostenvergoeding). Voor de verplaatsingen op de korte afstand kan worden aan een scootmobiel of een driewielfiets.

5.3. Al dan niet aangepaste bruikleenauto c.q. bus

Een bruikleenauto zal vooral verstrekt worden als de gehandicapte om medische redenen verreweg het grootste deel van het jaar aangewezen is op gesloten vervoer voor elke verplaatsing.

een bruikleenauto -bus in de standaarduitvoering goedkoopst adequate type en merk.

Met een bruikleenauto mag een gehandicapte per jaar niet meer dan 15.000 km afleggen, omdat de leaseprijs gerelateerd is aan een maximum aantal kilometers.

Onderhoud, reparatie, verzekering, motorrijtuigenbelasting van bruikleenauto’s zijn in de overeenkomst tussen gemeente en leverancier opgenomen.

5.4. Gesloten buitenwagen

Voor deze verstrekking gelden de volgende regels:

De gehandicapte heeft vooral behoefte aan vervoer binnen de eigen regio.

De gehandicapte kan of mag zich vanwege de handicap niet in de open lucht verplaatsen of moet zich bij slechte weersomstandigheden in een gesloten voertuig verplaatsen.

Gebruikskosten komt niet voor vergoeding in aanmerking.

Onderhoud, reparatie en verzekering zijn opgenomen in de overeenkomst met de leverancier.

5.5. Open elektrische buitenwagen, plateaurolstoelen en scootmobielen

Bij deze verstrekking zijn de volgende regels van toepassing:

voorwaarde voor verstrekking van een speciale elektrische rolstoel of een scootmobiel: de gehandicapte heeft een substantiële vervoersbehoefte binnen een straal van ca. 1,5 km rondom de woning. Dat wil zeggen dat hij met deze voorziening zelfstandig boodschappen kan doen, familie of vrienden kan bezoeken en andere vormen van vrijetijdsbesteding kan realiseren. Er moet sprake zijn van een redelijke vervoersbehoefte. De snelheid van de scootmobiel is standaard 12 km. Op verzoek kan een scootmobiel worden toegekend met een snelheid van 15 km, mits verantwoord.

een scootmobiel met grote actieradius kan verstrekt worden wanneer de gehandicapte een substantiële vervoersbehoefte heeft binnen een straal van ca. 10 km. rondom de woning.

Verbruikskosten .

Onderhoud, reparatie en verzekering zijn opgenomen in de overeenkomst tussen gemeente en leverancier.

Noodzakelijke aanpassingen en rijtrainingen komen ook voor vergoeding in aanmerking.

Accessoires komen voor vergoeding in aanmerking. Bij accessoires kan worden gedacht aan been en voetzakken, schootskleden en andere voorzieningen, mits niet algemeen gebruikelijk en medisch noodzakelijk. Accessoires die betrekking hebben op handelingen in het kader van ADL-functies worden niet verstrekt.

5.6. Andere verplaatsingsmiddelen

Regels bij deze verstrekkingen zijn:

In veel gevallen zal het gaan om een algemeen gebruikelijk verplaatsingsmiddel, waarbij alleen de meerkosten in verband met de handicap voor vergoeding in aanmerking komen. Daarom verstrekt de gemeente een financiële tegemoetkoming in de aanschafkosten waarvan de kosten van een standaard verplaatsingsmiddel worden afgetrokken. Noodzakelijke aanpassingen komen ook voor vergoeding in aanmerking.

Driewielfietsen worden voor kinderen in bruikleen verstrekt. een driewieler frequenter worden vervangen als gevolg van de handicap, wordt eenmalig een bijdrage gevraagd ter hoogte van de kosten van een standaard kinderfiets (€ 100), dan wel gewone fiets. Onderhoud, reparatie en verzekering zijn dan opgenomen in de overeenkomst tussen gemeente en leverancier.

Bij verstrekking van aangepaste auto-, fietszitjes en buggy’s voor vervoer van gehandicapte kinderen worden de kosten van een standaard auto-, fietszitje of buggy in mindering gebracht op de financiële tegemoetkoming.

De kosten van onderhoud, reparatie en verzekering komen niet voor een vergoeding in aanmerking.

Bij meerkosten t.o.v. een standaard fiets wordt uitgegaan van een basisbedrag van € 220.-

5.7. Tegemoetkoming in kosten van auto-aanpassingen

Op deze vergoeding zijn de volgende regels van toepassing:

gehandicapten komen voor een vergoeding voor auto-aanpassing in aanmerking, als medisch gezien aangewezen zijn op een auto en collectief vervoer onmogelijk is.

De genoemde kosten komen alleen in aanmerking voor vergoeding de aanpassing c.q. reparatie van de aanpassing, gelet op de nog te verwachten technische levensduur van de auto verantwoord is.

voorwaarde voor verstrekking van een speciale autostoel is dat zich bij een rijtijd van minder dan een uur op een gewone stoel ernstige rugklachten voordoen.

De vergoeding voor het aantal rijlessen voor een gehandicapte of zijn huisgenoot, als een auto de enige vervoersmogelijkheid biedt, en er ook sprake is van autoaanpassingen is aan een maximum van 50 lessen gebonden. Indien blijkt, dat het aantal van 50 niet voldoende is om het rijbewijs te behalen kan van dit aantal in individuele situaties worden afgeweken tot maximaal 75.

De meerkosten voor aanschaf van een aangepaste bestelauto of –bus ten opzichte van een gebruikelijke auto komen voor vergoeding in aanmerking wanneer een gehandicapte medisch gezien aangewezen is op die auto, het inkomen meer bedraagt dan de inkomensgrens, waarboven een auto als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt en geen gebruik gemaakt kan worden van een standaardauto.

De vergoeding van meerkosten van een aangepaste auto ten opzichte van de aanschaf van een gebruikelijke auto wordt individueel beoordeeld. Het komt steeds vaker voor dat nieuwe, goedkopere auto’s standaard worden uitgerust met voorzieningen die voorheen als aanpassingen werden aangemerkt, bijvoorbeeld stuurbekrachtiging.

Een aantal voorzieningen zijn algemeen gebruikelijk bij een standaarduitvoering met een aanschafprijs komen dan niet in aanmerking voor vergoeding. et gaat hierbij om de volgende voorzieningen: Automatische transmissie, elektrische ruitenwisser en sproeier achter, driepuntsgordels, hoofdsteunen, lendenstellen voorstoel verstelbaar, kunststoffen bekleding, buitenspiegel van binnenuit verstelbaar, elektrisch bedienbare portierruiten, neerklapbare of inklapbare achterbank (in verband met meenemen rolstoel), uitneembare hoedenplank (in verband met meenemen rolstoel), derde of vijfde deur (grote achterdeur in verband met meenemen rolstoel), warmtewerend glas, achterruitverwarming, stuurbekrachtiging, airconditioning, centrale portiervergrendeling.

Een aantal aanpassingen kunnen niet noodzakelijk zijn in verband met de handicap, zodat ook daarvoor geen vergoeding mogelijk is. Het gaat om de volgende aanpassingen: Verstelbare stuurwielen, verstelbare voorstoelen, stoffen bekleding van stoelen, handgrepen bij de passagiers voorin, comfort rembekrachtiging, gelaagde voorruit, interval op de voor- en achterruitwisser.

Overige kosten verbonden aan aanpassing auto, welke in aanmerking komen voor verstrekking:

nieuw rijbewijs

kosten eigen verklaring

kosten medisch specialist

aanpassen kentekenbewijs

5.8. Tegemoetkoming in de kosten voor gebruik van een bruikleenauto

Op deze vergoeding zijn de volgende regels van toepassing:

eriodiek stelt de gemeente vast welke merken en types bruikleenauto’s in het verstrekkingenpakket zitten.

De tegemoetkoming de kosten v het gebruik van een bruikleenauto is afhankelijk van het verstrekte merk en type. Voor deze kilometervergoeding per merk en type auto wordt de tabel van het Uitvoeringsorgaan Werknemers Verzekeringen (UWV) gehanteerd.

Het aantal te vergoeden km bedraagt 00 kilometers per jaar

5.9. Tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een (rolstoel-)taxi, eigen of bruikleenauto

De tegemoetkoming bestaat uit een tegoed van 00 kilometer voor gebruik taxi en rolstoeltaxi. In plaats van een tegoed aan kilometers kan ook gekozen worden voor een forfaitair bedrag van€ 0 per kalenderjaar. Dit bedrag is gebaseerd op 00 kilometers x € 0,28 per kilometer. De vergoedingen voor taxi en rolstoeltaxi worden rechtstreeks betaalbaar gesteld aan het taxibedrijf.

10. Overige verstrekkingen in verband met autogebruik:

uto’s in bijzondere uitvoering:

Aanschaf en aanpassing bestelauto of busje, bijvoorbeeld voorvervoer van in elektrische rolstoel. Voor mensen met een inkomen vanaf wordt op de tegemoetkoming de aanschafprijs van een algemeen gebruikelijke personenauto van € 13.750 in mindering gebracht.

5.11. Medische begeleiding en begeleidingskosten

begeleiding bij (openbaar) vervoer noodzakelijk is zijn er de volgende mogelijkheden:

het medisch noodzakelijk is, omdat tijdens het vervoer acuut medisch ingrijpen mogelijk moet zijn, worden de reiskosten van de begeleider naar het woonadres van de gehandicapte vergoed in de vorm van een forfaitaire vergoeding.

Het forfaitaire bedrag van de financiële tegemoetkoming in begeleidingskosten bedraagt € 450 per jaar, tenzij de begeleider kan aantonen dat de werkelijke kosten hoger zijn.

Er worden geen begeleidingskosten verstrekt als de gehandicapte in een AWBZ-inrichting verblijft en o.a. sociale begeleiding tot de doel- en taakstelling van de inrichting behoort.

12. Doel van het vervoer: in beginsel alleen sociaal vervoer in de eigen woon of leefomgeving

5.12.1. Het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving

De compensatieplicht voor vervoer is gericht op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving” genoemd. Het gaat in de Wmo in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs sociaalculturele instellingen.

Voorzieningen die worden aangevraagd om zich buiten de eigen leefomgeving te kunnen verplaatsen of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers en oprijplaten voor het meenemen van scootmobielen of een bare scootmobiel, vallen dan ook niet onder de compensatieplicht.

Recreatieve verplaatsingen kunnen deel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. In dat geval wordt met het treffen van een Wmo-vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden.

Onder de Wvg is een uitgebreide jurisprudentie ontstaan uit zaken die handelden om het doel van het vervoer. Deze jurisprudentie behoudt zijn betekenis onder de Wmo en fungeert dan ook als kader voor de Wmo-compensatieplicht.

5.12.2. Vervoer in verband met werk

Bij de beoordeling van aanspraken op vervoersvoorzieningen wordt geen rekening gehouden met vervoersbehoefte in verband met werk. Voor mensen die in dienstbetrekking werken en mogelijk voor zelfstandigen zijn er voorliggende voorzieningen, zoals de voormalige Wet-Rea-voorzieningen die zijn overgeheveld naar WAO/WIA, Wajong, Waz en ZW. Deze regelingen worden uitgevoerd door het UWV.Werknemers die werkzaam zijn in de sociale werkvoorzieningen (Wsw) kunnen voor woon-werkverkeer op basis van de CAO-Wsw een beroep doen op hun werkgever.

5.12.3. Vervoer in verband met vrijwilligerswerk

Ook (extra) vervoersbehoefte in verband met vrijwilligerswerk is geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen, zo heeft de Centrale Raad van Beroep bepaald. De Centrale Raad gaat er van uit dat vervoerskosten betaald kunnen worden door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt.

12.4. Vervoer in verband met therapie, dagbehandeling/dagopvang of bezoek aan medische behandelaars

Vervoer van en naar medische behandelaars viel niet onder de Wvg en valt evenmin onder de Wmo. Het is niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag. Bovendien zijn er voor bepaalde situaties voorliggende voorzieningen, zoals de Regeling Zorgverzekering. Het vervoer naar bijvoorbeeld dagopvang of dagverzorging valt onder de Wmo-compensatieplicht. Deze bestemmingen zijn niet te vatten onder de verplaatsingen die mensen – in de regel - van dag tot dag ondernemen, hoewel er op basis van jurisprudentie spaarzaam uitzonderingen worden gemaakt. Een duidelijke lijn is nog niet te ontdekken, omdat het in die uitspraken om uitzonderlijke gevallen ging. Aanvragen voor vervoersvoorzieningen met dit doel zullen daarom kritisch moeten worden beoordeeld. Medische noodzaak, het al dan niet (overwegend) therapeutische karakter van de dagopvang en de erkenning/ financiering van de dagopvang op basis van de AWBZ spelen volgens de jurisprudentie een rol. Heeft de dagopvang een overwegend therapeutisch karakter, of wordt die erkend of gefinancierd AWBZ-kader, dan is er aanleiding om het vervoer in verband daarmee niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag.

12.5. Vervoer in verband met het volgen van onderwijs

Vervoer in verband met onderwijs valt evenmin onder de Wmo-compensatieplicht. Er zijn voorliggende voorzieningen, zoals het leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving, en voorzieningen die via het UWV worden verstrekt, de voormalige Wet-Rea-voorzieningen

5.12.6. Vervoer van kinderen door ouders met een beperking

Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen moet rekening worden gehouden met het verzorgen van kinderen door ouders met een beperking. Daarbij kan echter ook rekening worden gehouden met alternatieven voor vervoer door de ouders zelf, zo stelt de Centrale Raad van beroep.

12.7. Vervoer voor AWBZ-instellingsbewoners.

Op basis van artikel 2 van de Wvg werd een wettelijk onderscheid gemaakt tussen de reguliere inwoners van de gemeente en de in de gemeente woonachtige AWBZ-bewoners. Dat onderscheid werd via een ministeriële regeling, de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen, voor wat betreft vervoersvoorzieningen weer ongedaan gemaakt voor AWBZ-bewoners.

Onder de Wmo is het wettelijk onderscheid tussen AWBZ-bewoners en overige Wmo-doelgroep inwoners van de gemeente komen te vervallen. Dat houdt niet in dat . Deze categorie mensen zal in de regel een lagere vervoersbehoefte hebben dan zelfstandig wonenden, omdat zij bijvoorbeeld niet of in mindere mate boodschappen hoeven te doen.

Soms wonen aanvragers in een complex waarin voorzieningen, zoals een winkel, kapper, recreatieruimte voor diverse sociale activiteiten, zijn ondergebracht of in de dichte nabijheid zijn gerealiseerd. Te denken valt met name aan verzorgingshuizen eventueel met aanleunwoningen erbij, verpleeghuizen en andere AWBZ-instellingen. Bovendien geldt dat een aantal 'bestemmingen in het kader van het leven van alledag' vervallen, omdat daarin op andere wijze wordt voorzien. Bewoners van intramurale instellingen hoeven bijvoorbeeld minder vaak boodschappen te doen, omdat de instelling de maaltijden bereidt. Ook sommige gezamenlijke sociale activiteiten waarvoor vervoer nodig is, worden vanuit de AWBZ-instelling georganiseerd, inclusief vervoer. Met deze verminderde vervoersbehoefte wordt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen dan ook rekening gehouden.

Bijvoorbeeld door in individuele gevallen ervan uit te gaan dat voor bewoners van een intramurale instelling in een aanzienlijk gedeelte van hun bestemmingen in het kader van het leven van alledag is voorzien.

5.12.8. Begeleiding bij het vervoer van AWBZ-bewoners

Ook hier heeft invulling plaatsgevonden op basis van jurisprudentie. Begeleidingskosten kunnen onder de compensatieplicht vallen. Bij AWBZ-bewoners kan er echter rekening gehouden worden met de agogische taak van personeel van de instelling, met name bij gezinsvervangende tehuizen. Ook bij grotere AWBZ-instellingen geldt een beperking bij de zorgplicht c.q. compensatieplicht ten aanzien van de begeleiding.

5.12.9. Weekendvervoer voor AWBZ-bewoners

Onder de Wvg is de omvang van de zorgplicht voor AWBZ-bewoners door jurisprudentie geconcretiseerd. Uitgangspunt is een gelijke zorgplicht voor AWBZ-bewoners en overige voor bewoners van de gemeente. Categoriale beperking van de omvang van de zorgplicht voor AWBZ-bewoners is ook mogelijk, maar daarop moeten uitzonderingen mogelijk zijn voor individuele gevallen. De compensatieplicht zal onder de Wmo voor AWBZ-bewoners niet afwijken van de bestaande jurisprudentie.

De reguliere zorgplicht voor vervoer houdt in dat er in beginsel zorgplicht is voor regionaal vervoer voor AWBZ-bewoners, en slechts bij wijze van uitzonderingbij dreigende vereenzaming- zorgplicht voor bovenregionaal vervoer. Bij jonge verstandelijk gehandicapte AWBZ-bewoners van grote instellingen wordt deze situatie onder de Wvg-jurisprudentie omgedraaid. Daarbij wordt uitgegaan van een dreigend sociaal isolement, tenzij het tegendeel kan worden aangetoond. Uitgangspunt is dat ook bovenregionaal weekendvervoer van en naar het ouderlijk huis onder de zorgplicht valt. Bij bovenregionaal vervoer gelden de volgende criteria:

Uitgegaan wordt van het feit dat de gehandicapte niet in staat is om zelfstandig sociale contacten te leggen, op te bouwen en te onderhouden in zijn directe woonomgeving en dat daardoor geen sprake is van vervoer in de directe leefomgeving.

Uitgegaan wordt van de mogelijkheid dat de gehandicapte in de instelling bezocht kan worden en dat dit eveneens bijdraagt aan het voorkomen van vereenzaming.

Uitgegaan wordt van de werkelijke, aantoonbare vervoersbehoefte, die bij onderzoek via instelling en familie individueel wordt vastgesteld.

Een frequentie maximaal 18 bezoeken op jaarbasis wordt geacht voldoende te zijn om dreigende vereenzaming te voorkomen. Hierbij wordt uitgegaan van een patroon van drie weken, waarbij één bezoek van de ouders/verzorgers aan de instelling wordt gebracht, één bezoek van de gehandicapte aan huis en één weekend geen bezoek

Uitgegaan wordt van het feit dat er gehaald en gebracht moet worden, dus de enkele reisafstand maal 4.

De kilometervergoeding voor eigen auto bedraagt € 0,28.

Verstrekt wordt een financiële tegemoetkoming minus de kosten voor openbaar vervoer.

Recreatief vervoer voor AWBZ-bewoners vanuit het ouderlijk huis valt niet onder de Wvg-zorgplicht, zo blijkt uit de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep.

 

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning

6.1 Algemeen

Artikel 4 lid 1 Wmo, aanhef en onder b luidt:

“1. Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4 , 5 en 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

(………)

zich te verplaatsen in en om de woning;

(………)”

Dit verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de Wmo. De andere voorzieningen vallen onder andere wettelijke regelingen en zijn daarom op grond van artikel 3 Wmo uitgesloten.

Er is van af gezien (net als in de Wvg) om een begripsomschrijving van een rolstoel te geven. Het is, ook na jaren proberen, nog steeds niet gelukt een kwalitatief goede begripsomschrijving van te formuleren. Daarom blijft staan als eerder onder de Wvg: onder rolstoel dient te worden verstaan wat daar over het algemeen in het dagelijkse taalgebruik onder wordt verstaan: een rolstoel is een voorziening ter verplaatsing in en om de woning, soms ook in de directe woon- en leefomgeving, waarbij het gaat om 4 wielen, soms alle vier even groot (een transportrolstoel), soms 2 grote wielen achter en 2 kleine wielen voor, waarbij de rolstoel met de handen aan de achterste wielen kan worden aangedreven. Een rolstoel kan inderdaad met de hand worden aangedreven, maar ook elektrisch. Ook zijn er motoren die op een rolstoel aangebracht kunnen worden om de rijden met de rolstoel te ondersteunen, lichter te maken.

Naast rolstoelen voor verplaatsing zijn er ook rolstoelen, speciaal voor verplaatsing bij sportbeoefening, de zogenaamde sportrolstoelen.

6.2 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Artikel van de Verordening bepaalt dat er

Een rolstoelvoorziening in natura;

Een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

Een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel.

6.2.1.Rolstoel in natura en pgb

Via een medisch onderzoek zal bepaald worden of er een indicatie is voor een rolstoel en zo ja, in welke vorm. Daarbij is de wens van de aanvrager bepalend en zal een persoonsgebonden budget uitsluitend geweigerd worden als daarvan sprake is op basis van artikel 3 van de Verordening en artikel 1.2 van . Gelet op het feit, dat de gemeente Wijk bij Duurstede rolstoelen in gebruik geeft, aan alle kwaliteitseisen voldoen en waarbij ook gebruiks- en veiligheidsinstructie gegeven wordt, zal hier bij aanvragers van een

6.2.2. Keuze van de rolstoel

Bij de keuze van een rolstoel spelen de volgende aspecten een rol:

ebruik: frequentie, duur en doel van het gebruik.

ebruiksgebied: binnen, buiten, binnen en buiten.

Aandrijving: met behulp van eigen lichaam, een mechanisme of anderen.

Zithouding: aansluiting op aard van de handicap.

Meeneembaarheid.

Antropometrische gegevens: aanpassing aan de lichaamsmaten.

Kwaliteitsnormen voor zover aanwezig.

Op grond van deze aspecten zal bij iedere aanvraag het Programma van Eisen (PvE) voor de rolstoel bepaald worden.

Handbewogen rolstoelen

Verstrekking van een handbeweger kan adequaat zijn wanneer de over goede arm- en handfuncties en een redelijk uithoudingsvermogen beschikt. Wanneer de slechts in één hand of arm een sterke functie heeft is verstrekking van een zelfbeweger met mechanische voortbeweging aan één zijde mogelijk. Zelfbewegers met kleine wielen achter en grote wielen voor kunnen voor met een beperkte hand-armfunctie geschikt zijn. In verband met de veiligheid kunnen anti-kiepwieltjes en spaakbeschermers worden verstrekt. Tevens kunnen in hoogte verstelbare duwhandvatten worden verstrekt. Voorwaarde voor verstrekking van een duwwandelwagen is de regelmatige beschikbaarheid van een begeleider. Verstrekking vindt plaats in de volgende varianten:

eenvoudige duwwandelwagen

duwwandelwagen voor frequent tot continu gebruik

zelfbeweger

zelfbeweger voor frequent tot continu gebruik

zelfbeweger speciaal: actiefrolstoel

zelfbeweger speciaal: sportrolstoel € 2.300,- per drie jaar, inclusief onderhoud en reparatie.

Elektrische rolstoelen

Wanneer een handbewogen rolstoel niet geschikt of toepasbaar is kan een elektrische rolstoel worden verstrekt voor gebruik buiten (gesloten model).

Aanpassing van rolstoelen

Hieronder vallen de volgende zaken:

Zit-, rug- en ondersteuningsdelen: zitkussens, zitorthesen, rugsteunen, fixatiegordels, kantel- en zithoekverstellingen, arm-, hoofd- en beenondersteuningen, hoog- laagsystemen, vaste antidecubituskussens, drukrollen, werkbladen.

Rijgedeelte: frameaandrijving wielen en/of motoren, verzwaring frame, rubber hoepelovertrekken, hoepels met extra tussenruimte, kogelknoppen, staafjes t.b.v. goede greep.

Bediening en/of besturing, medisch noodzakelijk en voor langdurig gebruik: t.b.v. elektrische rolstoelen: bediening via voet, kin of mond.

Rolstoeltraining

Bij het verstrekken van rolstoelen en dergelijke hoort de mogelijkheid tot het volgen van een rolstoeltraining door de gebruikers. Indien de training aan huis plaatsvindt worden de reiskosten van de trainer eveneens vergoed. Indien de training elders plaatsvindt worden de reiskosten van de gehandicapte vergoed.

De vergoeding bedraagt:

maximaal 5 lessen € 35;

reiskosten: € 0,2 per km

Gehandicapten die elders (bijvoorbeeld in een revalidatiecentrum) hebben deelgenomen aan een rolstoeltraining komen niet voor verstrekking van deze voorziening in aanmerking.

Kinderrolstoelen

De gemeente verstrekt bij voorkeur een rolstoel met diverse instel- en aanpassingsmogelijkheden, zodat de rolstoel 3 à 4 jaar met het kind mee kan groeien.

In verband met de veiligheid anti-kiepwieltjes en spaakbeschermers verstrekt. Om de kinderen te kunnen duwen, wanneer zij moe worden, kunnen ergonomische, in hoogte verstelbare duwhandvatten worden verstrekt.

De oplaadkosten voor accu’s komen voor vergoeding in aanmerking, omdat kinderen elektrische rolstoelen vaak zeer intensief gebruiken. De vergoeding bedraagt € 45 per jaar.

Voor gehandicapte kinderen bestaat een aantal voorzieningen, d als voorloper op een rolstoel kunnen worden beschouwd. Daarom is verstrekking daarvan ook mogelijk. Op deze voorzieningen worden de kosten van vergelijkbare voorzieningen voor gezonde kinderen in mindering gebracht.

Sommige voorzieningen gelden als voorlopers voor de rolstoelzijn algemeen gebruikelijk, in dat geval worden alleen de meerkosten verstrekt. De standaardkosten worden van de financiële vergoeding afgetrokken.

Aangepaste auto- of fietszitjes (kostprijs minus een basisbedrag van respectievelijk

Orthese-jas (kostprijs minus een zomerbasisbedrag van € 45.- en een winterbasisbedrag van € 70.-).

Sportrolstoelen

Voor een sportrolstoel komt men ingevolge artikel , lid van de Verordening in aanmerking als sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk is door beperkingen. Dit om het ook mogelijk te maken aan niet-rolstoelgebruikers via een sportrolstoel aan sport te kunnen doen. Het gebruik van een sportrolstoel voor teamsporten is helder. Daarnaast zijn er ook individuele sporten (marathon bijvoorbeeld) waar men een sportrolstoel voor aan vragen. Recreatieve activiteiten worden niet onder sport gerekend. De aanvraag voor een sportrolstoel om in de natuur te zijn, zal dan ook afgewezen worden. Om deze reden wordt de eis gesteld dat men actief lid is van een gehandicaptensportvereniging.

Er moet op gewezen worden dat bij veel gehandicaptensportvereniging de mogelijkheid een sportrolstoel te lenen om uit te proberen of een bepaalde sport die aantrekkelijk lijkt ook bij iemand past. Dit kan nuttig zijn om te voorkomen dat een aangeschafte rolstoel uiteindelijk niet of nauwelijks gebruikt wordt.

Een sportrolstoel wordt uitsluitend als persoonsgebonden budget verstrekt. In het bedrag is een deel als bijdrage in de aanschaf van een sportrolstoel bedoeld en een deel voor onderhoud. In uitzonderlijke situaties, waarin bijvoorbeeld een elektrische rolstoel noodzakelijk is voor sport, kan met behulp van een beroep op de hardheidsclausule een hoger bedrag worden verstrekt. Dat zal mogelijk zijn als het inkomen de aanschaf van een elektrische sportrolstoel met een persoonsgebonden budget niet mogelijk maakt. Een uitgebreide individuele beoordeling is hiervoor noodzakelijk.

Topsport zal net als bij niet-gehandicapten, vaak hoge uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. Deze regeling is daar niet voor bedoeld. Topsport zal vaak een beroep op sponsoring noodzakelijk maken.

De enige sportvoorziening die wordt verstrekt is de sportrolstoel. Net als in de Wvg is gekozen tot deze beperking. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep in de Wvg is dat terecht. Nu bij invoering van de Wmo geen extra geld beschikbaar is gekomen om ruimer sportvoorzieningen te verstrekken is deze regel vanuit de Wvg in de Wmo aangehouden.

Deze voorziening verstrekt de gemeente in de vorm van een Pgb voor de aanschaf van maximaal € 2.300 per drie jaar, inclusief de kosten voor onderhoud en reparatie.

op grond van het Programma van Eisen (PvE) voor de rolstoel, kan de gemeente besluiten één actiefrolstoel te verstrekken in plaats van een rolstoel voor de leefsituatie én een sportrolstoel.

Onderhoud, reparatie en verzekering

De kosten hiervoor zijn in de overeenkomst tussen gemeente en leverancier opgenomen.

Accessoires

Bij accessoires kan worden gedacht aan been- en voetzakken, schootskleden, spaakbeschermers en andere voorzieningen, mits niet algemeen gebruikelijk en medisch noodzakelijk. Accessoires die betrekking hebben op handelingen in het kader van ADL-functies worden niet verstrekt.

Aanspraak op rolstoelvoorzieningen door AWBZ-bewoners

Bewoners van AWBZ-instellingen die ingevolge artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkend komen, ingevolge artikel van de Verordening, slechts voor een rolstoel in aanmerking indien zij vanuit de AWBZ geen rolstoel krijgen. Hiervan zal sprake zijn als artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ van toepassing is.

Artikel 15 Besluit zorgaanspraken luidt:

“1.Voor zover gepaard gaande met verblijf in dezelfde instelling, omvat de zorg, bedoeld in de artikelen 8, 13 en 14, tevens:

geneeskundige zorg van algemeen medische aard, niet zijnde paramedische zorg;

farmaceutische zorg;

hulpmiddelen, noodzakelijk in verband met de in de instelling gegeven zorg;

tandheelkundige zorg;

kleding, verband houdende met het karakter en de doelstelling van de instelling;

het individueel gebruik van een rolstoel.

De zorg, bedoeld in het eerste lid, aanhef, omvat niet het verkrijgen van onderwijs, kleedgeld en zakgeld.”

De zorg als bedoeld in de artikelen 8, 13 en 14 Besluit zorgaanspraken bestaat uit: de functie behandeling, ziekenhuiszorg en revalidatiezorg. Dat betekent dat de combinatie verblijf en behandeling, ontvangen in dezelfde instelling, het verblijf in een ziekenhuis en het verblijf in een revalidatiecentrum redenen zijn om een rolstoel uit de AWBZ te ontvangen. Wie in een ziekenhuis of revalidatiecentrum bezig is terug te gaan naar huis zal uiteraard een rolstoel aanvragen in het kader van de Wmo.

Door ontwikkelingen als extramuralisering zijn er steeds meer voorzieningen ontstaan waarbij het niet zonder meer duidelijk is of er sprake is van een toegelaten instelling. In die situatie zal moeten worden nagegaan of op betrokken persoon één of meer facetten van de werking van artikel 15 Besluit zorgaanspraken van toepassing is. Hiernaar kan geïnformeerd worden bij de zorgaanbieder of bij het zorgkantoor.

 

Hoofdstuk 7. Het medisch advies

Aanleiding

Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip “medische noodzaak” doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad noodzakelijk is om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, ook in de op de Wvg en de AWBZ-functie HV volgende Wmo van cruciaal belang is. Daarom is hierover een apart hoofdstuk opgenomen.

In de Verordening heeft dat vorm gekregen in artikel , (met name in lid 2):

Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

;

op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen .

Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

;

het college

Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Gebruik van artikel 44 uit de Verordening

Lid 1 van biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

In lid 2 van dit artikel worden een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies vragen:

)

Het belang van deze regel is dat er voor het college een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Het verstrekken van voorzieningen een medische scan van de huidige (uitgangs-)situatie et bedrag vastgesteld op € 5.000,-. Boven dit bedrag zal bij nieuwe aanvragers altijd medisch advies worden gevraagd.

wordt als een aanvraag om medische reden wordt afgewezen de medisch adviseur om een advies gevraagd (punt b). Zonder een medisch advies zou in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd zijn. De rechter zou een dergelijk besluit vernietigen als onvoldoende gemotiveerd.

) Tot slot kan het college altijd aanleiding zien om medisch advies te vragen. Da zal bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.

Lid 3 van dit artikel bepaalt dat die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag moeten worden aan het college. Hierbij kan gedacht worden aan medische gegevens, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan zeker als dit schriftelijk moet- geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur.

opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

Lid 4 bepaalt dat bij de advisering de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt moet worden.

“De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst.”

Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met “functies” en “activiteiten en participatie” van belang. Daarom zijn deze lijsten als bijlage III en IV bij deze beleidsregels gevoegd.

De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen).

Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven.

Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in “activiteiten en participatie” zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF.

Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

Het medisch advies wordt door het college beoordeeld en leidt tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

 

Hoofdstuk 8. Verkrijgen van voorzieningen en motiveren van besluiten

8.1. Aanvraag

Een voorziening wordt uitsluitend verstrekt op aanvraag. Op een aanvraag is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De werking van de Algemene wet bestuursrecht wordt in dit verstrekkingenboek bekend verondersteld. Hier wordt niet nader op ingegaan.

Voor zover het geen voorziening betreft zal de aanvraag schriftelijk plaats moeten vinden. Dit gebeurt de verordening een speciaal aanvraagformulier. Voordeel van formulier is dat als het geheel ingevuld is, alle voor de behandeling noodzakelijke gegevens beschikbaar zijn.

De aanvraag ingediend worden op de in artikel van de verordening van de gemeente Wijk bij Duurstede genoemde plaats, waar een loket bestaat dat tevens bedoeld is voor het indienen van aanvragen in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Is op het terrein van de Wmo en op het terrein van de AWBZ tegelijkertijd een aanvraag noodzakelijk, dan kan die aanvraag in één keer worden gedaan. Op deze wijze is voldaan aan het vereiste van de Wmo dat er een relatie gelegd worden tussen de indicatie AWBZ en aanvragen van de Wmo.

Als het aanvraagformulier volledig is en alle noodzakelijke gegevens tegelijkertijd verstrekt zijn, kan de aanvraag in behandeling worden genomen. Voor het behandelen van de aanvraag is een termijn van 8 weken beschikbaar.

Als het niet lukt binnen de voorgeschreven 8 weken op een aanvraag een beschikking te nemen, dan zal voor het verstrijken van deze termijn betrokkene daarvan op de hoogte moeten worden gesteld, onder vermelding van de nieuwe termijn waarbinnen nu een besluit verwacht kan worden.

8.2. Onderzoek – doelgroep

Het eerste dat bij een aanvraag moet gebeuren is beoordelen of de aanvrager behoort tot de doelgroep van de Wmo. Daarvoor liggen enkele uitgangspunten in de Wmo zelf en aanvullend hierop enkele uitgangspunten in de modelverordening. In de Wmo zelf liggen de volgende uitgangspunten:

Artikel 2 Wmo bepaalt:

“Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.” Er zal dus altijd moeten worden nagegaan of de aangevraagde voorziening wellicht valt onder andere regelingen. Het gaat hierbij uitsluitend om wettelijke bepalingen. Daaronder kan de AWBZ worden gerekend, maar ook de WIA.

Artikel 4 van de Wmo spreekt van “de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4 , 5 en 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie”. Die persoon uit het eerste lid onder g, onderdeel 4, 5 en 6 is:

het ondersteunen van mantelzorgers daaronder steun bij het vinden van adequate oplossingen zij hun taken tijdelijk niet kunnen waarnemen, alsmede het ondersteunen van vrijwilligers;

het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;

het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer;”

mantelzorgers,

mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem ten aanzien van deelname aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig functioneren;

mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem ten aanzien van voorzieningen ten behoeve van het behouden en bevorderen van het zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijk verkeer.

Als het gaat om het onderdeel “mantelzorgers” in relatie tot voorzieningen geldt dat

Heeft degene die de mantelzorg voorzieningen nodig, dan zullen die uiteraard op zijn of haar naam aangevraagd moeten worden.

Ten aanzien van de onder 2 en 3 genoemde groepen, mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem zal vaak een medisch advies nodig zijn om vast te stellen waar de beperkingen/belemmeringen uit bestaan, of dat te objectiveren is en welke mogelijkheden er zijn om de problemen op te lossen. Daarbij zal gebruik gemaakt worden van de ICF, wat verder is uitgewerkt in .

In de Verordening is in de verschillende hoofdstukken een eis vastgelegd bestaande uit “beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek”. Er wordt dus een aanvullende eis gesteld dat er sprake moet zijn van (aantoonbare) beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Het gaat hierbij om een medisch oordeel. Ook binnen de Wmo zal, net als binnen de Wvg en de AWBZ, de medische noodzaak centraal staan bij het toekennen van voorzieningen. Via een medisch onderzoek zal vastgesteld moeten worden of er inderdaad medische noodzaak bestaat. Op het medisch onderzoek wordt in hoofdstuk ingegaan.

Als is vastgesteld of er medisch gezien sprake is van aantoonbare beperkingen en als de beperkingen zijn geïnventariseerd en de oplossingen helder zijn speelt de vraag of er algemene beperkingen zijn. Deels zal deze vraag ook eerder spelen. Immers: het heeft weinig zin een uitgebreid medisch onderzoek te starten als tevoren duidelijk is dat het probleem tijdelijk is en dus niet voldaan kan worden aan het criterium langdurig-noodzakelijk.

Bij de behandeling van de aanvraag van voorzieningen spelen enkele algemene beperkingen, zoals vastgelegd in de erordening in artikel 2. Het gaat daarbij om de begrippen langdurig noodzakelijk (art. 2), goedkoopst-adequaat (artikel 2.1 ) en in overwegende mate op het individu gericht (artikel 2 ). Verder wordt in een aantal situaties geen voorziening toegekend. Dit is het geval bij een algemeen gebruikelijke (artikel 2, lid 2 onder a), als de aanvrager niet woonachtig is binnen de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend (artikel 2, lid onder ), voor zover de ondervonden problemen voortvloeien uit de aard der gebruikte materialen (artikel 2, lid 2 en onder ), voor zover de aanvraag gericht is op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau sociale woningbouw (artikel 2, lid 2 onder ), voor zover geen sprake is van meerkosten (artikel 2, lid 2 onder e), voor zover de kosten gemaakt zijn voorafgaand aan het moment van beschikken (artikel 2, lid 2 onder f) en tot slot voor zover de aanvraag een verloren gegane zaak betreft (artikel 2, lid 2 onder g).

Deze punten kunnen als volgt worden uitgewerkt:

8.3. Uitwerking begrippen beperkingen

8.3.1 Langdurig noodzakelijk (art. 21, onder )

De eis dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn heeft te maken met de afgrenzing met het hulpmiddelendepot dat op basis van de AWBZ beschikbaar wordt gesteld. Uit het hulpmiddelendepot kan gedurende drie maanden, éénmaal te verlengen met nog eens drie maanden, een hulpmiddel worden verleend. Na die periode bestaat de mogelijkheid het hulpmiddel tegen betaling te huren. Dat wil niet zeggen dat de grens van langdurig noodzakelijk op 6 maanden ligt. De grens wordt eerder bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend. Als iemand een probleem heeft dat 8 of 10 maanden zal duren maar daarna over zal zijn, mag er van worden uitgegaan dat geen sprake is van langdurige noodzaak. Dat geldt overigens niet bij een aanvrager die terminaal is. Als de levensverwachting 4 maanden is, is duidelijk dat het geen tijdelijk probleem is, maar een probleem tot de dood erop volgt. Er moet dan uitgegaan worden van langdurige noodzaak.

8.3.2. Goedkoopst-adequaat (artikel 2.1. )

Het criterium goedkoopst-adequaat betekent dat een te verstrekken voorziening allereerst adequaat dient te zijn. Zijn er twee of meer voorzieningen adequaat, dan mag gekozen worden voor de goedkoopste voorziening. De goedkoopste voorziening wordt beschouwd vanuit het gezichtspunt van de gemeente: het gaat om de voorziening die voor de gemeente het goedkoopst is.

8.3.3. In overwegende mate op het individu gericht (artikel 2, onder )

Bij het verstrekken van voorzieningen wordt in principe alleen rekening gehouden met de aanvrager. Huisgenoten en anderen vallen buiten de voorziening. Een enkele keer zal hier een uitzondering op gemaakt moeten worden. Dat kan aan de hand van de hardheidsclausule.

8.3.4. Een algemeen gebruikelijke zaak (artikel 2, lid 2 aanhef en onder a)

Het begrip algemeen gebruikelijk stamt nog uit de tijd van de AAW. Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een zaak algemeen gebruikelijk indien de volgende criteria van toepassing zijn:

de voorziening is niet speciaal ;

de voorziening is in verkrijgbaar;

de voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten.

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de aanvrager toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Er moet dan een uitzondering worden gemaakt, waarbij het gaat om:

een plotseling optredende handicap, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen;

de aanvrager heeft een inkomen, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

8.3.5. De aanvrager niet woonachtig is binnen de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend (artikel 2, lid )

De Wvg sprak over: “in de gemeente woonachtige gehandicapten” (art. 2, lid 1). De Wmo kent deze aanduiding niet meer. Toch is het evident dat het compensatiebeginsel van de gemeente alleen maar geldt ten aanzien van in de gemeente woonachtige aanvragers.

8.3.6. Voor zover de ondervonden problemen voortvloeien uit de aard (artikel 2, lid 2 onder ),

zal ook geen voorziening worden verstrekt. Het zal hierbij vooral om woonvoorzieningen gaan, waarbij te denken valt aan spaanplaat dat deformaldehydegas bevat, halfsteens muren op het westen die veel waterdoorslag geven en dus veel vochtigheid binnen, enz. Iedereen, ongeacht een eventuele handicap, zal met dit soort materialen dezelfde problemen kunnen ondervinden. Het probleem wordt dus niet veroorzaakt door de combinatie handicap-woning, maar door de gebruikte materialen, reden om een voorziening te weigeren.

8.3.7. Voor zover de aanvraag gericht is op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau sociale woningbouw (artikel 2, lid 2 onder ).

Iedereen woont naar inkomen. Wie een hoog inkomen heeft zal een groter huis kunnen bewonen dan iemand met een minimuminkomen. Het is niet realistisch hiermee bij de toekenning van voorzieningen (zowel woonvoorzieningen als hulp bij het huishouden als bijvoorbeeld vervoersvoorzieningen) rekening te houden. Er wordt geen extra hulp bij het huishouden toegekend voor een inpandig zwembad. Maar ook een garage wordt in principe niet aangepast. Uitzondering kan worden gemaakt als de garage gebruikt moet worden als stalling voor een scootmobiel. Maar alle extra of duurdere voorzieningen worden door deze regel beheerst: uitgangspunt is niveau sociale woningbouw.

8.3.9. Voor zover geen sprake is van meerkosten (artikel 2, lid 2 onder e)

wordt ook geen voorziening verstrekt. De Wmo kent immers het compensatiebeginsel. Maar dan moet er wel wat te compenseren zijn. Iemand die op grond van zijn inkomen verondersteld wordt een auto te hebben zal als hij die auto moet hebben vanwege een handicap niet in een andere situatie komen. Er zijn dan geen meerkosten die gecompenseerd moeten worden. Het onderzoek naar meerkosten is van belang in situaties waarin twijfel bestaat over de noodzaak van een voorziening.

8.3.10. Voor zover de kosten gemaakt zijn voorafgaand aan het moment van beschikken (artikel 2, lid 2 onder f)

wil zeggen: het is een aanvrager niet toegestaan een gemeente voor te stellen waarbij de gemeente geen invloed meer kan uitoefenen op de te verstrekken voorziening. Met andere woorden: wie een voorziening aanschaft en daarna aanvraagt, loopt de kans op een afwijzing. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat deze regel niet zonder meer mag worden toegepast. De Centrale Raad gaat er van uit dat de regel bedoeld is om controle achteraf mogelijk te maken. Bij een woningaanpassing zou na een verbouwing bijvoorbeeld niet meer vastgesteld kunnen worden of er een goedkoper alternatief heeft bestaan. Dat heeft tot consequentie dat indien achteraf toch nog gecontroleerd kan worden wat de goedkoopst-adequate oplossing was, een afwijzing achterwege moet blijven. Uiteraard kan dan wel de goedkoopst adequate voorziening verstrekt worden, ook al is de aangeschafte voorziening aanzienlijk duurder. Dat is dan de consequentie voor de aanvrager die voor de beschikking zelf iets heeft aangeschaft.

8.3.11. Voor zover de aanvraag een verloren gegane zaak betreft (artikel 2, lid 2 onder g), en daarbij sprake is van schuld,

zal geen nieuwe voorziening verstrekt worden. Dit is een vergaande regel, die altijd goed voorbereid en onderbouwd dient te worden. Toch komt het met enige regelmaat voor dat door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik regelmatig reparaties nodig zijn om bijvoorbeeld een scootermobiel rijdend te houden. Dit kan gebeuren uit onzorgvuldigheid, onder invloed van alcohol of drugs enz. Bij herhaling van dit soort problemen is het goed eerst met betrokkene te overleggen en duidelijk te maken dat dit in strijd is met de bruikleenovereenkomst. Heeft gesprek geen resultaat, dan kan overgegaan worden tot aangetekend waarschuwen dat bij herhaling de voorziening zal worden ingenomen. Herhaalt het probleem zich dan weer dan kan tot inname worden overgegaan en hoeft er geen herverstrekking plaats te vinden. Hetzelfde geldt als door grove nalatigheid bijvoorbeeld een voorziening verloren gaat. Gedurende de verdere afschrijvingsperiode hoeft dan geen nieuwe voorziening verstrekt te worden. Zeker bij personen die afhankelijk zijn van voorzieningen kan dit een zeer ingrijpende, maar noodzakelijke maatregel zijn. Als iemand een persoonsgebonden budget heeft kan op gelijke wijze bij verloren gaan gedurende de looptijd gehandeld worden. Naast deze algemene beperkingen spelen ook per verstrekkingengebied bijzondere beperkingen. Deze worden in de desbetreffende hoofdstukken besproken.

8.4. Motivering van besluiten

Ingevolge artikel 26, lid 1 Wmo, dat luidt:

“1. De motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.”

Op basis van deze bepaling zal in de beschikking aangegeven moeten worden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van betrokkene. Gaat het om een positieve beschikking, dan zal dit niet zo moeilijk zijn. Door in de beschikking aan te geven welke mogelijkheden betrokkene krijgt door de toegekende voorziening(en) is in feite voldaan aan deze opdracht. Enkele voorbeelden:

Bij toekenning van een woonvoorziening, bijvoorbeeld een traplift, kan aangegeven worden dat door deze voorziening betrokkene, die voordien problemen had bij het normale gebruik van de woning, doordat de verdieping niet te bereiken was, thans met de traplift weer op de verdieping kan komen om de slaapkamer en de sanitaire ruimte te bereiken, waarmee het probleem is gecompenseerd.

Bij toekenning van een scootermobiel kan aangegeven worden dat betrokkene voordien problemen had bij verplaatsing in de directe woonomgeving, en daardoor problemen bij het bezoeken van winkels, familie en kennissen enz. Deze problemen zijn gecompenseerd persoonsgebonden budget waarmee een scootermobiel kan aanschaffen

Is er geen sprake van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, bestaat er om een andere reden geen medische noodzaak voor het verstrekken van de aangevraagde voorziening of de aangevraagde hulp bij het huishouden, ook dan zal ingevolge artikel 26 lid 1 Wmo gemotiveerd moeten worden op welke wijze de genomen bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van betrokkene. Dit is uiteraard niet mogelijk op de wijze zoals bij een positieve beschikking is aangegeven. Bij een afwijzing zal men moeten denken aan een formulering waarbij aangegeven wordt dat compensatie niet noodzakelijk of zelfs ongewenst is, omdat betrokkene zonder de gevraagde voorzieningen ook in staat is zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie te behouden of te bevorderen.

Enkele voorbeelden:

Een aanvrager wil graag een rolstoel bij het verplaatsen in en om de woning en hulp bij het huishouden. Uit medisch onderzoek blijkt dat de diagnose fibromyalgie gesteld is door de huisarts en dat er nog geen behandeling heeft plaatsgevonden. In deze situatie kan niet zonder meer toegekend worden, omdat daarbij het risico bestaat dat er geen behandeling plaats gaat vinden en er dus afhankelijkheid van zorg en voorzieningen ontstaat terwijl er dus nog behandelmogelijkheden onbenut zijn. De medisch adviseur zal naar de huisarts verwijzen met het advies behandelmogelijkheden te benutten. Hangende die behandelmogelijkheden zal geen rolstoel noch hulp bij het huishouden worden toegekend. behandeling gaan, bijvoorbeeld bij een revalidatiecentrum, dan met de behandelaren besloten worden tot een beperkte of tijdelijke inzet van een rolstoel of hulp bij het huishouden, voor zover deze inzet de behandeling niet in de weg staat.

De motivering z dus kunnen zijn:

Door u is een rolstoel en hulp bij het huishouden aangevraagd. Uit medisch onderzoek is gebleken dat er nog behandelingsmogelijkheden zijn. Als wij u nu een rolstoel ter beschikking zouden stellen bestaat de mogelijkheid dat u door gebruikmaking van de rolstoel behandelmogelijkheden in de weg staat. Het doel van de Wmo is niet aanvragers afhankelijk te maken van voorzieningen, maar te compenseren als duidelijk is dat er geen verbetering mogelijk is. Daarom zullen wij u op dit moment geen rolstoel noch hulp bij het huishouden toekennen. Mocht uit uw behandeling in overleg met uw behandelaars blijken dat verstrekking past in uw behandeling, dan kunt u opnieuw contact met ons opnemen, onder overlegging van een verklaring van uw behandelaars. In de Verordening is in artikel opgenomen dat men verplicht is om wijzigingen in de situatie te melden:

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Ondanks dat deze regel in de verordening staat, is het van belang deze voorwaarde ook in de beschikking of in een bijlage bij de beschikking op te nemen, zodat bij elke toekenning de aanvrager hierop weer attent wordt gemaakt. Deze voorwaarde zal standaard in de beschikking worden opgenomen onder vermelding van artikel van de verordening.

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede in de vergadering van 18 september 200,

Burgemeester en wethouders voornoemd,

 

Dhr. G. Swillens Mw. J. Louisa

Burgemeester secretaris

 

Bijlage I. Richtlijnen voor indicering van de Hulp bij het huishouden, versie gemeente Wijk bij Duurstede

Bijlage II Handreiking normering hulp bij het huishouden

1. Het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven

Hieronder vallen het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van boodschappen. Dit kan 1x per week worden gedaan en daar kan tot en met 4 personen 60 minuten per week voor worden toegekend. Als het gaat om meer dan 4 personen of als er kinderen jonger dan 12 jaar aanwezig zijn, kan 2x per week boodschappen worden toegekend. Indien de afstand tot de winkels groot is, kan 30 minuten extra worden toegekend. Dat betekent dat voor boodschappen de marge voor toekennen bedraagt 60 tot 150 minuten. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden in principe niet

gehonoreerd. Alleen medisch noodzakelijke afwijkingen kunnen gehonoreerd worden.

2. Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd

Hieronder vallen wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/ thee zetten en afwassen, met de machine of handmatig. Wat betreft de warme maaltijd vallen hieronder: eten bereiden (voorbereiden en koken) tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen plus opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad. Voor de broodmaaltijd kan per keer 15 minuten, voor de warme maaltijd per keer 30 minuten worden toegekend. Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar dan kan per keer 20 minuten extra worden toegekend. Per dag kan het dus gaan om 2 broodmaaltijden en 1 warme maaltijd, waarbij de variatie kan liggen tussen 60 minuten en 120 minuten.

3. Licht poetswerk in huis, kamers opruimen

Indien geen maaltijdvoorziening is geïndiceerd: afwassen, handmatig 15-30 minuten per keer, \ machine in- en uitruimen 10 minuten per keer. Opruimen, stof afnemen, bedden opmaken en wekelijkse beurt interieur; dit is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van de gezinssamenstelling en bedraagt 15 tot 40 minuten per keer. Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning) bij ernstige beperkingen in armen en handen die leidt tot extra rommel kan meer tijd worden toegekend. Dit geldt alleen voor de kamers die in gebruik zijn en uitgaande van een woning niveau sociale woningbouw. Extra toegekende tijd in principe maximaal 3 maal per week 20-30 minuten. Totaal betekent dit minimaal 60-90 minuten, maximaal 180 minuten.

4. Zwaar huishoudelijk werk

Hieronder vallen: stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen, opruimen huishoudelijk afval. Omvang bij een eenpersoonshuishouden en een huis met 2 kamers 1 x 3 uur per 14 dagen, of 90 minuten per week, Bij een meerpersoonshuishouden en een huis met meer dan 3 kamers geldt de omvang van klasse 2 (aanpassen in uren!). In grote woningen met een hoge bezettingsgraad, bij een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing) bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning, bij aanwezigheid van jonge kinderen kunnen extra uren, afhankelijk van de situatie, worden toegekend. Verzorging huisdieren wordt meegenomen en niet extra geïndiceerd.

5. Verzorging kleding/linnengoed

Hier wordt onder gerekend: sorteren en wassen kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger, vouwen, strijken en opbergen, ophangen/afhalen wasgoed. Hiervoor wordt bij 1 persoon 60 minuten per week toegekend, bij 2 personen 90 minuten per week. Meer per week: bij kinderen onder de 16 jaar 30 minuten per week extra, bij bedlegerige personen 30 minuten per week extra, bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc. 30 minuten per week extra. Bij huishoudens met kleine kinderen kan tot maximaal 3x per week wassen worden toegekend, in andere situaties wordt uitgegaan van éénmaal per week.

6. Organisatie van het huishouden

Hiertoe worden gerekend opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden. Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen. Totaal omvang tot maximaal 40 uur per week aanvullend op de eigen mogelijkheden, te besteden aan wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden, sfeer scheppen, spelen, opvoedingsactiviteiten. Meer of minder kan worden geïndiceerd vanwege het aantal kinderen, den leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek, samenvallende activiteiten.

7. Dagelijkse organisatie van het huishouden

Administratieve werkzaamheden, organiseren, plannen en beheren van middelen. Indien hier aanleiding toe bestaat kan hier 30 minuten per week voor worden geïndiceerd. Hiervan kan worden afgeweken bij communicatieproblemen, kinderen onder de 16 jaar of andere tijdvragende huisgenoten, of psychosociale of andere problematiek bij meerdere huisgenoten.

8. Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen

Hieronder kan ook observeren vallen, evenals formuleren doelen met betrekking tot huishouding, helpen verkrijgen, handhaven structuur in het huishouden, helpen verkrijgen/handhaven zelfredzaamheid t.a.v. budget, begeleiden ouders bij opvoering (beperkt en in combinatie met andere onderdelen) en begeleiding kinderen. Omvang 30 minuten per week.

9. Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden

Instructie omgaan met hulpmiddelen, instructie licht huishoudelijk werk, instructie textielverzorging, instructie boodschappen doen, instructie komen. Maximaal 30 minuten per week. In 3x per week maximaal 6 weken. Bij communicatieproblemen kan meet tijd worden geïndiceerd.

Bijlage III De ICF: Functies

Hoofdstuk 1 Mentale functies

Algemene mentale functies:

Bewustzijn

Oriëntatie

Intellectuele functies

Globale psychosociale functies

Temperament en persoonlijkheid

Energie en driften

Slaap

Algemene mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Specifieke mentale functies:

Aandacht

Geheugen

Psychomotorische functies

Stemming

Perceptie

Denken

Hogere cognitieve functies

Mentale functies gerelateerd aan taal

Mentale functies gerelateerd aan rekenen

Bepalen sequentie bij complexe bewegingen

Ervaren van zelf en tijd

Specifieke mentale functies, anders gespecificeerd en niet- gespecificeerd

Mentale functies, anders gespecificeerd

Mentale functies niet-gespecificeerd

Hoofdstuk 2. Sensorische functies en pijn

Visuele en verwante functies

Visuele functies

Functies van aan oog verwante structuren

Gewaarwordingen van oog en verwante structuren

Visuele en verwante functies, anders gespecificeerd en niet-gespecificeerd

Hoorfuncties en vestibulaire functies

Hoorfuncties

Vestibilaire functies

Gewaarwordingen gepaard gaande met hoorfuncties en vestibulaire functies

Hoorfuncties vestibulaire functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere sensorische functies

Smaak

Reuk

Propriocepsis

Tast

Sensorische functies verwant aan temperatuur en andere stimuli

Andere sensorische functies, anders gespecificeerd en niet-gespecificeerd

Pijn

Pijngewaarwording

Pijngewaarwording, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoofdstuk 3 Stem en Spraak

Stem

Articulatie

Vloeiendheid en ritme van spreken

Alternatieve vormen van stemgebruik

Stem en spraak, anders gespecificeerd

Stem en spraak, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel

Functies van hart en bloedvatenstelsel

Hartfuncties

Functies van bloedvaten

Bloeddruk

Functies van hart en bloedvatenstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hematologisch systeem en afweersysteem

Functies van hematologisch systeem

Functies van afweersysteem

Functies van hematologisch systeem en afweersysteem, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van ademhalingsstelsel

Ademhaling

Functies van ademhalingsspieren

Functies van ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel

Andere ademhalingsfuncties

Inspanningstolerantie

Gewaarwordingen gepaard gaande met cardiovasculaire en respiratoire functies

Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd

Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel

Opname van voedsel

Vertering

Assimilatie

Defecatie

Handhaving lichaamsgewicht

Gewaarwordingen verband houdend met spijsverteringsstelsel

Functies van spijsverteringsstelsel, anders gespecificeerd

Sensorische functies en pijn, anders gespecificeerd

Sensorische functies en pijn, niet gespecificeerd.

Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel

Algemene metabole functies

Water-, mineraal- en elektrolytenbalans

Thermoregulatoire functies

Functies van endocriene klieren

Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd

Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies

Functies gerelateerd aan urine

Productie en opslag van urine

Functies gerelateerd aan urinelozing

Gewaarwordingen gepaard gaande met urinelozing

Functies gerelateerd aan urine, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Genitale en reproductieve functies

Seksuele functies

Functies gerelateerd aan menstruatie

Functies gerelateerd aan voortplanting

Gewaarwordingen gepaard gaande met genitale en reproductieve functies

Genitale en reproductieve functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, anders gespecificeerd

Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies

Functies van gewrichten en botten

Mobiliteit van gewrichten

Stabiliteit van gewrichten

Mobiliteit van botten

Functies van gewrichten en botten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Spierfuncties

Spiersterkte

Spiertonus

Spieruithoudingsvermogen

Spierfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Bewegingsfuncties

Motorische reflexfuncties

Onwillekeurige bewegingsreacties

Controle van willekeurige bewegingen

Onwillekeurige bewegingen

Gangpatroon

Gewaarwordingen verband houdend met spieren en bewegingsfuncties

Bewegingsfuncties, anders gespecificeerd en niet ge-specificeerd

Hoofdstuk 8 Functies van huid en verwante structuren

Functies van de huid

Beschermende functies van huid

Herstelfuncties van huid

Andere functies van huid

Gewaarwording verband houdend met huid

Functies van huid, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van haren en nagels

Functies van haar

Functies van nagels

Functies van haren en nagels, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van huid en verwante structuren, anders gespecificeerd

Functies van huid en verwante structuren, niet gespecificeerd

Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, anders gespecificeerd

Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, niet gespecificeerd